Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Sneeuwklokjes (1878)

Informatie terzijde

Titelpagina van Sneeuwklokjes
Afbeelding van SneeuwklokjesToon afbeelding van titelpagina van Sneeuwklokjes

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.81 MB)

ebook (3.02 MB)

XML (0.33 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Sneeuwklokjes

(1878)–J.P. Hasebroek–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 175]
[p. 175]

Mijn lente.

 
De lente heeft de lente lief,
 
De jonkheid speelt in 't groen;
 
Haar hart ontsluit zich in den Mei,
 
Gelijk de knoppen doen.
 
Het is een eenig schoon gezicht:
 
Die dubble lente op aard:
 
Hier menschenbloesems, rood en wit,
 
En daar die groene gaard!
 
Ook ik heb eens die dubble vreugd
 
Genoten tot den boôm,
 
Gedronken uit de kelk der jeugd
 
Des levens vollen stroom.
 
Ja, 'k meende zelfs: ‘nooit daagt mij weêr
 
Het voorjaar in dien glans,
 
En keert ze ook vijftig, zestig maal,
 
'k Min nooit de lente als thans!’
 
 
 
Maar 'k wist, voorwaar! niet wat ik deed,
 
Toen 'k zoo stoutmoedig sprak,
 
En over later lentevreugd
 
Den staf vermetel brak.
[pagina 176]
[p. 176]
 
Wat wist ik, jonge dwaas, er van,
 
Die 't leven pas begon,
 
Pas met bewustheid groeten mocht
 
Mijn eerste lentezon?
 
O jongling, loop niet dus vooruit!
 
Verbeid in stilte uw tijd,
 
En eer ge Mei met Meimaand weegt,
 
Wacht tot ge aan 't einde zijt!
 
 
 
Ja, lieve Mei, ja, zoet getij'!
 
'k Heb steeds u liefgehad;
 
'k Heb jongling ook den grond gekust,
 
Waarlangs ge in schoonheid tradt;
 
'k Heb ook u aan de borst gedrukt,
 
Gelijk een man zijn bruid;
 
'k Riep ook, gelijk de nachtegaal,
 
Uw lof in liedren uit.
 
'k Heb ook uws levens vollen stroom,
 
Die boom en plant doorbruist,
 
Me in de aadren tintelend gevoeld,
 
Van uwen aâm doorruischt.
 
'k Heb ook gemeend, 'k heb ook geroemd:
 
‘Hoe vaak uw Meizon schijn',
 
Nooit voor mijn oog, nooit voor mijn hart
 
Nooit kunt gij schooner zijn!’
 
 
 
En nu? - o ja! een andre drift
 
Is 't, die mijn bloezem blaakt,
 
Een andre gloed, die 't oude hart
 
Weêr jong, weêr vroolijk maakt.
 
Gewis! de jonge Bruidegom,
 
Die aan zijn gloênde borst
 
De gade van zijn jonkheid prest,
 
Met heeten liefdedorst,
[pagina 177]
[p. 177]
 
Ik weet, hij kent, hij smaakt een heil,
 
Waarvoor de taal ontbreekt,
 
En dat geen hart - heb dank, o God! -
 
In klanken uit en spreekt.
 
Maar toch, als aan Gods hemel 't licht
 
Van 't gouden Bruidsfeest rijst,
 
Dat 's Heeren gunst voor half een eeuw
 
Van huwlijksliefde prijst, -
 
Een liefde, als 't licht der gouden lamp
 
In oliedrop bij drop,
 
Met nieuwen toevoer steeds gevoed,
 
Steeds vlammend hooger op, -
 
Een liefde, voor wier vlam de traan
 
Ten oliedroppel werd,
 
Daar 't windje wijder ze uit deed slaan,
 
Of dieper dreef in 't hart, -
 
Een liefde die, als 't licht der baak,
 
Dat rijst naar de avond daalt,
 
Bij 't naadren van des levens nacht
 
Steeds heller, heller straalt, -
 
Neen, zulk een liefde - dank, mijn ziel,
 
Hem, die ze u smaken liet! -
 
Van zulk een liefde, jonge man,
 
Neen, droomde uw bruidsdag niet!
 
 
 
O lieflijk beeld der lentemin,
 
Die 't oude hart doorgloeit,
 
Wien reeds zoo menig, menigmaal
 
De Meimaand heeft gebloeid!
 
O neen! 'k spring niet meer met de jeugd
 
Op 't gras in 't lentetij';
 
Ik zing niet langer in den rei
 
Van 't: ‘In den mei zoo blij;’
[pagina 178]
[p. 178]
 
Ik vlecht geen krans van madelief,
 
Viool en boterbloem,
 
Noch zet die op mijn liefjes hoofd,
 
Als aller Maagden roem;
 
'k Drink mij niet dronken aan der kelk
 
Uws Meiwijns, zoete Rijn;
 
Ik zwelg in geen volop van vreugd,
 
Als toen ik jong mocht zijn; -
 
Toch, zoete Mei, ik heb u lief
 
Met eindloos teêrder gloed,
 
Een gloed, dien 'k innig, heilig, rein,
 
Als vuur op 't outer voed.
 
Geen kranke, die op 't bed der smart
 
Zijn heeling tegensmacht,
 
Gevoelt de drift, waarmeê 'k uw komst,
 
Den winter door, verwacht.
 
En is het vreemd als de arme, die
 
Van koude rilt en beeft,
 
Met dubblen gloed de vlam begroet,
 
Waarbij zijn bloed herleeft?
 
En komt ge in 't eind - wat mag dat zijn?
 
O hemel! is 't geen droom?
 
Het is als voelde ik in mijn borst
 
Eens levens nieuwen stroom.
 
Het is, het is, als werd ik jong,
 
Zooals ik eenmaal was,
 
Als schoot het vuur der blijde jeugd
 
Weêr op in vlam uit de asch.
 
De zoetste droomen van weleer
 
Herrijzen voor mijn oog;
 
Ik zie de lieve beelden weêr,
 
Die 't leven sinds me onttoog.
 
Ja, is 't niet vreemd? 't Is of dien groep
[pagina 179]
[p. 179]
 
Een gouden glans omstraalt,
 
Waarbij het vroeger rozenrood
 
Der blijde jeugd niet haalt;
 
't Is of ik nooit een lente zag,
 
Zoo zoet, zoo rijk, zoo schoon:
 
Nooit was die bladerkrans zóó groen!
 
Zóó rood die bloemenkroon!
 
Ja, lieve bloem, 'k herken u wél,
 
Nu 'k u in 't perk bespeur,
 
Toch is 't, als zag ik u voor 't eerst,
 
En rook voor 't eerst uw geur;
 
't Is of weleer, in 't bloeiend kleed
 
Eens vroegren lentetijds,
 
Gij mij een keurbloem waart van de aard,
 
En nu - van 't paradijs.
 
 
 
O, wat zegt mij die zoete droom?
 
Zou hij profetisch zijn?
 
Kan 't zijn, dat in dit lente's beeld
 
Mijn toekomst mij verschijn'? -
 
Omstraalt daarom een dubble gloor
 
Nu aarde en hemeltrans,
 
Saam morgenrood en avondrood,
 
Versmolten tot één glans?
 
Smaak ik nu in één zelfden Mei
 
De Meimaand van mijn jeugd,
 
De Meimaand, die ik nu geniet,
 
En 's eeuwgen Meimaands vreugd?
 
In d' avond geuren bloemen 't meest...
 
Nu de avondschaduw zijgt
 
Mijns levens, rijst in kracht de geur,
 
Die 't Meigebloemte ontstijgt?....
[pagina 180]
[p. 180]
 
Ik weet het niet, Hij weet het, Hij,
 
Die mij dees weelde schenkt,
 
Maar 'k weet, dat ik hem dank voor 't heil,
 
Waar hij mijn ziel meê drenkt.
 
Ik neem zijn gave als weldaad aan,
 
En, daalt haast de avondschijn,
 
'k Vraag: ‘Wat, is dit een aardsche Mei,
 
Zal 's hemels Mei wel zijn?...’

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken