Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Hesperiden. Nieuwe poëzie in den avond des levens (1888)

Informatie terzijde

Titelpagina van Hesperiden. Nieuwe poëzie in den avond des levens
Afbeelding van Hesperiden. Nieuwe poëzie in den avond des levensToon afbeelding van titelpagina van Hesperiden. Nieuwe poëzie in den avond des levens

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.92 MB)

ebook (3.14 MB)

XML (0.40 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Hesperiden. Nieuwe poëzie in den avond des levens

(1888)–J.P. Hasebroek–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 254]
[p. 254]

Een raadsel.

 
De mensch gaat daarhenen:
 
Geen die hem doorziet;
 
Hij kent ook zich zelven,
 
Zijn binnenste niet.
 
 
 
O ja! zijn gestalte,
 
Bij komen en gaan,
 
Staat klaar voor elks oogen,
 
En elk ziet zijn daân, -
 
 
 
Maar boven zijn schedel,
 
Onzienelijk, praalt
 
Een schittrende ster, die
 
Geheimnisvol straalt.
 
 
 
Die sterre is zijn Wezen,
 
De kern van 's mans zijn,
 
Zich uitend in 't leven,
 
Als 't licht in zijn schijn.
 
 
 
O! wie het mocht kennen,
 
Dat raadsel, waarbij
 
Geen ander in wicht haalt,
 
Hoe wichtig het zij!
 
 
[pagina 255]
[p. 255]
 
Hoe zochten en vorschten,
 
Jaarhonderden reeds,
 
De wijsten, de besten,
 
En zoeken nog steeds!
 
 
 
Maar 't gaat als bij 't zonlicht:
 
Dat licht zelf verblindt,
 
En schuilt in den vuurglans,
 
Waarmee 't zich omwindt.
 
 
 
Die star, zoo geheimvol, -
 
Haar Maker lijkt zij:
 
Hoe meer gij Hem doorzoekt,
 
Te duist'rer wordt Hij!
 
 
 
En toch, wie de stem van
 
Dien Godlijke hoort,
 
't Is of hij gaat kennen
 
De star, die daar gloort.
 
 
 
Wat zegt zij? Uw starre,
 
O Mensch! is geen zon,
 
Die ooit uit haar zelve
 
Haar licht scheppen kon;
 
 
 
Zij is als uw dwaalster,
 
Uw Aard, waar ge op leeft,
 
Gebaard door de zon, die
 
Haar 't aanwezen geeft.
 
 
 
Uw Ik is een weêrschijn
 
Van d'Eeuwigen Hij,
 
Een Ik nauw te noemen,
 
Veel eerder een Gij!
 
 
[pagina 256]
[p. 256]
 
Een Gij, die God weêrgeeft,
 
Als de echo een stem,
 
Een onzijn, dat Zijn wordt
 
Door 't leven in Hem!
 
 
 
Gelooft gij 't? Welzalig
 
De stervling, die 't kan!
 
De wichtigste raadslen
 
Onthullen zich dan.
 
 
 
Dan lost zich die vrage op
 
Der vragen: van waar?
 
Het raadsel der tweeheid
 
In de eenheid wordt klaar:
 
 
 
Het groote in het kleine,
 
In zwakheid de kracht,
 
De afhanklijke, en nochtans
 
Schier godlijke macht.
 
 
 
Het Heil'ge der heil'gen
 
Ontsluit zich naar wensch,
 
En, zaal'ge geheimnis!
 
Toont: God in den mensch!
 
 
 
En waar nu het Godswoord
 
Ons daarbij vermeldt
 
't Verdolen der dwaalster
 
Uit 't afgebaand veld;
 
 
 
't Verlaten der lichtbaan,
 
't Verzinken daardoor
 
In 't jammerlijkst duister
 
Van 't zonnige spoor;
 
 
[pagina 257]
[p. 257]
 
Daar wordt ook verklaarbaar
 
't Verduistren zoo vaak
 
Der starre op den schedel,
 
Of 't mistte om een baak;
 
 
 
Dan kent, dan herkent zich
 
De vorst zonder troon,
 
Het hoofd, dat een kroon past,
 
En toch zonder kroon,
 
 
 
Een engel van d'afgrond,
 
Met zuchten in 't hart
 
Eens Engels van boven,
 
Die neergestort werd.
 
 
 
En daalt dan uit 't Godswoord
 
Als morgenrood af
 
Het licht van een zonne,
 
Wier Opgang God gaf,
 
 
 
Een zonne, die bloedrood,
 
Met vlammen doorstraald,
 
De donkerheid wegdrijft,
 
Op d'aardmensch gedaald,
 
 
 
Dan wijken de neevlen;
 
De star krijgt weer glans,
 
Die licht uitstort over
 
Heel 't wezen des mans.
 
 
 
De raadslen verdwijnen
 
Nabij en van ver;
 
Onze is de geschiednis
 
Van de Aarde, onze ster,
 
 
[pagina 258]
[p. 258]
 
Die dwalende wegzwerft
 
In winterschen nacht,
 
Om zonwaart te keeren
 
In zomersche pracht.
 
 
 
Wat is de centraalzon,
 
Waarheen alles drijft?
 
Herstelling, vernieuwing,
 
Die eeuwiglijk blijft!
 
 
 
Wel resten nog neevlen,
 
- Kan 't anders op de aard'? -
 
Voor 't oog van den stervling
 
Nooit ganschelijk verklaard;
 
 
 
Maar 't raadsel des aanzijns,
 
't Begin en het End,
 
De Omega als de Alfa,
 
Godlof! zijn bekend.
 
 
 
En 't blijkt: Wie ook zoeke,
 
Door geestdrift geblaakt,
 
Wie is hier de Ziener? -
 
Een hart, dat ontwaakt!

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken