Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzamelde gedichten (1988)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzamelde gedichten
Afbeelding van Verzamelde gedichtenToon afbeelding van titelpagina van Verzamelde gedichten

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.45 MB)

ebook (3.20 MB)

XML (0.65 MB)

tekstbestand






Editeurs

Cees van der Pluijm

Anneke van der Putte

Paul Sars

Rob van de Schoor



Genre

poëzie

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzamelde gedichten

(1988)–Pé Hawinkels–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 192]
[p. 192]

aant.

Het gezichtje

 
Waar het gras nog even gratis groeit
 
als de verbijstering, in 'n streek van weiden
 
en maaigewoontes, die resten, dood, in ieders richting
 
verslingeren, zodat 't er stroomloos slootwater,
 
bewogen als een slapende, zelfs verdorven
 
uit doet zien, - daar ligt een klein station,
 
onbenaderd, toen tenminste, toen dit gebeurde,
 
als het schutdak van een stenen tuinschildpad.
 
De avond, mild, en met een schat van mogelijk-
 
heden, voor wie zijn wezen kon negeren, vlijde
 
z'n wang tegen dat gebouw, maar, mij
 
voorzag hij van een klamme zweetdoek,
 
op zich genoeg voor een spectaculaire herrijzenis,
 
rond mijn slaap: dat haalde - niets uit:
 
wat zou de avond kunnen, dat uur van de dagen,
 
van onbehagen, zweep naar 't uiteindelijk schavot,
 
wat de middag niet vermocht, en wat de nacht gebruikte
 
om de smaak aan te geven van een drank,
 
waarvoor geen dorst bestaat?
 
Mij nu ontging toen alles; de kreten, waarmee
 
't vee en de bevolking werkelijk op tijd
 
heiligschennis afdoet, waren slechts gedempt
 
in de oude vleugels van mijn verstand bewust.
 
Afstand is anders ook een glimlach funest,
 
en pijn is misschien alleen maar pose:
 
ik wist van geen aandacht voor 't gekrijs
 
van 't onderhavig deel van de wereld, als gebruik-
 
elijk gekweld, dat me met rust liet.
 
Zelfs wat als 't al geen doodsklok was
 
dan toch in elk geval zo luidde,
 
en gretig verstierf samen met waarmee
 
vee en populatie getuigde van z'n lot,
 
vond geen gang tot mijn gehoor:
 
ik liet maar éen verschijnsel naar me door.
 
Ik las, als enige daar gezeten, het perron
 
betonkleurig rond mij: ongebruikte brulboei
 
boven ongevaarlijk watervlak met kop en schouders,
[pagina 193]
[p. 193]
 
las, bij wijze van verlegenheid, en
 
waar ik weer sinds kort een middenrif
 
localiseer, was niets dan onderdrukte honger.
 
De trein, waarvoor ik iedere avond placht
 
te wachten, en die altijd arriveerde,
 
was toen niet helemaal op tijd:
 
meer dan 'n kwartier verteerde; er zat voor mij
 
niets anders op dan tegenwoordig
 
te zijn in 'n orde van tijd en plaats
 
die ik nooit koos, en niemand ooit voorzien had.
 
Nu werd ik uit de verte, die mijn doel bedekte,
 
me 't zwellen van een trein bewust: afstand
 
doen een glimlach noodlot zijn, een traan
 
(waarbij bijgestaan door de aftandse hamster
 
het geheugen) doet hij z'n kleur en smaak vergeten.
 
Ik keek dus op van 't boek dat ik te lezen zat:
 
de trein zag ik van rechts naderen, en tegenover mij
 
zag ik op de paaltjes van de afrastering
 
die aan de linkerkant goudgeel blonken, omdat
 
ze aan die kant waarschijnlijk waren
 
schoongelikt door een grote warme tong,
 
schoon, van alles wat niet hemels
 
en aan materie onderworpen was,
 
alle plaatsen al bezeten, in de zon
 
van de ondergang, door een rei raven,
 
rusteloos en verend.
 
 
 
Op zekere datum riep mijn vader: ‘Nee!’
 
 
 
Anders haat ik kinderen, weerlozer als die toch
 
vertonen hoe je langzaamaan je zelf vermoordt
 
omwille van de lucht van een ander, en meisjes
 
schuw ik nog 't meest, prenataal al pooiersprooi.
 
Zo was er veel onbehagends dat mij doorschokte
 
toen, terwijl een heidens insect vlotweg neerstreek
 
op m'n hand, en daar bleef zitten, handenwrijvend,
 
- ‘Och beest’, zo dacht ik, ‘vermiljoene, jaden
 
en donkere ornamenten, en dat alleen als ballast...’ -
 
en ik het wegjoeg, de trein, die tegenover stopte
 
van me gescheiden door een perron en half
[pagina 194]
[p. 194]
 
een spoorlijn, vol kleine meisjes bleek te zitten.
 
Open die ramen, en gespitst op een verzetje
 
staken zij naar buiten en wuifden me toe.
 
Hoewel reëel genoeg bevond ik me in de positie
 
van een aanlegpunt op een handboogpees,
 
strak aan een vreemde boog gespannen, denkbeeldig
 
als het gebogene van die trein.
 
Zij zongen en zij lachten mij uit, en riepen vrijmoedig
 
in het Limburgs wat hun aanstond.
 
Een paar ramen bewogen zich niet.
 
Daar waren strenge nonnen achter
 
in stand gehouden langs duistere wegen
 
van moederschap en angst voor de dood:
 
de kinderen daar lachten mij als dames toe,
 
totdat opeens een der meisjes op een vrij kozijn,
 
om aandacht gebarend als beeldde ze haar toekomst
 
pantomimisch uit, haar zakdoek liet vallen op 'n biels.
 
Per ongeluk, merkte ik, aan de stilte die er viel
 
als was er een doek gegooid over de kwetterende trein.
 
Wat nu? Wel, wenken in mijn richting,
 
en ze brachten een verward recitativo ten gehore,
 
waarin ik werd verzocht een, bovendien verboden,
 
kloof te overbruggen, terwille van Leentje.
 
Ik stond op, en wandelde. Op de afgrond af,
 
die z'n buik de aan haar hand ontsnapte
 
zakdoek droeg. Ik had 't voornemen
 
het kind het ding te gaan offreren,
 
dan was 't gauwer dat ze weg waren.
 
Maar toen begon de kinderschaar me uit te jouwen,
 
dat ik het deed, en me te verwijten dat ik toch niet durfde,
 
waarom ik keerde, en mijn besluit herroepen moest,
 
en wéer, want toen ik terug keek bleek
 
dat alleen de kleine bezitster stil was.
 
 
 
Zij had een gezichtje, dat wel in de schaduw leek
 
te horen, met erop een radeloos, veel te heftig
 
smeeklachje, dat voor mij verslag deed van momenten
 
van nameloos verstilde huiver, geluidloos kreunen,
 
van arm besef der dingen. Haar wangen
 
droegen het glinsterend spoor van voortijdig inzicht,
[pagina 195]
[p. 195]
 
en ze was slechts te redden, dat beeld voor mijn ogen,
 
door dat tot voorbarig te devalueren,
 
ik sprong op de spoorbaan, en gaf de natte lap op
 
aan haar armpje, en keek in haar ogen.
 
Gele ballen, met kleine vale pupillen,
 
't leek wel, haar schedel binnen leidend
 
als waren er twee spekkersen naar me toe
 
gewend, met 't wondje, dat, uniek donker
 
resterende, liet zien hoe er ten minste nog
 
met zoiets wankels had verband bestaan
 
als een steeltje, kortweg verbroken navelstreng.
 
Denk ik liever aan een geestloos godenbeeld,
 
door Turken of toeristen met putjes bedacht
 
in een blik, die licht weleer mysterie aangaf.
 
Rond die ogen zag ik lijnen, zichtbaar vlees,
 
mag dit gewoonweg dankbaarheid genoemd
 
worden, alsof er geen sprake was van tijd
 
van een orde, die onder ‘tijd’ niet wordt verstaan.
 
Los van aandrijving, los van voortgang,
 
waar millennium en minuut 't zelfde zijn,
 
en evenzeer als namen ontoereikend.
 
 
 
Op zekere datum riep mijn vader: ‘Nee!’
 
 
 
Vlug ging ik terug op dat perron,
 
zitten, en borg mijn blik in 't gedrukte,
 
maar de kinderen, onleesbare gezichten trekkend,
 
wierpen mij veel snoepjes toe. Soms te ver,
 
mijn rug voorbij de landweg op, andere
 
weer zo zachtjes, dat ze tussen de rails vielen.
 
‘Lieve meneer’, riepen ze woordelijk en mondeling
 
en ik liep sprokkelend en vergenoegd
 
als een kip in 't rond, en stopte al
 
de eerste snoepjes in mijn mond.
 
Zelfs achter de ramen waar de zusters waren
 
hielden er kleintjes bedeesd rollen op als aanbod.
 
Ze juichten, en vertelden mij weer,
 
van waar naar waar, want dat wisten ze,
 
ze met schoolreisje waren geweest, en dat ze nu
 
op weg naar huis, stilstonden in mijn blikveld.
[pagina 196]
[p. 196]
 
Ik vergat paedagogische en verbitterde vormen
 
van voorbehoud, praatte, snoepte en vergat
 
dat gezicht zo hard ik kon. Toen kwam
 
mijn trein er aangedaasd, en toegejuicht en nageroepen
 
door de jeugd van Maastricht vertrok ik,
 
een draaglijke smaak in de mondholte.
 
Slinkend in de verte wist ik in een mierenhoop
 
van onbekookte energie een rustpunt,
 
en wist, dat een glimlach mij nog restte
 
als van wijzen, als van dwazen,
 
als de tonen in een echt stuk muziek.
 
 
 
En terwijl mij de trein als iemand
 
die een ongeluk is over komen verder rolde,
 
ontstond er een barbaars gebaren in mij,
 
dat nog niet ingelijfd was bij ervaring,
 
die vereend en krachtig is in kaart gebracht.
 
Van opzij kwamen dwergen zonder hoofd op,
 
linnen apen zonder schaamte bij mij binnen.
 
Zij deden een kostelijk dansje, vermurwend,
 
zij traden vertederend op. Als een oordeel
 
leefden geselslagen van cellofaan, op
 
rond mij, schoorsteen van reuk en smaak,
 
een moment kon ik de blinden niet meer
 
hermetisch houden. Hoe zou ik durven?
 
Die bleke momenten, van stilte, van rapier,
 
die dronken waterspuwers, overstuur, op drift geraakt
 
door onkenbare beweging, kleuren, breuk,
 
die microscopische zendelingen, die
 
leeuwen zonder horens, alfabet van perzië,
 
en weke lichaamsdelen, maken die muziek?
 
Dat wil ik wel aanhoudend horen,
 
springtouw en aambeeld vergeet ik niet meer.
 
Ik ben, zeg maar gerust, op transen terecht
 
gesprongen, en heb zo een rite zien uitvoeren,
 
welker magie en de kracht me nu nóg
 
heeft verwonderd. Dus heb ik niets gedaan.
 
Dus verlaat mij - de asthma van de dagen,
 
de lepra van de nacht: ik ben onschuldig.
 
En ik ben weer nader, ik ben weer dichterbij.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken