Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Beschryving van Guiana, of de wilde kust in Zuid-America (1770)

Informatie terzijde

Titelpagina van Beschryving van Guiana, of de wilde kust in Zuid-America
Afbeelding van Beschryving van Guiana, of de wilde kust in Zuid-AmericaToon afbeelding van titelpagina van Beschryving van Guiana, of de wilde kust in Zuid-America

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.31 MB)

XML (2.08 MB)

tekstbestand






Genre

proza
sec - letterkunde

Subgenre

studie


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Beschryving van Guiana, of de wilde kust in Zuid-America

(1770)–Jan Jacob Hartsinck–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 206]
[p. 206]

Eenentwintigste hoofdstuk.
Ontdekkingen en Bezittingen der Nederlanders.

De Vaart der Hollanders en Zeeuwen niet alleen op de Rivieren de Oronoque en Amazoones, maar op de gantsche Kust van Guiana schynt in of kort voor 't Jaar 1580, begonnen te zyn: immers het blykt dat 'er al vroeg acht, negen en meerder Schepen, op eenen tyd, uit de Vereenigde Nederlanden op deeze Rivier zyn geweest en gehandeld hebben, volgens getuigenis van J. de LaatGa naar voetnoot(a), en Joseph GumellaGa naar voetnoot(b): En de Rivieren de Amazoone, Wiapoco, Apurwaca en Cauwo zyn ook, in de Jaaren van vyftien honderd en in de negentig, door de Hollanders en Zeeuwen bezocht geworden: ja de Staaten van Holland verklaarden, in den Jaare 1581Ga naar voetnoot(c), wel te mogen lyden, dat die Vaart, door byzondere Persoonen, ondernomen werd: En 's Lands Overheid verleende den 27sten Maart 1614, een Generaal Octroy, waar by elk, die eenige nieuwe Passagien, Havenen, Landen of Plaatsen voortaan zoude komen te ontdekken, vryheid kreeg, om dezelven, vier jaaren lang, met uitsluiting van alle anderen, te mogen bevaaren.

Vooral heeft Adriaan Hendriks ten Haaf, Burgemeester van Middelburg, al vroeg zyne Schepen derwaards gezonden, gelykt blykt by zeker Smeekschrift, door hem, aan de Staaten van Zeeland, op den 20sten November 1599, over gegeeven, waar by, hy, te kennen geeft, hoe reeds van tyd tot tyd zyne Schepen naar de Kusten van America waren gestevend, en, hy, nu voorneemens was weder twee Schepen derwaards aan te leggen; verzoekende dat voorn: Staaten hem zestien ervarene Soldaaten, op ieder Schip, wilden toevoegen.Ga naar voetnoot(d) Omtrent deezen tyd for-

[pagina 207]
[p. 207]

meerden ook die van Vlissingen daar reeds een Volkplanting, en wierpen aan de Rivier de Amazoone twee Sterktes op, de eene genaamd d'Oranje, omtrent drie en zeventig Mylen de Rivier op, en de andere Nassau, zeven Mylen hooger, op Cojamine een Eiland achtien Mylen lang, maar smal, door een Kreek, van het Vaste Land afgescheiden: doch deeze Bezittingen wierden naderhand, door de Portugeezen, vernield.

InsgelyksGa naar voetnoot(a) hadden de Zeeuwsche Kooplieden van Peeren, van Rhee, de Moor, Lampsins, de Vries, en van Hoorn de Kust van Guiana en daar by gelegene Eilanden, omtrent die tyden bevaaren, onder het bevel van Ryk Hendrikszoon en anderen: waarom hen, by zeker Octroi van de Staaten Generaal, in dato 10 July 1602, Vrydom van Convoi wierd toegestaan: doch zy konden, in dien tyd, om de menigte der Spanjaarden, de Rivier de Oronoque niet hooger opzeilen.

Deeze Landslreek was wel eerGa naar voetnoot(b), door de Spanjaarden, als eerste Ontdekkers bewoond geweest: doch kort na hunne overkomst, door hunne wreedheden, by de Indiaanen in haat geraakt, waren zy, een en andermaal, van daar verjaagt of vermoord; in diervoege, dat, op het einde der zestiende Eeuw, geen Bezittingen van hen, op de Wilde Kust, behalve aan de Oronoque, wierden gevonden.

De Nederlanders hadden zich ook al vroeg aan de Rivier van Essequebo neêrgezetGa naar voetnoot(c): want de Spanjaarden hadden, met bystand der Indiaanen, hen in den Jaare 1596, reeds van daar verdreeven. Doch kort hier na heeft de Heer Joost van der Hooge weder een Volkplanting opgerecht aan deeze Rivier, door hem Nova Zelandia genaamd, welke reeds voor den Jaare 1613, in volkomen weezen was, alwaar hy een Bezitting had gesticht, onder bescherming van een Sterkte, die hy daar vondt, en het Fort ter Hooge noemde; doch welke naderhand Kyk overal wierd geheeten. Deeze Sterkte was, door de Portugeezen, van Klipsteen gebouwd, op een klein Eiland, gelegen in de Monden der Rivieren Cajoni en Massaroni (Doch is, in 1764, afgebrooken, waarna men eerst van de Steen

[pagina 208]
[p. 208]

een Suikerwindmolen, op de Compagnies Plantagie Duinenburg, en naderhand in 't jaar 1768, van de overige Steen een dergelyke Molen, op de Compagnies Plantagie Luiksbergen, gebouwd heeft). Uit hoofde der gemelde Onderneemingen zyn de Heeren van der Hooge, ten Haaf, Elfsdyk, van Peere en anderen ook als Medebewindhebberen des Westindische Maatschappye aangesteld. Ik vind ook aangetekend, dat, in den Jaare 1634, Jan van der Goes, het Opperhoofd op Essequebo, een Ontwerp aan de Kamer van Zeeland overzond om Zilver-Mynen, in de Oronoque, te ontdekkenGa naar voetnoot(a).

Ook hadden de Heer van Peere en zyne medestanders, in 't begin der zeventiende Eeuwe, eenige Colonien opgerecht; als blykt by de Resolutien van de Vergadering van Negentienen der Westindische CompagnieGa naar voetnoot(b), dewyl daar by voorgeslagen wierd, om eenige Volkplantingen, aan de Wilde Kust, op te rechten, doch op een' merkelyken afstand van de reeds daar zynde Colonien: gelyk ook by een Resolutie van de Kamer Zeeland, in dato den 29sten Juny 1634, aan een ieder verboden wierd, de Wilde Kust te bevaaren, en aldaar Volkplantingen te stichten, buiten gemelde Kamer en de Heer van Peere alleen. Dit VerbodGa naar voetnoot(c) wierd veroorzaakt, dewyl eenige Hollandsche Kooplieden, waar van Jan Bicker de voornaamste was, beslooten, een Volkplanting, op de Kust van Guiana, op te rechten, en ten dien einde het Schip de Koning David hadden uitgerust, voorzien met 14 Stukken en bemand met vyf en twintig Matroosen, en dertig Passagiers, die, als Planters, zich in Guiana zouden nederzetten; onder bevel van David Pieterse de Vries, Artillerymeester van Gecommitteerde Raaden van Westvriesland en het Noorderquartier, één der Deelgenooten in voorsz: Maatschappy.

Zy zeilden, den 10den July 1634, uit Texel, en kwamen, in het begin van September, voor de Rivier van Cajenne, daar een Engelschman hen inlootste: den 14den September zettenden zy de dertig Planters aan den Wal op het Eiland Mecoria, groot omtrent zestien Mylen in het rond,

[pagina 209]
[p. 209]

tusschen de Rivieren van Cajenne en Wia, om een begin hunner Volkplanting te maaken, en Tabak, Orliaan, en Katoen te plantcn. In deeze Omstreek, hadden reeds te vooren eenige andere Nederlanders zich neêrgezet; welker Volkplanting, in 't Jaar 1632, onder den Bevelhebber Claude Prevost, daar van daan was geligt. De nieuwen Planters vonden hier, op een Bergje, een oud vervallen Kasteel, van de Franschen eertyds gebouwd, maar naderhand verlaaten; met nog twee Putten daar in. Dit Kasteel maakten zy verder op, om vreemde Schepen het inkomen aldaar te beletten. Ook vonden zy, dat zeven of acht zo Zeeuwen als Engelschen, voor rekening van Jan de Moor uit Zeeland zich hier hadden neêrgezet, om Tabak te teelenGa naar voetnoot(a). Zy plantten hier, waar het wilde Suikerriet in overvloed en wel ter dikte van een' Arm groeide, omtrent tachtig duizend Verw- en honderd duizend Katoenboomen, benevens honderd duizend Tabaks-planten, die wel opnamen.

De Vries vertrok van daar den 14den October des zelfden Jaars, met zich neemenden de Zoonszoon van het geweese Opperhoofd der Caraiben Awaricary; welke begeerig was Nederland te zien.

Hy vond, aan de Rivier Sinamari, een' Fransch' Capitein, Chambon genaamd, die zich met twaalf zyner Landsgenooten, voor omtrent drie Jaaren, aldaar had neêrgezet, om Spaansche Peper, of Pimento te vergaderen. Vervolgens bezocht hy de Rivieren Anama en Marowine, welke eerst gemelde hy bewoond vond van Arowakken en Caraiben, die hem vriendelyk ontvingen, en met Eetwaaren voorzagen; op de laastgenoemde Rivier kwam by hem één Nederlander, die, om Ziekte van een Neêrlandsch Schip gegaan, daar was gebleeven: als mede twee Franschen van Capitein Chambon. De Rivier Suriname vond hy, gelyk wy in het vervolg breeder zullen verhaalen: door een Engelsche Capitein Marchal met zestig Engelschen bezet, welke daar een Fortje, van Palissaden gemaakt, hadden.

Hy zeilde vervolgens voorby de Berbice naar Demerary, daar hy eenige Wilden, die hy, op hun verzoek, van Suriname medegebragt had, aan

[pagina 210]
[p. 210]

den Wal zette: en door Jan van der Goes, Commandeur der Westindische Compagnie op Essequebo, bezocht wierdt.

Doch kort naderhand, naamelyk in 1636, wierd deeze Volkplanting op Mecoria verlaaten; dewyl ons Volk, zonder van een behoorlyk Opperhoofd, en derhalve van tugt voorzien te zyn, op aanhitsing van eenigen onder hen zynde Engelschen, ettelyke Spaansche Barken, die daar kwamen om Slaaven te verhandelen, afliepen, de Spanjaards doodsloegen, en met hunnen geroofden Buit, naar de Engelsche Eilanden overstakenGa naar voetnoot(a).

Eenige Kooplieden trachtten mede de Wilde Kust te bevaaren, onder voorgeeving van op Coimorro, of Zeekoejen te visschen, die zich op die Kust veel ophoudenGa naar voetnoot(b).

De Commandeur en Admiraal Hendrik Jacobsz Lucifer werd, in den Jaare 1627, met drie Schepen, by de Westindische Compagnie van Zeeland, uitgezonden, om een Volkplanting op Wiapoco aan te leggen. Hy gebood het Schip ter Veere met 14 Gotelingen, 6 Steenstukken en drie en zeventig Man: Schipper Jan Pieterse, voerende het Schip de Leeuwin met 14 Gotelingen, 6 Steenstukken en negen en zestig Koppen: en Schipper Gelein van Stapele, voerende het Schip de Vliegende Draak met 8 Gotelingen, 6 Steenstukken, en twee en veertig Koppen bemandGa naar voetnoot(c). Hy kwam voor de Rivier de Amazoone, zeilde van daar naar de Rivier Wiapoco, en ankerde voor Caribote. Vervolgens stelde hy zyn' loop naar Wacogenive, daar zich de nieuwe Planters nedersloegen, onder bestier van Capitein Jan van Ryen; omtrent twaalf Mylen van Comaribo, acht boven Caribote, en vier boven Apotery; alwaar een kleine Sterkte zou gesticht worden: Doch deeze Volkplanting is mede van korten duur geweestGa naar voetnoot(d). Hier vernam hy, dat eenige Christenen, in een Bark en twee Chaloupen, van de Rivier de Amazoone gekomen, op drie na, door de Wilden, waren doodgeslagen: één der overgeblevenen, Jan Hendrikse, verhaalde, dat, in den Jaare 1625, een groot getal Spanjaar-

[pagina 211]
[p. 211]

den, onvoorziens, waren aangevallen op onze Colonien, die in de Rivier der Amazoonen waren aangelegd, en daar eenen Capitein Oudaan het bevel voerde; welke, na zich een halven dag wakker verweerd te hebben, genoodzaakt wierd, met verlies van zeven of acht Man, zyn Fort te verlaaten, en zich met een Bark te begeeven naar een Kreek, daar zich eenige Engelschen onthielden, om Levensmiddelen in te ruilen; de Capitein daar met elf of twaalf Man geland zynde, wierd, door de Spanjaarden, met Cano's in de Kreek vervolgd en overvallen, en, zo wel als de Engelschen, doodgeslagen; zyn Lieutenant Pieter de Bruine was met een Bark en zes en veertig Man naar de Rivier Wiapoco gevlucht, daar hy zich nedersloeg; maar, door den Sergeant Matruyt, die tegens hem opstond, doorschooten wierd; het Volk oneenig zynde, verdeelde zich in vier partyen; doch wierd, door de Indiaanen, die, onder schyn van Vriendschap, by hen kwamen; aangetast en vermoord.

In den Jaare 1629, werden, door dezelve Maatschappy, onder den Admiraal Pater, de Schepen de Dolphyn, de Tyger, de Zeeuwsche Jager, de Vriessche Jager, de Kat, de Zuidster, de Zeeridder, de Rave, en de Cabannas, benevens eenige Sloepen uitgerust; dewelke, zo als wy te vooren hebben aangemerkt: op den 30sten November, aan de Rivier de Oronoque kwamen, en de Stad St. Thomé de Guiana, na dat zy, door de Inwooners, was in brand gestoken, innaamen en vernieldenGa naar voetnoot(a).

Aan deeze Ontdekkers van nieuwe Landen, by Plakaaten van de hooge Overigheid, aangemoedigd, door Vrydommen van Convoigelden en uitsluitende Voorrechten, om de by hen gevonden en bezetene Landen te bevaaren, wierd (niettegenstaande de Gewesten, grenzende aan de Rivier de Oronoque, onder de Grensscheidingen der Westindische Maatschappye, aan welke de uitsluitenden Handel en Vaart op die Landen was toegelaaten; waren gelegen) toegestaan als byzondere Bezitters van die Volkplantingen aangezien te worden, dezelven behoorlyk te bestieren, hunne noodwendighedes derwaards te zenden, en hunne Vruchten wederom in het Vaderland te doen komen.

[pagina 212]
[p. 212]

De Ontdekkingen der onzen, in dit Gewest, dus verre aangetoond hebbende, oordeelen wy niet ondienstig, alvorens dat wy overgaan tot de beschryving der Nederlandsche Bezittingen in Guiana, om den Leezer een klaarer begrip te geeven van sommige twisten en oneenigheden, tusschen de Westindische Maatschappy en de Eigenaars eeniger Colonien gereezen; en de oorsprong en voorrechten der gemelde Compagnie, kortelyk wat nader te beschouwen. Even na het sluiten van het twaalf Jaarig Bestand beslooten de Algemeene Staaten, tot afbreuk hunner Vyanden, en aankweeking van den handel, een Westindische Maatschappy, in navolging van die van Oost-Indiën, op te rechten, om dus met vereende magt beter in staat te zyn om de Vaart en Handel uit te breiden. Deeze voorslag was reeds lange in overweeging geweest, maar had, van tyd tot tyd, veel hinderpaalen ontmoet; doch kreeg eindelyk, in den Jaare 1621, zyn beslag, wanneer aan dezelve een uitgestrekt Octroy op den derden Juny, werdt verleend, waarby aan dezelve, met uitsluiting van alle anderen, voor den tyd van vier en twintig Jaaren, de vrye Vaart en Eigendom werdt toegestaan op de Kusten van Africa, van den Kreefts-Keerkring af, tot aan de Kaap de Goede Hoop, en in America, van 't Zuideinde van Terra Nova, tot door de Straaten van Magellaan en le Maire, in de Zuidzee, benevens alle de Eilanden, langs de Kusten gelegen. Tevens kreeg de Maatschappy verlof, om, met de Volkeren dier Landen Verbintenissen aan te gaan, Sterktes te stichten, Volkplantingen op te rechten, Krygsvolk aan te neemen, Recht te oefenen, ja zelve Lyfstraffen op te leggen; onder het Oppergezag echter van den Staat; en voorts alles te doen, wat tot voordeel en vermeerdering van haaren handel, in de Landen by het Octroy bepaald, strekken kon: Echter, met dat stilzwygend beding, dat de oude Eigenaars der Volkplantingen hun bezit en de vrye Vaart na en van dezelve, onder behoorlyke erkentenisse, zouden behouden. Waaruit gemelde Maatschappy, naderhand, het Recht van Leenroerigheid dier Colonien hebben gevorderd en staande gehouden. De Hoofdsom deezer Maatschappy bestond uit zeven millioenen en tweemaal honderd duizend Guldens; en wierden die geenen die 'er twaalf honderd Guldens aandeel in had, het recht van Hoofddeelgenooten vergunt, welke

[pagina 213]
[p. 213]

het recht tot benoeming der Bewindhebberen, en andere voordeelen, als van een byzonder Collegie te houden enz:, genooten.

Het bewind der Maatschappy was verdeeld in vyf Kameren, zynde die van Amsterdam voor vier negende parten, van Zeeland voor twee negende, van de Maaze, van Noordholland, en van Stad en Lande, ieder voor één negende part; welke te zamen zouden uitmaaken de vergadering van Negentienen, in welke altyd één of meer Leden uit de Vergadering van hunne Hoog Moogende afgevaardigd en voorzitting zouden hebben, en alwaar de voornaamste zaaken der Maatschappye beslooten en afgehandeld wierden: gelyk breeder by het Octroy is te zienGa naar voetnoot(a).

Deeze Maatschappy deed in den beginne grooten afbreuk aan de Spanjaarden, en behaalde aanzienlyke voordeelen, zo door het veroveren van verscheiden hunner Bezittingen, als wel voornaamelyk door de overwinning van St. Salvador, Hoofdstad van een Landvoogdye in Brazil, en eenige naastgelegene Sterktes, welke geschiedde in den Jaare 1624, daar zy een ryken Buit bekwaamen- Doch de Stad, zo wel als de Baay, werdt hen het volgende Jaar, door de Spanjaarden weder afhandig gemaakt. Deeze benevens de Portugeezen (: zynde Portugal diestyds met Spanje onder één Hoofd vereenigd, 't geen de Bezittingen van die beide Kroonen, als van eenen zelfden Souverein beheerscht, deed aanmerken:) bleeven 'er tot in den Jaare 1629, meester van, wanneer een gedeelte der Kust van Brazil, in handen van de Westindische Compagnie raakte, die den Handel door de Scheepvaart daar op vestigde, welke de Nederlanders geen kleine winst aanbragt.

Intusschen, naamelyk in 1627, viel de Zilvervloot, van welke de Zeevoogd Pieter Pieterszoon Hein zich, op de Kust van Florida, meester maakte, in haare handen, De Buit bestondt uit twee en zeventig honderd duizend Guldens aan Zilver, zes en dertig honderd duizend Guldens aan Koopmanschappen, en veertig honderd duizend Guldens aan Oorlogsen Scheepsbehoeftes. Hier door wies de Hoofdsom der Maatschappye tot honderd en tachtig Tonnen Schats aan. Dit stelde hen in staat, om

[pagina 214]
[p. 214]

van tyd tot tyd, groote afgiften aan de Deelgenooten uit te keeren, ja zelfs tot vyftig ten honderd toe.

Zedert viel haar het Eiland Curaçao in handen: en bovendien maakte de Admiraal Lonk, die, in den Jaare 1630, met een aanzienlyke Vloot naar Brazil was gezonden, zich meester van verscheiden' Eilanden en Sterktes in dat Gewest, 't geene het aanzien der Maatschappye zeer deed toeneemen. Doch midlerwyl hadden de Spanjaarden eene nieuwe Vloot, onder den Admiraal Toledo, in Zee gezonden, die vry wat nadeel aan de Bezittingen en Schepen der Maatschappye toebragt. Waarop zy vervolgens goed vond de Landvoogdy van Brazil, en het bevel over haare Krygsmagt in Westindiën op te dragen aan Graaf Jan Maurits van Nassau. Hy vertrok, in de Maand September van het Jaar 1636, met eenige Schepen, met omtrent drie duizend Man, uitgelezen Volk, voorzien, naar Brazil; alwaar hy, in 't begin van het volgende Jaar, aanlandde. Hy Oorlogde gelukkiglyk. Zeker Poolsch Edelman, Artichofsky genaamd, bemagtigde, aan 't hoofd van Maurits Leger, verscheiden' Steden, terwyl Maurits zelf Openeda innam, dichte by welke Stad, hy, op eene Rots in Zee, eene Sterkte stichtte, die naar hem genoemd werdt. Hy zondt, in 't Jaar 1638, eenige Schepen naar de Noordwestkust van Africa, om het Kasteel St. George Del Mina, in Guinea, te veroveren; dat gelukkig uitviel. Vervolgens slooten de Portugeezen (die Spanjen afvielen, en den Hertog van Bragance tot hunnen Koning verkooren), in 't Jaar 1641, een tienjaarig Bestand met den Staat, en leefden eenigen tyd in Brazil met de Nederlanders in grooten eendragt. Maurits, die toen de handen ruimer had, verkoos eindelyk zyn moeilyk Ampt neêr te leggen en naar huis te keeren; verzoekende ten dien einde zyn ontslag, dat hem werd toegestaan. Waarop hy, den 28sten May 1644, met een Vloot van dertien welbeladen' Schepen uit Brazil afzeilde, en wederom in Texel behouden binnen kwam. By zyne aankomst in den Haag, wierd hy van zyne Hoogheid den Vorst van Oranje, byzonderlyk van de Heeren Staaten Generaal, en van de Voorstanderen der Westindische Maatschappye, plegtelyk onthaald, hem voor zyne, met veel roem gevoerde en volbragte Regeering in Bra-

[pagina 215]
[p. 215]

zil, ten hoogsten dank gezegd, en zyne Rekening, zonder eenige tegenspraak, geslooten.

Zyne groote verdiensten werden daarna nog meer erkent: want hy was naaulyks uit Brazil in Holland aangekomen, of de Eendragt begon aldaar af te neemen, de een den anderen te benadeelen, de Onderdanen van Nederland werden afvallig, en eenige van hen waren schelmsch genoeg, om verscheiden' Vestingen der Maatschappye aan de Portugeezen te verkoopen. Die snoode handel werd, in 't Jaar 1646, van eenen openbaaren Oorlog gevolgd. Men zondt eene Vloot van in de vyftig Schepen naar Brazil; doch de Portugeezen wisten te weeg te brengen, dat 'er weinig of niets mede uitgerecht werd. 't Leedt, om kort te gaan, pas tien Jaaren, of de Maatschappy was gantsch Brazil kwyt. Dit verlies deed de bloeijende staat deezer Maatschappy in groot verval geraaken; daar niet weinig toebragt, dat de Engelschen in 1664, de Kust van Guinea ('t welk echter door de Ruiter herovert werd) en Nieuw Nederland overmeesterden.

Hier by kwam het misnoegen der Deelgenooten over de bestiering en behandeling der Bewindhebberen; waaruit groote twisten en moeilykheden reezen. Het Octroy eindelyk in 1671. ten einde loopende, werd de oude Maatschappy, die zich bezwaart vond met eene Somme van ruim zes Millioenen aan opgenomene Gelden, vernietigd, en by verdrag de Schuld op dertig ten honderd geschat, waar van de oude Maatschappy Jaarlyks vier ten honderd zoude afdoen uit de Penningen, die de Nieuwe, over het geen zy overnam, zoude betalen, en van de Eisschen die zy nog op de Kroon van Portugal had; de Hoofdsom der Deelgenooten bedragende ruim zeventien Millioenen werd op vyftien ten honderd gesteld. Dus werd de nieuwe Maatschappy opgerecht; welkers Hoofdsom bestond uit de verminderde Hoofdsommen der oude Schuldeisschers en Deelgenoten, waarby ieder Deelgenoot nog vier, en ieder Schuldeisscher acht ten Honderd moest byvoegen: het welk met de Schulden van de oude Compagnie zes Millioenen en ruim dertig duizend Guldens uitmaakte; zynde in den Jaare 1720 deeze Somme met eene inschryvinge van een Millioen vyfmaalhonderd en zes duizend Guldens vermeerdert. Hen werdt op den 20sten September 1674, Octroy vergunt, op dezelfde voet en verdeeling als de oude, alleen met dat onderscheid, dat Essequebo en Bouwerona, aan het Vaste Land van America gelegen, als mede de Eilan-

[pagina 216]
[p. 216]

den Curaçao, Aruba en Buonaire, alleen by de gemelde Compagnie zouden bevaaren worden: des dat de verdere Limiten van het voorige Octroy aan alle de Ingezetenen van deezen Staat, zonder onderscheid, open zouden zyn, om by dezelve na haar welgevallen bevaaren en behandelt te mogen worden; onder beding nogthans, dat zo wanneer de geoctroyeerde Oostindische Compagnie deezer Landen, de Eilanden tusschen de Kusten van Africa en America gelegen, beginnende met de Ascention Zuidwaards aan, of eenige van dien zoude mogen komen te bevaaren, en voor alle anderen, zich in 't bezit stelden, aan dezelve Oostindische Compagnie, daar van privatif Octroy, met uitsluiting van alle anderen, zou worden gegeeven, voor zo langen tyd zy in de wezenlyke bezittinge bleeven; des dat zulks ook aan de nieuwe Westindische Compagnie vergunt zou worden, by aldien dezelve van de voorn: Eilanden, of eenige van dien, de eerste daadelyke bezitting zoude komen te neemen en te behouden; en dat by ontstentenisse van beide, of verlaatinge van bezit, de gemelde Eilanden zouden blyven, of weder vervallen tot de plaatsen van de tweede Classe, die by Byzonderen, onder recognitie zouden mogen worden bevaaren. Voorts werdt de Vergadering van Negentienen verandert in een Vergadering van Tienen, wordende beurtelings zes Jaaren te Amsterdam en twee Jaaren in Zeeland gehouden, blyvende de verdeeling der wederzydsche Kameren op den ouden voet. Het zelve Octroy is vervolgens in 1700, 1730 en 1761, telkens voor dertig Jaaren, vernieuwt geworden; zynde in den Jaare 1730, de Vaart en Slaavenhandel op de Africaansche Kusten, onder betaaling van behoorlyke recognitie en zekere bepaling, voor alle de Ingezetenen van den Staat opengesteld; behalve een Streek van zestig Mylen, van Kaap Apollonia tot aan Rio de la Volta, welke de Compagnie aan zich behield. Doch deeze Streek werdt, in den Jaare 1734, mede opengesteld, om op te handelen.

Ik moet in het voorbygaan nog gewag maaken dat, in den Jaare 1669, door den Graave tot Hanauw, Frederik Cassimir, herwaards werd afgezonden deszelfs Geheime Raad Joan Joachim Bekker met volmagt, om met Bewindhebberen van de Generaale Westindische Compagnie te handelen over het oprechten van een Hoogduitsche Colonie, op de Wilde Kust van America: het welk door de Compagnie met verlof van hun Hoog Mogenden, aan

[pagina 217]
[p. 217]

den gemelde Graave wierdt toegestaan, om als een Leen, zekere Streeke Lands, door dien Graave op de Wilde Kust, tusschen Rio de Oronoque en Rio de Amazoone, te kiezen; ter aankweeking en oprechting van een Colonie; van welk Leen, aan de Generaale Compagnie, in den naame van de Algemeene Staaten, het Homagium moest worden gepresteerd, en vervolgens by versterf verheft, volgens een Overeenkomst, den 18den July 1669, met de Compagnie daar van geslooten, luidende.

Articul. I.

De Heeren Bewindhebberen van de geoctroyeerde Westindische Compagnie der vereenigde Nederlanden, staan by dezen tegenswoordigen toe, aan zyn hooggemelde Excellentie, een streeke Lands, gelegen op de wilde Kust van America, tusschen Rio d'Oronoque, en Rio de las Amazonas, welke zyn Excellentie of zyne Gemagtigde zullen gelieven te kiesen, mits blyvende ten minsten zes Hollandsche mylen van andere Colonien, door de voornoemde geoctrojeerde Westindische Compagnie, of met hare permissie aldaar opgericht en geëtablisseert, van omtrent dertig Hollandsche mylen breed, langs de Zee, en honderd mylen Landwaard in, of zo veel meer, als de voorsz: Coloniers in tyd en wylen zullen konnen bezetten en cultiveren, en haar te nutte brengen, onder Conditie, dat de voorsz: Landstreeke binnen den tyd van twaalf Jaaren langs den Zeekant zal moeten wezen bebouwd, of dat het geene dat als dan langs den Zeekant onbebouwd zal zyn, wederom ter dispositie van de Compagnie zal staan, om aan anderen tot het aanvaarden en Cultiveren van dezelve permissie en consent te geeven, blyvende deeze Conditien ten respecte van het geene als dan bebouwd zal zyn, in haar geheel.

Art. II.

De Compagnie geeft de voorsz: Landstreeke, aan zyn Excellentie uit als een Leen of Feudum, met alle zyne Regaalen en toebehooren, hooge, middelbare en laage Jurisdictie, zulks dat zyn Excellentie aan de Compagnie in de name van de Hoog Mogende Heeren Staaten Generaal in de voorsz: Colonie op de wilde Kust door zyn Gemagtigde Homagie, zo als

[pagina 218]
[p. 218]

alhier geannexeert, zal presteren, en vervolgens in den name als boven, aldaar Vasal van de Compagnie zyn zal, zonder desselfs prejuditie in Europa en het Roomsche Ryk, welken volgende zyne Excellentie ook alleen de voorsz: Compagnie gehouden zal zyn te assisteeren op en omtrent de wilde Kust daar de Colonie zal zyn, en de Compagnie aan zyn Excellentie voor zo veel als boven ook geen verder protectie als aldaar schuldig zal zyn.

Art. III.

Het voorsz: Leen zal volgens de Feudale Costumen strekken, op Kinderen en Kindskinderen, Broeders en Broederskinderen, of de naaste Erven van den Leenhouwer, eeuwiglyk en erflyk, doch zo dikwyls als het zelvige op een ander Persoon overgaat, wederom op nieuws op deeze Articulen verheft werden, betaalende telken reise voor Heergewaaden vyf duysend ponden Suiker, te redimeeren met honderd Ducaaten.

Art. IV.

Zyn Excellentie zal de voorsz: Landen na zyn welbehagen en believen mogen verdeelen, en geeven aan wien hem zal believen, op zodanige Conditie als hy best en geraaden dunken zal, en dienvolgende daar van Achter- of Onderleenen uitgeven voor eeuwig en erflyk of op termyn, met en zonder Jurisdictie na deszelfs eigen goedvinden, des dat de voorsz: Onderleenen of Sub feudations aan de Compagnie bekend gemaakt, en by dezelve geconfirmeert zullen werden, mits betaalende voor Heergewaaden vyf honderd ponden Suiker, te redimeeren met tien Ducaten

Art. V.

De Compagnie zal gehouden zyn zyn Excellentie t'allen tyden by deszelfs Feudum te maintineren, en als van nooden zal zyn het zelvige te renoveeren, zonder eenig disput of veranderingen van deeze Articulen, zo lange zyn Excellentie het Homagium mede na komt, desgelyks zullen door de Compagnie mede gemaintineert werden de Coloniers by haare Contractten van Onderleenen, die zy met zyn Excellentie zullen aangaan

[pagina 219]
[p. 219]

en gemaakt hebben, en indien in tyd en wylen eenige questien tusschen zyn Excellentie en desselfs Onderleeners in het punt van Leen mogten ontstaan, zullen dezelve door de Compagnie alleen als by het Overleenhof vereenigd en beslist worden.

Art. VI.

Zyn Excellentie zal in de voorsz. Colonie zelfs, of door zyn Gemagtigde, zo over de Politie, Justitie, als Militaire Zaaken, de volkomen en absolute dispositie hebben, en dienvolgende aldaar zodanige Ordonnantien maaken, op het stuk van de Regeringe, onderhoudinge van de Politie in Waereldlyke en Kerkelyke zaaken, mitzgaders administratie van Justitie, en wat verder daar aan dependeert, als zyn Excellentie goeddunken zal, zonder dat van eenige Zaaken, van wat nature die zouden mogen zyn, eenige provocatie of appel zal vallen buiten de voorsz: Colonie, maar alles aldaar by arrest finalyk en uit absolute dispositie afgedaan, en geordonneert werden, mits dat de voorsz: Ordonnantien deezen niet en contrarieeren, en aan de Compagnie werden gecommuniceert.

Art. VII.

Zyn Excellentie zal in gevolge van het voorgaande Articul in de voorsz. Colonie gehouden zyn, de gebruikelyke publicque Excercitien en Ceremonien te admitteren van allerhande Religien die in God gelooven, mits dat elk zich eerlyk kome te gedragen, zonder eenig Schandaal te geeven, of kwaad leven te voeren, of dat eenige Religien zich tegens den anderen zullen opposeeren, op zodaanige poenen ten laste van de schuldige, als zyne Excellentie na tyd en gelegenheid zal vinden tot de gemeene ruste noodzaakelyk te zyn

Art. VIII.

Alle de Coloniers die haar in de voorsz: Colonie mogten nedersetten, zullen met Neeringen, Handwerken, Culture en eigen industrie haar profyt mogen zoeken, zonder eenige Gilden, Octroyen of Collegien subject te zyn, welke volgende aan niemand eenige Octroyen of particuliere Concessien

[pagina 220]
[p. 220]

in het reguarde van de voorsz: vorige Poincten aangaande de Neeringen boven anderen gegeeven zullen mogen werden.

Art. IX.

Alle de Vaart na de voorsz: Colonie toe, en van de voorsz: Colonie van daan, zal uit en na de vereenigde Nederlanden moeten geschieden, zo dat alle behoeftigheden van Koopmanschappen, Vivres, Materialen, en generalyk van alle andere Waaren, die de Coloniers van nooden zullen hebben, uit deeze Landen alleen derwaards zullen mogen gevoerd werden; en dat wederom alle de Vruchten in tyd en wylen in de voorssz: Colonie vallende, en die uit de voorsz: Colonie na Europa zullen werden vervoert, op deeze Landen zullen werden gescheept, om aldaar of van daar gedebiteert te werden, daar en zo zyn Excellentie te raaden vinden zal, doch zal het zyn Excellentie, of die geene die zyn Excellentie daar toe consent zal geeven, vrystaan, de voorsz: Waaren en Koopmanschappen, zelfs buiten deeze Landen te haalen en koopen, waar het zyn Excellentie best en geraaden dunken zal, als alleen dezelven maar uit deeze Landen na de voorsz: Colonie werden gescheept en afgezonden, en zal zyn Excellentie om de voorsz: Coloniers en Goederen te transporteeren, met alle en een iegelyk alhier te Lande konnen accorderen, zo als hy het tot zyn minste kosten zal konnen bekomen.

Art. X.

Indien in tyd en wylen de voorsz: Colonie eenige zwarten Slaaven of Negros van nooden mogte hebben, blyft de Negotie van dezelven voor de Compagnie private gereserveert, en zal dienvolgende de Compagnie, des vermaant zynde, de voorsz. Colonie van de noodige Negros of Slaaven voorzien, tot zodanigen civilen prys als de Compagnie dezelve in andere Colonien en de Eilanden is debiteerende.

Art. XI.

Alle Goederen en Persoonen komende in de voorsz: Colonie, en aldaar uitgevoerd werdende, zullen aldaar vry zyn van alle lasten, zonder

[pagina 221]
[p. 221]

dat ooit door de Compagnie op dezelven aldaar eenige lasten of belastingen gesteld zullen mogen werden, dogh alle Goederen en Persoonen van hier uitgaande, en van daar inkomende, zullen alhier voor eerst betaalen vyf guldens Hollands per Last t'huis komende, ieder Last omtrent op vier duizend pond gereekend, zynde dit de gerechtigheid die aan de Compagnie voor 's Lands en de Compagnies gerechtigheden tegenswoordig werden betaald, door alle Scheepen na de Colonien op de wilde Kuste en elders vaarende zonder dat de voorsz. Lasten naderhand hooger zullen mogen werden gesteld, ten waare de Heeren Staaten Generaal over de Scheepen na de Colonien in America gelegen varende, eenige hooger gerechtigheden mogten goedvinden alhier te Landen op te stellen, wanneer de Goederen of Scheepen uit de voorsz. Colonie komende, of daar na toe gaande, niet meer als andere zullen werden bezwaart.

Art. XII.

De Compagnie, zyn Excellentie desselfs Gemagtigde of Onderleen-Heeren zullen geen Lasten, Imposten, Accynsen, en andere bezwaringe en Lasten mogen opstellen in de voorsz. Colonie, maar zullen in plaats van dien voor een generale Last over de geheele Colonie werden getrokken, eens twaalf en een half ten honderd voor eeuwiglyk en erflyk van de Slaaven, Vruchten, Beestiaalen en Mineraalen aldaar vallende, en zullen de voorsz: twaalf en een half ten honderd werden genoten, als volgt, by de Compagnie vyf, by zyn Excellentie vyf, en by de Heren gesubfeudeerde twee en een half, en zullen de voorsz: Lasten niet mogen werden verhoogt als met gemeen consent van de Compagnie, zyn Excellentie en de Heeren gesubfeudeerde, doch ieder desselfs voorsz: gerechtigheid aan malkanderen in het geheel of ten deelen moogen transporteeren of cedeeren na haar welgevallen, en zal een ieder in het zyne, zo de Compagnie, zyn Excellentie als Heeren gesubfeudeerde een of meer Rentemeesters mogen stellen, die de voorsz: gerechtigheden Jaarlyks zullen innen en ontfangen, zonder dat dito Rentemeesters eenige meerder Authoriteit zullen hebben, als in de voorsz: gerechtigheden te innen, zullende dezelven door den Gemagtigde

[pagina 222]
[p. 222]

van zyne Excellentie daar in werden gemaintineert, en des noods met de sterke hand geholpen werden, volgens het Homagium.

Art. XIII.

De Compagnie zal hier voor gehouden zyn, de voorsz: Colonie, als het de nood zal vereisschen, na gelegenheid te Water te maintineren, en de bescherming zullen voorsz: Colonie te Lande zulks zelfs mogen doen, als mede te Water, zo haare gelegenheid zulks mogte toelaaten, en in cas van Oorloge, die God verhoede, t'haaren profyte alleen behouden alle het geene op de Vyand met haar eigen Magt zal verovert zyn, doch het geene met de Magt van de Compagnie zal werden verovert, zal dienen tot verval van der zelver onkosten particulier.

Art. XIV.

De Compagnie zal gehouden zyn, neffens het eerste transport van dito Coloniers, beneffens den Gouverneur van zyn Excellentie of Gemagtigde mede te zenden een of meer Gemagtigdens, om na gebruik de Possessie aan zyn Excellentie of Gemagtigde over te geeven, en daar tegen wederom te ontfangen van de Volmagtigde van zyn Excellentie den Eed of Homagium.

Het Homagium dat by zyn Excellentie en desselfs Heren gesubfeudeerde zal werden gepresteert, zal hier in bestaan, dat zyn Excellentie, als mede de Heren gefubfeudeerde respectivelyk de Landen in feudum uitgegeeven, niet en zullen vervreemden nog te alieneeren van de vereenigde Nederlanden, en de Westindische Compagnie, en dat dezelve deeze tegenswoordige Articulen onverbreekelyk zullen houden, gelyk de Compagnie mede aan hare zyde dezelven onverbreekelyk zal presteren.

Doch het zelve heeft, op verzoek van eenige Vorsten geen voortgang gehad. Eenigen tyd daar na, wierdt, door eenen Camerling, een dergelyk Ontwerp ingeleverd; het welk mede van de hand is geweesen.

Wy hebben voorheen aangemerkt, dat de Colonie van Essequebo al vroeg door de Zeeuwen bevaaren werdt: het schynt dat dezelve wat laater door de Kamer van Zeeland genoegsaam alleen is bezocht; waarom, in den Jaare 1632, by de Vergadering van Negentienen, by meerderheid,

[pagina 223]
[p. 223]

wierd beslooten dezelve te verlaaten: doch de Kamer van Zeeland stelde zich daar tegens en nam, in een byzondere Vergadering, het besluit deeze Colonie aan te houden, en heeft sedert geoordeeld, dat haar alleen de bestiering van die Volkplanting toekwamGa naar voetnoot(a). De Staaten van Zeeland vonden goed, in Juny 1657, het Bestuur van die Volkplanting aan zich te neemen, vermids de Westindische Compagnie door het verlies van Brazil in verlegenheid was geraakt wegens het onderhoud derzelve; maar twee uit de Leden zich daar tegens kantende, namen de drie Walchersche Steden, Middelburg, Vlissingen en Veere, het Bestuur, de Bevolking, het oprechten van Plantagiën en het leveren van Slaaven op zich; gelyk daar van, in October en December van het zelfde Jaar, plegtige Overeenkomsten zyn geslooten, by welken bedongen werdt, dat de Colonie onder 't bestier zou staan van acht Commissarissen, als twee uit de Magistraat van Middelburg, één uit die van Vlissingen, één van Veere en vier Bewindhebberen van de Kamer ZeelandGa naar voetnoot(b). Deeze drie Steden wendden vervolgens alles aan tot het in bloei stellen en uitbreiden van gemelde VolkplantingGa naar voetnoot(c). Maar het ongeval wilde dat de Rivieren Poumeron en Essequebo door een Engelsche Vloot, onder het gebied van de Mayor John Schot, uitgerust by den Gouverneur van Barbados en verdere Caraibische Eilanden, in 't begin van den Jaare 1666, wierden aangetast, en men genoodzaakt was het Fort en de gantsche Colonie, volgens zekere gemaakte Capitulatie, aan hen over te geeven: daar na moest zy het ongeluk ondergaan van door de Franschen (die met de Engelschen in Oorlog waren) geplunderd te worden; schoon die het Fort niet konden overweldigen: tot dat de Commandeur van de Berbice, Matthys Bergenaar, met eenig Volk van zyne Bezetting, nevens de Compagnies Negers en de gevluchte Bedienden, de Engelschen dwong van daar te wyken, en aan hem hunne Overwinningen weder over te geeven, waar van hy bezitting nam in 1667, en dezelve, onder behoorlyke vergoeding der by hem gedraagene onkosten, dat zelve Jaar aan den Staat ontruimden, en aan den Commandeur Crynsse overgaf,

[pagina 224]
[p. 224]

die den Vaandrig Baarland op Essequebo, en de Commandeur Sael op Poumeron, om het gebied te voeren, met een goede Bezetting liet blyven. (Alhoewel de Provincie van Zeeland beweert dat die Colonie, door haare Wapenen, onder het beleid van gemelden Commandeur Crynsse, zoude bemagtigd zyn, en uit Recht van die herovering, het Recht van Eigendom, of ten minsten Utile Dominium staande houdt; wordt dit, door de Generaale Westindische Compagnie, betwist, welke zegt, dat toen Suriname, door de Wapenen en Oorlogsschepen van de Algemeene Staaten, wierd hernomen, by die gelegenheid Essequebo alleenlyk, door den Commandeur Crynsse met Volk, Mondkost en Oorlogsbehoeftes, tegens de Engelschen is voorzien, en eenigen tyd onderhouden met oogmerk, om dezelve Colonie aan de Westindische Compagnie weder te geeven.) Dan, door het gemelde onheil, de lasten te zwaar wordende beslooten de drie voornoemde Walchersche Steden, in den Jaare 1669, deeze Colonie weder aan de Staaten van Zeeland over te geeven, die het Bewind daar van, in 't volgende Jaar, opdroegen aan de Westindische Compagnie ter Kamer Zeeland, op de volgende Voorwaarden.

Conditien en Voorwaarden waarop de Heeren Gecommitteerde Raaden van Zeeland, de Colonie van Essequebo wederom over geeven ter dispositie van de Westindische Kamer in Zeeland.

I.In den eersten zullen de Heeren Gecommitteerde Raden van Zeeland, de noodige Orders geeven, en met de eerste gelegenheid afzenden, ten einde het Fort en de Colonie van Essequebo, met het Kanon en Ammunitie van Oorloge, dat aldaar zal gevonden worden, worde geruimd aan de Kamer van de Geoctrooieerde Westindische Compagnie alhier in Zeeland, in handen van den geenen die daar toe by dezelve Kamer behoorlyk zal worden geauthoriseerd, met de Slaaven die aldaar nog mogten gevonden worden te weezen in de Magt van de welgemelde Heren Gecommitteerde Raden, de voorsz. Kamer toebehoorende.
[pagina 225]
[p. 225]
II.Die van de voorsz: Kamer zullen in Essequebo voorsz: zodaanigen Commandeur en andere Officieren stellen, als dezelven zullen goedvinden, en hebben de Heeren Gecommiteerde Raden van Zeeland, op het versoek van de kamer aangenomen alhier continueelyk te houden den Nomber van tien Soldaten uit het Garnisoen van Suriname, buiten Soldy van voorsz: Kamer, mits dat dezelve aan de voorsz: Soldaten behoorlyke Mondkosten verzorgen.
III.De Welgemelde Heren Gecommitteerde hebben zich laaten persuaderen by deezen te remitteeren alle de kosten by Hun Ed: Mog: tot verzekering en bewaaring van het voornoemde Fort en Colonie aangewend, invoegen dat daar van niet zal worden gebragt ten lasten van de voorsz: Kamer, dan alleen dat dezelve gehouden zal zyn te betaalen de Vivres die zedert het vertrek van den Kapitein Baarland van daar, aan 't Garnisoen in Essequebo zyn verstrekt geworden, die den Commandeur indien hy deezen aangaaande eenige onkosten heeft gesupporteerd in allen gevalle niet hooger zal mogen rekenen, dan ten advenante van zes stuivers 's daags voor ieder Man.
IV.Die van voorsz: Kamer hebben daar tegen beloofd, gelyk dezelven belooven mits deezen, Jaarlyksch in de Colonie van Suriname een of meer reizen te zullen brengen de Nombre van vyf honderd Slaaven, of zo veel meer als de verhoopte Aanwasch van de voorsz: Colonie zal komen te requireeren, en die voorts publiecq voor een ieder op te veilen op Conditien, de Koopers zullen gehouden wezen van hunne beloofde Kooppenningen, een derdepart Contant, een derdepart een Jaar na dato, en het andere derdepart zes Maanden daar aan, te voldoen, invoegen dat de beloofde Kooppenningen binnen achttien Maanden tyds aldaar te Suriname zullen moeten betaald zyn; doch indien eenige Planters of andere Ingezetenen, genegen zyn eenige Slaaven contant en zonder voorsz: termynen te Koopen en te betaalen, zal het de voornoemde Kamer vrystaan, haar daar mede te accomoderen.
V.En gelyk de Schulden over Inkoopen van Slaaven gemaakt, voor alle andere Schulden preferabel zullen wezen, zullen die voorsz: Slaaven noch preferabel wezen voor alle andere particuliere, die voortaan aldaar
[pagina 226]
[p. 226]
mede in Suriname over eenigen Inkoop van Slaaven iets te eischen zullen hebben; als mede dat geen particuliere in Suriname eenige Slaaven zullen mogen te verkoopen, zo lang de voornoemde Kamer aldaar met het verkoopen van haare aangebragte Slaaven bezig is, die dezelve voorts niet gehouden zal wezen aan eenigen te verkoopen, dan die zy oordeelen Suffiçant te zyn, en zal daar en boven altoos op dezelve Slaaven houden legaal Hypotheek, schoon de eerste Kooper die aan anderen wederom had verkogt, of anderszins overgegeeven of getransporteerd, in wat maniere het zoude mogen wezen; zullende voorts gehouden zyn, den Gouverneur de behulpzaame hand te bieden, dat die van de voornoemde Kamer haare behoorlyke betaalingen mogen erlangen.
VI.De Scheepen van de voornoemde Kamer die de Slaaven in Suriname zullen brengen, of hunne retouren gesprooten uit de verkochte Slaaven van daar afhaalen, zullen vry en exempt wezen van het Lastgeld dat alle de andere Scheepen, de Colonie van Suriname bevaarende, gehouden zullen wezen alhier aan de Provincie te betaalen, doch ingevalle de Gouverneur op het arrivement van een Schip met Slaaven eenige Slaaven voor het Land van nooden zoude mogen hebben, zal hy Jaarlyks eens daar uit vermogen te verkiezen een getal van zes Slaaven of minder, mits daar voor na ontvangene kennis, alhier door de Heren Gecommitteerde Raden aan de voorsz. Kamer contant voldaan en betaald zal worden vyf en twintig Ponden Vlaamsch voor ieder Slaaf.
VII.De Colonie van Essequebo zal voortaan by allen en een ieder van de Ingezetenen van Zeeland mogen bevaren, als mede door het oprechten van Plantagien gecultiveerd en bewoond worden, en zullen overzulks de vryheid hebben hunne Koopmanschappen met eige Scheepen daar te brengen, en hunne Retouren wederom daarentegens van daar af te halen, mits aan de Compagnie betaalende de gewoone Recognitie over de grootte van hunne Scheepen, uitgenomen dat de Handel van de Orliane Verf alleen by die van de voorsz: Kamer gedreeven, en dienvolgende by alle anderen geslooten gehouden zal worden, op poene van consiscatie.

Aldus met de voorsz. Westindische Compagnie overeengekomen, geaccordeerd en gesloten in het Hof van Zeeland tot Middelburg, den 11den April 1670.

[pagina 227]
[p. 227]

Het Octroy van de Generaale Compagnie te dier tyd omtrent ten einde loopende, weigerden de Staaten van Zeeland hunne toestemming te geeven, in de verzochte Prolongatie van 't gemelde Octroy dan onder voorwaarde, dat de Vergadering van Negentienen alvoorens zal agreëren het Contract tusschen de Heeren Gecommitteerde Raaden van Zeeland, en die van de Westindische Kamer gemaakt den 11den April 1670. Waarop de Vergadering van Negentienen, volgens haare Resolutie van den 3den September 1670, dien gelyk, zich ook aan hun Hoog Mog: de Heeren Staaten Generaal geadresseerd en ootmoedig verzocht heeft, dat.

‘Dewyl de Kamer Zeeland, op de wilde Kust van America, aan Rio Essequebo voor deezen had begonnen een Colonie te formeeren, en dezelve in den Engelschen Oorlog, in handen van de Engelschen geraakt zynde, met de magt door de Provincie van Zeeland, naar de Kust van America gezonden, onder andere voorsz: Colonie wederom, uit handen van de Engelschen bekomen is, en dat vervolgens de voorsz: Provincie van Zeeland haar door de Compagnie heeft laaten persuaderen, om voorsz: Colonie wederom in handen van de Compagnie te stellen, en door de Kamer Zeeland, ter Vergaderinge van XIX zynde vertoont, en bevonden met den dienst van de Compagnie te conveniëren, zo verzochten de voornoemde Bewindhebberen, dat hun Hoog Mogende het zelve Accoord zouden gelieven te amplecteren.’

Waarop Hooggedachte Heeren Staaten Generaal, den 15den October, 1670, goedvonden en verstaan hebben in 't voorsz: verzoek te bewilligen, en 't voornoemde Accoord te approbeeren. 't Welke de Zeeuwen beweeren door de Octroyen van 1700, en van 1730, op nieuws bevestigd te zyn.

Dierhalve kon Zeeland niet goedkeuren, dat de Vergadering van Tienen te Amsterdam, in den Jare 1750, het besluit nam aan alle de Kamers der Westindische Compagnie te verzoeken, de Vaart en Handel op Rio de Essequebo, aan de Ingezetenen van den Staat open en vry te stellen,

[pagina 228]
[p. 228]

(zo als in 1685 en 1686 zedert de oprechting der nieuwe Westindische Compagnie door de Vergadering van Tienen mede reeds is geschied, welk ook een Commandeur op Essequebo heeft aangesteld.) geevende voor reden van deezen voorslag, hoe uit een Missive van Rio Essequebo ingekomen, gebleken was, dat dikwyls de Suikeren en andere Producten wegens gebrek aan Schepen moesten blyven leggen, tot merkelyk nadeel van de Compagnie, en byzondere Colonisten; waar tegens de Staaten van Zeeland, hunne belangens ter Vergadering van Staaten Generaal, den 30sten September 1750, voordroegen, en wierd op bevel der Magistraat van Middelburg, door één van deszelfs Leden, een omstandig Bericht nopens het byzonder Recht der Provincie van Zeeland op deeze Colonie, in 't licht gegeven, waar inne mede beweerd werd, dat wel verre dat 'er ooit gebrek zoude zyn geweest aan Schepen, om voorsz: Producten herwaards over te brengen, in tegendeel daar altoos overvloed van Schepen is geweest; dat zelfs het Schip de Essequeebsche Vriendschap, op den 22sten December 1749, met Fautvragt was t'huis gekomen, en anderen lang boven hunnen gewoonlyke Legdagen hadden moeten vertoeven, uit gebrek van Vragt; en ofschoon, in den Jare 1747, al eenig Schip minder, dan naar gewoonte, derwaards was vertrokken, dat zulks nergens anders door veroorzaakt was dan dat Hun Ed: Mogende en de Admiraliteit van Zeeland drie Schepen, dewelke altoos tot de Essequeebsche Vaart gebruikt wierden, en waar van één reeds derwaards Zeilrêede lag, hadden geprest, en negen Maanden in hunnen dienst gehouden, niet alleen tot behoeding van Vyandlyke invallen, maar ook voornaamelyk tot veiligheid van de Provincie Holland.

Hunne Hoog Mogende gelastten de Kamer Amsterdam, om haare aanmerkingen daar omtrent in te leveren, zo als, in January 1751, geschiedde; daar by getoond werd, dat de Vaart op beide de Rivieren van Essequebo en Boumeron, reeds meer dan zestig Jaaren voor alle Ingezetenen van deezen Staat was open gesteld geweest, en dat het Recht op die Colonie door Zeeland beweerd, alleen berustende was op het Verdrag van Gecommitteerde Raaden van Zeeland, met de Kamer Zeeland van de oude Westindische Compagnie, die, in den Jaare 1674, is vernietigd, en dus

[pagina 229]
[p. 229]

geen betrekking had tot de nieuwe Westindische Compagnie. Dus moest de Directie, Vaart en Handel van en op Essequebo geschieden by door en uit den Name van de Generaale Geoctroyeerde Westindische Compagnie, by dewelke een schikking gemaakt zynde omtrent de behandeling der wederzydsche Kusten en Colonien wel is verzocht het afzenden der meeste Ordres naar Essequebo, aan de Kamer Zeeland, doch alles uit Naam van de Generaale Compagnie, aan welk het Opperbewind, Handel en Vaart van die zo wel als van alle andere Colonien eigen blyft, alles uitwyzende de verscheidene Resolutien der Tienen, sedert het begin der nieuwe Compagnie en vervolgens genomen.

Wy zullen eenige der voornaamste hier laaten volgen; als zynde geresolveerd op

10den January 1675. Dat de behandeling van Essequebo geduurende dat loopende Jaar werd gelaaten aan Zeeland, mids volkomen Eclaircissement, en rapport te doen aan de Vergadering van Tienen enz.

3den April 1676. Om een Garnisoen te houden op Essequebo, het zelve te recruteeren door die Kamer welke de voorsz: Rivier tot een Tourbeurt in de Equipage, by deeze Vergadering zal werden toegevoegd, des dat onder die recruteeringe zodaanige Kamer niet mogte begrypen Directeurs, Opperhoofden enz: zo 'er eenigen kwamen te sterven of vacant te werden, Nemaar dat de absolute dispositie moeste blyven aan de Vergadering van Tienen.

10den April 1676. Hebben de Heeren Gedeputeerden van de Kamer Zeeland, ingevolge het geresolveerde op den 10den January 1675, omstandiglyk gededuceerd waar inne de Handel van Essequebo ten principaalste was bestaande, als mede wat Retouren.
Mitzgaders hoedanige ordre en methode de Heeren haare Principalen omtrent het behandelen van dien hadden geobserveerd.
En is vervolgens geresolveerd, dat die Plaats voortaan zoude werden bevaaren en behandeld alleenlyk uit den Naam ende van wegens de Generaale Compagnie, door zodaanige Kamer die dezelve in het reguleeren der Tourbeurte zal werden geassigneerd enz.
En werden de Respective Leden ten hoogste gerecommendeerd hun-

[pagina 230]
[p. 230]

ne serieuse gedachten te laaten gaan, om de Negotie op de voorsz: plaatse, van tyd tot tyd, meer en meer te doen toeneemen en accresceeren.

7den Mey 1677. De kamer Zeeland aan de Vergadering gecommuniceerd een Copy Missive van den geweezene Commandeur van Essequebo, houdende circumstancieel advys van den toestand in die geweste enz.

14den July 1681. Is by de Vergadering van Tienen geresolveerd het tractement van den Commandeur te stellen op ʒ25. 's maands.

17den October 1685. Is goedgevonden en verstaan, de Rivieren van Essequebo en Boumeron open te stellen, voor allen en een ieder die derwaards zal willen vaaren en handelen, ook zich met ter Woon aldaar ter neder zetten, enz.

5den April 1686. Provisioneel goedgevonden den Persoon van Jacob Pieterse de Jong aan te stellen tot Commandeur op de voorsz. Riviere, op een Tractement van ʒ50 's maands enz.

30den October 1690. het verzoek van de Weduwe van den Commandeur Beekman, om alzo geene of weinige Schepen van en naar Essequebo vaaren, door de Compagnies Boot haare Suikeren na Suriname te moge transporteeren, en over dien weg naar deeze Landen te voeren; toegestaan.

16den July 1693. Door de Kamer Zeeland, op instantie van de Vergadering van Tienen, ingeleverd een pertinente rekening van den gantschen handel en onderhoud der Colonie van Essequebo.

10den October 1695. De Kamer Zeeland gequalificeerd, om een Equipagie aan te leggen, ten einde de gereedleggende Suikeren van Essequebo af te haalen.

10den September 1698. het verzoek van den Commandeur van Essequebo, om vermeerdering van tractement.
om Emolument.
om een Predicant, en diverse andere Zaaken; toegestaan.

11den September 1698. geresolveerd, uit consideratie van de groote kosten, een Hoofdgeld aldaar op te rechten; in welke Vergadering van Tienen de Commandeur van Essequebo zelfs present was, en hem door gemelde Vergadering het noodige werd aanbevoolen.

[pagina 231]
[p. 231]

10den November 1701. door Zeeland het verzochte rapport gedaan wewegens den toestand der Colonie van Essequebo.

20sten April 1706. Door Zeeland rapport gedaan wegens den toestand en de Avances van voorsz: Colonie, als mede van haar E.E. verrichtinge dien aangaande.
Den Commandeur uit naam van de Generaale Vergadering gelast alle Jaar de Boeken van de voorsz: Colonie over te zenden.
Ingeval nader bericht van daar komt, werd Zeeland een Equipagie op Essequebo toegestaan, mids in voldoening van een Tourbeurt.

20sten November 1708. Geresolveerd, dat den provisioneele Commandeur Pieter van der Heyde zal werden geschreeven met het gereed leggende Schip in Texel, genaamd de Jonge Hermanus, en gedestineerd na Essequebo.

12den October 1716. Den Commandeur op Essequebo gelast, dat hy by alle Occasien pertinent bericht zal geeven van den toestand der zaaken, en het Interest van de Compagnie in die Colonie, en van 't gunt daar zal weezen voorgevallen.

14den Dito. Geresolveerd, dat by de Couranten zal worden bekend gemaakt, dat alle de geene die in de Colonie van Essequebo genegen zyn zich neêr te zetten enz:, zich in de respective Kamers kunnen aangeeven.

5den April 1721. Aan een ieder toegestaan de Colonie van Essequebo Landwaards in te mogen gaan, ter ontdekking van Mynen; dat deswegens onderrichting by alle de Kamers zal werden gegeeven.

7den April 1721. Reserveeren Bewindhebberen van de Generaale Compagnie, als Eigenaars van die Colonie, al het noodige enz.

11den Juny 1725. Zeeland gequalificeerd een Slaafs Equipagie te doen en te brengen naar Essequebo, in voldoening aan haar Tourbeurt.

11den September 1726. Zeeland gequalificeerd tot aanstelling van een Predicant

21sten October 1727. Is den Commandeur Laurens de Heer ernstig geschreeven.

13den October 1730. Zeeland gequalificeerd ter voldoening van haar E.E. Tourbeurt het Schip de Jonge Daniel te zende naar Guinea en Essequebo.

[pagina 232]
[p. 232]

Als mede gelast om aan alle de Kameren telkens de overgekomene petitiën over te zenden.

13den April 1743. Geresolveerd, dat het Schip de Jonge Daniel, gediend hebbende tot afhaaling der Retouren van Essequebo, door de Kamer Zeeland niet weder zoude werden geequipeerd zonder nader te zyn gequalificeerd, door alle de verdere Kameren.

11den Augustus 1750. Gecommitteerden wegens de Kamer Zeeland ter Vergadering gecommuniceerd en voorgeleezen de Missive, door gemelde Kamer geschreeven naar Essequebo sedert de laatste Vergadering van Tienen, heeft de Vergadering verklaard, de Ordres en aanschryving in dezelve vervat zich te laaten welgevallen en te approbeeren.
By lecture van Missiven ingekomen van Rio Essequebo geremarqueerd, dat veelmaalen de Suikeren en verdere Producten zo van deeze Compagnie als van de byzondere Planters in voornoemde Colonie moeten blyven leggen tot hun merkelyk nadeel, en zulks by gebrek van Scheepen op gemelde Colonie navigeerende: is goedgevonden en verstaan alle de respective Kameren te verzoeken ten einde ieder in de Provincie en Steden hunner Residentie, de byzondere Naviganten te animeeren en te Encourageeren, om op meergemelde Colonie in Rio Essequebo te navigeeren en trafiqueren, ten einde alzo aan de Compagnie en particuliere Planters Occasie mogte werden gegeeven, om hunne Producten, naar deeze Landen te verzenden.

 

Voorders wierd aangemerkt, dat Rio Essequebo, binnen de Limieten van 't Octroy van 1621, aan de Compagnie zoude zyn overgedragen; en dat de Staaten van Zeeland ook nooit eenig byzonder Eigendom op deeze Colonie ter Generaale Vergaderinge gevorderd hadden dan toen zy goedvonden de Kamer Zeeland, by een Resolutie van den 11den September 1750, te beveelen, dat zy den Gouverneur op Essequebo gelasten zoude geene Schepen, uit Nederlandsche Havenen, op die Rivier of de aanhoorrige, ter laadinge of lossinge toe te laaten zo die met geen Hout- en Zout brief van de Kamer Zeeland waren voorzien. Des verwonderde zich de Presidiaale Kamer van Amsterdam, dat één der Bondgenooten, op zich

[pagina 233]
[p. 233]

zelf, uitsluitende beveelen gaf in Zaaken, die tot het Oppergezag van de Vereenigde Provincien gemeenlyk behooren; als ook dat die van Zeeland de Voordeelen van deeze Colonie zich wilde toe-eigenen en in tegendeel de Onkosten ten lasten van de Generaale Compagnie in bragten.

De Kamer van Zeeland leverde daar tegens een Vertoog aan de Heeren Staaten Generaal, op den 29sten Maart 1751, over, daar by beweerende dat, in het Contract tusschen de Staaten van Zeeland en haar, de uitsluitende Vaart en Handel op Essequebo bedongen was, en door hunne Hoog Mogenden en de Generaale Vergadering van Negentienen goedgekeurd en bekrachtigd en dus over de tachtig Jaaren, daar van vredige en geruste Bezitters waren geweest; en dat de gemaakte overeenkomst met de oude Compagnie by de oprechting der nieuwe is overgegaan en bevestigd, volgens het laatste Articul van 't Octroy voor de nieuwe Compagnie beveelende ‘dat alle Resolutien, en andere dispositien, by dezelve van tyd tot tyd aan de voor deezen geweeze Compagnie in hun faveur vergund, worden verstaan van de zelfde kracht en Vigeur te zyn, als of dezelve allen te samen en particulier in deezen Octrooye op nieuws waren geinsereerd,’ en Verders, ‘zonder daar tegens te doen, directelyk, of indirectelyk, zo weinig binnen als buiten deeze Vereenigde Nederlanden.

Ontkennende wyders, dat door een Hout- en Zout brief, afgegeeven by de Kamer Zeeland, eenig byzonder Recht van Eigendom word bedoeld, op de Colonie, welke zy toestaan dat niet zal mogen bevaaren worden dan alleen uit Naam van de Generaale Compagnie: verders betoogende, dat by het openstellen van de Vaart en Slaaven handel op de West-Indiën, de Colonie van Suriname, Essequebo en de Berbice, daar van zyn uitgeslooten, en de Westindische Compagnie alleen daar toe bevoegd zoude zyn, volgens het Octroi en de Conventien daar toe betrekkelyk, en dat door het woord Conventie geen andere dan die van den 11den April 1670, kan en moet verstaan worden.

De Kamer Amsterdam betoogde daarentegen, dat de gemelde Conventie, volgens de Terme van het tegenwoordige Octroy der Westindische Compagnie geen de minste schyn behelsde van eenige toesluitinge der Vaart op Essequebo en Boumeron, voor de andere Ingezetenen van den Staat.

[pagina 234]
[p. 234]

Voorders, dat ofschoon de Kamer Zeeland de byzondere bezorging van Slaaven, naar die Colonie gehad heeft, zulks op uitdrukkelyke Authorisatie door de Vergadering van Tienen is geschied, en die ook, van tyd tot tyd, den Commandeur en Opperhoofden aldaar heeft aangesteld, ten bewyze dat de Conventie van 1670, vernietigd was daar anders, zo dezelve nog stand hield, de Verkiezing van een Commandeur en het geeven van een Lastbrief aan denzelven, door de Kamer Zeeland moest geschieden, die zulks, in 't Jaar 1719, wel had gedaan, doch by een nieuwe Vacature, in den Jaare 1729, op vertoog der Generaale Vergadering, zelve de wederzydsche Kameren verzocht had de Heeren haare Gedeputeerdens te authoriseren, om die plaats met een bekwaam Persoon te helpen vervullen.

Tot opheldering en meerder uitbreiding van het gemelde Middelburgsche Berigt, wierd door de Zeeuwsche Heeren Hooftparticipanten der Westindische Compagnie, in Augustus 1751, een nader betoog in 't licht gegeven, en aan hunne Hoog Mogenden voorgedraagen; Waarin eerstelyk beweerd werd en aangetoond, dat niet alleen de Zeeuwen reeds voor en na den Jaare 1600, de Wilde Kust hebben bevaaren, maar zy ook op dezelve al, in den Jaare 1613, Coloniën hadden gesticht, en dat by den eersten aanvang van de Westindische Compagnie in 1621, de Rivier Essequebo aangemerkt wierd als eene reeds bevestigde bezitting, gesterkt met een Fortres toen al genaamd het Fort der Hooge, naar een oud Adelyk Zeeuwsch Geslacht, naauw verbonden aan dat van de Hoog Edele Heeren van Borsselen, en kort daar na genoemd Kyk overal; dat dit Fort, nevens de Rivier en Handel aan dezelve, toen al in bezittinge van de Kamer Zeeland is geweest, en dat het Hun Ed: niet is gebleken, dat de voorsz: Colonie en Rivier; voor of met den aanvang van de Compagnie by de Hollanders of eenige andere Ingezetenen van den Staat, buiten de Zeeuwen, is bevaaren en behandeld geworden. Vervolgens, dat de Kamer Zeeland al ten tyde van de oude Compagnie geheel onbepaald en onafhanglyk van de Generaale Compagnie haare Vaart en Handel op Essequebo, met uitsluiting van alle anderen, heeft geoefend gehad, en in de Bezitting van dien zich ook heeft gehandhaafd; dat in de voorgaande Eeuw

[pagina 235]
[p. 235]

deeze Volkplanting, zelfs by die van Holland, al is aangemerkt geweest als aan Zeeland te behooren, in tegenoverstelling van de Colonie Nieuw Nederland onder beheering van Amsterdam, werdende het draagen van Lasten, en genieten der Voordeelen van deeze Colonie, en die verder mogte werden aangelegd, aan alle Kameren gemeen gesteld naar gelange van ieders aandeel, volgens een Overeenkomst, in 't Jaar 1659, daar van gemaakt.

In meer byzonderheden van dat verschil zullen wy ons niet inlaaten, wyzende den nieuwsgierigen Leezer naar de Nederlandsche JaarboekenGa naar voetnoot(a), en de wederzydsche Memorien die zedert met den druk zyn gemeen gemaakt, om daar van breeder onderricht te worden. Alleenlyk zal ik hier nog laaten invloeijen dat hunne Ho: Mo: Gedeputeerden tot de zaaken van de Westindische Compagnie, den 9den Juny 1769, ter Vergadering van de Heeren Staaten Generaal een Bericht hebben ingebrachtGa naar voetnoot(b), hoofdzaakelyk inhoudende. Dat zy Heeren Gedeputeerden, ingevolge en ter voldoeninge van hun Hoog Mogenden ordre van den 5den April 1765, en verscheiden anderen daarop gevolgd, met Gecommitteerde Bewindhebberen van de Generaale Westindische Compagnie ter praesidiaale Kamer Amsterdam, en met Gecommitteerde Hoofdparticipanten van gemelde Compagnie ter Kamer Zeeland, in gesprek geweest waren over de Voorwaarden waar op de Colonie Essequebo aan de Zeeuwsche Hoofdparticipanten in hun byzonder zoude kunnen werden overgegeeven. Dat voornoemde Gecommitteerde Bewindhebberen en Hooftparticipanten, zo ten overstaan van hun Heeren Gedeputeerden als met elkanderen afzonderlyk, in zo verre met den anderen eens waren geworden, Eerstelyk: Dat (:ingeval men omtrent alle de punten die nog in geschil waren gebleeven, insgelyks zoude zyn overeengekomen en anders niet:) de Colonie Essequebo door de Generaale Westindische Compagnie zoude werden afgestaan op den voet, zo als in het Bericht van den 4den April 1765, is vervat, aan voornoemde Hoofdparticipanten, niet in gemelde qualiteit maar in haar Byzonder, en dat midsdien geen gemeenschap hoe

[pagina 236]
[p. 236]

genaamd zoude blyven bestaan tusschen de gemelde Compagnie en Colonie: dat van de Huizen, Pakhuizen en verdere Gebouwen en Vaartuigen van de voornoemde Compagnie geen gebruik zoude mogen worden gemaakt, door de Directie of ten dienste van deeze Colonie: dat geene van de Compagnies Bedienden op anderen Comptoiren buiten 's Lands zouden mogen worden gebruikt in dienst van de Colonie, en dat ten opzigte van het deel neemen in dezelve het zo geschikt zoude worden, dat zulks in geenen deele verknogt zoude zyn met de Actien in de Westindische Compagnie ter Kamer Zeeland; zo dat het een, en ander, voortaan afzonderlyk zoude worden verkreegen en bezeten. Terwyl nader met den anderen zoude worden gesprooken of Bewindhebberen en Bedienden hier te Lande ter evengemelde Kamer in het bestier deezer Colonie zoude mogen worden gebruikt, of niet.

2. Dat de gemelde Colonie met betrekking tot de Westindische Compagnie zoude werden bezeten op den voet zo als de Colonie de Berbice door haare Eigenaaren word bezeten, en gevolglyk, dat alle Schepen derwaards vaarende Borg zouden moeten stellen gelyk in het gemelde Bericht breeder is vervat, met deeze verandering echter dat in de plaats van de woorden van en na deeze Landen zoude worden gezet, van en na de Provincie van Zeeland, en dat ten opzigte van de Schepen bestemt om in dezelve Colonie Slaaven aan te brengen, de noodige verzachting in de voorsz: Borgtogt, nopens haare uitreizen zouden worden gemaakt: dat op de Commissiën door de Compagnie ter Kamer Zeeland zoude moeten werden verband gegeeven, dat de Paspoorten voor Schip, en Goederen, by de Compagnie ter Kamer Zeeland zouden moeten worden gehaald, als mede de Paspoorten en Loscedullen voor de t'huis komende Schepen: dat aan de Compagnie zou worden betaald voor Recognitie van ieder Schip, dat derwaards vertrekken, of van daar te rug komen zouden, naar maate van de grootte, zodaanige Somma als thans in gebruik is, of by nadere schikking zoude kunnen worden bedongen.

3. Dat de Plantagie aan de Compagnie toebehoorende, volgens het bericht aan dezelve Compagnie in eigendom zouden verblyven.

4. Dat het voordeel der Soldy van tien Man uit de Quote van de Pro-

[pagina 237]
[p. 237]

vincie van Zeeland in de twee honderd Mannen van Oorlog, door hunne Hoog Mogenden by Octroy aan de Compagnie toegestaan, zoude blyven ten behoeve van de Compagnie zonder dat de Colonie daar van iets zoude mogen trekken; doch dat ten opzigte van de twee overblyvende punten, naamelyk of de Rivier Demerary onder Essequebo en deszelfs overgave zoude werden begreepen, of niet; En of de Compagnie zoude worden schadeloos gesteld zo voor het geene zy tot verbetering der Colonie heeft te kosten gelegd als van alle de Penningen welke bevonden zoude worden uit de Casse van de Compagnie, ten dienste van de voorsz: Colonie na den 11den September 1750, tot de finaale afdoening der zweevende verschillen meerder uitgegeeven, als ontvangen te zyn, men het niet eens had kunnen worden: en dat zy Heeren Gedeputeerden midsdien hadden voorgeslagen of in plaats van deeze Onderhandeling af te breeken, het niet best zoude zyn, dat de Gecommitteerde Bewindhebberen en Hoofdparticipanten wederzydsch een keer naar Amsterdam en Zeeland deeden, om nader en meerder toereikende last omtrent die twee punten te bekomen, ten einde een finaale afdoening van deeze zaak te konnen maaken. Dat zulks over en weder in dank aangenoomen zynde, Gecommitteerde Bewindhebberen vervolgens hadden op zich genoomen, om inmiddels aan de Hoofdparticipanten op te geeven een begrooting van de Schavergoeding, het geen zy vorderden, met, of zonder de overgifte van Demerary; en dat zy als dan tegens den eersten October daar aanvolgende wederom zouden te rug keeren, tot het hervatten der voornoemde Onderhandelingen:

Dat daarna, op den 23sten September, was ingekomen een Missive van de Hoofdparticipanten ter Kamer Zeeland, waarby dezelven om verscheide redenen, daarby aangehaald, aan hunne Hoog Mogenden kwamen te verzoeken, dat hoogstdezelve de voornoemde besoignes nog eene gevoeglyke tyd geliefden uit te stellen, op dat zy in staat mogten worden gesteld om de door Bewindhebberen aan haar toegezonden generaale Eisch, tegens de de Boeken der Compagnie te konnen overzien, en teffens een Memorie te formeeren tot betoog van de ongegrondheid van de stellingen van voorsz: Bewindhebberen over de afscheiding van Demerary.

Dat hunne Hoog Mogenden, na hier op alvoorens ingenoomen te hebben

[pagina 238]
[p. 238]

het bericht van voornoemde Bewindhebberen, dit verzoek toegestaan, en den tyd van byeenkomst tot den eersten December verlengd hebbende, zy Heeren Gedeputeerden vervolgens, op voorsz: tyd, de Besoignes wederom hadden by de hand gevat: dat Gecommitteerde Bewindhebberen in dezelve hadden voorgedraagen, dat zy, tot voldoeninge van de afspraak, in het Voorjaar, ten overstaan van hun Heeren Gedeputeerden, gemaakt, uit de administratie boeken hadden geformeerd een begrooting van de Kosten, die zy, zo voor als na het Jaar 1750, hadden gedraagen, dat die te samen kwamen te beloopen eene Somme van zes honderd zeven en zeventig duizend Guldens; en dat zy aan Hoofdparticipanten hadden geschreeven niet ongenegen te zyn, om tegens vergoeding van de voornoemde Somma, aan dezelve in hun byzonder de Colonie Essequebo af te staan, en over te geeven of daar over in onderhandeling te treeden; doch dat te gelyk echter daar by hadden gevoegd dat het aan haar was voorgekomen, met de belangens van de Compagnie niet overeen te komen, om zich van de Colonie Demerary, welke zy altyd als eene afzonderlyke Colonie, en niet als onderhoorig aan Essequebo, hadden aangezien, te ontdoen.

Dat daarentegens de Gecommitteerde Hoofdparticipanten zich hadden beklaagd, voor eerst, dat voorsz: Bewindhebberen als nog bleeven aandringen haare stelling, dat Demerary van Essequebo zoude moeten worden afgescheiden, en ten anderen, dat in plaats van een uitdrukkelyke opgaave te doen van haare uitgeschootene Penningen, zo als zy meenden onderling afgesprooken te zyn, aan hen een generaale Eisch hadden gedaan, die bovendien zo buitenspoorig was, dat met geen redelykheid van hen konde worden gevergd, om op den voet van dezelve tot eenige minnelyke schikkingen te komen.

Dat zy zich, daarom op de voorsz: twee punten ook niet verder hadden willen inlaaten, maar in het besoigne hadden over gegeeven zekere Missive, waarin zy meenden aangetoond te hebben niet alleen het uitsluitende Recht van de Ingezetenen van de Provintie van Zeeland tot de Vaart op Essequebo, en onmogelykheid om Demerary van dezelve af te scheiden, maar ook haare volkomen ongehoudenheid tot eenige vergoeding

[pagina 239]
[p. 239]

van schade, of uitkeering van Penningen, zo voor als na den Jaare 1750, uit de Generaale Casse van de Compagnie uitgegeeven; met verzoek, dat dezelve Brief of Memorie ter Tafel van hunne Hoog Mogenden over gegeeven, en de zweevende Geschillen daarop mogten worden afgedaan.

Dat de Gecommitteerde Bewindhebberen daarop wederom zynde gehoord, dezelve aan haar Heeren Gedeputeerden hadden verklaart, dat hoe zeer zy zich niet breedvoerig op die Missive konden inlaaten, dewyl dezelve wegens haare uitgebreidheid niet hadde kunnen worden geleezen, het hen niet te min uit het klaar en kort mondeling gedaan verhaal van de punten daar in vervat, en van de wyze, hoe die waren verhandelt, was voorgekomen, dat indien Hoofdparticipanten niet genegen waren af te gaan, van hun Gevoelen, ten opzigte van de onafscheidelykheid van de Colonie Essequebo en Demerary, als dan alle onderhandeling niet anders dan vruchteloos konde afloopen, en van de aanhouding van het Besoigne niets goeds te wachten was.

Dat zy Heeren Gedeputeerden echter om niet alle hoop tot een vergelyk geheel af te snyden, en aan Bewindhebberen de gelegenheid te geeven, om met bedaartheid, en naar behooren den inhoud van meergemelde Memorie te konnen onderzoeken, het veiligst hadden geoordeeld, om Copye van dezelve aan voorsz: Gecommiteerde Bewindhebberen ter hand te doen stellen, ten einde daarop haar belang te zeggen; en vervolgens de Besoignes zonder eenige bepaaling van tyd, hadden aangehouden: dat ten gevolge van dien, op den 28sten July des Jaars 1767, aan de Leden van het Besoigne was toegekomen een Bericht van Representant en Bewindhebberen van de Generaale Geoctroyeerde Westindische Compagnie, waarin aangetoond wierd de gronden, waarop de voorsz: Compagnie haar Recht tot Vaart en Handel op de Colonien Essequebo en Demeaary kwam te vestigen, en de middelen waar door zy hadden getracht op een voldoende wyze op te lossen de bewysredenen by Hoofdparticipanten ter Kamer Zeeland, in voorsz: haare Memorie tot stavinge van haar gevoelen ter neder gesteld.

Dat het aan hunne Hoog Mogenden bekend was, dat na die tyd, zich ook by Requeste aan hun hadden geaddresseerd verscheiden' Ingezetenen

[pagina 240]
[p. 240]

van de Provincie van Holland en Westvriesland, en Kooplieden binnen de Stad Amsterdam, mitzgaders Hoofdparticipanten, als representeerende de gesamentlyke Deelgenooten van de Generaale Westindische Compagnie ter Kamer Amsterdam, waar by de eerstgemelde ootmoediglyk kwamen te verzoeken, dat hunne Hoog Mogenden hen, en alle verdere 's Lands Ingezetenen zouden gelieven te handhaven by hunne natuurlyke vryheid, en daar uit voortvloeijende goed recht, om, in overeenkomst van de verleende Octroyen, vry en onverhindert uit de Havenen van deezen Staat op de voorsz: Colonien van Essequebo en Demerary te mogen vaaren en handelen: en de laastgemelde kwamen met veel ernst te insteeren, dat het hunne Hoog Mogenden mogte behaagen om tot meerder uitbreiding van de Scheepvaart, en begunstiging van de Koophandel, de Generaale Westindische Compagnie te stellen in het bezit deezer Coloniën, en de nog zweevende Geschillen door een vruchtbaare Resolutie ten einde te brengen,

Dat daarna, op den 11den Augustus des Jaars 1768, ter Vergaderinge ingekomen zynde een Missive van den Representant van zyne Doorlugtige Hoogheid, en Bewindhebberen van de Westindische Compagnie ter proesidiaale Kamer Amsterdam, waar by dezelve kwamen te verzoeken, dat de Besoignes raakende de Essequebosche en Demerarische geschillen eerlang mogten werden hervat, en een afkomst van zaaken gemaakt, Hun Hoog Mogenden, ingevolge van dien, hadden goedgevonden, voorsz: Representant en Bewindhebberen, als mede Hoofdparticipanten ter Kamer Zeeland aan te schryven, om, op den 16den November daar aanvolgende, eenige Gecommiteerden uit den haare, op 't voorsz: Onderwerp onderrecht, herwaards te zenden, om de voornoemde Besoignes weder by de hand te vatten, en een einde te maaken van de zo lang gezweefd hebbende geschillen.

Dat eer dien gestelden tyd was gekomen, al mede aan hunne Hoog Mogenden was ingeleverd een Smeekschrift van verscheiden Ingezetenen alle Kooplieden van de Provincie Zeeland, waar by dezelven eerbiedig kwamen te verzoeken, dat hun Hoog Mogenden de Zaaken op den ouden voet geliefden te laaten, of wel by een finaale uitspraak haar Supplianten te

[pagina 241]
[p. 241]

wettigen in hunne bezitting om alleenlyk, en met uitsluiting van alle anderen op Essequebo, Demerary en onderhoorige Rivieren, met haare Schepen te mogen vaaren en handelen, gelyk ook al verder, op den 16den September daar aanvolgende, een Missive van de Heeren Staaten van Zeeland, mede ten zelven einde ingericht; en Eindelyk, op den 7den November, nog een breedvoerig Betoog van de Hoofdparticipanten van Zeeland was ingekomen, dienende tot wederlegging van de twee voorgemelde Requesten; doch dat op alle dezelve geen finaal besluit gevallen, en de bestemde onderhandelingen, op den 18den November 1768, wederom waren aangevangen.

Dat zy Heeren Gedeputeerden by opening van dezelve aan beide partyen van al 't gunt voorsz: hadden kennis gegeeven, en voorts getracht, om dezelve op den voet van het geen in de Vergaderingen van den Jaare 1765, was verhandelt, op nieuws in onderhandeling te doen treeden. Doch dat zy aanstonds hadden ontmoet dezelve zwaarigheden die zich te vooren over de afscheiding van Demerary en Essequebo, en over de begrooting van de te geevene vergoeding van schade hadden opgedaan, en dat Gecommitteerde Hoofdparticipanten, zo wel als Bewindhebberen telkens hadden aangedrongen op het doen van bericht en eene finaale uitspraak van het weezenlyke geschil. Dat zy Heeren Gedeputeerden daarop met gepaste, en niet min dringende redenen aan haar hadden voorgehouden de gevaarlyke gevolgen, die uit eene zodaanige beslissing, hoe die ook mogt vallen, voor de eene of andere party te wachten waren; en vervolgens, na verscheide gehoudene Byeenkomsten en uitgebreid onderzoek van een ieder zyn voorgewend Recht, aan haar, by weege van een middel tot het vinden van een minzaam vergelyk, hadden voorgeslagen om te bepaalen een zekere gelykheid in het getal der Schepen die Jaarlyks uit de Republiek naar de Colonie zouden uitvaaren, en van daar weder herwaards te rug keeren; of wel in het algemeen tot een grondslag te leggen deeze twee Zaaken. Voor eerst, dat beide Colonien zouden blyven onafgescheiden; en ten andere, dat voor het Interest en de belangens van de Ingezetenen der wederzydsche Provincien zouden behooren te werden gezorgd: als dan op den voet van dezelve over en weder eenige Articulen

[pagina 242]
[p. 242]

van Vergelyk te ontwerpen, en die onvervankelyk en zonder daar uit eenige de minste nadeel voor wederzydsche stellingen te haalen door eene vriendelyke te houdene Correspondentie aan elkanderen mede te deelen, ten einde door dat middel, zo mogelyk, de Zaaken by voorraad tot eenige vastigheid gebragt, en als dan de nog overgebleven' verschillen in een andere Vergadering ten overstaan van haar Heeren Gedeputeerden, welke met veel nadruk aan partyen hadden betoont, haare goede, diensten in alles te willen aanleggen, tot onderling genoegen uit de weg geruimd zouden kunnen worden.

Dat deeze voorslag aan beide zyden aangenoomen zynde, Gecommitteerde Bewindhebberen en Hoofdparticipanten wyders waren verzocht, om het geen de eerstgemelde, tegens over gegeevene bericht van Hoofdparticipanten, waar van aan haar, geduurende den loop van deeze Vergaderingen, een afschrift was ter hand gesteld, mondeling hadden ingebragt, en de laatstgenoemde daar tegens wederom hadden geantwoord; by eene beknopte Memorie in geschrift te willen vervatten, en aan de Leden van de Vergadering te doen toekomen, om daar van, des noodig, haar gebruik te konnen maaken; en voorts om op den 6den Maart weder herwaards te keeren, om des anderen daags de voorsz: Byeenkomsten te hervatten.

Dat beide partyen op zyn tyd daar aan hebbende voldaan zy Heeren Gedeputeerden eerst briefsgewyze hadden ontvangen de Memorien, en daar na de Besoignes op den bestemden dag weder hadden aangevangen. Dat by de opening van dezelve Gecommitteerde Bewindhebberen verzocht zynde om onderrichting te willen geeven van de middelen van vergelyk, welke by haar waren ontworpen, en van den staat waarin de zaaken zich thans kwam te bevinden; dezelve daarop aan haar Gedeputeerden hadden te gemoet gevoerd, dat zy aanstonds na het scheiden van de Vergaderingen, in de Maand November met elkanderen het voorsz: Onderwerp hadden overwoogen, en, ingevolge van de gemaakte afspraak met Gecommitteerde Hoofdparticipanten, in de Maand van January daar aan volgende, aan dezelven hadden toegezonden een voorstel van eenige gronden en hoofdarticulen, waar op zy meenden, dat een nadere schikking zoude kunnen werden geformeerd en welke hier in waren bestaande.

[pagina 243]
[p. 243]
1.Dat de Vaart en Handel op, en na de meergemelde Colonie vry en onverlet behoorde te werden gelaaten aan alle Ingezetenen en uit alle Havenen van deeze Republiek, zo wel direct als over Afrika, onder betaaling van de gewoonlyke Recognitien en Lastgelden aan de Westindische Compagnie ter Kamer alwaar of onder wiens ressort de Schepn zouden uitvaaren.
2.Dat ten opzigte van de Scheepvaart en verzending der Producten, en andere Goederen van en uit de voorsz: Colonien na deeze Landen zouden behooren te werden bepaald en vastgesteld, dat dezelve zoude moeten geschieden gedeeltelyk met Zeeuwsche Schepen na de evenredigheid van het aandeel, dat de Kamer Zeeland in de Westindische Compagnie is hebbende, ten welken opzigte men vaste Tourbeurten zoude konnen reguleeren.
3.Dat belangende de Vaart en Handel uit de Engelsche Colonien in America en van elders, zo 'er eenige andere plaats mogte hebben, op een van de meergemelde Colonien zoude behooren te werden vastgesteld, dat geen vreemde Vaartuigen, van wat Natie dezelve zoude mogen zyn, aldaar zouden worden toegelaaten om te lossen of te laden, als in zo verre dezelven zouden komen aan te voeren Goederen en Noodwendigheden die men uit deeze Landen niet aanvoeren konde, en echter onontbeerlyk zouden zyn, en dat zodaanige Schepen ook geene producten of andere goederen van daar zouden mogen vervoeren, als dezulke, die hier te Lande niet zouden kunnen werden vertiert, noch van hier na elders, zonder merkelyk nadeel, zouden kunnen werden verzonden.
4.Dat het ter spoediger en meerder bevolking en aankweeking dier Colonien behoorden te worden vrygelaaten aan een ieder, mids uit deeze Landen derwaards vertrekkende, zich in dezelve neder te zetten, zo wel tot het dryven van Koophandel als om aldaar Vastigheden te formeeren.
5.Dat ook allezins op gelyke voet alle Vaart, Handel en inwooning op Bouwrona, aan een ieder uit deeze Landen zoude behooren te worden vrygelaaten. Dat zy Bewindhebberen zich hadden verbeeld dat alle deeze Articulen zo billyk waren overeenkomende met het oogmerk van haar Heeren Gedeputeerden, dat Hoofdparticipanten met haar zouden
[pagina 244]
[p. 244]
hebben mede gewerkt om op de gronden van dien een nader plan te formeeren.

Dat zy echter in tegendeel tot haar leedweezen uit derzelver antwoord hadden bevonden, dat voorsz: Hoofdparticipanten deeze Voorwaarden hadden geoordeeld geheel onaanneemelyk te zyn, en niet overeen te komen met de belangens van de Provincie van Zeeland, en derzelver Ingezetenen. Dat voorts door haar Heeren Gedeputeerden een gelyk verzoek om opening te willen geeven aan de Gecommitteerde Hoofdparticipanten gedaan zynde, die op haar beurt hadden te kennen gegeeven, dat zy aanstonds na haar wederkomst in de Provincie met geen minder yver als Gecommitteerde Bewindhebberen haare gedachten hadden laaten gaan over eenige middelen tot vereeniging, en daar van insgelyks, in de Maand January, aan Bewindhebberen een Ontwerp hadden gezonden, vervattende de navolgende Articulen.

1.Dat de Colonie van Essequebo met deszelfs onderhoorige Rivieren, daar onder byzonderlyk mede begreepen Demerary, ten allen tyde zoude zyn en blyven gelyk te vooren in den boesem van de Generaale Westindische Compagnie, mitzgaders onder de bestiering en verzorging van de Kamer Zeeland.
2.Dat de Vaart en Handel op de voorsz: Colonie en Rivieren geduurende den loop der jegenswoordige verlenging van 't Octroy van gemelde Compagnie, als zynde den 31sten December 1761, door hunne Hoog Mogenden, op den ouden voet, voor den tyd van dertig Jaaren, verlengt, met uitsluiting van alle anderen zouden geschieden uit de Provincie van Zeeland, en door deszelfs Ingezetenen, op dezelfde voet en op dezelfde wyze, als voor de bekende Resolutie van de Vergaderingen van Tienen van den 11den Augustus en van de Heeren Staaten van Zeeland van den 11den September 1750, had plaats gehad, doch dat om zulks, zo veel mogelyk, ligt te maaken, de Colonisten in of aan voorsz: Colonie en Rivieren Plantagiën hebbende als Zeeuwsche Ingezetenen zouden werden aangemerkt, en ook in de Zeeuwsche Schepen zoude mogen deel neemen.
3.Dat Hoofdparticipanten van voorsz: Compagnie ter Kamer Zeeland, zo veel hen aanging zouden bewilligen, dat na het eindigen van de voorn:
[pagina 245]
[p. 245]
jegenswoordige verlenging, de Vaart en Handel op de gemelde Colonie en Rivieren voor alle de Ingezetenen van den Staat zonder onderscheid vry en open zoude zyn, met deeze bepaaling nogthans, dat alle de Schepen derwaards vaarende, in Zeeland zouden moeten worden uitgerust, van daar uitvaaren, en wederom aldaar t'huis komen.
4.Dat het aan een iegelyk van welke Provincie of Plaats hoe zoude mogen weezen, toegelaaten zoude zyn zich in en aan de voorsz: Colonie en Rivieren te mogen nederzetten, en aldaar Vastigheden aanleggen en oprechten, en zulks zo wel geduurende de thans loopende verlenging van 't Octroy, als daar na. En
Eindelyk 5.dat op dit Accoord zoude behooren te werden verzocht de toestemming van hunne Hoog Mogenden.

Dat Gecommitteerde Hoofdparticipanten zich billyk hadden gevleid, dat deeze Ontwerp articulen by Bewindhebberen allezins redelyk zouden zyn gevonden, immers dat dezelve zich niet zouden hebben onttrokken, om dit tot een grondslag van verdere Onderhandeling te leggen. Dan, dat zy uit het antwoord van voorsz: Bewindhebberen met veel onaangenaamheid hadden bespeurt, dat dezelve hadden geoordeeld de voorstellingen niet alleen niet aanneemelyk te zyn, maar zelfs ook niet te vervatten zodaanige gronden waarop eenige nadere schikking van algemeen Verdrag zoude kunnen worden gevestigd.

Dat zy Heeren Gedeputeerden daarop al wederom wel hadden getracht de wederzydsche partyen op te wekken tot het toebrengen van alle gemakkelykheid, en derzelver verschillende Gevoelens, door middel van een gevoeglyke verzachting te vereenigen, met een herhaald voorstel van de nadeelige gevolgen eener uitspraak; doch dat zulks geen andere uitslag had gehad, dan dat Hoofdparticipanten hadden voorgeslagen dat haar ontwerp accoord zoude blyven tot een grondslag van nadere onderhandeling, en zy als dan zouden afzien van de bepaaling by het derde Articul van haar gedachte voorwaarde vervat, ten einde dat na verloop van het tegenswoordige Octroy, de Vaart en Handel op Essequebo en Demerary zonder eenig beletzel zoude worden open gesteld.

Doch dat de Gecommitteerde Bewindhebberen daarop al weder hadden

[pagina 246]
[p. 246]

geantwoord, dat hoe genegen zy ook waren tot aanneemen van gepaste voorslagen, en hoe zeer zy by zich zelve overtuigd bleeven van de nuttigheid van een vereeniging, het echter voor haar onmogelyk was om die voorstelling aan te neemen; terwyl dezelve niet alleen geheel strydig was met de belangen van de Compagnie die, zonder eenig voordeel te trekken, geduurende een tyd van byna drie en twintig jaaren, met zwaare kosten zoude blyven beladen, en met derzelver goede oogmerken, om de Colonie door eene meerder Scheepvaart en Koophandel tot een beter en bloeijender staat te brengen, maar ook in geenendeele zoude kunnen strekken tot bevordering van het belang der Ingezetenen van de wederzydsche Provincien, waar voor nogthans ten deeze opzigte mede diende te worden gezorgd.

Dat door dit een en ander byna alle hoop tot het vinden van een minnelyk Vergelyk geheel verdweenen zynde, en zy Heeren Gedeputeerden geen mogelykheid ziende om iets meerder te vorderen als toen eindelyk nog, om niets onbeproeft te willen hebben gelaaten, een nieuwe voorslag hadden gedaan, hier in bestaande.

Dat de Vaart en Handel op de Colonie Essequebo, Demerary en onhoorige Rivieren, nog geduurende de tyd van tien Jaaren, by aanhouden alleen, en met uitsluiting van alle anderen zouden geschieden uit de Provincie van Zeeland en door deszelfs Ingezetenen.

Dat geduurende dien tyd, de kosten tot onderhoud der Colonie voor de eene helft door de Westindische Compagnie en voor de wederhelft of door de Heeren Staaten van Zeeland, of door één of meer Steden van dezelve Provincie, of door Hoofparticipanten zouden worden gedraagen, en dat vervolgens na verloop van die tien Jaaren, de voorsz: Vaart en Handel voor alle Ingezetenen en uit alle Havenen van den Staat zoude vry en open staan. Dat Gecommitteerde Bewindhebberen en Hoofdparticipanten zich niet bevoegd oordeelden, om zonder byzondere Last van haare Committenten zich daarop in te laaten, veel min finaal te verklaaren; en de laastgenoemde in 't byzonder aanhoudende dat hen een behoorlyke tyd mogt werden vergunt om deeze voorstelling, welke zy meenden niet geheel en al te moeten verwerpen, te brengen ter kennisse van

[pagina 247]
[p. 247]

de Heeren Staaten van haare Provincie; zy Heeren Gedeputeerden, tot voldoeninge aan dat verzoek, de Vergaderingen al weder hadden aangehouded tot den elfden April 1769.

Dat ondertusschen de Heeren Staaten van Zeeland zich aan hunne Hoog Mogenden geadresseerd en om verlenging van de voorsz: Byeenkomsten, waar van den termyn voor haar al te naauw bepaald was, verzocht hebbende, Hoogstdezelve ter betooninge van haare Hoogachting en bereidwilligheid, om wel alles te willen toebrengen wat eenigszins dienen konde tot gemak van de beraadslagingen, die het welzyn van haar Ingezetenen tot onderwerp hadden; dit aanstonds hadden toegestaan, en den tyd tot hervatten van de voorn: Byeenkomsten verlengd tot den 16den May daaraan volgende.

Dat partyen op dien bestemden dag weder herwaards gekomen, de Vergadering hervat, en opening van derzelver nadere last gevraagd zynde, Gecommitteerde Hoofdparticipanten hadden te kennen gegeeven, dat de Heeren Staaten van Zeeland, aan wien zy zich hadden verpligt gevonden verslag te doen van den tegenswoordige toestand der zaaken, en Hoogstderzelver speciaale Last daar op te verzoeken, op het voorsz: onderwerp beraadslaagd hebbende met die aandacht, als het gewicht der zaake kwam te vereisschen, haare principaalen by eene uitgestrekte Resolutie hadden gelast om de laatste gedaane voorslag te wraaken, en in geene andere te komen, dan de zulke, welke tot haar grondslag hadden de overgifte van Essequebo en Demerary. Dat Gecommitteerde Bewindhebberen daarop hadden verklaart, dat hunne principaalen haar hadden gelast en in staat gesteld, om op de gronden van de laatst gedaane voorstelling in onderhandeling te konnen treeden; doch dat zy ziende dat Gecommitteerde Hoofdparticipanten door zulke stipte ordres bepaald waren, het van geen de minste nuttigheid achteden om daar omtrent nadere opening te doen, en dat voor zo veel aanbelangde de overgifte van Essequebo en Demarary, zy al meermaalen hadden betuigd en als nog moesten betuigen, dat het de Compagnie niet gevoeglyk voorkwam zich van de Colonie van Demerary te ontdoen, en dat om die reden haare Committenten by herhaalde Resolutien hen hadden gelast om daar toe nooit te komen.

[pagina 248]
[p. 248]

Dat zy Heeren Gecommitteerden hoe wel meenende en yverig ook haare pogingen waren geweest, door zodaanige verklaaringen over en weder gedaan, zich buiten staat gesteld vindende om verder met eenige hoop van uitslag op het voorgeslagene middel te konnen werken, zich eindelyk tot die noodzaakelykheid gebragt hadden gezien om de Byeenkomsten af te breeken, en met betuiging van haar leedweezen, dat het ongeluk hadden gehad, om in haare goede voorneemens niet te konnen slaagen, aan beide partyen te kennen te geeven, dat zy niet zouden nalaaten om aan hunne Ho: Mo: een omstandig verslag te doen van al 't geen achtervolgend in de gehoudene Vergaderingen was voorgevallen en verhandelt.

Dat vervolgens met elkanderen afzonderlyk over dit werk hebbende overwoogen, zy Heeren Gedeputeerden deeze zaak in deszelfs omstandigheden beschouwd, hadden gevonden vatbaar te weezen zo wel van een staatkundige als rechtelyke beslissing. Dan, dat zy in opmerking hebbende genoomen, dat partyen zelve zich nu en dan op haar goed recht hadden beroepen, en in 't byzonder dat de Hoofdparticipanten ter Kamer Zeeland zich niet alleen hadden getoond van een gerechtelyk onderzoek deezer verschillen zich liever hadden willen onthouden, om daarop eenige staatkundige aanmerkingen te maaken, en het veiligste geoordeeld om voor derzelver gevoelen aan hunne Hoog Mogenden uit te brengen dat zy van gedachten zouden zyn, dat hunne Ho: Mo:, ingeval Hoogstdezelve niet mogten goedvinden deeze Verschillen door hunne eigen uitspraak ten einde te brengen, als dan het voornaamste Geschil of naamelyk de Ingezetenen van de Provincie van Zeeland uit krachte van een by hen zo genaamde eerste bezitting, en het daarop gevolgde bekende Contract van den Jaare 1670, mitzgaders op fundament van eene gestelde ongestoorde bezitting, het recht hebben en bevoegd zyn, om alleenlyk en met uitsluiting van alle andere te mogen vaaren en handelen op de Colonie Essequebo, Demerary en onderhoorige Rivieren met alle gevolgen en aankleeven van dien, zouden behoeven te verzenden aan een onpartydig Gerechtshof, of wel te stellen ter beslissinge van eenige Leden uit één of meer Hoven van Justitie uit deeze geunieerde Provincien, of wel zodaanige andere kundige en onpartydige Leden van de Regeering of Rechtsgeleerden als daar

[pagina 249]
[p. 249]

toe door zyne Doorluchtige Hoogheid den Heere Prince Erfstadhouder, die tot 't gunt voorsz: door hun Hoog Mogenden zoude behooren te worden verzocht, zouden worden benoemd en gekooren, ten einde om dit zonderling geval daar inne uit naam en van wegens hun Ho: Mo: te beslechten, of byleggen, zo als zy in goede Justitie of na den aart en omstandigheden van zaaken zouden oordeelen te behooren, zonder dat tegens het zelve verder rechtelyke middelen of staatkundige adressen zullen worden toegestaan.

Dat voorts in geval het voorsz: advys by hun Hoog Mogenden mogt worden aangenoomen tot afsnydinge van alle ophoudingen, en byzonderlyk tot voorkominge van de misbruiken die dikwyls door het in 't werk stellen van rechtelyke kunsjes worden gepleegd, en den voortgang der bepleiting komen te stremmen, het voorsz: te benoemene Gerechtshof, of gewillekeurde Rechters zouden dienen te worden gevolmagtigd om partyen Litiganten voor haar te ontbieden, om ten haaren overstaan en, des noodig, door dezelver bemiddeling en voorspraak te doen reguleeren de styl en wyze van procedeeren, waarna de voorsz: zaake zal worden behandelt; of by ontstentenisse van dien, aan haar zodaanige korte en vaardige manier en forme voor te schryven, als zy naar den aart des geschils en de verdiensten van de zaak meest gevoeglyk zullen vinden.

Waarop in beraad genoomen zynde, hebben de Heeren Gedeputeerden van de wederzydsche Provincien het voorsz: bericht met de Bylaagen van dien, Copyelyk overgenoomen, om in den haaren breeder mede gedeeld te worden.

Inmiddels kwam 'er een Memorie uit wegens die van Holland, waarin het Geschil tusschen de wederzydsche Kameren der Westindischen Compagnie word overgebragt tot een Recht van vrye Vaart, behoorende aan aan alle de Ingezetenen der Vereenigde Gewesten. Voor eerst word daar in beweerd en aangetoond, dat Essequebo, al van den Jaare 1621 af, uit krachte van de Octroyen, zo van 1621, als van 1674, en de verlengingen van dien, in den boezem van de oude en nieuwe Generaale Westindische Compagnie deezer Landen door hun Hoog Mogenden gesteld is geworden; dat beide dezelve Compagnien, alleen het recht van

[pagina 250]
[p. 250]

uitsluitende Vaart, op die Colonie, geduurende al die tyd hebben gehad, zodaanig dat de Ingezetenen van Zeeland, zo wel als de Ingezetenen van alle de andere Provincien, van die Vaart zyn uitgeslooten geweest, wyl aan dezelven verboden was, geduurende zekeren bepaalden tyd, te vaaren en te handelen op de Landen onder de bepaalingen van 't Octroy gelegen; Anders, als uit den naame en van wegens de Vereenigde Compagnie. Dat by de oprechting van de nieuwe Compagnie, aan dezelve een ander, en geheel nieuw Octroy, door hun Hoog Mogenden vergunt was geworden, waar by de Vaart op de Westindiën, die volgens het Octroy van de oude Compagnie, alleenlyk aan dezelve Compagnie, binnen de uitgestrektheid der voorn: bepaalingen, met uitsluiting van alle andere Ingezetenen deezer Landen, was gegeeven; nu in tegendeel, aan alle dezelve Ingezetenen, onder betaaling van Recognitie wierd open gesteld, behalve eenige Plaatsen en wel uitdrukkelyk Essequebo, met Bouwerona, die van de voorsz: openstelling werden uitgezonderd; welke twee aan den anderen gelegen Rivieren men wyders aanmerkt, dat alleen, en met speciaale uitzondering van alle andere Plaatsen aan de gantsche Vaste Wal van America, aan de nieuwe Westindische Compagnie al wederom waren afgestaan, om door of uit naam en van wegens dezelve, met uitsluiting van alle andere Ingezetenen, te werden bevaaren. Dat dus die Colonie in den boezem van de Generaale Westindische Compagnie zynde gesteld, en dat het voorsz: nieuwe Octroy van den Jaare 1674, immers ten opzigte van de Vaart op Essequebo, in de Jaaren 1700, 1730 en 1761, wederom verlengd zynde, het zelve Octroy en de Publicatie ten zelven dage gedaan, dan ook nog ten huidigen dage de eenige richtsnoer was en bleef, waar na de Ingezetenen deezer Landen zich, met betrekking tot de voorsz: Vaart, hadden te reguleeren; en waar uit men weeten kon, in hoe verre en ten wiens Voordeele, de Ingezetenen deezer Landen, van de meergemelde Vaart op Essequebo, al of niet waren uitgeslooten.

Dat zo de Heeren Staaten van Zeeland, of de Hodfdparticipanten van de Westindische Compagnie ter Kamer aldaar, willende stellen, dat men staande het voorsz: nieuwe Octroy, van de gemelde Publicatie ten voor-

[pagina 251]
[p. 251]

deele van de Ingezetenen van hunne Provincie zoude zyn afgegaan; dan ook gehouden waren te toonen een nadere gepubliceerde Wet, waar inne de Heeren Staaten van deeze, en van de andere Provincien zouden hebheb toegestaan, en over gegeeven, dat hnnne Ingezetenen, by het eindigen van het voorsz: Octroy, of in geval de Westindische Compagnie, geduurende het zelve, van hunne uitsluitende Vaart op Essequebo mogte hebben afgezien, dan echter nog, ten voordeele van de Ingezetenen van Zeeland, van die Vaart, voor altoos zouden zyn en blyven uitgeslooten. Dat door de Publicatie van den 20sten September 1674, als nog de eenigste gepubliceerde Wet zynde, by dewelke de Vaart op Essequebo is gereguleerd; alleruitdrukkelykst word tegengesprooken dat de Zeeuwen een recht van uitsluitende Vaart op Essquebo zouden hebben; nademaal de Heeren Staaten van Zeeland, en meergemelde Hoofdparticipanten gedoogd hadden, dat hunne Ingezetenen, zo wel als die der andere Provincien, van de voorn: Vaart, ten voordeele van meergemelde Westindische Compagnie, wierden uitgeslooten: zonder aan zich het allergeringste, boven de Ingezetenen der andere Provincien, te behouden.

Boven dit voorverhaalde, wordt ook aangetoond, dat de Zeeuwen op Essequebo nooit een uitsluitende Vaart, zonder Speciaal Octroy van hun Hoog Mogenden hebben kunnen krygen; en dat overzulks het geen zy bybrengen van voorgewende gedaane onkosten, of herovering van de Colonie op de Vyanden, of diergelyke meer, geen recht geeft, om de Ingezetenen van de andere Provincien van de Vaart op Essequebo uit te sluiten. Ten anderen, dat het oogmerk van hun Hoog Mogenden, met het voorsz: Octroy, geenszins was om eenige byzondere belangens te begunstigen; maar in tegendeel, zo als hoogst dezelve zich in de premissen van het Octroi van 1674 uitdrukken, om door een uitgestrekte Vaart en Handel van de Ingezetenen op de West, den welstand van den Lande te bevorderen; en dat dus het groot oogwit van het geheele Octroy van 1674, het welk tot op heden toe was gebleeven, geheel en al strekkende was, om de Vaart op de Westindiën, zo veel mogelyk, en met de belangens van de Compagnie bestaan kon, voor alle de goede Ingezetenen deezer Landen, tot vermenigvuldiging van Vaart en Handel, open te stellen: wel

[pagina 252]
[p. 252]

verre van dezelve ten behoeve van eenige byzondere Ingezetenen te bepaalen. Dat hun Hoog Mogenden met dat inzigt by de meergemelde Publicatie melding maakten, van maar twee Classen van Plaatsen in de Westindiën, met opzigte tot de Vaart op dezelve: naamelyk eene Classis van die geene, waar op aan de Compagnie alleen een uitsluitende Vaart wierd gegeeven; en dewelke verre de kleinste was: en dan een tweede Classis, die verre de grootste was, naamelyk, van alle de Plaatsen die by Particulieren onder recognitie bevaaren mogten worden. Dan merkt men wyders aan, dat hun Hoog Mogenden deeze tweede Classis daar mede nog begunstigen, dat alle de Plaatsen, alwaar de Compagnie geen bezitting meer houden zal, aanstonds, en van zelfs, onder deeze tweede Classis moeten komen. Waar uit men tracht te bewyzen, dat Essequebo door de Westindische Compagnie open gesteld, valt in de Classis van de Plaatsen, waar op de Particulieren recht hebben, onder recognitie te vaaren, en dat de Ingezetenen van alle de Provincien, en dus ook byzonderlyk die van Holland, dit recht kunnen en vermogen weder te vorderen, zo lange het zelve hen door hunne wettige Souverain niet is benomen.

Vervolgens gaat men, in de gemelde Memorie, over tot eenige Stellingen, door die van Zeeland gemaakt wordende, te wederleggen. Voor eerst word gewag gemaakt van een Missive van de Heeren Staaten van Zeeland van den 1sten September 1768, maar in gemelde Heeren Staaten ter neder stellen, dat het Privé Recht en Eigendom, het welk Bewindhebberen en Hoofdparticipanten ter Kamer Zeeland op Essequebo en Demerary zouden hebben, kwalyk en ten onrechte, door Hoofdparticipanten ter Kamer Amsterdam, en verscheide Hollandsche Kooplieden, aangetast zouden worden: mitzgaders, dat door de Resolutie van de Vergadering van Tienen van den 11den Augustus 1750, waar by de Vaart op Essequebo en Demerary was opengesteld, eene meer als tachtig Jaarige bezitting van Zeeland gestoord zoude zyn geworden. Op deeze twee gemelde Stellingen wordt eerstelyk aangemerkt, dat dezelven noch op eenige reden, noch op eenige wettige Authoriteit gegrond zyn; en in de tweede Plaats, dat aangaande het voorsz: voorgewend Recht en Eigendom op gemelde Plaatsen, zulks zo direct aanloopt tegens het gunt hier vooren, ten

[pagina 253]
[p. 253]

aanzien van de schikkingen door hun Hoog Mogenden over de Colonie van Essequebo, ten voordeeele van de oude en nieuwe Westindische Compagnie gedaan, is aangetoond geworden, dat men het der moeite niet waardig achtte, iets anders, tot krachteloosmaaking van zodaanige ydele stelling by te brengen: Boven en behalven, dat de Ingezetenen, zich niet behoefden te bemoeien met een onderzoek, wat Rechten de een of ander op Essequebo en Demerary hebben mogen, maar alleenlyk herriepen het Recht van een vrye Vaart, hen op alle Rivieren en Plaatsen binnen de meergemelde Bepaalingen by de voornoemde Wetten van den Lande gegeeven; voor zo verre zylieden daar van door Speciaale Octroyen niet wierden uitgeslooten: wat Rechten en eischen anderen op zodaanige Colonien ook maaken mogten. Dat zo dra de Generaale Westindische Compagnie van het recht van uitsluitende Vaart afzag, zo als, in den Jaare 1650, was geschied, de Ingezetenen, uit krachte van die Wetten zelve, wederom traaden in het Vermogen van de vrye Vaart, het welke alleenlyk, voor een tyd ten voordeele van de Westindische Compagnie opgeschort was geworden. En dat derhalve deeze zo genaamde tachtig Jaarige bezitting kwam te vallen in de Termen van een Possessio Precaria of Vruchttrekkende Bezitting, zo als zyn alle die geene, die op Octroyen zyn gevestigd, en dat daar uit, volgens de eerste kundigheden van Rechten, geen eigendom, enz: verkreegen kon worden.

Voorts merkt men nog aan, dat men in andere Zeeuwsche Geschriften, die voorgewende tachtig Jaarige bezitting een aanvang doet neemen met het Jaare 1670, in welk Jaar men voorgeest, dat 'er een Contract of Overeenkomst met de oude Compagnie zoude zyn gemaakt, en sedert welken tyd dan ook die tachtig Jaarige bezitting haaren gang gegaan zoude zyn: voegende de Heeren van Zeeland, zo als men verder zegt, in hunne voorn: Missive van 1768, daar nog by, dat zy in aanmerking van die bezitting geen zwaarigheid hadden gemaakt, om in het meergemelde nieuwe Octroy, op den ouden Voet te consenteeren. Doch hier tegens beweert men wyders, dat Overeenkomsten met de oude Compagnie gemaakt, in geen aanmerking kunnen komen: daar die oude Compagnie zodaanig was ontbonden en vernietigd, dat volgens het 1sten Articul van

[pagina 254]
[p. 254]

het nieuwe Octroy, dezelve de allerminste gemeenschap met de nieuwe Compagnie niet mogt hebben: en dat mitsdien de nieuwe Compagnie voor Verbintenissen van de oude niet aanspraaklyk zyn konde. Dat zo de Heeren Staaten van Zeeland uit hoofde van Overeenkomsten eenig recht op Essequebo hadden, waarom dan dat recht niet was bewaard by het nieuwe Octroy, waar by direct het tegendeel van een uitsluitende Vaart der Zeeuwsche Ingezetenen op Esseqnebo word gestatueerd. Dat laatstelyk, de Generaale Compagnie van haar recht afstaande, ieder Nederlandsch Ingezeeten bevoegd was de vrye Vaart te oefenen op een Bezitting die onder het Oppergebied van den Staat der Vereenigde Nederlanden behoorde: zonder dat byzondere Overeenkomsten tusschen de Generaale Compagnie en de Kamer van Zeeland het Recht van een derde, als zyn de gezaamentlyke Ingezetenen deezer Landen, konde benadeelen.

Ook tracht men, in dezelve Memorie, aan te toonen, dat het 'er wel verre af is, dat de Colonien van Essequebo en Demerary zich in een bloeyende staat zoude bevinden, veroorzaakt door het Geld en zweet der Zeeuwen, gelyk de Heeren Staaten van Zeeland by hunne meergemelde Missive voorgaaven; als men acht gaf, Voor eerst, dat uit een Missive van den Capitein van Oyen, gevoerd hebbende 's Lands Snaauw, de Zephyr, geschreeven in Rio Demerary den 10den April 1764, en houdende bericht aan hun Hoog Mogenden van den staat der zaaken aldaar, als breeder onder de Notulen van Holland van den 28sten July en 20 September 1764 was vermeld, kwam te blyken ‘Dat de Colonie van Demerary zich omtrent haare defensie in een elendige staat bevond, alzo 'er geen de minste Fortres of Sterkte gevonden wierd, en dus het geval daar zynde, dezelve geen de minste tegenstand konde bieden, aan eenige binnen- of buitenlandsche Vyanden. En dat op Rio Essequebo de Fortressen insgelyks in een slechten staat, en het Militieweezen in een groot verval waren. Dat gemelde Capitein nog by een nadere Missive meldde, wat dienvolgende al noodig zoude zyn om dezelve Colonie te beschermen, zo voor buiten- als binnenlandsche Vyanden, en de zelve N B. te doen floreeren tot merkelyken voordeele van den Lande.

Ten tweeden, dat uit een Missive van de Kamer van Zeeland zelve,

[pagina 255]
[p. 255]

geschreeven aan hun Hoog Mogenden den 11den July 1763, te vinden onder de Notulen van Holland van den 20sten derzelver maand, was gebleeken, dat Essequebo en Demerary voornoemd, in zodaanige ongelukkige gesteldheid, ten aanzien van derzelver tegen weer waren, dat zy van het goeddunken van de Negers binnen 's Lands, en van vreemde Mogendheden buiten 's Lands geheel en al afhongen, en dat die Coloniën geruineerd zouden zyn geweest door de Negers in den Opstand op de Berbice voorgevallen, byaldien het geluk niet had gewild, dat een Vreemdeling in Demerary was geinteresseerd, die tot verdediging van zyn' eige Bezittingen, vreemde Schepen en Manschappen (gelyk door ons op zyn plaats nader zal verhaalt worden) in de Colonie wist te brengen, en daar door dezelve behield: ja dat de Kamer van Zeeland by hunne gemelde Missive toestemde de hoogdringende nood waar in de Colonie was, en dat het Gouvernement van dezelve hunne toevlucht tot Vreemdelingen had moeten neemen, zelve niets tot bescherming hebbende konnen doen.

Voorts wordt, in deeze Memorie, omstandig aangetoond, dat de gemelde Coloniën onder de Zeeuwsche bestiering zeer gedrukt worden; en eindelyk nog aangemerkt, dat uit een Lyst van alle de Eigenaars van Plantagiën, aan de Rivier Demerary gelegen, dewelke omtrent honderd en twintig of honderd dertig in getal waren, alleenlyk eene Plantagie werd gevonden, dewelke zoude kunnen gezegd worden een Zeeuw tot Eigenaar te hebben: naamelyk de Plantagie toebehoorende aan de Erven van Adriaan Spoors: terwyl voor het overige al de voornaamste Plantagiën aan de gemelde Rivier gelegen, aan Hollanders en andere Ingezetenen van den Staat in eigendom toebehoorden, en de overige in handen van Vreemdelingen waren, en dus geen betrekking altoos tot deeze Landen hadden, en zelfs de voordeelen van dezelve geheel in vreemde handen vielen: terwyl in de gemelde Coloniën geen middelen van bedwang door den slechten staat van tegenweer gevonden werden, om de vreemde Vaart aldaar te beletten. En wat Essequebo aanging, bragten informatien van goeder hand mede, dat boven drie of vier Plantagiën aan die Rivier niet gevon-

[pagina 256]
[p. 256]

den zouden worden, aan Zeeuwsche Eigenaars toebehoorende. Waar uit men opmaakt, dat het geringe aanzien, waar in de gemelde Coloniën zich dan nog bevonden, met opzigt tot de Plantagiën en Eigendommen aldaar, geen gevolgen waren van het Zeeuwsche Geld en Arbeid, maar dat de voorn: Coloniën van die zyde beschouwd, ook oneindig meer betrekking tot deeze en andere Provincien als tot die van Zeeland hadden.



illustratie

voetnoot(a)
J. de Laat, Beschryvingen van Westindiƫn, 15 boek, 21. Cap. pag. 591.
voetnoot(b)
Gumella, Histoire de l'Oronoque, Tom. 1. pag. 38.
voetnoot(c)
Resol. Holl. 10. 14 Juny, 7 en 22 July 1581.
voetnoot(d)
J. de Laat, 15 Boek. 5. Cap. pag 562.
voetnoot(a)
Resol. van de Admiraliteit, te Amsterdam, 7 en 13 Jannuary, en 3 Febr. 1604.
voetnoot(b)
Zie Nederl. Jaarboek. 1750 en 1751.
voetnoot(c)
Dictione: de Martiniere.
voetnoot(a)
Notulen der Westindische Compagnie Kamer Zeeland.
voetnoot(b)
Resolutien ten Jaare 1627.
voetnoot(c)
Reize van D.P. de Vries, te Hoorn, pag. 121 & seqq.
voetnoot(a)
de Vries, pag. 130, 131 & 132.
voetnoot(a)
De Vries, pag. 144.
voetnoot(b)
Jaarboeken, 1751.
voetnoot(c)
De Laat, Jaarlyks verhaal van de West-Indische Compagnie, te Leiden 1644, pag. 111. & seqq.
voetnoot(d)
Idem, pag. 131.
voetnoot(a)
De Laat, pag. 165 & 166.
voetnoot(a)
Groot Plakaatboek, I. Deel, Kol: 569.

voetnoot(a)
Jaarboeken 1750. pag. 1494.
voetnoot(b)
Idem 1750. pag. 1495.
voetnoot(c)
Idem pag. 1496. & seqq.

voetnoot(a)
van den Jaare 1750 en 1751.
voetnoot(b)
Uit het Register der Resolutie van de hoog mogende Heeren Staaten Generaal, 9den Juny 1769.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken