Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De schaamrode rapsode (1972)

Informatie terzijde

Titelpagina van De schaamrode rapsode
Afbeelding van De schaamrode rapsodeToon afbeelding van titelpagina van De schaamrode rapsode

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.86 MB)

Scans (7.87 MB)

ebook (3.04 MB)

XML (0.32 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De schaamrode rapsode

(1972)–Robin Hannelore–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige
[pagina 188]
[p. 188]

Bidden

Ambro dwaalde over de heide en door de bossen. Nergens ontmoette hij een levend wezen. Zijn domein werd geschuwd als een leprozenkolonie. En dat was maar goed ook, want hij had angst voor de mensen; mocht hij iemand ontmoeten, dan zou hij zich verbergen: de gedresseerde dieren mochten niet zien dat hun temmer bang was. Duizend mensen had hij gekleineerd, gebroodroofd of verjaagd. Maandenlang was hij onbarmhartig en ongenadig geweest, en nu zou hij alles in een handomdraai willen gedaan maken, omdat hij naar rust hunkerde en naar huiselijkheid en intimiteit.

Hij had zijn zelfbeschuldigingen in het herfstlandschap wel kunnen uitschreeuwen, maar hij had schrik dat iemand het zou horen en dat die er de konklusie zou uittrekken dat hij bang was en dus kwetsbaar. Hij durfde niet aan Birgitta denken. Hij had haar nagedachtenis ontheiligd. Hij had haar tot in de eeuwigheid beledigd, erger nog dan toen hij haar varkenspoot genoemd had. Birgitta was voor hem al die tijd een zware ortopedische schoen met een glimmend ijzeren stel geweest.

Hij moest proberen aan iets anders te denken, aan de boomkikkers en de otters en de patrijzen en de reeën. Alles was echter nog niet verloren. Hij had geld, hij had macht. Iedereen kroop voor hem, zou voor hem blijven kruipen. Eindelijk zou hij het genot kunnen smaken goed te zijn, hij zou iedereen met weldaden overstelpen. De dorpelingen zouden nu een

[pagina 189]
[p. 189]

andere Ambro leren kennen: Ambro de goede, de vriendelijke, de behulpzame. Het zou hem veel moeite kosten de sympatie van de dorpelingen terug te winnen, maar hij zou erin slagen. Ambro Marling had niet de vier dorpen van de oude heer Polycarpus in zijn naam, maar hij had een hele nieuwe wereld in zijn verbeelding. De toneelspeler Marling zou er in zijn dood fier op mogen zijn levensvatbaarheid en grootsheid te hebben verwekt uit de levensmoeheid en de kleinzieligheid van de landadel. Zijn moeder, de freule, die opgroeide in een milieu van bekrompenheid, had het leven geschonken aan de evolutie zelf... Ambro lachte wrang, hij liep als een praalhans door de dreven: de grootse dromer van vroeger, de onversaagde idealist, ging kapot aan zelfspot... Drie maanden lang was hij een tragicus geweest, geweldiger dan de toneelspeler Marling in zijn beste rol; nu was hij bang en tegen zijn taak niet opgewassen, als zijn moeder, de freule... De dorpelingen waren kadavergehoorzaam geweest aan de oude heer Polycarpus, die zijn blazoen had willen opsmukken met Ambro's dynamisme; ze spotten echter met de jonge heer Ambro, die alle respekt verkwanselde met zijn gewelddaden. Benijdenswaardige oude heer Polycarpus en arme jonge heer Ambro!

Wulfran zat vanzelfsprekend weer op zijn thuiskomst te wachten. Hij was plotseling jonger geworden, hij deed alsof er niets gebeurd was, hij had een prachtig alibi: ‘De jonker moest het eerst weten...’ Ook nu weer had hij een reusachtig gebak van Marga op het salontafeltje gezet. Ouwe Ignaas lustte die zoetigheden wel.

‘Nikola Wouters is komen vragen of hij Het Kievitmeers ook niet kan pachten, jonker. Hij heeft nu twee zonen die niet meer naar school gaan, en ze willen allebei landbouwer worden...’

‘Het is goed, Wulfran. Waarom niet?’

Het gezicht van de rentmeester straalde. ‘En Hubertus Wikke?’

‘Die niet!’ zei Ambro hard. Maar wat hij zei, klonk niet

[pagina 190]
[p. 190]

langer onherroepelijk. In een tijdsspanne van zes dagen was hij een zwakkeling geworden.

‘Goed, mijnheer.’ Eventjes was er weer moeheid in de stem van de rentmeester. Of vergiste Ambro zich? Hij was zelf te moe om zin voor nuances te hebben. Misschien zou het best zijn de boel totaal aan de rentmeester over te laten en op reis te gaan. Dat zou echter al te laf zijn, hij mocht zich nu niet onttrekken aan de verantwoordelijkheid, ook voor zichzelf moest hij konsekwent zijn. ‘Hubertus Wikke mag De Hazelhoeve terug hebben,’ zei hij. Het klonk echter niet onverschillig zoals hij het bedoeld had, het klonk moeizaam en schor.

‘Goedenavond, mijnheer.’

Hij bleef met Dagmar alleen. Ze stonden getweeën naar buiten te kijken, naar de lichten die als staartsterretjes tussen de bomen zichtbaar werden en verdwenen. Barbaar schuurde zijn pels tegen Dagmars dijen.

‘Wat zou je ervan denken als ik jou ten huwelijk vroeg, Dagmar?’

‘Dat gaat toch niet, mijnheer,’ zei ze lachend. ‘De mensen zeggen nu reeds dat je gek bent.’

‘Maar wat zou jij ervan denken?’

‘Ik weet het niet,’ zei ze verward. ‘Ik ben nog te jong, ik durf er niet aan denken, ik ben maar erg simpel, ik denk dat wij niet...’

‘Ik zal het je elke dag opnieuw vragen.’

Dagmar trok haar regenjas aan. Toen ze het groene linnen sjaaltje om haar hoofd knoopte, trilden haar handen. ‘Tot morgen, mijnheer.’

Hij keek haar mijmerend na. Barbaar volgde haar op de voet. De eenzaamheid deed hem kippevel krijgen. Hij wilde zich vanavond niet willoos overleveren aan zelfkwellingen, daarom ging hij naar buiten. Er vlogen fijne regendruppels in zijn gezicht. Hij had er altijd van gehouden eenzaam langs de lanen te lopen, in de ban van een onbepaalde weemoed. Nu verlangde hij echter naar stemmen om zich heen, nu

[pagina 191]
[p. 191]

had hij zich zo graag ondergedompeld in de gezelligheid die 's avonds gewoonlijk om de mensen hangt. Hij durfde niet naar het café gaan. De stamgasten zouden zien dat hij niet langer onvermurwbaar was, dat hij week was als een vrouw. Ze zouden hem plat slaan. Met één vuistslag kon Robrecht hem nu belachelijk maken. Hij wilde hun tartende en triomferende blikken nooit zien. Ze mochten nooit weten dat het de zwakzinnige van Hubertus Wikke was die hem had klein gekregen. Hij sprong over de sloot langs de asfaltweg. Onder het griezelige kruis bleef hij staan. Nooit had hij hier gebeden, nooit had hij voor Birgitta gebeden. Zijn moeder, de freule, had hem nochtans kristelijk opgevoed. Zij had hem destijds leren bidden als een monnik. De toneelspeler Marling lachte erom, hij was nimmer fier op zijn zoon. De oude heer Polycarpus was wèl fier op zijn kleinzoon, dat maakte Ambro nu weemoedig.

Hij stak een sigaret op. Het water sijpelde glimmend over het zwarte kruis. Hij huiverde. Het kruis was werkelijk griezelig. Eerbied en onderdanigheid overweldigden hem. Hij wierp de sigaret weg. Hoe moest hij bidden?

De slag kwam hard aan, in zijn nek. Hout of misschien wel ijzer. Hij viel voorover maar rolde op zijn rug, weerloos. De wonde woog het zwaarst, ankerde hem aan de grond. De moordenaar was verdwenen... Moordenaar? Was hij er dan zeker van dat hij moest sterven? Hij had niet eens het bewustzijn verloren. Hij was slechts duizelig, maar hij kon zich niet bewegen... De regen zeulde over zijn gelaat. Het griezelige kruis stond gorgonisch boven hem verheven.

Als hij nu stierf, dan ging hij toch niet dood aan eenzaamheid, maar wel aan haat... Arm geslacht van de oude heer Polycarpus! Maar hij moest blijven leven, hij moest het door hem aangedane onrecht herstellen, hij moest Dagmar gelukkig maken...

Als hij nu stierf, zou er niemand zijn om hem te wreken, niemand zou zijn medemensen haten om zijnentwille...

[pagina 192]
[p. 192]

Dagmar zou om hem treuren, Ouwe Ignaas ook. De dorpelingen zouden grinniken van leedvermaak.

De oude heer Polycarpus zou zich dood schrikken, indien hij zijn kleinzoon hier zo zag liggen. Hij was toch de laatste telg van het geslacht, de machtigste man van de streek. Arme, oude heer!

De toneelspeler Marling zou lachen. Hij had nooit iets om zijn zoon gegeven. Arme toneelspeler, wiens zoon nooit een ogenblik kon veinzen of huichelen.

Zijn moeder, de freule, zou huilen, Birgitta zou... Wat zou Birgitta doen? Birgitta lag hier ook... Birgitta zou bidden.

Hij wilde opkijken naar het griezelige kruis, maar hij kon zijn hoofd niet bewegen. De wonde brandde in zijn nek, het water liep samen in zijn ooghoeken. Voor het eerst sedert haar dood kon hij zich Birgitta weer duidelijk voor de geest roepen. Ze had nu geen horrelvoet meer en ze glimlachte...

Hij wist dat hij moest bidden, maar hij kon niet bidden: hij had te lang gehaat. Nu bidden zou hem voorkomen als grenzeloze lafheid, als weerzinwekkende huichelarij.

Hij verlangde opeens diep naar het guitige gezichtje van Dagmar. De regen voelde hij niet meer, het was alsof de zwammen reeds over zijn huid waren gekropen.


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken