Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Hesperiden. Nieuwe poëzie in den avond des levens (1888)

Informatie terzijde

Titelpagina van Hesperiden. Nieuwe poëzie in den avond des levens
Afbeelding van Hesperiden. Nieuwe poëzie in den avond des levensToon afbeelding van titelpagina van Hesperiden. Nieuwe poëzie in den avond des levens

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.92 MB)

ebook (3.14 MB)

XML (0.40 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Hesperiden. Nieuwe poëzie in den avond des levens

(1888)–J.P. Hasebroek–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 182]
[p. 182]

Kerstfeestviering.

 
Ik mag den groenen kerstboom wel,
 
Omringd door blijde wichtjes,
 
Die om hem hupplen met hun spel,
 
Met blozende aangezichtjes.
 
 
 
'k Mag wel de gouden lichtjes zien,
 
Die in de sparren pralen,
 
En al het heerlijks, dat ze biên,
 
Met dubblen glans doen stralen.
 
 
 
'k Heb in de gulden applen schik
 
En de papieren rozen,
 
Die voor der kleenen blijden blik
 
Als echte bloemen blozen.
 
 
 
Ik heb mijn lust aan 't klatergoud,
 
In 't groen der dennen blinkend,
 
En, raakt een handjen aan hun hout.
 
Als rinkelbellen klinkend.
 
 
 
Ook zie ik gaarne aan 's kerstbooms voet
 
De schaapjes, wit van vachten,
 
Die 's herders staf bewaken moet
 
In 't luw der Oosternachten.
 
 
[pagina 183]
[p. 183]
 
En bij dien groep past ook te recht
 
Gindsche Adam, dien 'k uit Eden,
 
Met Eva aan zijn hand gehecht,
 
Mij kloek zie tegentreden.
 
 
 
Ja, ze is zelf als een paradijs,
 
Die blijde kerstboomvreugde,
 
En wint vóór ieder feest den prijs,
 
Dat kindren ooit verheugde.
 
 
 
Wél hupplen dan in blijden dans
 
De kleine, teedre leedjes,
 
En tripplen in den hoogtijdglans
 
De kinderlijke treedjes.
 
 
 
Wél klinken dan met zilvren klank
 
Uit kindermond de liedjes,
 
En rijzen met een zoeten zang
 
De schoonste melodietjes.
 
 
 
Wie kindren lief heeft, o! hij moet
 
Zich meê met hen verblijden,
 
En wie aldus hen juublen doet,
 
Daarvoor een danktoon wijden.
 
 
 
En toch! en toch! Gunt d' ouden man,
 
Die 't schouwspel komt betrachten,
 
En 't mijmren nog niet laten kan,
 
Zijn eigene gedachten.
 
 
 
Ik zie met vreugd der kindren pret;
 
'k Hoor graag hun blij geschater;
 
Maar vraag toch: houdt dit op temet,
 
Wat dan? ja, wat dan later?
 
 
[pagina 184]
[p. 184]
 
Zendt gij de kindren dan naar huis,
 
Als van een daaglijksch spelen,
 
Ik vraag, wat al dat vreugdgeruisch
 
Die zieltjes meê kan deelen?
 
 
 
Als morgen komt, is 't heerlijk feest,
 
Hoe heerlijk, half vergeten,
 
En wijkt al spoedig uit hun' geest,
 
Met vreugde en vreugdekreten.
 
 
 
Ik vraag: de vreugde, alhier gesmaakt,
 
Waarom ze een naam gegeven,
 
Die tot een heilig feest haar maakt,
 
Ja, 't heiligste in ons leven?
 
 
 
Wie is hier koning van den dag?
 
Niet waar? 't zal Christus wezen,
 
Naar wien zich 't Kerstfeest noemen mag,
 
De Heiland, hooggeprezen!
 
 
 
Maar van dien dierbren Christus-naam
 
Heb ik geen woord vernomen.
 
Van al die jubelkreten saâm
 
Geen, die tot hem mocht komen.
 
 
 
Geen stem, die om 't Gods-kindekijn
 
De kinderkens kwam gaadren.
 
En 't woord liet klinken op 't festijn:
 
‘Laat tot me uw kindren naadren.’
 
 
 
O! sprak hij eens: ‘Zwijgt 's kindjes mond,
 
De steenen zullen juichen,’
 
Het is me, als moest hier, op deez' stond,
 
De stomme kerstboom tuigen!
 
 
[pagina 185]
[p. 185]
 
Wis! 'k gun den kleenen hun gezang,
 
Hun spelen en hun springen,
 
Maar laat ook d' Ernst, met eedler klank
 
Die vreugde een poos bedwingen.
 
 
 
Spreke ook een vroolijk-vrome stem
 
Van 't Kindeke, zoo heerlijk!
 
En wijz' zij 't kinderhart op Hem,
 
Ook kindren zoo begeerlijk;
 
 
 
Op Hem, die kwam om ook dit kroost
 
Gods heilgoed te doen smaken,
 
En kleenen mede eens, door zijn troost,
 
Tot kindren Gods te maken.
 
 
 
Zoo mengle zich, als in Gods huis
 
Met menschenkelen 't orgel,
 
Een harptoon tusschen 't zanggeruisch
 
Uit kinderlijken gorgel.
 
 
 
Wel zullen allen 't niet verstaan,
 
Wat zij dan hooren spreken:
 
Maar 't kan tot enkle harten gaan,
 
Die 't kleine zaadje kweeken.
 
 
 
Ik weet niet of, en zoo al, waar
 
U zoo iets kon bejegenen,....
 
Maar zacht hoorde ik een oud man daar
 
Zijn kinderkerstfeest zegenen!

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken