Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Wolfskers (1975)

Informatie terzijde

Titelpagina van Wolfskers
Afbeelding van WolfskersToon afbeelding van titelpagina van Wolfskers

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.64 MB)

Scans (6.69 MB)

ebook (3.01 MB)

XML (0.23 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

novelle(n)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Wolfskers

(1975)–Robin Hannelore–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 114]
[p. 114]

Luistervinken

Het was september: overdag grauw weer, van zon doorbliksemd, met windrukken en regenvlagen die de planten beurs en blauw sloegen en de huizen dof deden glimmen. Werner hield van de septembergeuren en -geluiden, vooral 's avonds: dan kon hij zich veilig en geborgen voelen bij de knusse leeslamp en met een glas warme gekruide wijn in een hoek van de huiskamer. Niet dat hij veel las, maar deze gezelligheid had hij nodig om te denken, te overdenken meestal. Omstreeks middernacht vroeg zijn vrouw, zoals steeds, of hij mee naar bed ging. Met de handen onder het hoofd lagen ze dan te luisteren naar de gewelddadige, grillige wind. Dit waren reeds jaren de ogenblikken van de grote vertrouwelijkheid. Gewoonlijk uitte zich dit gevoelen nochtans alleen maar in een zuchtende vaststelling als: ‘Ik ben moe...’ of ‘We worden oud...’ of ‘Het zal morgen vroeg dag zijn...’, maar vandaag was Werner vervuld van een vreemde opwindende gelukzaligheid, een opborrelende mildheid die hem deed zeggen: ‘Ik ben in lange tijd niet zo kontent geweest als vandaag.’ ‘Waarom?’ vroeg Gina automatisch.

‘Sonja heeft het geluk gevonden.’

Gina hees zich op haar elleboog. ‘Welke Sonja?’

‘Sonja Storms, de dochter van onze buurman.’

‘Welk geluk heeft Sonja gevonden?’

‘Ze is verliefd op iemand die het waard is.’

Ademloos knipte Gina het nachtlampje aan. ‘Op wie?’

‘Beloof je dat het absoluut onder ons blijft?’ vroeg hij voorzichtig.

‘Ja.’

‘Je zult het ook niet verklappen aan de buurvrouw?

‘Ja... Neen, natuurlijk niet.’

‘Ken je die jonge kapelaan van de wijk Sassenhout? Serge Ramon heet hij... Ik geloof dat hij godsdienstlessen geeft op het lyceum. Hij komt ook uit in wielerwedstrijden...’

[pagina 115]
[p. 115]

‘Hoe weet jij dat?’

Hij zweeg een poosje, glimlachte weemoedig voor zich uit. ‘Ik heb het gehoord... Hun idylle is het recentste feuilleton op de telefooncentrale.’

‘Ze fronste de wenkbrauwen.’ Ik begrijp je niet. Heeft iemand van de centrale hen dan... betrapt?’

‘God, neen... Ze luisteren hun telefoongesprekken af. Dat is alles.’

‘Maar... dat mag toch niet?’

‘Natuurlijk mag dat niet.’

‘Waarom doen ze het dan?’

Een beetje schuldbewust bewoog hij het hoofd heen en weer. ‘Het zijn ook maar mensen, en ze vervelen zich vaak. De verleiding is erg groot.’

‘Als iemand dat ooit mocht te weten komen...’ Ze trok grote ogen.

‘Niemand komt het ooit te weten. Ze zijn wel niet fameus ontwikkeld, maar ze weten ook wel dat dit luistervinken hen de das kan omdoen; dus amuseren ze er zich binnenskamers mee. Ze doen in het klein en in het geniep wat elders op grote schaal en onbeschaamd publiek gebeurt...’

‘Doe jij daaraan mee?’

‘Neen. Maar ik hoor het. En in dit geval hoorde ik het graag.’ Hij zuchtte. Hij had Sonja gekend vanaf haar geboorte. Ze was bij hen vaak over de vloer geweest, werd door hen vertroeteld zelfs. Waarschijnlijk omdat ze zelf geen kinderen hadden, gaven ze een groot deel van hun genegenheid aan het mooie en uitermate lieve kind van de buren: ze bedachten haar geregeld met geschenken, namen haar mee op vakantie, interesseerden zich voor al wat ze deed alsof het hun bloedeigen kind betrof. Toen Sonja begon te vrijen, hadden ze hun hart vastgehouden; Werner kende de familie van haar verloofde, en hij wist dat deze Helmut Smits een verlopen kereltje was, een eigenwijze losbol, die - nadat zijn vader, een veehandelaar, gestorven was en hij, zeer jong nog, een aanzienlijk vermogen geërfd had - veel meer geld had leren

[pagina 116]
[p. 116]

uitgeven dan hij ooit verdienen kon. Hij had zijn buurman én ook Sonja voorzichtig op de hoogte gebracht van zijn kennis... Had hij het maar nooit gedaan! De mensen denken bij de kleinste wenk dat iemand het slecht met hen voorheeft, of jaloers is, of eigengereid... Sonja keerde hen de rug toe, op de huwelijksdag werden ze zelfs niet verzocht op de grootse receptie bij de buren. Toen de buurvrouw na enkele maanden een eerste klacht over de liederlijke schoonzoon uitte, kon Werner het leedvermaak van Gina niet bijtreden: hij had van de luistervinken op de centrale al een en ander vernomen over de louche streken van het mooipratertje Smits; hij wist dat het mannetje terug toegaf aan homofiele neigingen, alweer speelholen frekwenteerde, de helft van de tijd afwezig bleef op de rijkstechnische school waar hij praktijkleraar speelde bij de genade van een partijkaart, zijn vrouw geregeld aftroefde, haar stomdronken besliep, in het bed braakte en in de kleerkast waterde; hij had opgevangen dat het zwijntje behoorde tot een bende die zich onledig hield met containerdiefstallen aan de Antwerpse haven... Toen Helmut Smits bij deze laatste aktiviteit op heterdaad betrapt werd, was Sonja zwaar zwanger. Doordat haar man voor een half jaar achter de tralies vloog, kwam er een einde aan haar martelgang en kon ze rustig bevallen van een zoontje. Toen kwam Serge Ramon in haar uitzichtloos leventje. Hij leerde haar kennen in de stedelijke kraaminrichting, trok zich dadelijk haar lot aan, en bleef haar dagelijks bezoeken op het appartementje dat ze met de zuigeling bleef betrekken in afwachting van de vrijlating van haar echtgenoot...

‘Wat gaat dat worden als haar man vrijkomt?’ vroeg Gina. ‘Ik weet het niet,’ antwoordde hij, terwijl hij zich op zijn zijde wendde.

‘Hoelang moet hij nog zitten?’

‘Enkele weken, geloof ik.’

Twee dagen later op de centrale vernam Werner dat Sonja en haar kapelaan aan de pil toe waren: ze hadden er weken over geredetwist, ook telefonisch, en eindelijk was de knoop

[pagina 117]
[p. 117]

doorgehakt. Hij zweeg erover tegen Gina, alhoewel die elke dag brandend van nieuwsgierigheid naar het vervolg van het centralefeuilleton informeerde. Hij vertrouwde niet erg op haar wilskracht voor wat de geheimhouding van iets betrof, zelfs de beste vrouw lijdt ergens aan de babbelziekte en kijkt dan niet op een belofte of een eed min of meer. Op een avond in bed echter, toen de wind en de regen weer rond het huis jammerden en de gekruide wijn de grote vertrouwelijkheid weer in de hand had gewerkt, liet hij zich ontvallen dat Sonja en Serge Ramon van zins waren naar Holland te emigreren...

‘Maar hij is toch priester?’ vroeg ze opgewonden.

‘Hij is uitgetreden, Gina’.

‘Maar... er is geen mens die dat weet!’

‘Nog niet, neen.’

‘En wat gaat hij aanvangen om de kost te verdienen?’

‘Een oom van hem is hoofdredakteur bij een krant in Amsterdam.’

‘En zeggen dat de Stormsen daar nog het eerste woord over moeten horen... Ik heb ze gisteravond uitgehoord, ze weten nog altijd niets. En... het kind? Sonja mag er toch zomaar niet vandoor gaan met het kind?’

‘Niemand zal weten dat ze in Holland zitten...’

‘Wanneer komt haar man vrij?’

‘Toekomende week vrijdag. Ze is doodsbang. De schoelie schrijft elke dag een smachtende liefdesbrief, en op elke bladzijde zweert hij haar dat hij zijn leven zal beteren... Het schijnt dat hij haar, zelfs in zijn beestachtigste periodes, geregeld onder de neus wreef dat hij haar zou doodschieten mocht ze ooit wat te maken hebben met een andere man... Kun je ooit zoiets begrijpen? Dat kereltje waant zich nog in de middeleeuwen.’

Gina huiverde hoorbaar. ‘Er zijn vrouwen die toch nogal een lijdensweg moeten gaan, en dat allemaal geoorloofd, wettelijk zelfs... Dat betekent dus dat ze eerstdaags moeten vertrekken. Ik ben ernaar benieuwd, wanneer en hoe ze haar ouders op de

[pagina 118]
[p. 118]

hoogte zal brengen... Die mensen hebben weinig geluk gehad met hun dochter. Het is misschien maar goed zo, dat wij geen kinderen hebben... Als je nagaat welke gevaren hen bedreigen, en in wat voor een tijd wij leven...’ Ze haalde diep adem en slikte een traan of wat speeksel weg.

‘Als Sonja onze dochter was,’ zei Werner bitter, ‘dan sloeg ik die Helmut Smits kreupel. Daar riskeerde ik de gevangenis voor, ik zou anders niet kunnen voortleven. Ik geloof al lang dat er in feite twee soorten mensen leven: de gedegenereerde beestmens (de satanische vernieler, moordenaar, machtswellusteling, profiteur, uitbuiter, tiran en egoïst), en de angelieke goedgelovige goedzak (die denkt dat iedereen het goed voorheeft, dat alles wel terechtkomt, dat men vooral niet mag overdrijven, dat God het allemaal wel in orde zal brengen, dat de mens zich best niet bemoeit met de zaken van zijn evenmens)... Het wordt tijd dat ook de tweede soort toont dat ze haar op de tanden heeft.’ Hij voelde zich eensklaps ongelukkig. ‘Ik ben moe,’ fluisterde hij gelaten.

's Anderendaags kookte het stadje van de roddel: iedereen wist alles, én nog véél meer. De familieleden van Helmut Smits telefoneerden naar de politie, de rijkswacht, de vrederechter, de burgemeester, de deken, de Stormsen... Deze laatsten vielen uit de lucht, wisten van toeten noch blazen, wendden zich radeloos tot hun dochter... Op de centrale hing een onbehaaglijke sfeer: de luistervinken hielden zich gedrukt, de feuilletonluisteraars gedroegen zich alsof ze van de hond geen kwaad wisten, maar iedereen wist dat iemand uit de biecht gepraat had en daardoor het feuilleton een tragisch einde bezorgd had, ja, volgende feuilletons in het gedrang gebracht had zelfs. Vooral Werner leek van de hand Gods geslagen. Toen hij die avond thuiskwam, dronk hij een halve fles jenever uit zonder een woord te zeggen; daarna ging hij naar bed. Gina, die ziedend van ongeduld op zijn thuiskomst had gewacht om een heleboel opwindende en sensationele nieuwtjes te kunnen vertellen, moest hem urenlang pramen voordat hij uitstiet: ‘Dat was dan de laatste keer dat

[pagina 119]
[p. 119]

ik je nog iets vertrouwelijks vertelde!’

‘Waarom?’ vroeg ze geschrokken.

‘Jij hebt alles uitgebazuind!’

‘Je bent gek!’ snauwde ze. ‘Aan geen mens heb ik ook maar één woord verteld! Ik zou me er te erg voor geschaamd hebben erbij te moeten zeggen hoe en van wie ik al die kamergeheimen te weten gekomen ben!’ Ze brieste werkelijk, gunde hem geen blik meer, én geen woord, ook niet toen hij 's morgens naar zijn werk vertrok.

Twee uur later stonden de rijkswachters aan de deur. Voorzichtig brachten ze haar ervan op de hoogte, dat Werner naar een psychiatrische inrichting was overgebracht, dat hij daar zwaar onder verdoving en geïsoleerd in observatie was genomen. Met een koevoet gewapend was hij die morgen de telefooncentrale binnengestormd en, in een vlaag van zinsverbijstering en voordat iemand het hem kon verhinderen, had hij er de hele installatie vernield... Toen ze hem tenslotte overmeesterd hadden, werd dadelijk een dokter ter plaatse geroepen: die vermoedde dat een hersentumor aan de basis lag van het onheil.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken