Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Winde-kelken (1859)

Informatie terzijde

Titelpagina van Winde-kelken
Afbeelding van Winde-kelkenToon afbeelding van titelpagina van Winde-kelken

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.69 MB)

ebook (3.07 MB)

XML (0.24 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Winde-kelken

(1859)–J.P. Hasebroek–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 199]
[p. 199]

Aan Betsy.

O, Zusterliefde is de edelste van allen.
Beets.
 
Gij zijt mijn zuster. 't Eigen huis
 
Zag ons als kindren zamenwonen,
 
En reeds bij 't wild en blij' gedruisch
 
Van de eerste jeugd elkandren liefde toonen.
 
Wij waren van het negental
 
Te zamen de oudste: u hoorde als eerstgeboorne
 
De kroon van Eerste en Uitverkoorne,
 
Die geen u ooit betwisten zal!
 
Maar daarna droeg, als oudste zoon,
 
Uw broeder mede een eerekroon.
 
 
 
Gij zijt mijn zuster. 't Eigen bloed
 
Vloeit u en mij gelijk door de aderen.
[pagina 200]
[p. 200]
 
Toch schenen we ook in ons gemoed
 
Elkaâr nog meer dan de anderen te naderen.
 
De liefde en zucht voor poëzij,
 
Zoowel als voor de zoete kunst der toonen,
 
Bleek vroeg in beider borst te wonen,
 
En schiep bij ons een nieuwe harmonij.
 
't Was of het speeltuig van ons hart
 
Met de eigen snaar bespannen werd.
 
 
 
Gij zijt mijn zuster. Toen 'k als bô
 
Van 't Evangelie werd gezonden,
 
Om in het kerkje van Heilo
 
Den volke 't Woord des Heeren te verkonden,
 
Gingt gij met mij. Wij woonden daar
 
In 't huisje, omkranst door de iepenboomen,
 
Waar God zijn heil ons toe deed stroomen,
 
Gelijk zijn hemel rein en klaar.
 
Daar leefden wij in zoeten lust,
 
Geweid aan wateren der rust.
 
 
 
Gij zijt mijn zuster. 't Zacht geluid
 
Der snaar, die in uw boezem trilde,
 
Drong straks van uit de loofhut uit,
 
Waarin gij 't eerst zoo gaarn besluiten wilde.
[pagina 201]
[p. 201]
 
'k Huwde aan uw zang mijn eigen lied,
 
En 't kwam welhaast aan honderden ter ooren,
 
Die naar den wildzang wilden hooren,
 
Geneuried op mijn pijp van riet,
 
Hoe Jonathan geen grooter schat
 
Op aarde dan Editha had.
 
 
 
Gij zijt mijn zuster. Op het spel
 
Van jeugd en vreugd in de eerste jaren,
 
Volgde ook eerlang de stilte wèl
 
En heilige ernst, die met dien lach moest paren.
 
Toen werd het pad, door ons begaan,
 
Aan 't pad gelijk der Emmaus-wandelaren.
 
Wat licht straalde op de Bijbelblâren,
 
Toen Jezus zelf ze ons deed verstaan!
 
En welk een heil mogt ons geschiên,
 
Toen we ook hem-zelven mogten zien!
 
 
 
Gij zijt mijn zuster. Onder 't groen
 
Der Nijenburgsche sparrenbosschen,
 
En onder 't dorrende plantsoen
 
Der loverhut, omtuild met bloementrossen,
 
Ontlook, gelijk een vreemde plant,
 
Die t'huis hoort in een andren, warmer hemel,
[pagina 202]
[p. 202]
 
Een liefde, aan aard' noch aardsch gewemel,
 
Aan stof noch zinlijkheid verwant:
 
Daar werden wij in Jezus één,
 
En in hem eeuwig lotgemeen.
 
 
 
Gij zijt mijn zuster. 'k Hoorde een Stem;
 
Zij riep uit 't zoet Heilo mij henen
 
Naar 't lief Breda. Ik kende Hem,
 
Den Meester, dien zijn dienaar 't oor moest leenen!
 
Ik ging, gij liet mij niet alleen:
 
En zie, schoon we ook met bittre tranen scheidden
 
Van 't plekjen, even waard aan beiden
 
Door duizend, duizend lieflijkheên,
 
Wat ook ons hart te Heilo liet,
 
Het Heil van onzen Heiland niet!
 
 
 
Gij zijt mijn zuster. 't Lief Breda
 
Zou mij een nieuwen zegen geven.
 
Ik vond er de overdierbre Gâ,
 
Van stonden aan de Wellust van mijn leven.
 
Toen kwam een uur vol bittren rouw;
 
Gij waart mijn zuster tien- en honderdmalen;
 
Maar toch, de stem moest zegepralen:
 
- Gij, man! laat allen voor uw vrouw! -
[pagina 203]
[p. 203]
 
De band des zaamzijns brak van één,
 
Waarbij ook 't hart te breken scheen.
 
 
 
Gij zijt mijn zuster. Dat bleek toen;
 
Want van elkanderen gescheiden,
 
Bloeide altijd even frisch en groen
 
't Vergeet-mij-nietje als vroeger tusschen beiden.
 
Neen, wij vergaten niet, en niets;
 
Wij bleven houw en trouw en naauw verbonden,
 
En deelden als in vroeger stonden
 
Ons deel der vreugde en des verdriets;
 
Ja legden, staande op 's vaders graf,
 
Een nieuwe trouwgelofte er af.
 
 
 
Gij zijt mijn zuster voor altijd.
 
Nu leeft nog onze lieve moeder,
 
En houdt de liefde, aan haar gewijd,
 
Den band bijeen der zuster met den broeder.
 
Maar ook, als zich dit dierbaar hoofd
 
Eerlang in 't graf naast vader legt te rusten,
 
Dien wij goê-nacht met tranen kusten, -
 
O zij de Heer er voor geloofd! -
 
Dan sterft ook bij dit bangst verdriet
 
De broederlijke liefde niet.
 
 
[pagina 204]
[p. 204]
 
Gij zijt mijn zuster. Waar gij gaat,
 
Verzellen u uws broeders beden.
 
En waar gij aan den ingang staat
 
Eens nieuwen wegs, ontsloten voor uw treden:
 
Waar 'k, door een heuvlenkrans omarmd,
 
't Lief Geldersch dorp haast woning u zie geven,
 
En 't needrig dak omhoog zie streven,
 
Waardoor de werkplaats wordt beschermd,
 
Waar 't nieuwe weefgetouw u wacht:
 
God zegen' daar u dag en nacht!
 
 
 
Gij zijt mijn zuster. Grafgebloemt'
 
Stuift telkens rijker door mijn hairen,
 
En, schoon mijn hart zijn jonkheid roemt,
 
'k Voel mij toch zacht veroudren met de jaren.
 
Maar wat veroudere of verdwijn',
 
De liefde, die zoo lang ons zaambond, nimmer!
 
Mijn hart heeft u zoo lief als immer,
 
En zal u trouw ter dood toe zijn!
 
Wanneer dit hart haast stil zal staan,
 
Zijn laatste klop zal voor u slaan!
 
 
 
Gij zijt mijn zuster eeuwiglijk.
 
Gij zult het in den hemel blijven:
[pagina 205]
[p. 205]
 
aant.
 
Als in Gods zalig hemelrijk
 
Wij naast elkaâr op Englenwieken drijven:
 
Als wij, die hier op aard te zaam
 
In storm en wind, met tranen mogten zaaijen,
 
Ginds zaam de zegepalmen zwaaijen,
 
Ter eer van Jezus' grooten Naam!
 
Gij blijft mijn zuster: onze Heer
 
Gaf Lazarus aan Martha weer!

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken