Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Gevallen van Friso, koning der Gangariden en Prasiaten (1741)

Informatie terzijde

Titelpagina van Gevallen van Friso, koning der Gangariden en Prasiaten
Afbeelding van Gevallen van Friso, koning der Gangariden en PrasiatenToon afbeelding van titelpagina van Gevallen van Friso, koning der Gangariden en Prasiaten

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.77 MB)

XML (0.71 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

epos


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Gevallen van Friso, koning der Gangariden en Prasiaten

(1741)–Willem van Haren–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 143]
[p. 143]

Gevallen van Friso, koning der Gangariden en Prasiaten.
Vyfde boek.

 
Voor Gange's Troon alleen had, langen tyd te voren,
 
De Goddelyke magt geen' ondergang beschoren.
 
Der Vorsten dwaasheid riep om wrake en om gericht;
 
d'Almogende zag van den zetel van het Licht,
 
Het Ooster-waereld-deel bezwalkt met boosheids wolken
 
En woeg met zyne hand de Scepters van de Volken.
 
Straks waggelde veel meer dan een vermaarde Troon.
 
Gansch Asië bezweek. De jonge Macedoon
[pagina 144]
[p. 144]
 
Rees voor aan in Europe, en, met verwoede zinnen,
10[regelnummer]
(Onwetend wie hem deed de Volkeren verwinnen)
 
Stak hy 't veroordeeld Oost met Oorlogs-vuur in brand:
 
En Ga naar voetnoot*Suse's oude Staf verscheen in zyne hand.
 
Hy wist de Skythen hun verwaandheid te verleeren;
 
En het gelukte hem ook Porus te overheeren.
 
Gelyk uit AEtna's keel een onderaardsche orkaan,
 
Een Zee van vloeybaar vuur weet kokend op te slaan,
 
En, uit den zwarten mond met damp en stank gezwollen,
 
Doed met een' snellen vaart Gewesten overrollen,
 
Verwoesting baren, schrik meêvoeren, 't vrugtbaarstoord
20[regelnummer]
Verkeeren in een' poel daar al wat leeft versmoord:
 
Zo trof des Hoogsten toorn, in Alexanders handen,
 
Van Helle's enge Zee de vergestrekte Landen,
 
En grote Tronen, tot 's Hydaspes Stroom-gebied,
 
Dat van d'Imaüs af door Porus Ryken vliet.
 
Deez groote Koning, nu door d'oorlogskans verlaten,
 
Zag wel zyn' val en 't lot der Vaderlyke Staten;
[pagina 145]
[p. 145]
 
Was wel zeer zwaar gewond in 's overwinnaars magt
 
Gevallen, en voor zyn hoogmoedig oog gebragt,
 
Maar, door geen' ramp verlaagd, en groter dan te voren,
30[regelnummer]
Deed hy lafhartigheid nog vuige vleitaal horen.
 
Doorlugtig sprekend, stil in 't midden zyner smart,
 
Ga naar voetnoot*En onverzaagd, verwon hy 's Overwinnaars hart.
 
De Griek, om voor zyn' roem geen vlek te zien gerezen,
 
Besloot terstond niet min dan deze Vorst te wezen.
 
Ter deez tyd kwam het hem gelukkiglyk zo voor;
 
Want schoon hy waande aan roem altyd alleen gehoor
 
Te geven, nooit vermogt hy dien opregt te kennen,
 
En liet zyn driften slechts naar 't eerste denkbeeld rennen.
 
Zomtyds was hy vergrimd, en woest; zomtyds, geraakt
40[regelnummer]
En mededogend, wierd zyn woede op eens gestaakt.
 
Dan dol, en vuig; dan weêr bedaard, en ook grootmoedig.
 
Van d'eenen harts-togt tot een' and'ren even spoedig
 
Gedreven, als een kiel, die roerloos in het Nat
 
Des ruimen Oceaans, dan regt, dan zywaards spat,
 
En door een' fellen storm genoopt word nooit te rusten,
 
Tot dat ze stote, en barste, op onbekende kusten.
[pagina 146]
[p. 146]
 
Hy schonk aan Porus, in de plaats van Ga naar voetnoot*Betis straf,
 
Het leven, en te zaam den Koninklyken Staf,
 
En nam hem in 't getal van zyne Gunstelingen,
50[regelnummer]
Om met zyn hulp en raad in Gange's Ryk te dringen.
 
Maar reeds was daar de wraak bedreven. De Oppermagt
 
Had hem geen verder weg in 't Oosten toegedagt.
 
Hy hoorde het verhaal van Porus, hoe 't vermogen
 
Van Stavo's Troon zich voor Agrammes had gebogen,
 
En van Melite's lot, zyn dierst-beminde Pand:
 
En hoe hy, reeds gereed het wraakzwaard in de hand
 
Te neemen, wierd berigt van zyne zegepralen,
 
En komst, en dus genoopt zich uitstel te bepalen.
 
Wanneer de Macedoon, nog driftiger gemaakt
60[regelnummer]
Op dit verhaal, door 't recht van wraak zich voeld geraakt,
 
En reeds den tocht beveeld, begind zyn Heir te weig'ren,
 
En tegen zyn gebod weêrspannig op te steig'ren.
 
Ga naar voetnoot†Met afgenomen helm pleit Coenus voor hunn' eisch,
[pagina 147]
[p. 147]
 
En hy, hoe trots hy was, ziet af van deze Reis.
 
Hy liet Vorst Porus stil in zyne Ryken blyven;
 
En rukte Zeewaards aan, tot nieuwe Krygsbedryven,
 
Ter zelver tyd wanneer de Taprobaansche Vloot
 
Prins Friso hare hulp, en haar vermogen, bood.
 
Voorspoedig boorden ze door de ongemeten baren,
70[regelnummer]
Om naar 't Gedrosisch Strand ter landinge te varen,
 
En 's Indus oever langs gereisd, of het Gebied
 
Van Abisares, dat veel nader Zuidwaards schiet,
 
Of Porus aan te doen, naar 't geen men best zou houwen;
 
En dus Pandion, thans het meest niet te vertrouwen,
 
Om 't voorgevallene op Taprobana, te ontgaan.
 
Vorst Teuphis had dien weg hen wysselyk geraân,
 
En wist hoe valsch een Vrouw, om wraakzugt te doen gelden,
 
Bekwaam is over Zee 't bedrevene te melden,
 
Zeer listig zwygende wat haren harts-togt schaad,
80[regelnummer]
En heffende zeer hoog 't geen tot verdeding baat.
 
Zy naderden, alreeds starogend' naar de Kusten,
 
Wanneer een donk're wolk den Stuurman koomt ontrusten.
 
Hy ziet van verre op Zee reeds bruine golven, met
 
Een sneeuw-wit schuim, om hoog al bruischende aangezet,
[pagina 148]
[p. 148]
 
Of zinkend' storten in de nooit gepeilde kolken;
 
En 't water volgt den drang der snel gedreven wolken.
 
Daar koomt van tyd tot tyd een dof gebrom in 't oor;
 
En het gezigt, veel eer getroffen dan 't gehoor,
 
Bemerkt het vuur, door twist van stoffen, uit den Hogen,
90[regelnummer]
Eerst als een kleene vonk al slingerend bewogen,
 
Daar na gelyk een vlam, en niet meer kronklig heen
 
Gezonden, en terstond vernietigd in de Zeên.
 
Toen had de Stuurman wel gewenscht verre af te wezen,
 
Om hoger op het wyd geen klip nog strand te vrezen.
 
Het strand, zo dier bemind, word nu met schrik herdagt!
 
Terstond valt elk aan 't werk met yver en met kragt.
 
Deez haald de zeilen in, en rolt ze om hoge masten
 
Of touwen, Deez werpt uit op 't allereerst belasten,
 
Het yzere anker: maakt den kabellos, de hoop
100[regelnummer]
Der Zeeliên. Straks bestierd een ander zynen loop
 
Om 't kleen gestel des Boots te hoeden voor de baren,
 
Zomtyds het eenigst heil in 't barnen der gevaren.
 
Hoe zeer men 't onweêr dugt, en hoe de kim mag staan,
 
Al wat het Hoofd beveeld is fluks door 't Volk gedaan.
 
De wolken dreven toe, verzwarende hoe langer
 
Hoe meer; van water, ys, en vuur te zamen zwanger,
[pagina 149]
[p. 149]
 
En vreesselyke kragt van winden, barstende uit
 
Den buik, dan met een schel, dan donderend geluit.
 
En nog was alles stil om 't Schip, meer dan te voren:
110[regelnummer]
De wimpel twierde, en hong, en had zyn merk verloren:
 
Het water lekte 't hout, aan 't yzer reeds gesnoerd,
 
En wel gewapend voor de nakende beroert'.
 
Maar zulk een ogenblik liep gansch niet vrugt'loos henen,
 
En deed niet weinig om de ontsteltnis te verkleenen;
 
Vorst Teuphis, ziende hen gedreigd aan allen kant,
 
Stelde onderwyl te werk de kragt van zyn verstand.
 
Door ondervinding had de Wysgeer kunnen leeren,
 
Dat vrees voor ramp zomtyds zo veel als ramp kan deeren;
 
En dat alle uitkomst in gevaren word gestuit,
120[regelnummer]
Wanneer de schrik het hart in yz're ketens sluit.
 
Om stilheid van gemoed by kragten in te spannen,
 
Spreekt hy den Koning aan, en zyn getrouwe Mannen:
 
Gylieden, ongewoon der Zeevaart, en nog nooit
 
Geweest daar 't dolle Nat niet dan verwoesting strooit,
 
En Oorlogs-kielen op den klip in tweên doed rollen,
 
Of, nog verwoeder, zwelgt als spaanders in den hollen
 
En ondoorgrondden buik; weet dat des Stuurmans merk
 
In 't naad'rend onweêr niet veel heils ziet aan het zwerk.
[pagina 150]
[p. 150]
 
Elk ogenblik staat ons ontroering aan te treffen,
130[regelnummer]
Gewis zult gy, zo wel als ik, nog niet bezeffen
 
Hoe schrikkelyk het is, in de on-afmeetbre kom
 
Der waat'ren, met den dood te worstelen, rondom
 
In duisternis, nu niet aan iemand te verbeelden,
 
En dikwyls Helden, dien gevaar nog dood verveelden
 
In 't Oorlogs-veld, geheel ontstellend. Niets kan zyn
 
Voor 't mensch'lyk oog zo naar, zo vreesselyk in schyn.
 
Alleen in schyn! want hier is 't Goddelyk vermogen
 
Ook tegenwoordig, ons aanschouwend met zyne ogen:
 
Zo magtig ons alhier in dezen Oceaan
140[regelnummer]
En al de razerny der winden by te staan,
 
En te beschutten, als in 't Land der Prasiaten,
 
En daar de Ganges koomt te voorschyn in uw Staten.
 
Vorst Porus is niet meer dan wy daar voor bevryd,
 
En op een' hogen berg zoo min als hier vermyd
 
De mensch Gods hand. Wil hy regtvaardig ons doen sneven,
 
Want alles is van hem regtvaardig, 't zoude ons leven
 
Niet rekken, waren wy nu tot Magramme, of op
 
Het Serische gebergt, of klimmende op den top
 
Van Hora's duin-gevaart. Zyn Goddelyke wetten
150[regelnummer]
Zyn door vernuft, nog vlyt, nog midd'len, te beletten!
[pagina 151]
[p. 151]
 
En is 't dat ons de dood hier heden treffen zal,
 
Hoe toch gebeurd het? onbestemd? en by geval?
 
O neen! wy vloden dan vergeefs met vlugge schreden,
 
En hadden elders tot geen meer gerustheid reden!
 
De waat'ren vlieten niet alleen op zyn bevel.
 
Meer volgt het. De Natuur, in 't vredigste gestel,
 
Snelt voor zyn aangezicht, en, ligt voor Hem te ontroeren,
 
Heeft duizend midd'len om den mensch ter dood te voeren!
 
Maar wederom; heeft Hy, die Wind en Zee gebied,
160[regelnummer]
Niet voor dat ons alhier iets dodelyks geschied,
 
't Rolt alles over 't hoofd, onmagtig 't neêr te drukken,
 
En kan het zelf geen hair met al deez woede ontrukken:
 
De Blikzem flikkert in het water. Geen gevaar
 
Al barst de Lugt; en, in den nagt die 't alles naar
 
En ysselyker maakt, vermyden alle Stoffen
 
Den Mensch, dien God gebood te laten ongetroffen:
 
En hem ontziende, dien de Schepper met zyn hand
 
Bedekt, staat hy gelyk als op een vreedzaam strand.
 
Zo past het Groot te zyn, en niet wanneer gevaren
170[regelnummer]
Verre af zyn! 't Is hier tyd om woord en daad te paren.
 
Wie dient een' waren God en vreest iets buiten Hem?
 
Een laffe ziel, die niets dan spookzel, lugt, en stem,
[pagina 152]
[p. 152]
 
Voor Godvrugt neemt, 't geen haast verdwynt van voor zyne ogen,
 
In 't allereerst gevaar ten afgrond neêrgevlogen!
 
Maar 't waar Betrouwen staat ontrefbaar, moedig, bly,
 
En schrikt voor geen geweld, nog Helsche razerny!
 
Gy nogtans, door de vrees regtvaardig te verbannen,
 
Verwaarloost niets, stelt alle ervarentheid, o Mannen,
 
In 't werk (vervolgd hy tot het Scheepsvolk.) Als het hart
180[regelnummer]
Door doods-gevaar niet is onrustig, nog verward,
 
Verdubb'len hoop en heil. Bedaarde en stille zinnen,
 
En snelle handen doen alleen in nood verwinnen.
 
Flaauwhartigheid verslapt de zenuwen: maar moed
 
Schenkt helden-kragt. Dan volgt de zeege op tegenspoed!
 
Elk hoorde met ontzag hem deze woorden spreken,
 
En zag op zyn gelaat daar van het waarheids teken.
 
Prins Friso, die wel meer zyn wysheid had gehoord,
 
Door ware Godvrugt op het yvrigst aangespoord,
 
Nam voor om elk een blyk van zynen moed te geven,
190[regelnummer]
En, moest het zyn, met een bedaarde ziel te sneven.
 
Zo stond hy midden in 't gevaar. Gelyk 't een' Vorst
 
Betaamd, door snode daân geen onrust in zyn borst
 
Gevoelend: nu de dood rondom hem stond te blikken
 
Niet meer dan in 't Paleis zyn's Vaders te verschrikken.
[pagina 153]
[p. 153]
 
Vorst Teuphis naast hem. Stil, gelyk in 't eenzaam woud,
 
Voorheen bewoond. Nooit wierd gevaar dus aangeschoud
 
Met koelen moede. Op hen wierp elk der Mannen de ogen,
 
En wierd met hen getroost, gesterkt, en opgetogen.
 
Het voorbeeld dient voor hulp. Moed geeft den Mannen moed.
200[regelnummer]
Zy denken zich ook groot in dezen tegenspoed,
 
En streven yverig naar d'aanbevolen pligten,
 
En weten van voor dood nog zee-gevaar te zwigten.
 
Thans rukte 't wolk-gevaart den Hemel uit het oog;
 
Als of de Schepper met een kleed d'Olymp betoog,
 
Veel grote Wateren, en uitgestrekte Stranden
 
Berollende in den Nagt, met zyne almagte handen.
 
Eerst schoot het blikzem-vuur ten vollen boezem uit;
 
Toen hoorde men een zwaar en schrikkelyk geluid.
 
De Donder rees naby, maar verr' van daar gedreven
210[regelnummer]
Door 't holle zwerk, deê 't Ryk der grote Waat'ren beven.
 
De zwang're Wolk, gescheurd, viel haag'lend neêr in 't Nat,
 
En geesselde de Zee, die dol naar boven spat.
 
De Winden, tevens los gebroken uit hun hoeken,
 
Gaan dompelend den grond des Oceaans bezoeken.
 
Zy jagen golven op, die, hemelhoogte, 't oog
 
Verschrikken; als of zich een zwaar gebergt bewoog,
[pagina 154]
[p. 154]
 
Als of d'Imaus, of de Caucasus, ten vollen
 
Ontworteld, langs een Veld verwoestende aan kwam rollen.
 
De duisternis koomt by 't gehuil der Winden; zwart,
220[regelnummer]
Gelyk wanneer de Styx zyn wyde kaken spart,
 
Voor zielen nieuwelings tot eeuw'ge straf verschenen.
 
De Blikzem, vuuriger door nagt en buyen henen
 
Gevlogen, schaft alleen aan 't ongerust gezigt
 
Vergroting van wanorde, in plaats van eenig Licht.
 
De helft der Vloot, gerukt van zware kabel-touwen,
 
Driewerf vernieuwd, driewerf onmagtig vast te houwen,
 
En dwars geslingerd, dreef, in eenen korten tyd
 
Gansch weereloos, en half verloren, wyd en zyd:
 
Zomtyds gezien, zomtyds, door 't ryzen van de golven,
230[regelnummer]
Als in een' Afgrond door een' waterberg bedolven:
 
Wanneer, met woesten vaart ter zyden aangerold,
 
Een baar des Konings Schip rondom met water volt.
 
Fluks scheurd het los, en deinst. De Mannen, wel bedreven,
 
Ontzien tot redding niets; en schoon het dierbaar leven
 
Reeds half verbeurd is, vlyt en moed zyn even groot.
 
Elk weert zich, en men vegt manhaftig met den Dood.
 
Zy pompen 't water uit. Zy snellen zonder schromen
 
Dan voor, dan agterwaards. Waar hulp te pas kan komen
[pagina 155]
[p. 155]
 
Word geene hulp verzuimd; door 't voorbeeld aangezet
240[regelnummer]
Van Teuphis, die bedaard en wys op alles let.
 
De Wysgeer arbeid mede, en, met de kloekste zinnen,
 
Tast nimmer mis, en doed het nodigst eerst beginnen.
 
Hy ziet terstond waar 't scheeld, en geeft een wis bevel;
 
Hy kent het zwak en 't sterk van 't enge kiels-gestel;
 
En weet waar dat men best, in 't woedende bespringen
 
Der baren, 't half gesloopt gevaart kan henen dringen.
 
Zy zworven roereloos en masteloos in 't Wyd,
 
Dan regt, dan schuins, dan hoog, dan laag, een langen tyd.
 
En, of het onheil, nu ten einde van zyn pogen,
250[regelnummer]
Nog eens beproeven wou zyn uiterste vermogen
 
En laatsten schrik, zo greep een dwarling uit den kolk
 
Een Lyk, en slingerde 't te pletter onder 't Volk.
 
Het brein spat uit het hoofd, en 't bloed rent voor hun voeten,
 
En verft het Dek, terstond verbleekt door het ontmoeten
 
Van 't Zeenat, dat het ook weêr afspoeld naar beneên,
 
Onzichtbaarlyk gemengd in de onafmeetb're Zeên.
 
Gedaan was 't. Meer vermogt geen hoofdstof op de Mannen.
 
De Stuurman, 't oog zo verr' 't kan reiken, uitgespannen,
 
Bemerkt, daar d'Eynder nu gansch kronkelig geleek,
260[regelnummer]
Door hoge bergen van 't verwoede Nat, een streek
[pagina 156]
[p. 156]
 
Van dierbaar Licht gevest: iets helders, niet ontstoken
 
Door zwavel, zwaar van damp, maar lieff'lyk doorgebroken
 
Van onder 't donker zwerk, dat ophield. Reeds verscheen
 
De duisternis, waar in zy dreven, ongemeen
 
Vergroot door tegen-licht. De reeds gestilde Winden
 
Deên minder tegenstand in 't kort aan 't Volk bevinden.
 
Het Licht genaakte meer en meer. De zwarte wolk
 
Dreef over naar het Strand. Zy zagen in den kolk
 
Bescheiden roeybank, mast, en riem en zeilen dryven:
270[regelnummer]
Een naar gezigt voor die nog in het worst'len blyven,
 
En kampen met den dood, door and'ren reeds geleên!
 
Want nog was dit gevaar geheel niet doorgestreên.
 
Een onbekende Kust kwam zich aan 't ooge ontdekken,
 
En nieuwe moeite en vlyt aan d'afgematten wekken.
 
De gansche dag was thans verlopen. De avondstond
 
Genaakte. 't Schip was niet te stuuren. Men bevond
 
In korten zich by Land, door min geblaas gedreven,
 
Maar met een Zee nog vol onstuimigheid gebleven;
 
Na zulke een grote woede en dolheid niet zo ras,
280[regelnummer]
Door grooten ommetrek, te brengen tot een' plas.
 
Zy waren reeds zeer verre aan de and're zy' der stromen
 
Des Indus, en voorby 't Gedrosisch Strand gekomen:
[pagina 157]
[p. 157]
 
En thans daar d'uithoek van Carmanië gevest
 
By helder weêr beschoud des Arabiers gewest,
 
En klemt der Persen Zee het naauwst. De Baar tot branden
 
Door geene Klip nog Bank genoopt rolt naar de Stranden
 
Hier min gevaarlyk. Reeds aanschoude men de kiel
 
Van 't Land: en, schoon men die voor half verbryzeld hiel,
 
Schoot over al het Volk te zamen. Geen Barbaren,
290[regelnummer]
Zomtyds nog meer gedugt dan alle Zee-gevaren!
 
Daar lag een Stad op 't hoogst der Bergen uitgestrekt,
 
Van waar het oog zeer verr' de wyde kom ontdekt
 
Des Oceaans, en al de kielen die daar zweven;
 
Thans wel te pas voor die langs deze Kusten streven.
 
Zy hoorde een' Persisch Vorst, en wegens hem gebood
 
Daar een verstandig Man, gereed om in den nood
 
Bedrukten hulp te biên. Hy gaf terstond bevelen
 
Om bystand aan het Schip, dat magt'loos was, te delen,
 
En wagte 't zelv op 't Strand. Hy zond een vlugger kiel
300[regelnummer]
Daar minder by den wal voor te bedugten viel.
 
Straks van het hoge Dek gedaald treed Gange's Koning
 
In deze zekerder, ofschoon geringer, woning:
 
En spreekt den Wysgeer aan, en met teêrhartigheid
 
Geeft hy van dit geluk den dank aan zyn beleid.
[pagina 158]
[p. 158]
 
Aan Land getreden, zien zy reeds Zopyrus naad'ren,
 
De Stedehouder. 't Volk, rondom hen aan 't vergaad'ren,
 
Drong in een' hoop. Daar wierd in 't openbaar gedaan
 
't Verhaal van hunnen staat, en waar men heen wou gaan:
 
Opregt, gelyk als of 't Vorst Porus zelv zou horen.
310[regelnummer]
De Persiaan, die meê nooit veinsend kwam te voren,
 
Sprak dus tot antwoord: Wel ontbrak het myner magt,
 
Maar nimmer mynen wil, die 't weldoen heilig agt,
 
Den Menschen in hunn' ramp en tegenspoed te baten,
 
Voornamelyk een Prins van zo veel grote Staten!
 
Vertoef dan in deez Stad, o Koning! en neem rust,
 
Tot dat Vorst Orsines verschyne op deze Kust.
 
Men zal gewis van hem de beste wyze horen
 
Om, door deez Volken heen, naar Porus Ryk te boren,
 
En, met zyn magt gesterkt zo wel als met zyn raad,
320[regelnummer]
Vermyden dat men weêr iets hach'lyks ondergaat.
 
Toen deed hy hen verslag van Orsines, gesproten
 
Uit Cyrus bloed, en een der allerrykste Groten.
 
Niet tegenstaande 't goud en Land dat hy bezat,
 
Had nooit op zynen geest de minste dwaasheid vat:
 
Vercierd met wetenschap, in schatten overvloedig,
 
En nogtans (zelden zag men dit) altyd grootmoedig!
[pagina 159]
[p. 159]
 
Doorlugtigst in geboorte, en egter hoger door
 
Een deugd, nog nooit gedwaald van 't eens gebaande spoor!
 
Men wagtte dezen Vorst elk dag in deez gewesten,
330[regelnummer]
Daar hy van tyd tot tyd kwam zyn verblyf te vesten.
 
Zopyrus zelv kwam hen zo vol opregtheid aan,
 
Dat zy niet weigerden geloof aan hem te slaan:
 
En slooten tot de komst van Orsines te toeven,
 
Om tevens zyne hulp, en wysheid te beproeven.
 
De Stedehouder ging eerbiedig met hen om,
 
Voor zulk een' groten Prins oplettende rondom.
 
Want zyn gevoelen was dat wederwaardigheden,
 
Met onschuld ondergaan, en met geduld geleden,
 
Meer eere waardig zyn dan onbeproefd geluk.
340[regelnummer]
Men sprak hoe nog Melite in een' veel wreeder druk
 
Was naar waarschynlykheid; maar van haar wedervaren,
 
En of men haar te Lande, of over zoute baren,
 
Verr' van het Vaderland gezonden had, dan of
 
De tocht des Macedoons den Koning Porus trof,
 
Was aan Zopyrus niets bekend, hier verr' geweken
 
Van de in het Oorlogs-vuur geheel verwoestte streken.
 
Hy wist alleen hoe dat de Griek alom nog zworf,
 
En de eene zegepraal na de andere verworf.
[pagina 160]
[p. 160]
 
Zy zonden thans ook uit, om 't geen den onweêrwinden
350[regelnummer]
Nog van Magramme's Vloot ontkomen was te vinden.
 
De Schepen, schoon zeer verr' verstrooid, en uit gezigt
 
Van Friso, hadden niet voor dezen storm gezwigt,
 
Alleen was eene kiel verbryzeld, en verloren:
 
De rest, door tyding van des Konings heil te horen,
 
Verscheenen een voor een; en op Zopyrus Kust
 
Beloond, en wederom verzorgd, en uitgerust,
 
Vertrokken naar het Ryk, daar Cosroës vermogen
 
En 's Koninginnes haat was door hun vlyt bedrogen.
 
Vorst Orsines kwam, als een Koning, eind'lyk aan:
360[regelnummer]
Nog groter dan 't gerugt deed horen van zyn daân!
 
Zyn Stoet bestond niet uit verwyfde en laffe Mannen,
 
Daar vleiery bemind, en waarheid is gebannen.
 
Hy was voorzigtig in het kiezen van zyn' raad;
 
Daar moest al meer dan een doorlugte en wyse daad
 
Bedreven zyn om 't hart van dezen Prins te winnen;
 
Men kwam daar met geen list nog snode treken binnen.
 
Zyne agting was een roem, niet te evenaren. Daar
 
Stond niemand naast zyn zy', die niet in 't openbaar
 
Erkend wierd voor een' Man, wiens onbesmette deugden,
370[regelnummer]
Tot heil van 't Vaderland, den Volkeren geheugden.
[pagina 161]
[p. 161]
 
In 't midden van den ramp, die 't Persiaansche Hof
 
En Mnemons Nageslagt, door Ga naar voetnoot*Ochus wreedheid, trof,
 
Was hy gelukkiglyk, in zyne kindsche jaren,
 
Den dood ontrukt. Daar na, zyn lot met meer bedaren
 
Aanziende, en ondersteund door wyser Mannen raad,
 
Besloot hy, wel te vreên met Vaderlyken Staat,
 
In Pasargade stil veel liever te gaan wonen,
 
Dan door de moordlust, die de Persiaansche Tronen
 
Nu schudde, hoger op te streven in gezag.
380[regelnummer]
Ofschoon van Cyrus bloed, en zonder boos gedrag
 
Vermogende zyn Recht in 't hart der Onderzaten
 
Te doen herleven, bleef hy vreedzaam in zyn Staten.
 
Toen een Ga naar voetnoot†Gesnedene met snood verkregen magt
 
d'Egyptische' Apis tot een wraak (te onpas geslagt
 
Door Ga naar voetnoot§Ochus) wederom een bloedbad kwam vertonen,
[pagina 162]
[p. 162]
 
Den Koninklyken stam vernielde, en zyne Kronen
 
Nu schenken mogt, gaf hy Vorst Orsines berigt
 
Dat hy regeeren kon. Maar deeze, nooit gezwigt
 
Voor Heersch-zugt, scheppende in de deugd het hoogst behagen,
390[regelnummer]
Wou geen bebloede Kroon met haar verzaking dragen,
 
Daar de Gesnedene de magt, en hy den naam
 
Zou krygen. Deze was tot nieuw verraad bekwaam,
 
En zyn vermogen dus gewassen, en te vrezen,
 
Dat daar geen waar gezag of rust met hem kon wezen.
 
Prins Orsines verbleef van dien tyd in zyn Stad:
 
Wel eer door Ga naar voetnoot*Cyrus zelv' geboud; een' groten schat
 
Bezittende, en, in vreê, van 't Hof geheel vergeten,
 
Was hy gelukkiger dan op den Troon gezeten.
 
In 't zelfde lot als ooit voorheen, terwyl de Ga naar voetnoot† Vorst
400[regelnummer]
Die 't bloedige geschenk niet van zich wyzen dorst,
[pagina 163]
[p. 163]
 
Rampspoedig overheerd, verraderlyk moest sterven,
 
En 't leven niet dan om zyn Koninkryken derven.
 
Zyn vreedzaam hart bevond zyne allerhoogste vreugd,
 
In een bekoorlyke Princes, met zyne deugd
 
Vercierd. Een Dogter door geen Ryken te evenaren!
 
Zy, midden in de bloey der blydste levens-jaren,
 
Vond hare jeugd met zoo veel schoonheid vergezeld,
 
Dat ydelyk het oog weêrstonde aan haar geweld.
 
Gelyk de Koningin van Sparte, de overschone,
410[regelnummer]
(Eer haar de Bruidegom der Frygiaansche Enone
 
Betoverde) elk verrukte, elk in het harte drong,
 
Tot diep ontzag zo wel als tot verwond'ring dwong:
 
Lang na 't aanschouwen bleef het denkbeeld in de zinnen,
 
En 't ongevoeligst hart liet zich door haar verwinnen:
 
Zo was Atosse, en blonk met die bevalligheid,
 
Maar in een' and'ren zin was 't roemrykst onderscheid.
 
De Vorst, voorzigtig in het kiezen zyner Mannen,
 
Had ook voor haar gevolg zyn wysheid ingespannen,
 
En duld'de rondom haar geen Vrouwen, uit wier mond
420[regelnummer]
Om 't winnen Harer gunst, iets snoods te dugten stond,
 
Nog die Vorstinnen, met de laagste vleieryen,
 
Van jongs af aan alleen tot Lof-Verbreidsters dyen,
[pagina 164]
[p. 164]
 
En schrander in den raad van uiterlyken zwier,
 
Maar niets van 't innerlyk bewust, in haar bestier
 
Het grote doelwit doen ter zyden henen rennen,
 
En 't Koninklyke hart aan drift en hoogmoed wennen.
 
Men zag naast hare zy' Parysatis, alleen
 
Bezorgd om haar op 't pad der eere te doen treên.
 
Parysatis, die haar in d'allerteêrste jaren
430[regelnummer]
Gegeven was om't hart voor boosheid te bewaren,
 
Gezworen Vyandin van hoofsche logentaal,
 
En trotsheid, die den mensch verlaagd, bande uit haar Zaal
 
All' die ze slechts verdagt, door woorden of door daden,
 
Trouw'loos of zorgeloos, haar wit te kunnen schaden.
 
Het overtollig Volk, dat in de Hoven krield,
 
En 't welk voor alles beeft, en buigt, en kruipt, en knield,
 
En eeuwig toestemd wat hun meester voor mag geven,
 
En pryst wat hy begaat, hoe spoor'loos hy mag leven,
 
Die deed Parysatis verdryven van haar heen,
440[regelnummer]
Als de eerste Inblazers van verwyfde en kwade zeên.
 
Zy had geen' minder schrik voor Vrouwen, die de zinnen,
 
Door nieuws-vertellingen, betoov'ren der Vorstinnen:
 
Die, met de logen in haar laffe regterhand,
 
Voor eenen grimlach zelf verkopen haar verstand;
[pagina 165]
[p. 165]
 
En, door naar eene gunst van kleen gewigt te streven,
 
Der dankbaarheid, nog bloed, nog vrindschap aandagt geven:
 
Verradende even ligt, die haar voorzag met brood
 
In d'armoede, als die haar wel eer den rugge bood;
 
Tot dat ze zelfs verraân door eene ontdekte logen,
450[regelnummer]
(Die haren meester nooit kan ongestraft gedogen)
 
Verdreven uit de gunst van een' verblinden geest,
 
Meer zyn van elk veragt dan ooit voorheen gevreesd.
 
O neen! Parysatis zogt wyse en vrome Vrouwen,
 
En vond Haar, wyl ze een' naam, of afkomst aan te schouwen,
 
Voor grote dwaasheid hield, wanneer men in de jeugd
 
Den grondslag leggen zal van een gestrenge deugd.
 
Atosse zelv had, met een hart aldus gebogen,
 
En Koninklyken aard, het ware goed voor de ogen.
 
Een groote Ziel! maar door bedrukten straks ontroerd,
460[regelnummer]
Niet ligt tot gramschap, nooit tot nyd of wraak vervoerd,
 
Vergeetende al zo ras, gevoelde ze zich storen,
 
Als Cosroës Vorstin, der wraakzugt toegezworen,
 
In tegenstelling, zich niet weêr verzagten liet,
 
En dwaasselyk beminde een knagend ziels-verdriet.
 
Parysatis deed haar, door wyse zedelessen,
 
In korten 't voorbeeld zyn van 'swaerelds Ryks-Princessen.
[pagina 166]
[p. 166]
 
Atosse (zei ze) 't is geen roem in hogen staat
 
Te zyn. Geboorte is niet verkregen met beraad,
 
Maar by geval, en meer belettende in dit leven
470[regelnummer]
Dan nut om van de deugd een waar begrip te geven!
 
Een lastig pak, alleen voortreffelyk in schyn,
 
En zomtyds hinderlyk om waarlyk groot te zyn!
 
Wie vloekt Ga naar voetnoot*Amestris naam nog lang niet na haar sterven?
 
De grootste Scepter deed geene eere aan haar verwerven.
 
De hoogmoed kleeft zeer ras aan het Geboorte-regt,
 
En lyd niet dat men zich aan goede zeden hegt.
 
Al waar by de Eigen-min de Herssenschim mag wonen,
 
Dat, door een gansche reeks Voorouderen te tonen,
 
Men Heerschappy verdiend, en iets uitnemends hêeft,
480[regelnummer]
Daar toont men dat alleen eene yd'le trotsheid leeft:
[pagina 167]
[p. 167]
 
Die, niet vermogend zich door daden te verheffen,
 
(In korte jaren door de sterff'lykheid te treffen)
 
Veerdwynen zal gelyk een Daauw, en met het Volk
 
Gewischt zal zyn door 't nat van Lethe's diepen kolk.
 
Gy kreegt het bloed niet dat'er omzweeft in uwe aad'ren
 
Om hoog te roemen op veel Koninklyke Vaad'ren.
 
Volgt gy hun deugd niet na, hun wysheid, hun beleid,
 
Zo streel uw bloed niet meer met hun verhevenheid!
 
Gy daald beneên het Volk; meer zynde te veragten
490[regelnummer]
Om dat'er meer van U met reden stond te wagten.
 
Wie waant toch dat het Volk zo dwaaslyk redeneerd
 
Als of een oud Geslacht hunne agting overheerd?
 
O neen! daar is veel meer tot hunne min van noden.
 
De Hemel heeft aan hen zo wel verstand geboden
 
Als aan de Scepters! meer zomtyds, door yd'len waan
 
Zo niet beneveld, nog door vleiery verraân.
 
Het Volk denkt dat 'er veel aan zulk een' mensch moet schelen
 
Die zyner Vaad'ren roem zich niet ontziet te stelen;
 
En, pralend met een vreemd en een geleend gewaad,
500[regelnummer]
Elk, zonder dat hy 't weet, bekend hoe 't met hem staat.
 
't Betaamt dan een Princes, zal zy roemrugtig leven,
 
Geen' Mensch op haar gedrag berispings-reên te geven.
[pagina 168]
[p. 168]
 
Laat niemand van uw oog met tranen henen gaan.
 
Voed haat nog wraak, schoon elk niet naar uw gunst mag staan.
 
Het ware een vlek in 't Bloed van Cyrus, toe te wenschen
 
Rampspoedigheid of smart aan wie't mag zyn der Menschen.
 
't Is Oromasdes die hen alle leven doed;
 
Men eere zyne hand in hunnen tegenspoed,
 
En schrikke voor zyn' toorn in dwaze Koninginnen!
510[regelnummer]
Maar Cyrus bloed, gewoon zyn driften te overwinnen,
 
Betaamt het, goed te zyn, en, latende aan 't Gemeen
 
In slaverny van toorn en haat en wraak te treên,
 
Door deugden oppermagt de Volkeren te dwingen
 
Tot eerbied, en haar' lof in hunnen mond te dringen.
 
Hoog op een' Troon, en met een' Koninklyken staf,
 
Zit deze tot geluk, en gene tot een straf,
 
Maar koomt de Dood, verzeld van eenen drom van schrikken,
 
En magt en hoogheid vlugt. De Roem, niet te verwrikken,
 
Is 't eenigst wezen dat daar van de Menschen blyst
520[regelnummer]
Op 't Aardsch Toneel, en die door alle Landen dryft,
 
En eeuwig zegen werft! Maar voor de dwaze Groten
 
Ryst Vloek, een wangedrocht door al wat leeft verstoten!
 
Het past U zedigheid en grootheid van gemoed,
 
Op 't naauwst gepaard, zeer verr' te heffen boven 't Bloed!
[pagina 169]
[p. 169]
 
Zo sprak Parysatis voor aller Vrouwen oren,
 
Op dat daar geen bestond dit in 't geheim te storen;
 
En wenschte, tot haar loon, en dankbaarheids gewin,
 
Dat zulks gedyen mogt tot nut van haar Vorstin.
 
Wanneer Atosse iets deede, of sprak, hier uit gezogen,
530[regelnummer]
Drong een verheven vreugd de tranen uit hare ogen.
 
De Persiaan, bezorgd voor dit doorlugtig Pand,
 
Trad nooit uit Pasargade, om 't afgelegen Land
 
Of Erfgoed aan te doen, en wys bevel te stellen,
 
Of zyne Atosse moest hem op den tocht verzellen.
 
En zy verscheen hier niet vergeefs. Zopyrus deê
 
Terstond zyn' Vorst verslag wat Mannen uit de Zee
 
Nu nieuws gered, en door de wreedste doodsgevaren,
 
Uit Cosroës gebied alhier gekomen waren.
 
Hy, door hunn' ramp geraakt, tot stremming van hun leed,
540[regelnummer]
Begroet hen tederlyk, en tot hun hulp gereed,
 
Doed hy den jongen Vorst van Gangaris bezeffen
 
Dat zyn geluk hem weêr een' Charsis aan doed treffen.
 
Terstond geeft Friso hem berigt wat hy bedoeld.
 
Hy vraagt zyn wysen raad, met eerbied nooit gevoeld
 
Voor eenen Vreemdeling. Hy had wel grote Mannen
 
Om Charsis heen gezien, tot vroomheid ingespannen,
[pagina 170]
[p. 170]
 
Maar hier blonk met het bloed van Cyrus nog veel meer,
 
't Begrip een's hoogsten Gods, naar Zoroastres Leer.
 
De Persiaan was ook der dolingen ontvloden,
550[regelnummer]
En eerde een' God, die geen Ga naar voetnoot* Gezellen heeft van noden
 
Tot schepping, onderhoud, en heersching van 't Heel-al:
 
Der Stervelingen steun in 't âkelig geval,
 
En eenig waar geluk! Toen zag de jonge Koning
 
De waarheid, meer dan ooit verdienende eerbetoning,
 
In held'ren glans en dag, in een' doorlugten Vorst,
 
En met de dierste vreugd dat hy ze melden dorst.
 
O, (sprak hy) grote Prins! ook ons is die verheven
 
En ware wetenschap voorspoediglyk gegeven!
 
Wy kennen 't eeuwig Oog, en vonden dit geluk
560[regelnummer]
Den lieffelyksten troost in dodelyken druk.
 
Wy schatten 't hoger zelf dan 's waerelds Heerschappyen,
 
En zagen 't onlangs nog tot ons behoud gedyen.
 
Wy stonden, midden in de golven, daar de Dood
 
Rondom onze ogen zworf, en niets ons uitkomst bood,
[pagina 171]
[p. 171]
 
Ontrefbaar. 't Hart zag door de zwarte wolken henen,
 
En wist op wiens bevel de blikzemen verschenen.
 
Zy blonken magteloos, en doofden in het Nat:
 
En 't golvgevaart, dat rolde, of, naar de lugt gespat,
 
Weêr woedend daalde, deed dat zegeryk betrouwen
570[regelnummer]
Ons, met een stil gemoed, in 't vreess'lyk Wyd aanschouwen!
 
Vorst Orsines stond zeer verzet deez deugd te zien
 
In eenen Jongeling geschikt om te gebiên.
 
Wat Lieden (antwoord hy) brengt my die God te voren,
 
Wiens hoge Leer gy doed van 's waerelds einden horen!
 
Gelukkig zyt ge, o Prins, die ware grootheid kent,
 
En het doorlugtigst doel hebt in uw hart geprent!
 
De Hemel schenkt den Een' een' Scepter in dit leven,
 
Den and'ren, meer bemind, het hoogst dat hy kan geven,
 
Een' Scepter waard te zyn! Geen magtig Koninkryk,
580[regelnummer]
Geen Aardsche hoogheid is aan dit uw lot gelyk!
 
Maar hoe toch koomt gy dus, in uwe teed're jaren,
 
Zo vol grootmoedigheid, in deze Leere ervaren?
 
Is Oromasdes ook in uw gebied bekend,
 
En heeft men op den Troon u reeds naar hem gewend?
 
Wy dagten Indië de prooy van haar Brachmanen,
 
En niet dan duisternis in 't hart der Onderdanen.
[pagina 172]
[p. 172]
 
Ook is 't (sprak Friso toen) aldus daar meê gesteld,
 
En Ga naar voetnoot*Arimanius heeft alles in 't geweld.
 
De Priesters zyn 'er dom, en schilderen hun Goden
590[regelnummer]
Als Dwingelanden uit, die 't Volk tot dwaasheid noden:
 
Zy zelfs, zy kwellen zich, als ware 't van waardy,
 
Met een gemaakt gelaat, en vreemde mommery:
 
En, stellend' dat de ziel van Mensch een beest kan werden,
 
Verstrekt hen ten bewys dat ze in dien waan volherden.
 
Die reden vraagt, die krygt geen antwoord, dan alleen
 
Dat zulks de waarheid is, door niemand te overtreên:
 
En word 'er voor Godd'loos en gruw'lyk uitgekreten,
 
Zo ras hy niet geloofd het geen zy zelfs niet weten.
 
Daar dwaasheid op den Stoel der Ryken word beschoud,
600[regelnummer]
Daar vlugt gemeenelyk de Waarheid naar het Woud:
[pagina 173]
[p. 173]
 
Zie hier 't bewys daar van, zie hier, in 't Woud gevonden,
 
Den groten Leonaat, aan wien wy zyn verbonden
 
En voor de wetenschap van Zoroastres God,
 
En voor getrouwe hulp in 't wreedste van ons lot.
 
Hy gaf ons 't waar geluk der menschen 't eerst te kennen,
 
Diep onderrigt in 't geen den rampen doed ontrennen;
 
En hoe de Mensch zich zelv' verlaagd door yd'len schyn,
 
En Bygeloove, in plaats van hoog en groot te zyn!
 
Gy zult, doorlugte Prins, wel haast uit zyne reden
610[regelnummer]
Begrypen wat hy roemt als Koninklyke zeden!
 
Vervolgens sprak men van den aan te vangen tocht,
 
En welk een weg het eerst moest worden uitgezogt.
 
Vorst Orsines deed hen 't verhaal van al de daden
 
Des strydb'ren Macedoons: maar zogt hen aan te raden
 
Tot toeving, om zich niet te zien in zyne magt,
 
Voor dat men wist wat hy voor hun belangen dagt.
 
Want (sprak hy) niets is min bekend dan welke streken
 
Die Koning thans doorrent, of wat voor hem bezweken,
 
Of weêrstand biedende is. Alleen waarschynelyk
620[regelnummer]
Vermeld men dat hy stryd niet verr' van Porus Ryk.
 
Veel zyn 'er van begrip dat hy, die zich liet blinden
 
Door zyne Heerschzugt, een vervaarlyk eind zal vinden:
[pagina 174]
[p. 174]
 
Te meer, dewyl 'er by den wakk'ren Indiaan
 
Geen moed nog magt ontbreekt om hem te wederstaan.
 
Maar, hoe het zy, 't koomt my voorzigtiger te voren,
 
Eer dat gy verder streeft, iets van zyn' tocht te horen.
 
Ook reist men veiliger van Pasargade's wal,
 
Alwaar my reeds herroept een onverwagt geval.
 
Pas naderde ik deez Stad van Cyrus hoge Vesten
630[regelnummer]
Of 'k wierd op 't snelst gevolgd, door Een' uit die Gewesten
 
Gezonden met de Maar van Ga naar voetnoot*Frasaortes dood,
 
Die voor den Macedoon in Persië gebood.
 
Thans is daar alles weêr verward. De Muitelingen
 
Beginnen naar de Kroon, verwoestende, te dingen.
 
Ik ben gereed, wyl zich daar niemand tegenkant,
 
Terstond het zwaard der wraak te neemen in de hand,
 
En 't onheil van het Volk en Vaderland te weeren,
 
Schoon ongezind die daad tot myn belang te keeren.
 
'k Merk Alexander aan als van de Godheid hier
640[regelnummer]
Gevoerd, verheven, en bevestigd in 't bestier:
 
En met myn Vaderlyke, ofschoon geringe, Staten
 
Te vreden, denk ik hier myn oogmerk by te laten.
[pagina 175]
[p. 175]
 
Indien 't u dan gevalt ten voorgenomen tocht
 
Met my te gaan, misschien word u daar door gewrogt
 
De gunst des Konings, die, verwint hy Porus Ryken,
 
Alleen u helpen kan, en dank moet doen geblyken.
 
't Zal beter zyn, o Vorst! dan, langs een dorre Kust,
 
Door Volkeren nu reeds vol argwaan en ontrust,
 
Carmanie en het groot Gedrosie te meten,
650[regelnummer]
Daar niemand van Melite of Porus iets zal weten.
 
Daar op hervat de Prins: Wie had ons ooit gevleid,
 
Doorlugte Persiaan, met deez grootmoedigheid!
 
Zo wys een raad en hulp is niet onnut gegeven.
 
Wy zyn gereed met U naar 't oorlogsveld te streven,
 
En, schoon het mogt geschiên tot Porus Vyands baat,
 
Misschien word hy nog eens ons laatste toeverlaat.
 
Is m' in het ongeluk, men moet wel gunst waardeeren
 
Van Een', dien m' in 't geluk niet zou ten Vrind begeeren.
 
Verwind hem Porus, meê door dapperheid beroemd,
660[regelnummer]
En door zyn' arm de Schrik der Indien genoemd,
 
Wy nogtans, wy doen regt, belettende ongelukken,
 
Die, door het oproers-vuur, de onnooz'le Volken drukken;
 
Verschassende ook een blyk, hoe diep de erkentenis
 
Voor uw goedgunstigheid in onzen boezem is.
[pagina 176]
[p. 176]
 
De Wysgeer Teuphis ried hier op (om te onderzoeken
 
En onderrigt te zyn wat omging in die hoeken,
 
En welk een oorlogs-lot 's Hydaspes oever trof,
 
Der Prasiaten doel, den staat van Gange's Hof)
 
Voor dat men het van hier naar Persië ging wenden,
670[regelnummer]
Held Ascon naar het Ryk van Porus uit te zenden.
 
De Wysgeer merkte wel dat Alexanders hart
 
In eene meenigte van togten was verward;
 
Hoe 't vliegende gerugt van zyne zegepralen
 
De Menschen meerendeel deede in hun oordeel dwalen.
 
Het geen Vorst Orsines had van zyn daân gemeld,
 
(Schoon hy van zyn gedrag geen vonnis had geveld,
 
Nog zulks ronduit misprees) scheen Teuphis te overtuigen,
 
Dat ongetemde drift zyne eerste deugd deed buigen.
 
Hem stiet het vreess'lyk lot der Ga naar voetnoot*Tyriërs, ter dood
680[regelnummer]
Genageld, om den moed getoond in hunnen nood:
[pagina 177]
[p. 177]
 
De dapp're Ga naar voetnoot*Betis: en Ga naar voetnoot†Philotas, als Verrader
 
Gedoemd, in zynen ramp inwikk'lende zyn' Vader:
[pagina 178]
[p. 178]
 
En Ga naar voetnoot*Clitus: en vooral Ga naar voetnoot†Callisthenes. Hy dogt
 
Dat dit met ware deugd onmoog'lyk was verknogt.
 
Ga naar voetnoot§Darius bloed met gunst en goedheid te overladen,
 
Terwyl hy hun geluk voor eeuwig kwam te schaden,
[pagina 179]
[p. 179]
 
Hen van den hoogsten top van 't aardsch vermogen stiet,
 
Hoe hier door groot te zyn, begreep de Wysgeer niet:
 
Maar, op dien Koning zelv' uit heerschzugt slechts verbolgen,
690[regelnummer]
Intusschen hem dood, onzinnig, te vervolgen,
 
Daar na zyn ongeluk (den wensch van zyn gemoed)
 
Niet te verneemen dan met eenen tranen-vloed,
 
Scheen hem zo sporeloos 't gezond verstand ontweken,
 
Dat hem geen dwazer daad te voren was gebleken.
 
Hy wenschte dan, voor dat men ganschlyk was bedogt
 
Op zyne gunst en hulp, iets meer te zien bezogt;
 
En of in 't Oosten niets kon staven hun belangen.
 
Men noemde Pasargade om het berigt te ontvangen:
 
En Ascon, met een trouw en edelmoedig hert,
700[regelnummer]
Aanvaard de verre reis, die hem bevolen werd.
Einde van het Vyfde Boek.
voetnoot*
Susa. Eene der Steden, in dewelke de Persiaansche Koningen hun verblyf hielden. Zy was gelegen in het Landschap Susiana, aan de Rivier Choaspes. Straks na het inneemen van Babylon door Darius wierd hier de Zetel des Ryks gevestigd. Temporibus illis, quum sederet Rex Assuerus in solio regni sui, quod erat Susis in urbe Regia. Esth. cap. 1. vs. 2.
voetnoot*
Over deze ontmoetinge tusschen Alexander en Porus, zie Arrianus de exped. Alex., lib. V, cap. 19; en Curtius lib. VII, cap. 14.
voetnoot*
Zie over dezen Betis het geen aan het einde van dit Boek is aangetekend.
voetnoot†
Tandem universa Concione effusius flente, Coenus ausus est cunctantibus ceteris, propius tribunal accedere; significans se loqui velle. Quem ut videre milites detrahentem galeam capiti (ita enim regem adloqui mos est) hortari coeperunt, ut causam Exercitus ageret. Eindelyk de gehele Vergaderinge zeer ontsteld zynde, en weenende, maar elk nogtans aerselende, verstoute Coenus zich om toe te treden, en naderende den Troon op denwelken Alexander gezeten was, bemerkte men dat hy voorgenomen had om te spreken. Zo ras de Soldaten hem den helm zagen afneemen (want zulks moest geschieden wanneer men tot den Koning sprak) verzochten, en maanden zy hem aan om voor het gansche Leger te pleiten. Curt. de reb. gest. Alex. m.. lib. IX. cap. 3.
voetnoot*
IX de Koning van Persië. Boven zyne Broederen Ariaspes, en Arsames, liet hy Ostanes (Zoon van Darius Notbus, 7de Koning van Persië) met 80 van deszelfs Zonen en Klein-zonen ombrengen. Zie hiet over Plutarchus in Artax., en Justinus lib. X., cap. 3.
voetnoot†
Bagoas. Ita enim vocant Spadones, qui apud eos etiam regnavere. Plinius lib. XXX., cap. 4.
voetnoot§
Wanneer deeze Koning Egypten had herwonnen, ging hy boven maten wreed met de Inwoonders om; en dewyl zy hem den naam van Ezel gaven, om zyne vadzigheid, wierd hy zo verbitterd dat hy hunnen God Apis, (zynde een Stier) aan eenen Ezel liet op-offeren, en het vleesch aan zyn gevolg opdisschen. Bagoas een Egyptenaar zynde oeffende naderhand hier over eene ongehoorde wraak. Want den Koning vermoord hebbende, liet hy zyn vleesch voor de Katten werpen, en het gebeente tot greepen van geweer vervaardigen. Zie AElianus var. Hist. lib. VI., cap. 8.
voetnoot*
Cyrus Pasargadis honorem habuit, quod ihi Astyagem Medum ultimo proelio superavit, et Asiae imperium in se transtulit, urbe condita, et regia constructa ad rei memoriam Strabo lib. XV., pag. 730. Haec Urbs a Cyro, cum Astyagem vicisset, condita fuit, teste Stephano. Baudrand Lex. Geogr. Zie ook Curtius lib V., cap. 6. Wyders, zo over de gelegenheid als naam dezer Stad, zie Hyde in append. Hist. Rel. v.P. Dissert. 17. Schoon Artaxerxes Mnemon zich daar deed Kronen was Pasargade egter geene der Koninklyke verblyf-Steden, want deze waren: Susa, in den Winter; Ecbatana in den Zomer; Persepolis, in den Herfst, en Babylon geduurende het overige des Jaars. Athenaei Deipn. lib. XII.
voetnoot†
Darius Codomannus. Zie de Aanteekening op dien naam, in het laatste van dit Boek, gedaan.
voetnoot*
Vrouw van Xerxes, vyfde Koning van Persie: Zy was Dogter van Otanes, een der zeven Persiaansche Edellieden, door het ombrengen van den valschen Smerdis berugt, en uit dewelke Darius tot Koning wierd verkoren door list van zynen Stalmeester. Haare ongemeene wreedheden hebben haar met recht onder de booste Koninginnen doen tellen. Herodotus verhaald in het 7de Boek, dat zy veertien Kinderen der doorlugtigste Persiannen heeft levendig doen begraven. Dog hare onmenschelyke handeling met de Vrouw van Masistes, Xerxes Broeder, eene onschuldige en deugdzame Princes, gaat alles te boven wat men in de Geschiedenissen vind. Zie, over dat bloedig Treurspel, den zelven Herodotus in het laatst van zyn negende Boek. Zie mede Thucidides lib. I., § 110. over haar gedrag met Inarus en de Atheners, door Megabysus in Egypten Krygsgevangenen gemaakt. Door den naam van haren Vader, en door veele andere redenen, geblykt het klaar dat dit Esther niet is geweest, dog of hare wreedheid zo zeer tegen dat gevoelen stryd, daar op gelieve men na te zien in het Boek van Esther het 9de cap., het 13de en volgende verssen, daar de goedaardigheid van deze Joodsche Princes ook verre te zoeken is.
voetnoot*
Et quod Deus, qui creavit Lucem et Tenebras, utriusque Autor unicus sit, sine Socio, sine Pari aut Simili, nec ei referenda sit .... existentia Tenebrarum, sicut dicunt Zervanitae: (altera secta Magorum) sed bonum et malum, Integritas ac Corruptio, et Puritas ac Spurcities exiverunt ex mistione (seu commissione) Lucis et Tenebrarum: - - instituit (Deus) Lucem ut originale quiddam, et indixit existentiam ejus ut existeret. Sed Tenebrae secutae sunt sicut umbra Personam. - - acquisitae sunt Tenebrae per consequentiam. Hyde, ex Shahrist. in Hist. Rel. vet. Pers. cap. 22. 't Welk wy ook uitgedrukt hebben pag. XI. en XII.
voetnoot*
Dat is: de Geest der Duisternis. Zie B. 1., pag. 12., vs. 185. Aristoteles autem in primo de Philosophia eos (Magos) AEgyptiis etiam antiquiores, ex eorumque sententia duo esse principia docet, bonum malumque larem; quorum alter et Jupiter, et Oromasdes, alter Orcus, et Areimanius appelletur. Diog. Laert. in proem. Waar op de Heer Hyde cap. I zegt: Haeretici autem fuere - - Magi Dualistae (ut vocantur) statuentes haec duo Principia fuisse coaeterna. en vervolgens over dezen naam van Arimanius cap. IX, pag 161. Deinde posuerunt aliud Mali Principium Creatum, quod fuit .... Ahâriman seu .... Ahreman sive .... Ahrîman, et metri causa .... Ahrimanân: unde fit apud Graecos Persicarum rerum scriptores 'Αρετμανιος. Hoc nomen constatum est ex .... Ahâr et .... Rîman, quae sunt synonyma quibus significatur spurcus, faedus, pollutus; et hisce geminatis valde pollutus, seu spurcissimus. Quin et cum alia vocali, .... Raiman, seu Reiman est Deceptor, Fraudator, quod genuinum Diaboli attributum. Dictum Diaboli nomen in eorum Libris antiquis, detestationis causâ plerumque scribitur eversum, hoc modo,.... Ahâriman.
voetnoot*
Quumque ad Persidis fines venisset (Alexander) Phrasaortem ibi satrapatu fungentem non reperit qui - - morbo decesserat. Arrianus lib. VI., cap. 29.
voetnoot*
Alexander, zich inbeeldende dat de geheele Waereld hem van rechtswegen toebehoorde, wierd zo verbitterd op de Tyriers, door dien ze dapperlyk voor hun Vaderland en Wetten vogten, dat hy niet alleen alle de Inwoonders aan de woede der Soldaten overgaf, wanneer hy de Stad Tyrus vermeesterde, maar zelf twee duizend derzelver op het Strand deed kruissigen. Curtius lib. IV., cap. 4. en Justinus lib. XVIII, cap. 3.
voetnoot*
Alexander, naar Egypten reisende om zich door de Godspraak van Jupiter Hammon tot een' God te doen verheffen, vond zich met zyn gansche Heyr gestuit door den heldhaftigen wederstand van dezen Betis, Kamerling van Darius, en Bevelhebber der Stad Gaza. Twee geheele Maanden moest Alexander deze Vesting belegeren, en na dat hy ze eindelyk stormenderhand had ingenomen geraakte Betis levendig in zyne handen. De dolle Overwinnaar, in plaats van dien braven Krygsman met hoogagtinge te ontvangen, behandelde denzelven met allen hoon, wreedheid, ja onmenschelykheid. Hy liet hem de hielen doorboren, een touw daar door heenen trekken, en agter aan zynen wagen binden. Vervolgens sleepte hy hem dus levendig om de overwonnene Stad, tot dat hy geheel aan stukken gescheurd was. Zo verbeeldde hy zich Achilles na te volgen. Tien duizend der Inwoonders van Gaza wierden omgebragt, en de overige, daar onder mede de Vrouwen en Kinderen, in slaverny verkogt. Curtius, lib. IV., cap. 6.
voetnoot†
Hy wierd door de wreedste pynigingen gedwongen zich schuldig te verklaren aan verraad, waar van men anderzins geen het minste bewys konde bekomen, en voorts gesteenigt. De onderneeming van Dymnus, enz: was geheel tegen het belang van Philotas, indien hy schuldig was geweest aan het geen hy bekende, en derhalven was hem en Parmenio niets schadelyker dan zulks te zwygen, uit welk eene verzwyginge nogtans het kwaad vermoeden op Philotas was gesproten. Wilde hy in zynen toeleg slagen, niets had hem onverdagter gemaakt dan het openbaren van den aanslag van Dymnus; en niets had hem bygevolg in het toekomende meer gelegenheid kunnen geven om den zynen uit te voeren. Te meer dyd dit geval ten laste van Alexander, door dien hy hem terstond alles had vergeven, en zulks met zyne handgevinge bekragtigd. Zo ras hy gedood was zond de Koning door Polydamas bevelen aan Cleander, Landvoogd van Medie (in welk gewest zich Parmenio, Vader van Philotas, aan het hoofd van een ontzachlyk Leger bevond) om den zelven te vermoorden, 't geen geschiedde. Parmenio was de dapperste en ervarenste van Alexanders Bevelhebbers. De Koning had nooit zonder hem, hy in tegendeel, dikwyls zonder den Koning overwonnen. Hy had zeventig jaren geleeft toen hy dezen loon voor zyne getrouwe daden ontving. Men vreesde zyne wraak over het bedrevene met Philotas, en zulks was genoeg. Zie over dit alles in het brede Qu. Curtius, lib VI.
voetnoot*
Van Alexander zelv, door den Wyn geheel buiten zinnen geraakt, verraderlyk vermoord. Curt., lib. VIII., cap. 1. Arrian., lib. IV., cap. 7. Clitus had den Koning in den slag by de Rivier Granicus het leven behouden. Rhesaces had den arm reeds opgeheven, en het was met hem gedaan, ware Clitus niet spoedig toegeschoten. Hy bedekte den Vorst met zyn Schild, en sloeg den Persiaan de hand af, in dewelke hy het zwaard hield.
voetnoot†
Een groot Wysgeer, bloedverwant van Aristoteles, en door deszelfs toedoen Alexander verzellende. Haudquaquam Aulae et adsentantium accommodatus ingenio. Curt., lib. VIII., cap. 8. Dat is te zeggen dat hy gansch geen Hoveling was. Regt uit sprekende over den Goddelyken aard des Konings, wierd deze zodanig op hem vertoornd, dat hy hem beschuldigde van deel te hebben gehad aan het verraad van Hermolaus: En dewyl men geen het minste bewys van die misdaad konde magtig worden, zogt men wederom hulp by het Barbaarsch en onmenschelyk middel der Pynbank: maar de standvastige Wysgeer was tot geene valsche bekentenisse te krygen. Derhalven pynigde men hem tot dat hy stierf. Dit geschiedde te Cariata in Bactrie
voetnoot§
Darius Codomannus in drie Veldslagen door Alexander overwonnen, en door 't verraad van twee zyner voornaamste Bevelhebbers, Bessus en Nabarzanes vermoord. Met hem eindigde de Persiaansche Monarchy, en ging tot de Grieken over, na dat ze ongeveer CCXXX Jaaren had geduurd. Hy was de XI. Koning van Persië, indien men die Vorsten telt, als volgt: Cyrus I. Cambyses II. De Mager, of valsche Smerdis III. Darius, Zoon van Hystaspes IV. Xerxes V. Artaxerxes Longimanus VI. (Xerxes II. en Sogdianus voorbygaande om de kortheid hunner regeeringen.) Darius Nothus VII. Artaxerxes Mnemon VIII. Ochus IX. Arses X. Darius Codomannus XI. In den tweeden Veldslag tusschen Alexander en Codomannus, by Issus, nam de eerstgemelde Koning de Moeder, de Vrouw, de twee Dogters, en den Zoon van den laatsten gevangen; gelyk mede veele andere voorname Persiaansche Vrouwen. Deze alle wierden door Alexander niet mishandeld. Wanneer de Dwingelanden eens hunnen pligt doen, verheft men zulks des te hoger, en men durft voor Goddelyk doen doorgaan het geen door andere Menschen dagelyks geschied. Een regt grootmoedig Vorst had deze ongelukkige Princessen van stonden aan te rug gezonden; in plaats van de buytensporige brief; te vinden by Arrianus, lib. II.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken