Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Geachte Muizenpoot en achttien andere gedichten (1966)

Informatie terzijde

Titelpagina van Geachte Muizenpoot en achttien andere gedichten
Afbeelding van Geachte Muizenpoot en achttien andere gedichtenToon afbeelding van titelpagina van Geachte Muizenpoot en achttien andere gedichten

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.25 MB)

Scans (2.35 MB)

ebook (2.88 MB)

XML (0.04 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Geachte Muizenpoot en achttien andere gedichten

(1966)–Fritzi ten Harmsen van der Beek–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige
[pagina 35]
[p. 35]

De poëtische avonturen van Polsmofje en het poesje Fik

Hoofdstuk I

Waarin Polsmofje tijdens haar afwezigheid door het poesje aan de lezer wordt voorgesteld en tenslotte na sluitingstijd thuis komt, door braakneigingen overweldigd.
 
Mijn meesteres, in het café,
 
 
 
heeft nog wel werk, een uur of twee, met vriend, verloofde
 
of wat het mag zijn, jenever, bier en brandewijn.
 
 
 
Ik ben maar een eenvoudig beest, zonder ontwikkeling
 
en verweesd (ze pinkt een traan en zegt: hatchie, dat
 
 
 
leg ik nog uit in hoofdstuk drie). Maar niettemin heb ik
 
mij verplicht, te zorgen voor haar elektrisch licht,
 
 
 
haar telefoon en haar papieren (bv. belastingformulieren,
 
bekeuringen en ansichten, trouw-, geboorte- en overlijdens-
 
 
 
berichten), ik kook haar keteltje, ik strijk haar bout,
 
ik zorg voor de drank en het katerzout. Dat dit te gek is
 
 
 
zie ik wel in, maar tegenleuteren heeft geen zin, bovendien,
 
zoals Polsmofje altijd zegt: al mijn werkjes doe ik even
 
 
 
slecht. Geen wonder dat de arme vrouw een mensenverloofde
 
proberen wou, waar dat op uitdraait is duidelek, enfin,
 
 
[pagina 36]
[p. 36]
 
verder hou ik liever mijn bek, ik ga mooi wat ronken op
 
een stoel en laat mooi de hele boel de boel. Waarop het
 
 
 
onder zeil gaat, het gewetenloze dier. Nog zegt de nieuwe
 
dag geen kriek, of wenend, wankelend en brakend nadert
 
 
 
Polsmofje: Wat dat ik niet verstouwen kan heb ik verzwolgen?
 
o God, vergeven ben ik, haal mijn vrienden, speelgenoten,
 
 
 
echten en onechten, dat ik hun de hanen geven kan en hemelen...
 
Maar in een stuip verkleurt ze al van is tot bijna was
 
 
 
waarvan de bijen huiveren en stom en blind en doof van
 
giftigheid en lam als dode stelen. Het poesje Fik zegt:
 
 
 
Potverdrie, ik ga eerst even naar de pharmacie...
[pagina 37]
[p. 37]

Hoofdstuk II

Waarin Polsmofjes dood en herrijzenis aanleiding geven tot grote verbazing in de medische wereld en het poesje Fik een opmerkelijke uitspraak doet.
 
Zeg op, wat
 
 
 
heb je gevreten? - De apothekers kunnen niet geloven
 
dat zulke verderfelijke tonelen bestaanbaar zijn -
 
 
 
zij, die pochen dat zij in hun jeugd zich wel aan
 
punch bezopen in de snijkamer, werpen hun griekse
 
 
 
mutsen af en verliezen hun aplomb: haar lichaam
 
brakend mateloos op bed geworpen monstrueus ontstoken
 
 
 
reuzenrozen, convulserend krakend tot in alle zich al
 
dodelijk verzwartende scharnieren - hierop blijken, bij
 
 
 
navraag, de verdovende papavers geen raad te weten,
 
noch de medicinale tropische oojevaars, de charlatans.
 
 
 
Bij de rivier hebben om heilloos in de gordijnen te
 
komen fluisteren de vrouwelijke kennissen hun naaidozen
 
 
 
in de steek gelaten: ze heeft gespikkelde alenbrij ge-
 
geten òf opzettelijk fijngehakte reigersnorren - terwijl
 
 
[pagina 38]
[p. 38]
 
de echtgenoten, drommend om het ledikant, verpletterend
 
de vingers der minnaars die daar onder samen zijn gepakt,
 
 
 
beweringen doen over het wondere leven der paddestoelen,
 
(hoewel die padden altijd ontkennen) en de kinderen wenen
 
 
 
(f zich plechtig voelen. 't Tafereel, zegt nu het poesje Fik,
 
schreeuwt om een Roomse geestelik. Maar al te laat. Een
 
 
 
kramp, een kreet en in de doodse stilte zweeft al sierlijk
 
als een parelmoeren bel haar ziel boven de populieren -
 
 
 
welke stommerd heeft het raam nu open laten staan?) O on-
 
geneselijke dood! en juist als allen jammerend zich storten
 
 
 
op het lijk verrijst zij in een stuip, een spook van
 
vrolijkheid! Het poesje Fik spreekt de moraal: Ze deugen
 
 
 
geen van allemaal.
[pagina 39]
[p. 39]

Hoofdstuk III

Waaruit kennelijk blijkt dat Pierlala een minnaar van het uur nul is en Polsmofje de betrekkelijkheid van haar gevoelens begint in te zien. Hoe Fik, die denkt dat het nog over drank gaat, iets idioots voorstelt.
 
Ja verdomd, na
 
 
 
de kristalnacht het ochtendgloren niet bloediger en
 
niemand wijzer. Een schietgebed, - Ja God nee God goed
 
 
 
God, dag God - en verbijstering omslaand in ongeloof: te
 
pieperig de lichtzinnige zeekuikens om zich te verdiepen en
 
 
 
de vuurvreters maar denken het loopt wel los tot allen,
 
zelfs de geringst beminden in ossehazen veranderd waren
 
 
 
uit pure angst voor engagement. Wat een opluchting dus,
 
om te midden der wanordelijkheden in haar ontluisterde
 
 
 
alkoof, omringd door blindgangers en tepelvarkens, worg-
 
engelen, snoeshanen, bloedzuigers, sexbommies, dragonders
 
 
 
en anonieme huzaren, bevend in haar nanking japon onder
 
hoed van bloeiende linten die dame te horen verklaren:
 
 
 
- De lievigheid is over, 't is tijd om kreng te zijn! -
 
Nu, evenals de zielen der sprekende krekels stommer
 
 
[pagina 40]
[p. 40]
 
wegvluchten tussen de tengere grassen dan Collodi had
 
durven dromen toen hij, willens en wetens, de harlekijn
 
 
 
astrant deed wezen in afwezigheid zijns vaders, repten
 
zij zich heen, behalve Bullie en Beverlie die met een
 
 
 
middelmatige Bimbam en Fik als vierde man te klaver-
 
jassen zaten en Zijn bier over Zijn akker lopen lieten,
 
 
 
kwekkend over hun autovisie en klinkend op het herstel
 
van haar die spitsend als voor een kus van bitterheid de
 
 
 
lippen openbrak met het gering lawaai van kwade kelken en
 
fluisterde: ik, indien mogelijk, onmatige gedrochten van
 
 
 
liefde en wanhoop en verbijstering en lust er niet meer
 
van... - Oké joelt het poesje, in zijn schik, - Geef
 
 
 
jij je portie maar aan Fik!
[pagina 41]
[p. 41]

Hoofdstuk IV

Hoe Polsmofje, van streek gebracht door de in Hoofdstuk I bestelde pluimvee-delegatie, in een badplaats verzeild raakt waar het leven inderdaad verrekt vervelend is.
 
Toen nu bleek, dat de verlate
 
 
 
hanen voor de esculapen tevergeefs waren gekomen, traden
 
zij aan te kraaien van verontwaardiging - en Polsmofje
 
 
 
werd Lucas indachtig en de beschrijvingen van het ver-
 
raad van zoveel anderen en sleepte zich naar buiten en
 
 
 
weende zeer. (De zon stond in het teken van de rat. Men
 
zag de schaduwen verkreupelen als merries aan de genade-
 
 
 
loosheid van het licht en nachtzwaluwmoer verslonden door
 
mier, vrouw-kikvors door bloedspuiende spin van haar
 
 
 
gebroed gebeten - maar de hemelen onbewogen. En toen de
 
namiddagtoiletten der maagden veranderden in cellophaan,
 
 
 
vluchtte wie wijs was in de patisserieën: l'heure des dames
 
onderwijl zich de volslagen belediging voltrok.) Al ras
 
 
 
ontstond in afwachting daarvan een zee, gevoed door haar
 
niet te stelpen tranen en aan de oevers een soort strand-
 
 
[pagina 42]
[p. 42]
 
leven tegen een wazige achtergrondelijkheid van uitkijk-
 
torens en herenhuizen tot hun stoepen toe in die vloed.
 
 
 
Bekenden in badtenue voerden het staartenspel uit, (ook
 
wel genoemd het spel van schop en emmer), en spoedig
 
 
 
krioelde het daar van blote familie en magen die elkander
 
geanimeerd begroeven tot ze er zelf bij neervielen in
 
 
 
hun pruisische kuilen naast hun onhoudbare zandkastelen,
 
bazelend, ruziënd, alles kwijt makend onder voortdurende
 
 
 
dreiging van schijnwerperachtige straffen in een totale
 
verkrijsing gehurkt voortscharrelend achter hun ringen,
 
 
 
stokken en ballen. - O zie toch, zie toch die verpadding
 
aan Uw zelf -, Uw waterkant, piept Fik schijnheilig, - Jee-
 
 
 
minee, ik voel me net een kat wijk in zee.

Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken