Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzamelde gedichten (1988)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzamelde gedichten
Afbeelding van Verzamelde gedichtenToon afbeelding van titelpagina van Verzamelde gedichten

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.45 MB)

ebook (3.20 MB)

XML (0.65 MB)

tekstbestand






Editeurs

Cees van der Pluijm

Anneke van der Putte

Paul Sars

Rob van de Schoor



Genre

poëzie

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzamelde gedichten

(1988)–Pé Hawinkels–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 208]
[p. 208]

aant.

Haydngedichten I

Allegretto
Bij het tweede deel van de 100e Symfonie

 
Het zou me niet verwonderen, als in Tibet
 
plotseling een opstand uitbrak, onder de yaks: in de avond
 
staan zij, ternauwernood van 't gebergte te onderscheiden,
 
terwijl de nevel als zweet in hun lange vachten tintelt.
 
 
 
Zij drommen samen, de dieren, en steken, hun bekken
 
wijd opengesperd, met randen zo rond, alsof er eeuwen
 
aan gepolijst hadden, de kop, op tot brekens toe gespannen nek,
 
de lucht in, die weifelt, en loeien. Waarom?
 
 
 
Het is aandacht waard: van de bergpaden
 
die donker als buikplooien naar hen allen toe leiden
 
komen priesters, tempelknaapjes, bazuinengelen
 
met instrumenten, met eerbied en met heilige muziek.
 
 
 
En dan wordt dit loeien, dat als een citroen
 
uit de magen van die koeien uitgeknepen wordt,
 
zorgzaam begeleid met de pijnlijkste muziek
 
die de maan ooit, ooit heeft koud gelaten.

Adagio cantabile - vivace assai
Na het eerste deel van de 94e Symfonie

 
Op de aardbol is geen thema;
 
de wereld is met al wat zich voltrekt
 
in zijn kruin en op zijn schedel, éen.
 
En dat hij los, als na de guillotine,
 
langs voorgeschreven lijnen 't heelal
 
door tolt, dat kan de bol toch ook niet helpen...
 
 
[pagina 209]
[p. 209]
 
aant.
 
Wat niet wegneemt, - deze serene, vredige gedachte
 
die door een hoofd zou willen spelen als 'n koeltje
 
rond de aarde, en die uit 't niets opsteekt op 't moment
 
dat 't niet langer anders kan, - dat 't vlak daarna
 
er woest genoeg aan toe kan gaan. Let op:
 
 
 
wat zoëven beslist nog rustig was, bedachtzaam
 
wordt gegrepen door een lust tot rennen, - hindes
 
nemen, lieve help, de benen in de richting van de zon -
 
die dan óok nog rustig en bezonnen blijkt te zijn!
 
En wie hieraan een beschouwing wou verbinden
 
die krijgt met diepe, stoere geluiden te maken, rakkers,
 
de getatouëerde onderarmen ontbloot, hun oren vol dood,
 
waaraan niemand zich mag storen. Wat zou het?
 
 
 
Zo gauw men dit heeft ingezien, en 't snerpen
 
van wat maar snerpen kan, in melodieën raakt verstrikt,
 
die, goddank, geen thema dienen, alleen maar leven,
 
tot er een haastig moment van stilte valt, dan gaan,
 
dat is al zo sinds mensenheugenis, de beentjes van de vloer.
 
 
 
Tot de hoge tonen keren, tot 't vredige en stoere,
 
het brutale en het radde zijn loop herneemt;
 
ondersteund wordt door een zang - een koor
 
van welopgevoede grizzlyberen zou zo klinken.
 
Het is de staalharde hartstocht van wie niet anders kan,
 
en denkt, en zingt, en danst, en 't hoofd buigt voor 't einde.

‘Heksenmenuet’
Bij deel III van 't Strijkkwartet opus 76, 2

 
Onmiddellijk nadat er iets feestelijks gebeurd is, een vrije
 
daad gesteld, wat altijd iets heeft van een klacht,
 
kan er een sinister gemompel op volgen: obstinaat
 
wordt er nagebouwd, en alles grondig scheef getrokken.
[pagina 210]
[p. 210]
 
aant.
 
Plotseling is 't andersom: 't feestelijke náar,
 
ja zelfs een beetje akelig. En dit wordt opgevangen,
 
goedig herhaald op andere toon, door trouwe stemmen
 
die deze hysterie schouderophalend proberen te sussen.
 
 
 
(Dit is mooi: zoals de lente. 't Hangt er maar van af
 
hoe je over schoonheid denkt. De rollen zijn verdeeld.)
 
 
 
Spookachtig, niet te harden is 't hardnekkig,
 
onvermurwbaar stampen dat die hekserij begeleidt.
 
Heksen dansen op éen been, springen, hupsen
 
en er is veel wreeds, gevoelloos' in hun trots.
 
Zij zijn fier op de horlepijp, die hen heeft opgeslokt!
 
 
 
Werkelijk, ik zie zo al een Xanthippe dansen!

Vervoerd
Tweede thema van deel III van Strijkkwartet opus 33, no. 5

 
Ik maakte in een droom een reis door Zeeland.
 
De kleren van een visser: zwart als de verdoemenis,
 
't zonlicht, ritselende roffel op een turks cymbaal,
 
de zucht van een vlucht vogels, die vliegen naar zee,
 
waar kalmte wordt gevonden; bootjes drijven op hun rug
 
als een dode tor met de pootjes in de lucht.
 
 
 
En in de steden, die als een oude schoen in 't dikke kroos
 
van ondiep water, in 't verse groen van 't landschap,
 
wijd en vlak, gelegen zijn, staken kerken, massief,
 
vierkant en sober, - beschuitblikken, met kop en schouders
 
boven kruimels van huisjes, allerminst uitnodigend, uit.
 
Geen kanaal zo traag bevaren, geen gracht zo opgenomen
 
in blijvende, rustieke schaduw, of er dobberen boeien,
 
oranje, als een appelsien, en bedorven groen van onder.
[pagina 211]
[p. 211]
 
aant.
 
Een mooie boel: tussen de runderen, die - ga er maar eens op
 
een halve meter vandaan staan - dreigend
 
de weiden afwerkten, en de groetende boeren op de fiets
 
reed ik in de bus, met in mijn hoofd de groeiende herhaling
 
van een melodie, zo bitter schrijnend als wat in de duinen
 
met heilige oorlogszuchtigheid wandelaars te plagen bleek,
 
en ook zo liefelijk en zacht, als wat men van ver kan volgen.
 
 
 
Niets ontkrachtte deze melodie, en omgekeerd,
 
deze muziek, die je inborst exploreert, precies de zee,
 
die nevel in flarden 't land opstuurt, en 't strand
 
achterlaat met rimpels in 't voorhoofd, deed
 
aan niets van wat ik ervaren kon geweld aan:
 
de zee niet, ook de bootjes niet, ontaarde zoons
 
op brommers evenmin, toeristen noch de autochtonen,
 
en 't allerminst de zon, het zand, rul als vormen
 
van een vette vrouw, de fantastische vogels, of
 
al wat onzichtbaar, onzegbaar is en blijft.

Klaaglijk
Strijkkwartet opus 76, no. 2, deel II

 
Mijn moeder heeft mij vaak in dialect
 
de sprookjes leren kennen die ze meedroeg in haar hart.
 
Toen ik een kind was. Nu ik een kind ben,
 
wat, wanneer ooit de wereld,
 
de grote moeder, waaraan ik me nog voed,
 
die me streelt en koestert in haar warmte,
 
en waarvan ik, goed beschouwd, niet eens verlost ben,
 
maar waar ik aan het licht gegeven ben,
 
en ook eens omsloten worden zal,
 
wanneer de wereld mij eens sprookjes ging vertellen,
 
wat dan?
[pagina 212]
[p. 212]
 
aant.
 
Waarover zou 't gaan?
 
Over de oorsprong, dat zou kunnen,
 
of over de weg die alles neemt; 't onderwerp
 
zou 't leven op de aarde kunnen zijn,
 
maar ook de hemel, waarin zij opgenomen is;
 
't zou, wat meewarig, over de mensen kunnen gaan,
 
en wat hen drijft, over de vogels, die
 
zoveel beweeglijker zijn dan sterren,
 
over de tranen die de hemel schreit, maar
 
in elk geval zou het onverstaanbaar zijn.
 
 
 
Onweerstaanbaar, onvertaalbaar,
 
en niet op te delen, niet af te splitsen
 
in onderdelen met een eigen naam.
 
Het zou zo klinken als wanneer de wind
 
des avonds zijn vingers door de haren
 
van de brede bomen strijkt, 't zou smartelijk
 
klinken voor ieder kleiner dan een eeuw,
 
maar het meest
 
zou het lijken op het lied, dat ik hier hoor,
 
op het mirakel, waarvan ik getuige ben,
 
omdat ik ben geboren.

Introduzione e largo
Inleiding en deel I van 't Oratorium

 
Die sieben Worte des Erlösers am Kreuz
 
 
 
't Bericht zweeft aan, geruisloos zoals zaad
 
de wegen van de wind kiest, en opgemerkt
 
door geen dan die er wordt getroffen:
 
die rilt, verstilt van pijn, pijn van een herinnering.
 
't Bijt zich met een vleeswond vast in hem,
 
geslagen met verbijstering, en met gedachten
 
aan 't uur van zijn geboorte.
 
 
[pagina 213]
[p. 213]
 
‘Wanneer men zo ver is gekomen,
 
dat men onmogelijk hoger kan,
 
gearriveerd is op een hoogvlakte,
 
door gebergten ingesloten, een plateau,
 
waar niets meer overtollig heet,
 
dan, als 't er niet meer zoveel toe doet,
 
wie 't eerst die top bereikt heeft, maar ieder
 
die dat haalt, met gelijke ogen wordt bezien,
 
belandt men in een woestenij -’
 
 
 
Gemakkelijk gezegd. 't Afleggen
 
van de weg tot daar, langs domeinen
 
van feesten als orgels, van tafels beladen
 
met belevenissen als een fruitschaal met druiven,
 
langs bedden, in zwijgen verweven, 't waden
 
tot kniehoogte door pronk van bloemen, giftig
 
of niet, en door de weelde van water en bloed,
 
zolang men zich omgeven weet
 
door een schouwspel zonder weerga
 
en zich een der maden voelt, die 'n hond z'n wonden
 
likken, dat is voor de drommel geen peuleschil,
 
en niemand heeft de garantie, dat
 
als 't al lukt, hij langs de weg ontstegen is,
 
die naar dit landschap leidt.
 
 
 
Imposant. ‘Men treft er’ ('t bericht:)
 
‘een massa mensen aan, mannen, vrouwen,
 
karig van gezicht, en opgericht
 
als hyssopstengels, - bijeengeroepen, welk signaal,
 
door wie gegeven? - staande in een mengsel van seizoenen,
 
niet zonder kleerscheuren daar terecht gekomen,
 
bij wie men zich niet voegen kan: hoort erbij
 
op 't moment dat men ze in de gaten krijgt.’
 
- Nu wete men, zoals zij, dat boven hen
 
in sferen die met geen pen zijn aan te geven,
 
't complement gedacht wordt van
 
hun aller tijdelijkheid en onmacht. -
 
 
 
‘Daar woedt een bengaals vuur van kreten,
 
gegil, dat opspat als schuim van de kwelling
[pagina 214]
[p. 214]
 
van de grauwe golven, als nederige speren,
 
bolbliksems, de hoogte in geslingerd, met regelmaat,
 
met reikhalzen en de hunkering van uitgehongerden,
 
terwijl een straffe, stugge wind, zwijgend
 
alles in 't werk stelt om hun de mond te snoeren,
 
de adem af te snijden, om reden...’
 
 
 
Gescandeerd wordt er, en geleid,
 
door een boerse, onderaardse, steeds hervatte
 
hartslag. In 't rond, op steilten, bleek
 
als guano, enigmatisch, daar zitten loerend
 
creaturen toe te kijken, en brengen van spanning
 
- immers hún leven, dat hier wordt bevochten -
 
hun hoge stemmen in 't spel, dragen hun klanken
 
bij aan dit concert van moed en wanhoop.
 
 
 
En is 't al zo, dat zij, om wie dit alles draait,
 
zij die begeleiden, zij, die toekijken, neerzien
 
vanaf de plaatsen van eerbied en spanning,
 
voortdurend om beurten de voornaamste
 
plaats blijken te bezetten, of liever, dat
 
die plaats nu eens hier, en dan daar ligt,
 
‘zelfs het aangeroepene, dat aan elke tast-
 
baarheid zich blijft onttrekken, wisselt
 
in momenten van inzicht of verbluffing,
 
momenten in elk geval, waarin de gedachte
 
't veld geruimd heeft voor leegte en vrede,
 
van plaats, voor die van de smekelingen, - zodat
 
op den duur voor een, hoe zijdelings ook
 
erbij betrokken, 't niet langer uit te maken is
 
of er nog wel sprake is van een bede, die
 
ergens naar uitgaat, naar buiten is gericht.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken