Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL Logo
DBNL Logo

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • E-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Gebruiksvoorwaarden
    • Voorwaarden voor hergebruik
    • Disclaimer
    • Voor rechthebbenden
  • Over DBNL
    • Over DBNL
    • Contact
    • Veelgestelde vragen
    • Privacy
    • Toegankelijkheid

Informatie terzijde

Rymkronyk van Jan van Heelu betreffende den slag van Woeringen van het jaer 1288
Toon afbeeldingen van Rymkronyk van Jan van Heelu betreffende den slag van Woeringen van het jaer 1288

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Editeur

J.F. Willems


Genre

poëzie

Subgenre

kroniek
ridderroman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

 

Rymkronyk van Jan van Heelu betreffende den slag van Woeringen van het jaer 1288

(1836)–Jan van Heelu– Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina LXXI]
[p. LXXI]

Slag van Woeringen in twee boeken.

[pagina 1]
[p. 1]

Slag van Woeringen. Eerste boek.

 
Vrouwe Margriete van Inghelant,
 
Die seker hevet van BrabantGa naar voetnoot2
 
Tshertoghen Jans sone Jan,
 
Want si dietsche tale niet en canGa naar voetnoot4
5[regelnummer]
Daer bi willic haer ene gichte,Ga naar voetnoot5
 
Sinden van dietschen gedichte,
 
Daer si dietsch in leeren moghe;
 
Van haren sweer, der hertoghe,Ga naar voetnoot8
[pagina 2]
[p. 2]
 
Sindic haer daer bi beschreven;
10[regelnummer]
Want en mach niet scoenres gevenGa naar voetnoot10
 
Van ridderscape groote dade.
 
Nu biddic hare op ghenade,
 
Der edelre vrouwen Margrieten,
 
Dat ic hare dogeden moet ghenieten,Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Dat sijt met ootmoede wille ontfaen;Ga naar voetnoot15
 
Want om hare hebbict bestaen.
 
God latet my alsoe volbringen,
 
Na die waerheit van den dingen;
 
Want ic wille op die waerheit bliven,
20[regelnummer]
Ende bescedenlike bescriven
 
Die yeesten, die ghesciet sijnGa naar voetnoot21
 
Tusschen der Mase ende den Rijn,
 
Tusschen den hertoge van Brabant,
 
Ende die heeren, die hem dlant
25[regelnummer]
Van Limborch ontcrichten wouden,Ga naar voetnoot25
 
Datsi diere hebben ontgouden;Ga naar voetnoot26
 
Want si bleven daer om ghevaen,
 
Oft doot, oft scandelike ontgaen,Ga naar voetnoot28
 
Alsic hier na wel sal segghen:
30[regelnummer]
Maer ic sal al ute legghen
[pagina 3]
[p. 3]
 
Des hertoghen ghescienesse te voren,
 
Van dire stont dat hi wert gheboren
 
Tote dat hi dlant van Limborch cochte,
 
Ende hoe dat hi doen sochte
35[regelnummer]
Die heeren, die den coep weerden,Ga naar voetnoot35
 
Ende daer na hoe dat si hanteerden
 
Dat orloghe doen, in elke side,Ga naar voetnoot37
 
Ende na die waerheit vanden stride,
 
Ende al die dade, die men bedreef,
40[regelnummer]
Eer dien hertoghe bleef
 
Limborch, dal hi nochtan
 
Met crachte in dinde ghewan,Ga naar voetnoot42
 
Met orlogen, ende met grooter eeren,
 
Ondancs vele grooter heeren,
45[regelnummer]
Diel hem wouden ontcrichten,
 
Ghelijc alsic hier na sal dichten,
 
Vanden beghinne al toten inde,
 
Recht alsoe alsic vindeGa naar voetnoot48
 
Die yeeste; ter waerheit ende tbediet;
50[regelnummer]
Daer en doe ic af noch toe niet;
 
Want God es mijn ghetuge dies,
 
Dat ic om niemans verlies,
 
Noch om niemans ghewin,
 
Daer toe en legghe, meer noch min,Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
Dan daventueren sijn vergaen;
 
Want ik hadde, sonder waen,
 
Hier af des dichtens nu ontboren;Ga naar voetnoot57
 
Maer dese yeeste was te voren,
[pagina 4]
[p. 4]
 
(Beide in dietsch ende oec in walsch)Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
Van vele lieden gedicht valsch,Ga naar voetnoot60
 
Die der waerheit daer misten,
 
Want si dystorie niet en wisten.
 
Dat dochte my wesen groote scade;
 
Want daer sijn in die scoenste dade,
65[regelnummer]
Die men van ridderscape mach vinden!
 
Dat doet mi des gheninden,Ga naar voetnoot66
 
Dat ic die waerheit wille bescriven,
 
Die ic hadde achter laten bliven,
 
En hadde gedaen van InghelantGa naar voetnoot69
70[regelnummer]
Vrouwe Margriete, alsic thantGa naar voetnoot70
 
Int begin sprac overluut;
 
Want ic ben van sinne te ruutGa naar voetnoot72
 
Te dichtene alsoe hoge saken;
 
Want dese ystorie willic maken
75[regelnummer]
Op den troest voort nochtan,Ga naar voetnoot75
 
Dat ic die yeeste daer af can,
 
Alse wale als mense te rechte mach kinnen:Ga naar voetnoot77
 
Nu hulpe my God, ic saels beginnen;Ga naar voetnoot78
 
Want op sijn hulpe hopic seere,
80[regelnummer]
Want altoes hulpt God, onse heere,
[pagina 5]
[p. 5]
 
Den ghenen, die de waerheit leeren:
 
Hier met willic ter yeesten keeren.
 
Die Hertoge Heinric van Brabant,Ga naar voetnoot83
 
Die der Stadincheren lant,Ga naar voetnoot84
85[regelnummer]
(Om dat hire bi woude sterkenGa naar voetnoot85
 
Die gheloeve der heyleger kerken,)
 
Onder brachte metten cruce,
 
Ende na voor Coelne, ende vore Nuse,Ga naar voetnoot88
 
Met hercrachte den bisscop
90[regelnummer]
Van Coelne sochte, daer hi op
 
Diere Limborcheren ande wrac;Ga naar voetnoot91
 
Daer hi bonne doen omme brac,
 
Ende een deel van dien lande
 
Stoerde, met roeve ende met brande;Ga naar voetnoot94
[pagina 6]
[p. 6]
95[regelnummer]
Ende daer toe, eer hi keerde weder,
 
Bandenrode brac ter neder,Ga naar voetnoot96
 
Daer hi Loen den grave Jan,Ga naar voetnoot97
 
Grave Arnouts sone, ute gewan,Ga naar voetnoot98
 
Die daer gheleget te gisele waertGa naar voetnoot99
100[regelnummer]
(Hi was coene ende onvervaert);
 
Herle brac, ende Daelheem wan:Ga naar voetnoot101
 
Dese hertoge, dese edele man,
 
Die aldus, over hoge daet,
 
Jeghen den bisscop Coenraet,Ga naar voetnoot104
105[regelnummer]
Tusschen Mase enten Rijn, wrachte,
 
Ende nochtan weder brachte
 
Onbestreden al sijn heer,
 
Hi sterf, men groeffene te Vileer:Ga naar voetnoot108
 
Sire sielen geve God genade!Ga naar voetnoot109
110[regelnummer]
Hier met swigic sire dade.
 
Doen hi van der werelt sciet,
 
Ende sijn sone, die Heinric hiet,Ga naar voetnoot112
 
Bleef Hertoge na hem, ende heere
 
Van Brabant, die oec seere
115[regelnummer]
Trecht na sijns vader aert,Ga naar voetnoot115
[pagina 7]
[p. 7]
 
In allen dogheden, want hi wart
 
Coene ende hovesch, melde ende wert,Ga naar voetnoot117
 
Ende in allen lande seere vermeert,Ga naar voetnoot118
 
Vromich van tornire spele,
120[regelnummer]
Dies hi hanteerde herde vele,Ga naar voetnoot120
 
Van lande te lande, met grooter eeren:
 
Maer owi, hi moeste keerenGa naar voetnoot122
 
Jonc in die ghemeine vaertGa naar voetnoot123
 
Daer die doot af en spaert,Ga naar voetnoot124
125[regelnummer]
Noch die arme, noch die rike.
 
God moete sijn siele ewelike,
 
Om sine ghenade, leiden daerGa naar voetnoot127
 
Daer die bliscap es ghewaer;Ga naar voetnoot128
 
Want hier es men onlange blide.
130[regelnummer]
Daer bi, te dien tide
 
Moeste hi dese werelt begeven,
 
Dat hem soude hebben sijn leven
 
Ter bliscap best ghedogen.Ga naar voetnoot133
 
Van Borgonsen tsertogen
135[regelnummer]
Dochter hadde hi te wive;Ga naar voetnoot135
[pagina 8]
[p. 8]
 
Die liet hi weduwe, na sinen live,Ga naar voetnoot136
 
Met viere iongen weesen,
 
Daer Brabant bi in vreesen
 
Bleef, ende in verdriete groot;
140[regelnummer]
Want het geviel, na sine doot,
 
Dat her Heinric (sijn broeder
 
Van vader ende niet van moeder),
 
Die lantgrave van Doringen,Ga naar voetnoot143
 
Niet en conste toe bringen
145[regelnummer]
Dat hi montbore ware blevenGa naar voetnoot145
 
Van Brabant. Doe hijt begeven
 
Moeste, ende uten lande keerde,
 
Alsoe alse lantrecht leerde
 
Woude op rechten sine gebrekeGa naar voetnoot149
150[regelnummer]
Her Heinric van Gaesbeke,Ga naar voetnoot150
 
Ende montbore sijn metten rechte;
 
Want van geborte ende van geslechte
 
Was hi, te dien tide,
 
Die naeste vander swert siden,Ga naar voetnoot154
[pagina 9]
[p. 9]
155[regelnummer]
Doet die lantgrave begaf,
 
Diere montbore soude sijn af.Ga naar voetnoot156
 
Grave Otte van Gelre, ende sijn broeder
 
Bisscop Heinric, van hare moederGa naar voetnoot158
 
Waren si alse na belancGa naar voetnoot159-161
160[regelnummer]
Den weesen doe van Brabant
 
Alse van Gaesbeke was haer neve;
 
Die rieden hem beide, dat hi bleve
 
Van Brabant montbore;
 
Want hi ware gerechte ore.
165[regelnummer]
Doen si hem dat hadden gheraden
 
Stonden si daer na met daden,
 
Datsi selve wouden bliven
 
Montbore, ende verdriven
 
Haren neve daer af met crachte.
170[regelnummer]
Diere weesen moeder dachte
 
(Die hertoghinne Alijs,
 
Die bedachtich was ende wijs)Ga naar voetnoot172
 
Dat en gheen van alle desen
 
Des lants orboer en soude wesen;
175[regelnummer]
Daer bi ginc si doen viseren,Ga naar voetnoot175
 
Dat si elken met anderen soude weren,Ga naar voetnoot176
 
Van al dien heeren die doen wouden
 
Die montborscap van Brabant houden.
[pagina 10]
[p. 10]
 
Nu hoort wat die hertoginne,
180[regelnummer]
Die vorsienich was van sinne,
 
Met desen heeren doen dede.
 
Int begin maecte si vrede
 
Metten grave Otten van Gelre
 
Met bisscop Heinrike, ende oec elreGa naar voetnoot184
185[regelnummer]
Met andren heeren, na ende bi;Ga naar voetnoot185
 
Daer nae thoenese, dat siGa naar voetnoot186
 
Heeren Heinrike was verbolgenGa naar voetnoot187
 
Van Gaesbeke, ende dede haer volgen
 
Den grave van Gelre ende dien bisscop
190[regelnummer]
Van Ludeke, sinen broeder, opGa naar voetnoot190
 
Dlant van Gaesbeke, datsi storden.
 
Ende daer na, cortelinghe, worden
 
Die bisscop ende die grave beide
 
Uut Brabant, met behindicheide,
195[regelnummer]
Van diere montborescap gedaen;
 
Want selve woude sijt onderstaen,
 
Die hertoginne vrouwe Aleys.
 
Heeren Godevaerde van Parweys,Ga naar voetnoot198
 
Ende heeren Wouter BerthoudeGa naar voetnoot199
200[regelnummer]
Riep si te rade, ende woude
 
Met hare hulpen Brabant
 
Selve behouden in hare hant,
 
Tote dat haer kinder daer toe dochten,
 
Dat sijt selve berechten mochten.Ga naar voetnoot204
205[regelnummer]
Her Godevaert van Parweis starf
 
Daer na sciere, ende doe warfGa naar voetnoot206
 
Die montborscap van dien lande
[pagina 11]
[p. 11]
 
In heern Wouter Berthouts hande,
 
Ende in heeren Heinric, sijns neven,
210[regelnummer]
Van Boutersheem: si twee blevenGa naar voetnoot210
 
Van Brabant doe al heeren,
 
Ende holpen, met grooter eeren,
 
Der weesen moeder, diere vrouwen,
 
Brabant vermontboren met trouwen.
215[regelnummer]
Doent alsoe verre quam,
 
Dat van Brabant ane nam
 
Die montborscap her Berthout,
 
Worden hem thant onhoutGa naar voetnoot218
 
Selke heeren, die oec woudenGa naar voetnoot219
220[regelnummer]
Die montborscap hebben behouden,
 
Ende vanden rade sijn alsoo wale.
 
Diere was her Aernout van Wesemale,Ga naar voetnoot222
 
Die maerscalc van Brabant, een;
 
Want van rechte, na sijn leen,
225[regelnummer]
Dat hi hilt, woude hi plichtenGa naar voetnoot225
 
Metten ghenen, die berichten
 
Die weesen van Brabant soude:
 
Des en woude men hem niet houden,
 
Noch vore recht oec bekinnen.
230[regelnummer]
Daer bi trecte hi binnen
 
Die beste stat ene van Brabant,
 
Te Lovene, daer hi doen vant
 
Een felle veede ende een hardeGa naar voetnoot233
 
Die stont tusschen die BlanckardeGa naar voetnoot234-235
235[regelnummer]
Ende die Coelneren, twee geslechten
[pagina 12]
[p. 12]
 
Die ieghen een wouden vechten,
 
Ende hen dicke ondersloeghen.Ga naar voetnoot237
 
Die Coelneren die droeghen
 
Hen van maechscape altemale
240[regelnummer]
Aen heeren Arnoude van Wesemale.
 
Dat was wille ende ghevoech
 
Heeren Aernouts van Wesemale genoech;
 
Want hi toech hem doe, ende bleef
 
Aen die Coelneren, ende verdreef
245[regelnummer]
Die Blanckarde alle uter stat;
 
Want si droegen vele batGa naar voetnoot246
 
(Die Blanckarde) metter hertoginnen,
 
Dan metter stat van binnen;
 
Daer bi was al ghemeyne
250[regelnummer]
Te Lovene binnen, groot ende cleyne,
 
Dien Blanckarden onhout.
 
Alsoe wert her Arnout
 
van Wesemale te Loyene heere,
 
Ende orlogede, lange ende seere,
255[regelnummer]
Jeghen die Berthoude, sonder sparen,
 
Om datsi sonder hem waren
 
Montboren van Brabant,
 
Ende ieghen alle die hi vant
 
Hulperen der hertoghinnen.
260[regelnummer]
Bi deser grooter omminnenGa naar voetnoot260
 
Stont Brabant in swaren tweste;
[pagina 13]
[p. 13]
 
Want vanden lande die beste,
 
Beide van heeren ende van staden,Ga naar voetnoot263
 
Woude doen elc anderen scaden,
265[regelnummer]
Waer sijt toe bringen mochten.
 
Ende want dese ieghen een vochten,
 
Woudemen doen ane striden
 
Brabant, in allen siden.
 
Daer bi moesten die iongen weesen
270[regelnummer]
Van Brabant tileec reesenGa naar voetnoot270
 
Ghewapent achter lande riden,
 
Ghelijc oft si souden striden,
 
Om dat beide riken ende armen
 
Te voorder soude ontfarmenGa naar voetnoot274
275[regelnummer]
Dat mense soude des lants verdriven,
 
Maer hen hulpen in haer erve bliven.
 
Die bisscop Heinric, ende van Gelre
 
Die grave, sijn broeder, waren felre
 
Jeghen Brabant altoes,Ga naar voetnoot279
280[regelnummer]
Om dat mense montbore niet en coes;
 
Daer bi die bisscop Heinric
 
Hilt over al weder bicGa naar voetnoot282
 
Op die van Brabant, waer hi conste.
[pagina 14]
[p. 14]
 
Nu hoort, wie hijs ierst begonsteGa naar voetnoot284
285[regelnummer]
Op ben te wrekene sijn vernoy.Ga naar voetnoot285
 
Falais, tusschen Hanuut encle Hoy,Ga naar voetnoot286
 
Behoort ten leene van Brabant:
 
Dat hadde hi te siere hant
 
Vercregen gherne, hadde hi gemogen.
290[regelnummer]
Daer quam hi vore ghetogen,
 
Ende belaeght met herecrachte.Ga naar voetnoot291
 
Dat casteel hadde mure ende grachte,
 
Dat een stucke mochte verbeiden.Ga naar voetnoot293
 
Her Wouter Bertbout dede bereidenGa naar voetnoot294
295[regelnummer]
Al Brabant hier en binnen,Ga naar voetnoot295
 
Bi rade der hertoghinnen,
 
Ende deedse alle trekken uut,
 
Torsse ende te voet. Eer si te HanuutGa naar voetnoot298Ga naar voetnoot298-302
 
Quamen, met haren here,
300[regelnummer]
Was gherumet, sonder ghewere
 
Ende sonder vrede, ende sonder pays,
 
Die bisscop weder Tan Falays;
 
Want hine dorste niet langer letten,Ga naar voetnoot303
 
Doen bi wiste datten ontsettenGa naar voetnoot304
[pagina 15]
[p. 15]
305[regelnummer]
Her Berthout woude, metten lande
 
Van Brabant. Die groote scande,
 
Die daer beginc die bisscop,
 
Die woude hi wreken weder op
 
Heeren Wouter Berthoude,
310[regelnummer]
Dien hi weder doen woude
 
Scande, ende sware scade doen,
 
Daer hi meneghen baroen,
 
Ende daer toe meneghen hoegen man,
 
In siere hulpen om ghewan,
315[regelnummer]
Van over Rijn, verre ende wide,
 
Ende oec van in dese side,
 
Beide graven ende hertogen,
 
Ende alle die wapenen geplogen
 
Hadden, beide aerm ende rike,
320[regelnummer]
Sonder heeren DiederikeGa naar voetnoot320
 
Van Valkenborch, ende die sine,
 
Tusschen der Mase enten Rine,
 
Hadde die bisscop alle ieghen
 
Heeren Berthoude doe vercreghen,
325[regelnummer]
Ocht om bede, ocht om gichte.Ga naar voetnoot325
 
Daer toe van sinen gheslechte,
 
Beide staden ende papen,Ga naar voetnoot327
 
Daer toe ridder ende cnapen
 
Clagede hi, dat, met ghewout,Ga naar voetnoot329
330[regelnummer]
Te Mechelen her Berthout
 
Van Ludeke sinte LambrechteGa naar voetnoot331
 
Sijn erve ontcrichte tonrechte,
 
Ende bat hen allen, dat sijt wraken.
 
Si antworden hem ende spraken,
[pagina 16]
[p. 16]
335[regelnummer]
Dat is ghereet waren daer toe.
 
Alsoe vercreech die bisscop doe
 
Een sterc here ende een groot
 
Torsse ende te voet; want hi ontboet
 
Te Ludeke, te Hoye ent te Denant,Ga naar voetnoot339
340[regelnummer]
Ende ghemeinlike al sijn lant,Ga naar voetnoot340
 
Aerme ende rike, alle die dochtenGa naar voetnoot341
 
Daer toe, datsi striden mochten,
 
Dat mense achter niet en liete
 
Die gravinne Margriete
345[regelnummer]
Van Vlaenderen was te hulpen coment
 
Den bisscop, met menegen vromen
 
Man; die lagen, te dire wilen,
 
Mechelen na in drie milen,
 
Tusschen Borcheem ende Rupelmonde.Ga naar voetnoot349
350[regelnummer]
Al woudic seggen nu en condeGa naar voetnoot350
 
Vanden heeren niet tgetal,
 
Die de bisscop met hem al
 
Voor Mechelen doen brachteGa naar voetnoot353
 
Daer hi vore mure ende grachteGa naar voetnoot354
355[regelnummer]
Noch ander porte en ghene en vant,
 
Sonder die van Brabant,
 
Ende heeren Berthouts mage;Ga naar voetnoot356
 
Die hadden soe stercken laghe
 
Voor Mechelen soe gheleegt,
360[regelnummer]
Dat dicwile wert gheseegt,Ga naar voetnoot360
 
Dat men en wiste van stenen
[pagina 17]
[p. 17]
 
In al dlant muer en ghenen,
 
Soe seker ende soe vasten,
 
Alse Mechelen hadde metten gasten,Ga naar voetnoot364
365[regelnummer]
Die hen te hulpen comen waren,
 
Ende bereet met haren scaren
 
Hilden, torsse ende te voete,
 
Den bisscop Heinric te ghemoete;
 
Soe dat hire door moeste liden,Ga naar voetnoot369
370[regelnummer]
Sonde hi te Mechelen in riden.
 
Die bisscop was vermoghen
 
Van sterken here, ende quam ghetogen
 
Der stat yan Mechelen soe bi,
 
Dat sine viande ende hi
375[regelnummer]
Elc anderen mochten sien.
 
Doen en woude hi niet voort tien;Ga naar voetnoot376
 
Maer hi dede sijn volc logeren,
 
Ende lietse hen verposeren,
 
Ende ghereet maken ten stride.
380[regelnummer]
Dus lagen si, in elke side,
 
Ghebattaelgiert drie dage;
 
Want her Berthout, ende sine mage,
 
Ende sijn hulpe, die en wouden niet
 
Den bisscop sueken, dat ment liet;Ga naar voetnoot384
385[regelnummer]
Om dat die bisscop was sijn heere.Ga naar voetnoot385
 
Daer dede her Berthout aen sijn eere;Ga naar voetnoot386
 
Want hi was des bisscops man.
 
Die bisscop hadde gherne nochtan
 
Ghesien, datmen hadde ghestreden;
[pagina 18]
[p. 18]
390[regelnummer]
Maer die heeren woudent vreden,Ga naar voetnoot390
 
Die daer metten bisscop quamen.
 
Doen si die Brabantsone vernamen,Ga naar voetnoot392
 
Ieghen hen soe starc ghescart,
 
Ende soe willich ten stride wart:
395[regelnummer]
(Want die brabantre waren
 
Soe willich met haren scaren,Ga naar voetnoot396
 
Datsi ginghen onderlinghe
 
Om dat vore striden dingen;Ga naar voetnoot398
 
Want doet ten stride soude ghevallen
400[regelnummer]
Doen wonde elc van hen allen,
 
Beide torsse ende te voete,
 
Te vorst sijn te ghemoete.Ga naar voetnoot402
 
Dat hadden haestelike vernomen
 
Die metten bisscop waren comen
405[regelnummer]
Beide heeren ende baroene);
 
Daer beiageden si die soene,Ga naar voetnoot406
 
Want si vreesden van verdriete.
 
Die gravinne Margriete
 
Van Vlaenderen was daer mede;
410[regelnummer]
Ga naar margenoot+Die verwarf doen enen vrede
 
Ende bracht te soenen, in dier manieren,
 
Dat die bisscop met hen vierenGa naar voetnoot412
 
Riden soude met gheleide,
[pagina 19]
[p. 19]
 
Te Mechelen in, aen die ameide;Ga naar voetnoot414
415[regelnummer]
Want die bisscop hadde gesworen
 
Bi sinte Lambrechte, te voren,
 
Dat hi te Mechelen toe soude,Ga naar voetnoot417
 
Eer hi weder keeren woude,
 
Al waert dien van Brabant leet:
420[regelnummer]
Om te volbringhene sinen eet
 
Ghestaede men hem doen, datGa naar voetnoot421
 
Hi riden mochte voor die stat,
 
Ende aen die ameide slaen sijn hant
 
(Want ander borge noch anderen pant
425[regelnummer]
En vercreech hi van sire soenen).
 
Alsoe wert hem ende dien baroenen,
 
Die hi daer toe hadde verre gehaelt,
 
Voor Mechelen doen betaelt.
 
Daer met moesten si wederkeeren.Ga naar voetnoot429
430[regelnummer]
Alsoe bleef in grooter eeren
 
Her Wouter Berthout van dier reesen,
 
Bi hulpe van den iongen weesen
 
Van Brabant, die met haren rotenGa naar voetnoot433
 
Den bisscop Mechelen vore sloten,
435[regelnummer]
Sonder veste met hercrachte,
[pagina 20]
[p. 20]
 
Dat al die ghene, die hi daer brachte,
 
Den bisscop, niet en consten gheandenGa naar voetnoot437
 
Diere scade: ende diere grooter scanden,
 
Die de bisscop daer af leet,
440[regelnummer]
Was hi wel weert, want hi ane street,Ga naar voetnoot440
 
Waer hi mochte, sijn ionge neven,
 
Sint datsi verweest bleven,Ga naar voetnoot442
 
Met scalke treeken ende met fellen.
 
Te Tricht dede hi haer galge vellenGa naar voetnoot444
445[regelnummer]
Met crachte, ieghen haren danc,Ga naar voetnoot445
 
Ende daer toe hare dingebancGa naar voetnoot446
 
Dede hi daer worpen over rugge.
 
Te Wijc stont bi die bruggeGa naar voetnoot448
 
Enen torre, om dier bruggen hoede,Ga naar voetnoot449
450[regelnummer]
Daer trac hi vore, met overmoede,Ga naar voetnoot450
 
Die bisscop, stormen met sinen heere.
 
Op dien torre was ghewereGa naar voetnoot452-453
 
Starc, eer men hem opgaf;
 
Nochtan wan hi hen dien af.
455[regelnummer]
Daer waren drie hondert man
 
Van Brabant comen, eer hine wan,
 
Te hulpen heeren DiederikeGa naar voetnoot457
 
Van Valkenborch: hi ware tote Wike
 
Ghereden gherne met ghewout,
[pagina 21]
[p. 21]
460[regelnummer]
Want hi was dien van Brabant hout,Ga naar voetnoot460
 
Ende hadde den toren ontset;
 
Maer dat wert alsoe verlet,
 
Dat des hertogen liede onder
 
Bleven: dat was meer dan wonder;
465[regelnummer]
Want dat daer si bleven achter,
 
Dat was die ierste lachter,Ga naar voetnoot466
 
Ende daer toe oec die leste,
 
Dat van orloge of van tweste
 
Dlant van Brabant ye ghewan,Ga naar voetnoot469
470[regelnummer]
Die wile dat die edele manGa naar voetnoot470
 
Her Berthout hilt die montborscap.
 
Maer, al was hi daer soe slap,
 
Dat hi den bisscop Wijc liet winnen,
 
Met hulpe dire hertoghinnen
475[regelnummer]
Hilt hi soe eerlijc ende soe wale
 
Den lande van Brabant sine pale,
 
Tallen staden ende tallen inden,
 
Datmen niet en can vinden
 
Dat si stoc ochte steen verlooren,
480[regelnummer]
Sonder te Wijc allene den torre,
 
Dien die bisscop breken dede.Ga naar voetnoot481
 
Aldus stont met onvreden
 
Brabant, ende met ongemake,Ga naar voetnoot483
[pagina 22]
[p. 22]
 
Van dien heeren, sonder sake,Ga naar voetnoot484
485[regelnummer]
Die al om waren gheseten,
 
Ende Brabant ane betenGa naar voetnoot486
 
Met orlogen, ende met reesen,
 
Tallen staden, eer die weesen
 
Van Brabant quamen te haren dagen.
490[regelnummer]
Soudic voort nu ghewaghen
 
Sonderlinghe alder stucken,
 
Hoe men Brabant woude verdrucken,
 
Dies was soe vele meer daer toe,
 
Dan ic nu ghewach doe,
495[regelnummer]
Dat verlinghen soude die tale:
 
Daer bi latict altemale,
 
Ende wille voort scriven hoe Johan
 
Van Brabant thertogerike ghewan.
 
Al hebbic vore gemaket cont
500[regelnummer]
Een deel, hoe dat met Brabant stont,
 
Na tshertogen Heinrics doot,
 
Tote dat sine kinder worden groot,
 
Ic ben nu ierst ter yeesten comen,
 
Daer ic nu hebbe aen ghenomen
505[regelnummer]
Dat icse in dietsche dichten wille:
 
Elc doe my een ghestille,Ga naar voetnoot506
 
Die dese ystorie voort begeert.
 
Heinric, Jan, Godevert,
 
Ende daer toe ioncfrouwe Marie,
510[regelnummer]
Dit sijn sonderlinghe die
 
Kinder alle viere bi namen,
 
Die van den hertoge Heinrike quamen,
 
Ende na sine doot verweeset bleven.
 
God, die alle dinc mach geven
515[regelnummer]
Na sinen wille, want hi daer af
[pagina 23]
[p. 23]
 
Gheweldich heere es, hi gafGa naar voetnoot516
 
Den oudsten broeder van desen,
 
Die hertoge te recht soude wesen,
 
Heinrike, selke mesquame,Ga naar voetnoot519
520[regelnummer]
Beide aen sin ende ane lichame,
 
Dat hi daer toe niet en dochte,
 
Dat hi hertoghe wesen mochte.
 
Dat mercte wel die hertoginne,
 
Der kinder moeder, dat van sinne
525[regelnummer]
Heinric niet en was soe vroet,
 
Dat orbor ware ochte goet
 
Den lande, dat hi bleve heere;
 
Daer bi, om dies lants eere,
 
Viseerde si om gerechte trouwe,
530[regelnummer]
(Der kinder moeder, die edel vrouwe,)
 
Dat Heinric soude des lants vertien,Ga naar voetnoot531
 
Ende openbare dies lyen,Ga naar voetnoot532
 
Voor die stade ende vor die manne,Ga naar voetnoot533
 
Dat hi op droege Janne
535[regelnummer]
Sinen broeder erve ende leen.
 
Des raets droech oec in een,Ga naar voetnoot536
 
Met hare, her Wouter Berthout;
 
Want hi was den lande hout:
 
Daer bi vorderde hi die sake,
540[regelnummer]
Dat men Janne soude hertoge maken;
 
Want hi geraecter was ende vroederGa naar voetnoot541
 
Dan Heinric, sijn outste broeder.
 
Ic corte beide redene ende woort.
 
Die raet hier af hi ginc voort;
[pagina 24]
[p. 24]
545[regelnummer]
Want doen die kinder waren
 
Soe verre comen te hare iaren,
 
Datsi selve van rechte souden
 
Haer lant berechten, ende houden,Ga naar voetnoot548
 
Wert een parlement genomen:Ga naar voetnoot549
550[regelnummer]
Te Cortenberge dede men comenGa naar voetnoot550
 
Die stade van Brabant, clein ende groote,Ga naar voetnoot551
 
Ende daer toe ridderen ende genote,Ga naar voetnoot552
 
Ende al die ghene daer macht aen lach.
 
Op den voorgenoemden dachGa naar voetnoot554
[pagina 25]
[p. 25]
555[regelnummer]
Vergaderden dese alle daer.
 
Daer gaf Heinric openbaerGa naar voetnoot556
 
Voor hen op sinen broeder
 
Janne, met rade sijnre moeder,
 
Thertogherike van Brabant,
560[regelnummer]
Ende woude, dat al dlant
 
Janne voor rechten heere kinde.
 
Van niemanne, die hem versinde,Ga naar voetnoot562
 
En wert scoenre gichte nie
 
Ghegeven tenen male, dan die
565[regelnummer]
Heinric sinen broeder gaf,
 
Doen hi des hertogerijcs ginc af.
 
Nochtan vercoes hi dat beste
 
Na die tale Heinrics, in 't leste;Ga naar voetnoot568
 
Want doen hi hadde opgegeven
570[regelnummer]
Brabant, leide hi sijn leven
 
In Borgongen, daer menne sindeGa naar voetnoot571
 
In ene abdye, daer hi inde
 
Alse een monec metten abite:Ga naar voetnoot573
 
Maer hine leidde niet die vite,Ga naar voetnoot574
[pagina 26]
[p. 26]
575[regelnummer]
Die de moneke hebben te rechte;
 
Want hi hilt seriante ende knechte,Ga naar voetnoot576
 
Ende hadde allene een scoene sale,
 
Alse hem betaemde wale,
 
Daer men hem diende in, eerlike,
580[regelnummer]
Tote dat hi voer in hemelrike,
 
Dat hem God, van rechter scout,Ga naar voetnoot581
 
Hadde bereet. Dus wert hem gout,Ga naar voetnoot582
 
Na sine doot, vore dat caf
 
Van eerterike, dat hi hier begaf.
585[regelnummer]
Al scheent ter werelt ramspoet,
 
Die wissel was hem goet,
 
Daer hi met dat mochte vercrigen.Ga naar voetnoot587
 
Hier willic Heinric voort geswigen;
 
Want hem wert gheloent:
590[regelnummer]
Hi es coninc ewelijc ghecroent.
 
Nu, hebdi wel verstaen,
 
Dat parlement es soe vergaen,
 
Dat van Brabant Jan
 
Thertogerike daer ghewan,
595[regelnummer]
Daer hi niet en was toe gheboren.
 
Doen hi daer toe was vercoren
 
Verhoget, na der werelt eere;Ga naar voetnoot597
 
Want doen hi quam te diere eeren,
[pagina 27]
[p. 27]
600[regelnummer]
Hilden hem steden ende heeren,Ga naar voetnoot600
 
Ende ghemeinlike al dlant.
 
En was heere, riddere, noch seriant,Ga naar voetnoot602
 
Verre ende na, en geen soe wilt,
 
Die van Brabant goet hilt,
605[regelnummer]
Hine versochte doen sijn leen.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot605
 
Doen en bleef orloge oec en geen,
 
In Brabant staende, noch oec clage,
 
En worde versoent te dien dage,Ga naar voetnoot608
 
Beide van steden ende van baroenen.
610[regelnummer]
Daer quam doen te soenen
 
Die marscalc her Aernout
 
Van Wesemale, dien onthoutGa naar voetnoot612
 
Hadde gheweest die hertoginne.
 
Dus wert alle omminne
615[regelnummer]
In Brabant af ghedaen.
 
Doen Johan hadde ontfaen
 
Thertogerike van sinen broeder,
 
Die ghene oec die sire moeder
 
Ende heeren Berthoude te voren
620[regelnummer]
Hadden gedaen leet ende toren,Ga naar voetnoot620
 
Die moesten hen ghematen.
 
Die heeren, die alomme saten,
 
Ende ieghen Brabant waren hart:
 
Doen Jan hertoge wart
625[regelnummer]
Hilden si hen met ghemake;Ga naar voetnoot625
 
Want Janne ginc sine sake
 
Ter eeren wert, in allen dingen;Ga naar voetnoot627
[pagina 28]
[p. 28]
 
Want hi ghewan, cortelinghe
 
Daer na, te wive des rijes
630[regelnummer]
Ga naar margenoot+Conincs dochter Lodewijcs
 
Van Vranckerike, des groots heeren.
 
Daer quam hi te hoger eeren,
 
Doen hem verre die hoechste man,
 
Die men ter werelt vinden can,
635[regelnummer]
Sijnre dochter te wive gaf.
 
Hoe hogelike dat men daer af
 
Die brulocht dreef, entie feeste,
 
Dat soude verlingen die yeeste,Ga naar voetnoot638
 
Woudic dat al tellen voort:Ga naar voetnoot639
640[regelnummer]
Ga naar margenoot+Maer owi, sonder gheboortGa naar voetnoot640
 
Sterf si daer na cortelinghe!
 
Haer siele moe te God bringen
 
In sine ewelike ghenade;
 
Want Brabant was si groote scade
645[regelnummer]
Ter doot, die edele vrouwe.
 
Beide van scaden ende van rouwen
 
Die groot daer ane gelach
 
Gheswigic, ende doe voort gewach
 
Hoe dat die hertoge doen wies,
650[regelnummer]
Ende woude hem wreken diesGa naar voetnoot650-652
 
Dat Brabant was gevreest,
 
Die wile dat hi was verweest.
 
Sint dat horen ende mammeGa naar voetnoot653-655
 
Die hertoge liet, daer ne sijn amme
655[regelnummer]
Met op voesterde ende hilt,
[pagina 29]
[p. 29]
 
Wert beide helm ende scilt
 
Sinen bal ende sinen dop,Ga naar voetnoot657
 
Daer met die kinder, alsi op
 
Wassen, hare spel driven.
660[regelnummer]
Dat spel liet hi achter bliven,
 
Die hertoge, in sinen kintschen dagen;
 
Want hi moeste ionc wapen dragen,
 
Om dat hi was verweest bleven:Ga naar voetnoot663
 
Daerbi wert hi, al sijn leven,
665[regelnummer]
Ten wapenen bereeder vele
 
Ende beter, dan teneghen spele.
 
Dat dede hi in scine wale;Ga naar voetnoot667
 
Want doen hi Brabant altemaleGa naar voetnoot668-669
 
Ghemeinlike ute brachte,
670[regelnummer]
Torsse ende te voet, met hercrachte,
 
Was hi noch doen ionc van iaren.
 
Nochtan woude hi wreken varen
 
Met overmoede sinen voren,
 
Op die ghene, die hen te voren
675[regelnummer]
Jeghen hem hadden gekeert.
 
Hi ontboot den grave Robbeert,
 
Sire moyen sone van Aertoys,
 
Die met meneghen fransoys
 
Hem doen te hulpen quam.
680[regelnummer]
Doen bisscop Heinric vernam
 
(Die dicke te voren hadde verdient
 
Dat hem die hertoge was onvrient,)
 
Dat die hertoge met here
 
Ute quam, te ghewere
685[regelnummer]
En bereidder hem iegen niet
[pagina 30]
[p. 30]
 
Die bisscop doen; want hi gheliet,
 
Dat hi ten stride niet en woude comen:
 
Nochtan voer hi, met menegen vromen
 
Man, doen te Sentruden inne.Ga naar voetnoot689
690[regelnummer]
Die hertoge was toten vinne,Ga naar voetnoot690
 
(Tusschen Leeuwe ende Sentruden steet),Ga naar voetnoot691
 
Comen doen, alsoe bereet,
 
Dat hi ints bisscops lant woude tien:
 
Maer doen quam die bisscop, binnen dien,Ga naar voetnoot694
695[regelnummer]
Dat die doot hadde gehaelt,
 
(Daer al die werelt met betaelt)
 
Sijnre moeder der hertoghinnen,
 
Daer af die siele moete ghewinnen
 
Vroude, in deewelike leven:Ga naar voetnoot699
700[regelnummer]
Van hare willic die tale begeven.
 
Tien selven tide quam oec tAken
 
Die coninc Rodolf. Bi desen saken
 
Liet die hertoge opbreken,
 
Sijn here; want hi voer spreken,Ga naar voetnoot704
705[regelnummer]
Taken binnen, den coninc,Ga naar voetnoot705
 
Daer hi doen af ontfinc
 
Sijn leen, met grooter eeren.Ga naar voetnoot707
 
Des swigic voort ende sal keeren
 
Op die yeeste, daer icse liet.
710[regelnummer]
Eer tshertogen here sciet,
[pagina 31]
[p. 31]
 
(Dat voor Leeuwe gelogeert lach,
 
Alsic vore dede ghewach),
 
Die ghene, die ute om voeder reden,
 
Berneden soe al ombestredenGa naar voetnoot714
715[regelnummer]
Vrihoutheem, in sbisscops lant,Ga naar voetnoot715
 
Alsoe dat men beide roec ende brant
 
Openbare te Sentruden sach,
 
Daer die bisscop binnen lach.
 
Nochtan bleeft ongewroken:
720[regelnummer]
Daer en wert oec af gesprokenGa naar voetnoot720
 
Nie sint soene noch vrede;
 
Want die paeus van Roeme dede,
 
Alse men wel heeft hooren seggen,
 
Daer na cortelinge, leggen
725[regelnummer]
Eene consilie te Lyoen,Ga naar voetnoot725
 
Daer toe quam menich baroen,
 
Van leeken ende van papen beide;
 
Want van al kerstenheideGa naar voetnoot728
 
Quamen daer al die prelate.
730[regelnummer]
Daer wert, om sine onmate,Ga naar voetnoot730
[pagina 32]
[p. 32]
 
Die bisscop Heinric ontset
 
Van sinen bisdome, dat belet
 
Met aventuren lichten waer bleven,Ga naar voetnoot733
 
Hadde hi hulde gehadt sijns neven
735[regelnummer]
Van Brabant des hertogen;
 
Maer die droech hi hem onmogen.Ga naar voetnoot736
 
Alsoe wert hi des bisdoms quite,
 
Ende voer woenen, als een ermite,
 
Op ene borch, te Montfoort:Ga naar voetnoot739
740[regelnummer]
Hoe hi sijn leven leidde voort,
 
Sint dat hi dat bisdom liet,
 
Dan hoort te deser yeesten niet;Ga naar voetnoot742
 
Daer bi swigic nu dies.
 
Nu hoort, hoe dat hi opwies,
745[regelnummer]
Die hertoge Jan, ende toe nam
 
In grooter eeren, waer hi quam.
 
Doen die hertoge hadde verlooren
 
Sijn wijf, die hi hadde te voren,
 
Van Vranckerike die edele vrouwe,
750[regelnummer]
Doen gaf hem na ondertrouwe
 
Sire suster die grave GhiGa naar voetnoot751
 
Van Vlaenderen. Noch verre noch bi
 
En wiste men, noch en vant
 
Orberleker BrabantGa naar voetnoot754
[pagina 33]
[p. 33]
755[regelnummer]
En ghenen huweleec dan dien;
 
Daer bi liet ment gescien,
 
Want daer met soe en sciet
 
Die vrientschap nochtan niet
 
Tusschen Vranckerike ende Brabant;
760[regelnummer]
Want daer quam tusschen na een bant,Ga naar voetnoot760
 
Die vrientscap moeste toe bringhen;
 
Want daer na nam cortelinghe
 
Jonc Van Brabant ioncfrouwe Marie,Ga naar voetnoot763
 
Tshertogen suster, den hoegen vrieGa naar voetnoot764
765[regelnummer]
Den coninc Philips van Vranckerike:
 
Dese maecte hi, eerlike,Ga naar margenoot+
 
Ghetroude coninghinne
 
Van Vranckerike: dus wert die minne
 
Van Vranckerike ende van Brabant
770[regelnummer]
Vernuwet weder; want
 
Die coninc Philips ghewan
 
Sonderlike lief den hertoge Jan,
 
Om wijsheit ende om vromicheide,
 
Die met hem op wiesen beide;
775[regelnummer]
Want, eer die hertoge ridder waert,
 
Voer met here te Spaengen waert
 
Van Vranckerike die coninc.
 
In die vaert oec ontfinc
 
Die hertoge Jan oec groote eere;Ga naar voetnoot779
780[regelnummer]
Want hi brachte den grooten heere
 
Van Vrankerike een conroetGa naar voetnoot781
 
Te hulpen, soe goet, dat even groot
[pagina 34]
[p. 34]
 
En geen en was diesghelike,
 
In al there van Vranckerike.
785[regelnummer]
Aldus wert in Saveterne,Ga naar voetnoot785
 
Int conincrike van Spaengen verre,
 
Die hertoge Jan vroech bekint.Ga naar voetnoot787
 
Nu hoort, hoe hi noch meer, sint
 
Doen hi ridders leven leidde,
790[regelnummer]
Sine eere ende sinen name bereidde.
 
Doe die coninc Philips scietGa naar voetnoot791
 
Ute Spaengen, dat en behoort niet
 
Nu te deser yeesten voort;
 
Daer bi latic hier die woort
795[regelnummer]
Bliven vander spaenscher vaert,
 
Ende tellen voort, hoe dat ridder waert
 
Die hertoge Jan van Brabant,
 
Dien ridder maecte metter hant
 
Te Parijs eerlike
800[regelnummer]
Die coninc Philips van Vranckerike,
 
Die hem groote eere dede.
 
Daer wert doen oec ridder mede
 
Godevaert, tsertogen broeder
 
Beide van vader ende van moeder:
805[regelnummer]
Dese twee worden alle beide
 
Vermeert van vromicheiden
 
Daer na, in corten tide,
 
In allen lande, verre ende wide,
 
Want, na die waerheit van dien dingen,
810[regelnummer]
Eer si ridders name ontfingen,
 
In Vranckerike ende in Almaengen,
[pagina 35]
[p. 35]
 
In Ingelant ende in Bartaengen,Ga naar voetnoot812-814
 
In Poitau ende in Gasscoengen,
 
In Janpaengen ende in Borgoengen,
815[regelnummer]
Ende in allen lande, was worden slap
 
Ten wapenen alt ridderscap;
 
Soe dat men van wapenen vierdeGa naar voetnoot817
 
Daer men wilen meest tornierde.Ga naar voetnoot818
 
Maer doen die hertoge Jan
820[regelnummer]
Van Brabant ridders name gewan,
 
Voer hi tornieren ende iosteren,Ga naar voetnoot821
 
Ende die wapene hanteren
 
Eerlike, van lande te lande,
 
Ende quite dire ridder pande,Ga naar voetnoot824
825[regelnummer]
Die van vremden lande waren,
 
(Want hi en conste niet sparen,)
 
Groote orsse, die hi gaf,
 
Ende etentide, soe datter afGa naar voetnoot828
 
Verwackerden ende ontsprongen
830[regelnummer]
Riddere van allen tonghen,
 
Die te voren laghen stille,
 
Ende om tshertoghen wille
 
Ten wapenen mede quamen,
 
Doen si die vromicheit vernamen
835[regelnummer]
Want te voren, over al,
 
Nam hi dat meeste getal
 
Altoes van ridderen op sine side;
 
Nochtan verweerde hi hem met stride,
 
Dat hi al dickest boven bleef.
840[regelnummer]
Gheviel oec, dat men onder dreef,Ga naar voetnoot840
 
Soe Wert hi nochtan toten inde
[pagina 36]
[p. 36]
 
Altoes, met gheninde,Ga naar voetnoot842
 
Iewerinc op tfelt vonden.
 
Hi woude oec ter tafelronden
845[regelnummer]
Altoes sonder vermiden,Ga naar voetnoot845
 
Ende sonder al verdrach, riden,
 
Jegben die vroemste, die men vant;
 
Want hi was selve metter hant
 
Die coenste, die doen levede, een;
850[regelnummer]
Dat wel openbare sceen
 
Bi deser selver aventueren,
 
Die nu dese yeeste sal voort rueren.
 
Her Karle, die coninc
 
Van Cicilien, hi ontfinc
855[regelnummer]
Jeghen Pirse van ArragoenGa naar voetnoot855
 
Enen camp; maer, dien okesoenGa naar voetnoot856
 
Daer dat af quam, latic bliven,
 
Ende sal den camp voort bescriven,
 
Alsoe verre alst aen den hertoge leget;
860[regelnummer]
Want om hem es dit geseget.
 
Die camp wert alsoe genomen,
 
Datsi ten crite souden comenGa naar voetnoot862
 
Jeghen een, op elke side,
 
Met hondert ridderen, ten stride,
865[regelnummer]
Bi Borgeaes op die Geronde,Ga naar voetnoot865
 
Ende wie dat daer anderen condeGa naar voetnoot866
 
Met crachte onder bringen,
 
Dat hi soude, sonder dingen,
[pagina 37]
[p. 37]
 
Sire saken sijn te voren.Ga naar voetnoot869
870[regelnummer]
Te desen campe wert ghecoren
 
Die hertoge Jan van Brabant,
 
Ende tien ridders in sijn lant
 
In sconincs Karels side;
 
Want en was te dien tide
875[regelnummer]
Ridder en geen van sinen dagen
 
In die werelt (daer men met slagen
 
Soude behouden lijf ende eer ),
 
Van vromicheit vermeert seere,
 
Alse die hertoge Jan was doe:
880[regelnummer]
Daer bi eoes menne daer toe;
 
Dat hi blidelike ontfinc,
 
Ende voer metten coninc
 
Van Vranckerike toter Geronden,
 
Daer hi den camp soude hebben vonden;
885[regelnummer]
Maer dien camp en ginc niet voort.
 
Daer bi latic nu die woort
 
Vanden campe bliven hier.
 
Daer toe was wijchgierGa naar voetnoot888
 
Ende willich die hertoghe Jan;
890[regelnummer]
Want, waer dat enich man
 
Met wapenen mochte eere winnen,
 
Daer warp hi hem altoes binnen.
 
Als hi daer toe comen mochte;
 
Want sint dat hi ten wapenen dochte,
895[regelnummer]
En sochte hi nie niet el,Ga naar voetnoot895
 
Dan wijch, ochte tornier spel,
 
Van lande te lande, waer hijt vant.
 
Int conincrike van Ingelant
 
Sochte hi oec tornoy ende feeste,
900[regelnummer]
(Daer men af mochte scoene yeeste
[pagina 38]
[p. 38]
 
Van ridderscape toe bringhen;
 
Maer het soude te seere verlinghen,
 
Soude men dat algader tellen,)
 
Want een deel sijnre ghesellen,
905[regelnummer]
Die met hem quamen ten tornoye,
 
(Her Waelraven van Monyoye,Ga naar voetnoot906
 
Ende van Lusselenborch sijn neve,)
 
Waren daer onthouden bleven,Ga naar voetnoot908
 
Metten riken grave van Clare.
910[regelnummer]
Doen was tsertoghen scare
 
Daer bi ghecrenct seere.
 
Doen dede hi nochtan als een heere;
 
Want ieghen alle, die hi vant
 
Int conincrike van Ingelant,
915[regelnummer]
Ende ieghen hare hulperen mede,
 
Daer ic thant gewach af dede,
 
Woude hi doen met crachte varen,
 
Met dien, die hem doen bleven waren
 
Van in desside der zee, tornieren.Ga naar voetnoot919
920[regelnummer]
Doen sinde men sesse banieren,
 
Die beste die dlant hadde inne
 
Van Ingelant die coninginne,
 
Den hertoge te hulpen daer.
 
Doen docht den anderen te swaer
925[regelnummer]
Jeghen hen, ende te groot
 
Tsertoghen Jans Conroot:
 
Daer bi moeste men doen vermaken
[pagina 39]
[p. 39]
 
Dien tornoy, soude hi geraken,
 
Ende deilen met getale;
930[regelnummer]
Want si wisten wale,
 
Dat men den hertoge weder niedenGa naar voetnoot931
 
Niet en mochte, met even vele lieden,
 
Tallen marchen daer hi quam.Ga naar voetnoot933
 
Doen dien tornoy inde nam,
935[regelnummer]
En sprac men anders niet
 
Van dien, dat daer was gesciet,
 
Van den hertoge van Brabant;
 
Want in alle Ingelant
 
Spraken die ionge ende die oude,
940[regelnummer]
Daer toe riddere ende giroude,Ga naar voetnoot940
 
Vanden levene, dat hi leidde.
 
Dus verhogede ende bereidde.
 
Die hertoge sinen name, soe seere,
 
In Ingelant, ende oec sijn eere,
945[regelnummer]
Dat die coninc Edewaert
 
Van Ingelant, inde vaert,Ga naar voetnoot946
 
Sire dochter gaf te wive,
 
(Waert dat si bleve te live,)
 
Tshertogen sone Janne
950[regelnummer]
Van Brabant, als hi wiese te manne.Ga naar voetnoot950
 
Daer op gaf die coninc,
 
Dat die hertoge thant ontfinc
 
Van scatte een groot ghetal:
 
Dat bleef te diere feesten al:
955[regelnummer]
Want die hertoge gout daer af
 
Dat hi verteerde ende henen gaf;
[pagina 40]
[p. 40]
 
Soe dat hem dies niet vele en bleef.
 
Van dire cost, die hi dreef
 
In allen lande, ende vanden gichten
960[regelnummer]
Die hi gaf, soude men berichten,
 
Dat soude die yeeste te seere verlingen;
 
Want hi was, in allen dingen
 
Daer doegt aen lach, ochte eere,
 
Te dien tide die milste heere
965[regelnummer]
Die men in die werelt vant.
 
Aldus sciet doen uut Ingelant
 
Die hertoge Jan, met grooter eeren,
 
Als menne altoes sach keeren,
 
Van al dien dat hi bestont.
970[regelnummer]
Daer bi wert sijn name cont,
 
Sijn eere ende sijn gheval,Ga naar voetnoot971
 
Daer hi quam over al,
 
Dat men sijn vromicheit ontsach,
 
Alse voort die yeeste sal doen gewach.
975[regelnummer]
Van Vlaenderen die grave Ghi,
 
Des hertoghen sweer, hi
 
Hadde een orloge bestaen,Ga naar voetnoot977
 
Dat hem te scaden waer vergaen,
 
Jeghen dien bisscop JanGa naar voetnoot979-980
980[regelnummer]
Van Ludicke, diet bisdom gewan
 
Na den bisscop Heinric,
 
Die ontset wert, als ic
 
In die yeeste te voren sprac.
 
Dat orloge was alsoe strac
985[regelnummer]
Ende soe swaer den grave Ghie,
 
Dat hi en dorste nie
[pagina 41]
[p. 41]
 
Riden in des bisscops lant,
 
Eer hem die hertoge van Brabant
 
Te hulpen quam, dine doe leide
990[regelnummer]
Soe eerlike, dat sijns en verbeiddeGa naar voetnoot990-991
 
Int bisdom nieman buten vesten.
 
Dus quam des orloges af, ten lesten,
 
Met eeren, die grave Ghi,
 
Doen hem stont die hertoge bi;
995[regelnummer]
Want, na die waerheit, sonder blame,
 
Die vromichheit ende oec den name
 
Tsertogen ontsach men meere,
 
Dan den grave sinen swereGa naar voetnoot998
 
Van Vlaendren, met al sinen here;
1000[regelnummer]
Want sonder ghewere
 
En hadde hi niet ghemoghen,
 
Sonder hulpe des hertoghen,
 
Tbesdom van Ludeke ane striden.
 
Daer af latic die tale nu liden.
1005[regelnummer]
Hier na dede een ander vaert
 
Die hertoge Jan te Hoesdinne waert,Ga naar voetnoot1006
 
Met hercrachte, omme dinc
 
Die hem selve ane ginc:
 
Want het gheviel een onminne
1010[regelnummer]
Tusschen den heere van Hoesdinne
 
Ende tSertogenbossche, soe dat
 
Jan van Hoesdinne dire stat
 
Vanden Bossche ommate
 
Dede, dat die drossate
1015[regelnummer]
Van Brabant dat wreken woude,Ga naar voetnoot1015
 
Ende voer, als hi te rechte soude,
 
Voer Hoesdinne daer om logeren,
[pagina 42]
[p. 42]
 
Die die van binnen wouden weren;
 
Want die grave van Hollant
1020[regelnummer]
Hadde hen selve metter hant
 
Met al sire macht hulpe ontheten;Ga naar voetnoot1021
 
Daer bi liet die drossate weten
 
Den hertoge, sinen heere,
 
Dat hi moeste liggen seereGa naar voetnoot1024.
1025[regelnummer]
Int lant van Hoesdinne met vresen;
 
Want hi ontsach van resen,Ga naar voetnoot1026
 
Die op hem souden ghescien,
 
Ochte hi moeste achter wert tyen.
 
Doen dien hertoge wert cont
1030[regelnummer]
Dat sinen drossate alsoe stont,
 
Quam hi selve toe getogen,
 
Met selken here soe vermogen,
 
Eer hi ende die sine
 
Overleden die capiteine,Ga naar voetnoot1034
1035[regelnummer]
Dat die op die borch boven
 
Te Hoesdinne lagen ute stoven
 
Alse musschen voor den sparware,Ga naar voetnoot1037
 
Doen si worden gheware
 
Dat die hertoge selve quam:
1040[regelnummer]
Want waer dat men vernam
 
Den hertoge selve met wapenen comen,
 
Hi hadde van ridderscape soe vromen
 
Name, daer wert men versaget,
 
Alst dier es, dat die leeu jaget
[pagina 43]
[p. 43]
1045[regelnummer]
Alse hi tornich es van sinne.
 
Dat sceen wel voor Hoesdinne,
 
Dat die kertoge doen vant
 
Sonder werringke borch ende lant,
 
Dat die ghene nochtan verloren
1050[regelnummer]
Die ieghen hem, te voren,
 
Eer hi selve quam, waren stout.
 
Dit hilt vore met ghewoutGa naar voetnoot1052
 
Die hertoge, met overmoede;
 
Maer dat quam sint te goede,
1055[regelnummer]
Soe dat die hertoge weder gaf
 
Den heere van Hoesdinne, daer ic afGa naar voetnoot1056
 
Bliven late nu die woort.
 
Die hertoge Jan trecte voort
 
Die Mase doen op, met sinen here,
1060[regelnummer]
Tote Kessele, daer op te ghewere
 
Nieman sijns en verbeidde.
 
Wat scoenste here, dat yeman leidde,
 
Volgede hem na even groot;
 
Daer bi, doen sijn conroot
1065[regelnummer]
Te Tricht over die Mase toech,
 
Alsoe verre als die mere vloech,Ga naar voetnoot1066
 
Vander Denouwen tote hier,Ga naar voetnoot6067
 
Doen die hertoghe wijchgier
 
Quam, waren si in vreesen,
1070[regelnummer]
Alle die heeren, van der reesen,Ga naar voetnoot1070-1071
 
Die ieghen hem hadden mesdaen,
 
Eer men hen dede verstaen
 
Waer die hertoge henen soude:
[pagina 44]
[p. 44]
 
Maer die hertoge en woude
1075[regelnummer]
Niet voorder dan tote int lant
 
Van Limborch trecken doen; want
 
Het es tsertoghen leen
 
Van Limborch dat hi en geenGa naar voetnoot1078-1081
 
Onrecht noch onmate
1080[regelnummer]
En sal doeghen op die strate,
 
Tusschen der Mase enten Rine.
 
Daer leden nochtan scade ende pine
 
Tsertoghen liede van Brabant;
 
Daer bi toech hi int lant
1085[regelnummer]
Van Limborch, ende woude dat wreken,
 
Ende dede Rincberge neder breken,Ga naar voetnoot1086
 
Een ridders borch, hiet Mulrepas,Ga naar voetnoot1087
 
Die van den lande van Limborch was
 
Gheweldich drossate te dien tide.Ga naar voetnoot1089
1090[regelnummer]
Vanden pongise ende van den stride,Ga naar voetnoot1090
 
Daer men met die borch wan,
 
Swigic. Doen die hertoge Jan
 
Int lant logeerde, met ghewout,
 
En was daer niemen soe stout,
1095[regelnummer]
Daer die hertoge op woude keeren,Ga naar voetnoot1095
 
Noch grave van Cleve, noch ander heeren,Ga naar voetnoot1096
[pagina 45]
[p. 45]
 
Sine quamen alle te ghenaden,Ga naar voetnoot1097
 
Ende moesten van haren maesdaden
 
Borgen setten, ochte pande;Ga naar voetnoot1099
1100[regelnummer]
Want en dorsten, daer te lande,
 
Gheen heere weder staen,
 
Die ieghen hem hadden mesdaen.
 
Soe waest al van hem verveert;
 
Want die eertsbisscop ZiveertGa naar margenoot+Ga naar voetnoot1104
1105[regelnummer]
Van Coelne, hi vernamGa naar voetnoot1105
 
Een parlement, daer hi quam
 
Ieghen den hertoge, op die Rore,
 
Daer men sach hoege voereGa naar voetnoot1108-1109
 
Den hertoge van Brabant hanteren;
1110[regelnummer]
Want en haddene niet geweren
 
Mogen alle die heren, die sijn
 
Tusschen die Mase enten Rijn;
 
Soe eerlike ende soe vermoghen
 
Quam hi ten parlemente getogen,
1115[regelnummer]
Daer seere wert gheeert
 
Sijn neve die grave Robeert,
 
Sire moyen sone van Artoys,
 
Die, met menegen Fransoys,
 
Ten parlemente met hem reet:
1120[regelnummer]
Want, doen men die Roere leet,Ga naar voetnoot1120
 
Daert parlement genomen waert,
 
Quam iegen menich man gescaert,
 
Die daer anders niet en sochte
 
Dan hi den grave van Artoys mochteGa naar voetnoot1124
[pagina 46]
[p. 46]
1125[regelnummer]
Sien; want sine gelike
 
En was doen niet in Vranckerike;
 
Want hi was over al weert,Ga naar voetnoot1127
 
Ende van daden soe seere vermeert,
 
Dat al die werelt van hem sprac:
1130[regelnummer]
Des swigic voort; maer eer opbrac
 
Dat parlement, dar ic af telle,
 
Wert die bisscop Ziveert geselleGa naar voetnoot1132
 
Des hertogen van Brabant,
 
Soe datsi swoeren metter hant
1135[regelnummer]
Op die heylegen, daer beide,
 
Datsi vrede ende vast gheleideGa naar voetnoot1136
 
Voort ane met crachte souden
 
Tusschen Mase enten Rijn houden.
 
Hier met keerde te lande waert
1140[regelnummer]
Die hertoge Jan; want die.vaert
 
Hadde hi bestaen om lantvrede,
 
Dien hi altoes houden dede,
 
Alsoe verre als hijt mochte volbringen.
 
Oec dede hi, na, van grooten dingen
1145[regelnummer]
Daer te lande twist vellen,Ga naar voetnoot1145
 
Alse voort die yeeste nu sal tellen.
 
Een iaer, eer dese reyse gesciede,
 
Bleven vele goeder liede
 
Metten grave van Guulcke verslagen,Ga naar voetnoot1149
[pagina 47]
[p. 47]
1150[regelnummer]
Dat men wel te rechte sal clagen,
 
In die vrie stat van Aken,
 
Dat die Limborcheeren wraken,
 
Waer sise mochten ane vechten,
 
Ende daer toe vele ander geslechten,
1155[regelnummer]
Verre die mogenste, die sijn
 
Tusschen der Masen enten Rijn,
 
Die oec haer vriende verloren daer.
 
Dat orloge was soe swaer
 
Der stat van Aken, ende soe hert,
1160[regelnummer]
Dat sire om bedervet wert
 
Soe seere, dat si ware gegaen
 
Altemale in gront, en hadde gedaen
 
Die hertoge Jan van Brabant,
 
Die hem doen onder want
1165[regelnummer]
Des orloges metter stat;
 
Want si clagede hem, dat
 
Die stat van Aken onder ginc:
 
Ende want hi, naest den coninc,
 
Haer voget ware, ende haer heere,Ga naar voetnoot1169
1170[regelnummer]
Dat hi dade aen hen sijn eere,
 
Baden si hem op ghenade,
 
Ende die stat bescermen dade.
 
Die hertoghe Jan dede doe
 
Alse hem van rechte hoorde toe;
1175[regelnummer]
Want hi ende al sine vordre yeGa naar voetnoot1175
 
Hilden tAken die voghedye
 
Vanden Roemschen rike te leene:
 
Daer bi en liet hi en ghene
[pagina 48]
[p. 48]
 
Cracht der stat van Aken doen,Ga naar voetnoot1179
1180[regelnummer]
Daer menich hoge baroen
 
Op stichte sware veede,Ga naar voetnoot1181
 
Die hen allen dede leede,
 
Ende daer toe menich stout geslechte;
 
Maer nochtan hilt te rechte
1185[regelnummer]
Die hertoge Jan die stat van Aken,
 
Ieghen dese wedersaken,Ga naar voetnoot1186
 
Soe stoutelike, dat hise met crachte
 
Eerlike ende wel te soenen brachte.Ga naar voetnoot1188
 
Daer met was tsertoghen eere
1190[regelnummer]
Tusschen Mase enten Rijn, soe seere,
 
Dat voort ane, van diere tijt,
 
Op den hertoge droegen nijt
 
Die heeren tusschen Mase ende Rijn,
 
Ende boven al die ghene, die sijn
1195[regelnummer]
Van Limborch uten geslechte,
 
Dat niemen en conste te rechte
 
Gehouden noch met crachte gedwingen.
 
Daer bi hadden si sonderlinge
 
Om die soene grooten toren,
1200[regelnummer]
Want si van Limborch sijn geboren,
 
Van Lutsenborch die grave,
 
Ende sijn broeder her Waelrave,
 
Ende her Waelraven van Monyoyen,
 
Soe datsi hen, ten tornoyen
1205[regelnummer]
Van diere tijt voort ane namen,
 
Over al daer si quamen,
[pagina 49]
[p. 49]
 
Datsi ieghen den hertoge keeren.
 
Wouden, diese met grooter eeren
 
Hadde ghevoert te menegen stonden
1210[regelnummer]
Te tornoyen ende te tafelronden,
 
Met paruren costelike,
 
Iegen die heeren van Vranckerike,
 
Daer si groote eere vercreghen:
 
Nochtan waren si ieghen
1215[regelnummer]
Dien hertoge, in alle saken,
 
Sint dat hi soenen dede dien van Aken:
 
Dat sceen wel aen hare werken;
 
Want, tusschen Halen ende HerkeGa naar voetnoot1218
 
Wert een tornoy ghenomen:
1220[regelnummer]
Te dien tornoye daden si comen
 
Alle die ghene, die si mochten
 
Vercrighen, ende ten wapenen dochten;
 
Niet die ridders alleene,
 
Maer die seriante al ghemeene,
1225[regelnummer]
Met gaderinghen van gheslechten,Ga naar voetnoot1225
 
Oft si volcwijch wouden vechten.Ga naar voetnoot1226
 
Van over Rijn, al tote daer,
 
Quamen si soe openbaer,
 
Op tfelt soe ghescaert,
1230[regelnummer]
Dat men wel gheware waert,
 
Dat haer gaderinge was fel.Ga naar voetnoot1231
 
Ende want die hertoge niet el
 
En begheerde dan tornieren,
 
Daer bi, doen hi haer manieren
1235[regelnummer]
Ende haer gaderinge hoorde,
 
Brac hi dien tornoy ende stoorde:
 
Niet om dat hi ontsach
[pagina 50]
[p. 50]
 
Dat hem selven daer ane gelach
 
Weder scade, ochte ongeval;Ga naar voetnoot1239
1240[regelnummer]
Maer want elc vorste sal
 
(Die vroet es van sinne,)
 
Twist breken ende onminne
 
Te feesten, waer hi can:
 
Daer bi dede die hertoge Jan
1245[regelnummer]
Die gaderinge doen daer sceden;
 
Want daer waren vele veeden,
 
Daer vrese om was van stride;
 
Want daer was in elke side
 
Hoverde groot, ende overmoet.Ga naar voetnoot1249
1250[regelnummer]
Aldus moestemen, om goet,
 
Des tornoys daer ontberen.
 
Heeren Coenen WernerenGa naar voetnoot1252-1253
 
Van Overlant, enen vromen
 
Riddere, die daer was comen,
1255[regelnummer]
Quite die hertoge sine pande,
 
Ende anderen, die van vremden lande
 
Quamen, ende thare hadden verteert.
 
Doemen daer sciet, wert ghecrieertGa naar voetnoot1258
 
Enen tornoy over Rijn,
1260[regelnummer]
Daer die hertoge dede in scijn
 
Dat hi was sonder hoede,
 
Te Halen; want met hogen moede
 
Quam hi te dien tornoye ghereden,
 
Dien si te Siberge roepen deden,Ga naar voetnoot1264
1265[regelnummer]
Daer die yeeste sal af rueren:
 
Hoort nu die avontueren.
 
Die hertoge van Brabant bereidde
[pagina 51]
[p. 51]
 
Hem te dien tornoy, ende leidde
 
Met hem een deel Brabantsoene,
1270[regelnummer]
Die vromich waren ende coene,
 
Ende die wel ten wapennen consten.
 
Doen dese te porne begonstenGa naar voetnoot1272
 
Te Siberge wert, over Rijn,
 
Daer dien tornoy doe soude sijn,
1275[regelnummer]
Dochte dat menegen man wonder,
 
Dat die hertoge dorste onder
 
Die heeren, die hem scenen fel,
 
Soe verre soeken tornierspel;
 
Nochtan en achte hijs niet een twint.Ga naar voetnoot1279
1280[regelnummer]
Alsoe maecte hi hem bekint
 
Alt dietsche lant, daer ment vernam;
 
Want, doen hi ten tornoye quam,
 
Dede hi recht sinen dinghe
 
Ende onthilt WestvalingheGa naar voetnoot1284-1285
1285[regelnummer]
Ende Overlandere, ende woude keeren
 
Met hen iegen die heeren,
 
Die, tusschen Herke ende Halen,
 
Ten tornoye wouden betalen
 
Dat velt met ghewout.Ga naar voetnoot1290
1290[regelnummer]
Diere was een die grave Reynout
 
Van Gelre, ende her Waelrave
 
Van Monyoyen, entie grave
 
Van Lutsenborch, ende sijn broeder
 
Her Waelrave van vader ende van moeder,
1295[regelnummer]
Ende daer toe die grave van Cleve,
 
Ende menich heere, daer ic begeveGa naar voetnoot1296
[pagina 52]
[p. 52]
 
Te vertellene af die namen,
 
Die al te dien tornoye quamen,
 
Die sterc waren ende goet;
1300[regelnummer]
Want cracht ende overmoet
 
Was daer groot, in beiden siden.
 
Daer sach men, sonder vermiden,
 
Beide ridderen ende heeren
 
Tornieren, ende met grooter eeren
1305[regelnummer]
Van ridderscape betalen.
 
Maer die Van Westvalen,
 
Ende oec die van Overlant,
 
Al waren si metter hant
 
Vromich, ende van herten stout,
1310[regelnummer]
Si worden nochtan met gewout
 
Al sciere af gheset.
 
En hadt die hertoge niet beletGa naar voetnoot1312
 
Van Brabant, ende die sine,
 
Die van in desside den Rine
1315[regelnummer]
Haddense gedaen onder.
 
Dan sal men tellen niet voor wonder;Ga naar voetnoot1316
 
Want dien dietschen rikeGa naar voetnoot1317
 
Waren sonder ghelike
 
Die beste die Limborcheeren,
1320[regelnummer]
Ende oec riddere ende heeren
 
Tusschen Mase ende Rijn ye.
 
Daer ieghen hilt die edele vrie
 
Van Brabant met ghewelt
 
Te Siberge ten tornoye dat velt,
1325[regelnummer]
Dat hem soe eerlike stonden bi
 
Die Brabantre, soe dat si,
 
Op hare side, met gheninde
 
Die porsse droegen, toten indeGa naar voetnoot1328
[pagina 53]
[p. 53]
 
Van dien tornoye bina al,
1330[regelnummer]
Dies ic nu voort swigen sal;
 
Want men conste niet bedieden
 
Die vromege daden, die daer gescieden
 
Met wapenen in beiden siden;
 
Daer bi latic nu liden
1335[regelnummer]
Van den tornoye: maer, doen hi sciet,
 
En sprac men anders niet,
 
Over al tdietsche lant,
 
Dan vanden hertoge van Brabant,
 
Ende vanden levene, dat hi leidde,
1340[regelnummer]
Ende hoe dat hi bereiddeGa naar voetnoot1340
 
Sinen name ende sijn eere
 
In allen conincriken seere;
 
Want allen heeren, verre ende wide,
 
Die doen, bi sinen tide,
1345[regelnummer]
Tornierden ende te wapenen voeren,
 
Die wecte hi al, ende maecte in roeren,
 
Met sinen tornierspele.
 
Dies hanteerde hi soe vele,
 
Dat te seere soude verlinghen,
1350[regelnummer]
Soude men dat al toe bringen,
 
Dat men die stonde soude bescrivenGa naar voetnoot1351
 
Daer bi latict nu bliven
 
Van dien tornoyen die woort,
 
Ende telle van den anderen yeesten voort.
1355[regelnummer]
Die hertoge gaf, tallen tide,
[pagina 54]
[p. 54]
 
Beide cleder ende gesmide,Ga naar voetnoot1356
 
Heeren Godevaerde (sinen broeder
 
Beide van vader ende van moeder,)
 
Ghelijc dat hi hem selven dede;Ga naar voetnoot1359
1360[regelnummer]
Want hi voer te wapenen mede.
 
Van lande te lande overal,
 
Daer hi oec selc gheval
 
Ende selc eere van vromicheiden
 
Vercreech, dat alle die werelt seide,
1365[regelnummer]
Dat men in geen lant
 
Twee gebroeder nye en vant
 
Van vromicheiden haer gelike.
 
Dat sceen wel in Vranckerike,
 
Dat si vromich ende weert
1370[regelnummer]
Waren, ende soe vermeert,
 
Dat een dat vremste wonder,
 
Dat ye mochte geyallen onder
 
Die sonne, brachte die hertoge toe,
 
In Vranckerike, nu hoort hoe.
1375[regelnummer]
Diere aventuren raet lietGa naar voetnoot1375
 
Ghescien, dat een, die Pirs hietGa naar voetnoot1376
 
Vander Brochen, soe hoge clam,Ga naar voetnoot1377
 
Dat die coninc Philips namGa naar voetnoot1378
 
Aen hem sinen hogesten raet:
[pagina 55]
[p. 55]
1380[regelnummer]
Dese Pirs hadde ondaetGa naar voetnoot1380
 
Ghetracht op die conincginne,
 
Daer hi met mecte onminneGa naar voetnoot1382
 
Tusschen hare ende haren man;
 
Dat torende den hertoge JanGa naar voetnoot1384
1385[regelnummer]
(Der coninghinnen broeder
 
Van vader ende van moeder,)
 
Op Pirse alsoe seere,
 
Dat hi aenden grooten heere
 
Van Vranckerike, den coninc,
1390[regelnummer]
Vercreech, dat men Pirse hinc
 
Aen die galge te Parijs.
 
Hoe mochte men meeren prijs,
 
Ochte meer eeren ghedincken,
 
Hoe die hertoge woude crinckenGa naar voetnoot1394
1395[regelnummer]
Pirse, dat hi mochte verlangen
 
Dat hine doen dede verhangen
 
Te Parijs te wederlone,
 
Te dier tijt, dat die crone
 
Aen hem stont van Vranckerike?
1400[regelnummer]
Wie sack ye des ghelike?
 
Want, doen men Pirse hinc,
 
Was hi metten coninc
 
Noch doen vele bat, dan enich man;
 
Nochtan quam die hertoge Jan
1405[regelnummer]
Dies toe met sinen magen,
 
Daert alle die ghene toe sagen,Ga naar voetnoot1406
 
Die wouden, ende te Parijs waren,
[pagina 56]
[p. 56]
 
Dat hi Pirse dede varen
 
Op ene kerre tote Monfacon,
1410[regelnummer]
Daer hem menich hoge baron,
 
Hertogen ende graven beide,
 
Tote der galgen daden gheleide,Ga naar voetnoot1412
 
Daer hi op verhangen waert.
 
Pirs hadde, in die uutvaert,Ga naar voetnoot1414
1415[regelnummer]
Sinen caproen over sijn ogen:Ga naar voetnoot1415
 
Doen en woude men niet geloven
 
Dat Pirs selve ware dat,
 
Maer een ander, in sijn stat;Ga naar voetnoot1418
 
Dies wert tsertogen knape een erre,Ga naar voetnoot1419
1420[regelnummer]
Ende sprac tote Pirse op die kerre,Ga naar voetnoot1420
 
Ende toech hem den caproen af,
 
Soe dat hi sekerheide gaf,
 
Alder werelt openbare,
 
Dat Pirs vander Brochen ware,
1425[regelnummer]
Die men ter galgen wert dede vueren.Ga naar voetnoot1425
 
Aldus vergingen die aventueren
 
Den hertoge eerlike hier mede,
 
Alst van allen dingen dede,
 
Daer men eere aen mochte vercrigen;
1430[regelnummer]
Maer dies willic voort al swigen;
 
Want dat en es algader niet
 
legen dat, na, hem es gesciet,Ga naar voetnoot1432
 
Doen hi dat lant van Limborch cochte,
 
Dat hi met orlogen sochte,Ga naar voetnoot1434
1435[regelnummer]
Ende eerlike met stride wan.
[pagina 57]
[p. 57]
 
Hoe dat dorloghe began,
 
Ende hoe dat ten inde es vergaen,
 
Dat sal nu die yeeste doen verstaen.
 
Scadelijc, fel ende swaer,
1440[regelnummer]
Gheduerde bina vijf jaer
 
Dat orloge, sonder soene,
 
Tusschen den hertoge ende die baroene,
 
Die hem met crachte Limborch namen,
 
Tote datsi voor Woeronc quamen,Ga naar voetnoot1444
1445[regelnummer]
Datsi met swerden ende met knivenGa naar voetnoot1445
 
Becorten, wient voort soude bliven.Ga naar voetnoot1446
 
Hoet daer verginc salic hier na
 
Vertellen, alsoe als ict versta,
 
Na die waerheit die ic sach
1450[regelnummer]
Maer ic sal vore doen gewach
 
Hoet daer toequam, van beginne.
 
Van Gelre die gravinne
 
Was eneghe dochter tsertoghen
 
Van Limborch: God, die vermogenGa naar voetnoot1454-1456
1455[regelnummer]
Es wel van allen dingen,
 
Hi woude dies van haer gehingen,
 
Datsi vander werelt sciet,Ga naar voetnoot1457
 
Ende na haer geen kint en liet;
 
Daer bi na hare doot thant,
1460[regelnummer]
Was Limborch, ende daer toe dlant
 
Gheheellike, met rechte gevallen
 
Den naesten erve van allen,
 
Diere geboren waren ave:Ga naar voetnoot1463
[pagina 58]
[p. 58]
 
Dat was vanden Berge die grareGa naar voetnoot1464
1465[regelnummer]
Adolf; op hem moestet comen:
 
Daer bi hadde hijt gherne genomen.
 
Die grave van Gelre was daer binnen,
 
Ende en wouts hem niet bekinnen.Ga naar voetnoot1468
 
Vanden Berge, die edele man,
1470[regelnummer]
Die noode orloge began,
 
Bat doen al sinen geslechte,
 
Datsi hem holpen te rechte,
 
Dat In sijn erve mochte behouden:
 
Si antwerden, datsi en wouden;Ga naar voetnoot1474
1475[regelnummer]
Die grave van Gelre ware te rike.
 
Maer woude hi van hen yegeliken
 
Deilinghe daer aen bekinnen,Ga naar voetnoot1477-1478
 
Si soudent hem hulpen winnen.
 
Doen die grave Adolf sach
1480[regelnummer]
Dat sine mage daden ghewach
 
Datsi deilinge hebben wouden,
 
Die hem te rechte hulpen souden
 
Te sinen rechte, sonder goet,
 
Doen dochte hem al ieghert spoet,Ga naar voetnoot1484
[pagina 59]
[p. 59]
1485[regelnummer]
Dat hi hem op hen verliet;
 
Ende hine was selye soe mechtig niet,
 
Dat hijt winnen mochte met crachte;
 
Doen sochte hi wege, daer hi mochte,
 
Ane den hertoge van Brabant,
1490[regelnummer]
Dien hi willich daer toe vant:
 
Hem droech hi doen op sijn recht
 
Vanden lande van Limborch slecht,Ga naar voetnoot1492
 
Met alden rechte, dat hem was bleven.
 
Dit wert ghevorwaert ende bescrevenGa naar voetnoot1494
1495[regelnummer]
Ende soe vaste onder cnocht,Ga naar voetnoot1495-1500
 
Soe met huwelike soe gecocht,Ga naar voetnoot1496
 
Dat niemen en mochte af quiten,
 
Hine woude den hertoge onrecht witen,
 
Noch van maechscape daer toe spreken,
1500[regelnummer]
Daer die vorwaerde bi mochte breken.
 
Doen dese vorwaerde was verbonden,
 
Gheviel, ten selven stonden,
 
Dat dlant van Limborch was gesceden
[pagina 60]
[p. 60]
 
In tween partyen van veeden;
1505[regelnummer]
Want daer waren in geslechten,
 
Die ieghen een wouden vechten,
 
Die Scavedriesche ende MolrepasGa naar voetnoot1507
 
(Een ridder die geboren was
 
Vanden geslechte van Geilekerken).
1510[regelnummer]
Wanneer soe deene partye sterken
 
Ende ophouden wouden die heeren,Ga naar voetnoot1511
 
Dat torende den anderen seere.
 
Ende want, te dien tide, in hare hant
 
Hadden beide eere ende lant
1515[regelnummer]
Die Scavedriesche, ende haer mage,
 
Daer af quam doen die plage;
 
Want doen was haer Molrepas,Ga naar voetnoot1517
 
Die drossate te voren was,
 
Vanden ambachte ghedaen;Ga naar voetnoot1519
1520[regelnummer]
Want dat hadde her Coene ontfaen
 
Snabbe, sijn wedersake,Ga naar voetnoot1521
 
Dat, na, seere tongemake
 
Al den Scavedrieschen quam;
 
Want hare mage van WithamGa naar voetnoot1524
1525[regelnummer]
Ginghen hen daer met ave:
 
Want van Gelre die grave
 
Hadde hen gedaen onmate;
[pagina 61]
[p. 61]
 
Want hare een was oec drossateGa naar voetnoot1528
 
Van Limborch, die grave scoutGa naar voetnoot1529
1530[regelnummer]
Schuldich bleef, die hi hem niet en gout,
 
Noch gelden en woude; daer bi
 
Wert her Molrepas ende si
 
Met vrienscapen vergadert soe,
 
Datsi beide worden vroe,Ga naar voetnoot1534
1535[regelnummer]
Dat die hertoge Jan cochte
 
Dlant van Limborch, dat hem dochte,Ga naar voetnoot1536
 
Ware hen die hertoge hout,
 
Datsi mochten met gewout
 
Den grave van Gelre wederstaen,
1540[regelnummer]
Ende hare viande onder slaen.
 
Ende om dat hen dat soude mogen
 
Gescien, worden si tsertoghen
 
Hulperen doen, ende rieden
 
Den hertoge, dat hi met lieden
1545[regelnummer]
Int lant van Limborch quame,
 
Ende hem des ane name;
 
En soude niemen weren mogen.
 
Doen quam die hertoge getogen.
 
Met haren rade, tote int lantGa naar voetnoot1549
1550[regelnummer]
Van Limborch, ende stichte brant,Ga naar voetnoot1550
 
Alse richtere ende alse heere.
 
Dien overmoet beneden seereGa naar voetnoot1552
 
Alle die heeren, die daer sijn
 
Tusschen der Mase enten Rijn;
1555[regelnummer]
Want alle den heeren dochte,
 
Waert dat die hertoge hebben mochte
 
Limborch, hi soudse verdrucken,
[pagina 62]
[p. 62]
 
Ende onder doen van allen stucken;
 
Dies waren si alle te vernoye,Ga naar voetnoot1559
1560[regelnummer]
Ende sonderlinge van Monyoye
 
Her Walraven, ende sijn neven
 
Van Luthsenborch, die doen toe dreven
 
Dat metten grave van Gelre keeren
 
Souden gemeinlike alle die heeren,
1565[regelnummer]
Tusschen Mase ende Rijn, ende sweren
 
Datsi den hertoge souden weren,
 
Ende vore helpen houden ewelikeGa naar voetnoot1567
 
Van Limborch dat hertogerike.Ga naar voetnoot1568
 
Daer toe oec brachten si
1570[regelnummer]
Den bisscop van Coelne, dat hi
 
Dat selve oec ghelovede mede,
 
Daer hi groot ongevoech aen dede;Ga naar voetnoot1572
 
Want hi hadde, openbare te voren,
 
Metten hertoge Janne gesworen,
1575[regelnummer]
Dat hi soude sijn hulpere sijn,Ga naar voetnoot1575
 
Ende hulpen, tusschen Mase ende Rijn,
 
Onrecht ende roef weren.Ga naar voetnoot1577
 
Daer bi en hoedde hem, voor sijn deren,Ga naar voetnoot1578
 
Doen die coep was ghesciet,
1580[regelnummer]
Die hertoge van Brabant niet.
 
Nochtan ginc hem die bisscop af
 
Om Wassenberge, dat men hem gafGa naar voetnoot1582
 
Over acht dusent mare te pande.
 
Doen dochte den heeren vanden lande,
[pagina 63]
[p. 63]
1585[regelnummer]
Alse hen die bisscop hulpen woude,
 
Dat die hertoge voort en soude
 
Daer nemmermeer dorren lidenGa naar voetnoot1587
 
Ieghen hen over Mase, om striden.
 
Dan quam niet na haer viseren;
1590[regelnummer]
Want die hertoge woude doen weren
 
Sine ondervenesse, met crachte:Ga naar voetnoot1591
 
Nu hoort hoe hi dat toe brachte.
 
Van Gelre die grave Reinout,
 
Die Limborch doen hilt met ghewout,
1595[regelnummer]
Daer dat orloge om began,
 
Hi was maech ende man
 
Des hertoghen van Brabant;
 
Daer bi, doen die hertoge vant
 
Sinen neve den grave in dien,Ga naar voetnoot1599
1600[regelnummer]
Dat hi hem Limborch woude ontien,Ga naar voetnoot1600
 
Riet die hertoge sinen neve
 
Den graye, op trouwe, dat hi bleve
 
Ter goeder waerheit sire saken,Ga naar voetnoot1603
 
Ende liete enen dach maken,Ga naar voetnoot1604
1605[regelnummer]
Ende dade sine vorwaerde daer vertrecken,Ga naar voetnoot1605
 
Van sinen huweleke, sonder decken;Ga naar voetnoot1606
[pagina 64]
[p. 64]
 
Want hi in satheren hadde beschreven,Ga naar voetnoot1607
 
Dat woude die hertoge al hem geven
 
Sonder alle onghevoech.Ga naar voetnoot1609
1610[regelnummer]
Ende en dochte hem dat niet genoech,
 
Soe boet die hertoge dat gelof,
 
Dat hi quame in sconincs hof:
 
Wat daer voor vonnesse worde gesproken,
 
Dat soude die hertoge ongebroken
1615[regelnummer]
Den grave van Gelre laten volgen.
 
Maer die grave was verbolgen
 
Op den hertoge van Brabant,
 
Om dat hi hadde gecocht dat lant,
 
Daer die grave in was te voren.
1620[regelnummer]
Doen bleef, om desen toren,Ga naar voetnoot1620
 
Tusschen hen tween die soene.
 
Die grave hilt hem aen die baroene,
 
Die hem met crachte souden
 
Dlant van Limborch hulpen houden,
1625[regelnummer]
Dat hem, ende sinen lieden,
 
Ende hen allen doet verbieden,Ga naar voetnoot1626
 
Dat, na, te grooter scaden quam;
 
Want doen die hertoge vernam
 
Dat hi, met doegde noch met minnen,
1630[regelnummer]
Aen die heeren niet en mochte winnen,
 
Datsi hem lieten sijn goet,
 
Doen hadde hi des leeus moet;
 
Want hi dede doen, sonder beiden,
 
Torsse ende te voet bereiden
1635[regelnummer]
Al sijn volc, ende quam gevaren
 
Over Mase, sonder sparen,
[pagina 65]
[p. 65]
 
Rechte als een leeu die dovet,Ga naar voetnoot1637
 
Ende sochte die heeren, die gelovet
 
Hadden dat si weren souden,
1640[regelnummer]
Ende Limborch met crachte houden.
 
Die ierste viande, die hi vant,
 
Over Mase, dat was int lant
 
Van Valkenborch, want daer stont binnenGa naar voetnoot1643
 
Enen torre, dien dede hi winnen;
1645[regelnummer]
Want daer waren binnen liede
 
Daer sinen here af messciede:Ga naar voetnoot1646.
 
Dat woude die hertoge wreken,
 
Ende dede dien torre af breken.
 
Dit casteel wert, met crachte,
1650[regelnummer]
Door broec ende door diepe grachte,
 
Aen stormet, ende toe gheronnen,Ga naar voetnoot1651
 
Alse eerlike alse ye wart ghewonnen
 
Casteel, met scilde ende met spere;
 
Want si daden sterc ghewere
1655[regelnummer]
Die van binnen op dien toren;
 
Nochtan bleef hi thant verloren:
 
Dese casteel hiet Limale.Ga naar voetnoot1657
 
Daer af latic nu die tale,
 
Ende telle hoe dat die dinc
1660[regelnummer]
Met deser reysen voort verginc.
 
Doen die hertoge van Brabant
 
Ghelogeert lach int lant
 
Van Limborch, met sinen here,
 
Bereidden hen te ghewere
[pagina 66]
[p. 66]
1665[regelnummer]
Ghemeinlike al sine wedersaken:
 
Tusschen Tricht ende Aken
 
Brachten si alle doe
 
Hare heer algader toe,
 
Dat sterc was ende vermogen;
1670[regelnummer]
Want daer quam toe ghetogen
 
Uut vremden lande menich heere,
 
Ende menich riddere, die om eere
 
Ende om gewin quam ten stride,
 
Ende over Rijn, verre ende wide.
1675[regelnummer]
Ende oec quam met hen ghemeinlike,
 
Beide aerm ende rike,
 
Dat tusschen Mase ende Rijn was,
 
Sonder allene her Molrepas,
 
Ende oec die heere van Witham.
1680[regelnummer]
Doen die hertoge Jan vernam
 
Dat al dese groote heeren quamen,
 
Ende hen des ane namen,
 
Dat sine met overmoede
 
Wouden verdriven vanden goede,
1685[regelnummer]
Dat hi te rechte hadde vercreghen,
 
Brac hi op, ende voer hen ieghen,
 
Int lant van Limborch, tote Gulpen.Ga naar voetnoot1687
 
Daer quam sijn swager hem te hulpen,
 
van Ludeke die bisscop Jan.Ga naar voetnoot1689
1690[regelnummer]
Tsertoghen oem, die edele man,
 
Die lantgrave Heinric van HessenGa naar voetnoot1691
 
Was daer; maer, hoven hen sessen,
 
En hadde hi niet vele liede, bi dien
[pagina 67]
[p. 67]
 
Dat hi was comen. onversien.
1695[regelnummer]
Ander hulpe en hadde en ghene
 
Die hertoge, dan sijn lant allene,Ga naar voetnoot1696
 
Daer hi doen met grooter eerenGa naar voetnoot1697
 
Mede verbeidde alle dire heeren,
 
Die ieghen hem vergadert waren:
1700[regelnummer]
Nu hoort hoe dat si hen scaren,
 
Ende hen, in elke side,
 
Saten ieghen een ten stride.
 
Dies hertoghen viande
 
Waren binnen haren lande,
1705[regelnummer]
Ende daer toe hadde si
 
Soe vele liede, daer bi
 
Hen allen sekerlike dochte,
 
Dat hen verweren niet en mochte
 
Die hertoge, ende die sine:
1710[regelnummer]
Dat daden si wel in scine,Ga naar voetnoot1710
 
Eer si die Brabantre sagen;
 
Want over die Gule, daer si op lagen,
 
Trecten si doen al ghescaert
 
Dapperlike ten hertoge waert,
1715[regelnummer]
Bi een bosch met hoegen moede,
 
Ghelijc als liede, die sonder hoede
 
Ende sonder vreese varen striden;
 
Want si waenden wel dorridenGa naar voetnoot1718-1719
 
Hare viande, sonder wederstaen;
1720[regelnummer]
Maer dan ginc niet na haren waen;
 
Want, doen die hertoge hadde vernomen,
 
Dat die vianden souden comen,
 
Doen hadde hi al sijn here ghescart,
 
Soe vaste in een, ende soe hart,
[pagina 68]
[p. 68]
1725[regelnummer]
Den vianden te ghemoete,
 
Dat men, torsse ende te voete,
 
Noyt en sach liede ghelaten
 
Soe coenlike, noch hen bat saten,Ga naar voetnoot1728
 
Dan si daden, te dien stride.
1730[regelnummer]
Doen die heeren, in dander side,
 
Vernamen, hoe dat hen ghelieten
 
Die Brabantre metten spiete,Ga naar voetnoot1732
 
Haesten si hen vele min,
 
Dan si daden int beghin,
1735[regelnummer]
Ten stride wert; want hen dochte,
 
Dat die strijt niet en mochte
 
Sonder groote scade inden.
 
Bi dien ghingens hen onderwinden
 
Minderbroedere, die doen reden
1740[regelnummer]
Tusschen beide, ende dedenGa naar voetnoot1740
 
Dat men tusschen hen doen sprac
 
Een soene, daer den strijt met brac;Ga naar voetnoot1742
 
Want sint dat elc anderen sach,
 
En was daer op dien dach
1745[regelnummer]
Riddere ne gheen, noch heere,
 
Soe stout, dat hi hem seere
 
Vore haeste ten stride:
[pagina 69]
[p. 69]
 
Soe hert sceent in elcke side.
 
Maer die ghemeinte van Brabant,
1750[regelnummer]
(Die wile dat men den raet vant
 
Dat men die soene soude viseren)
 
Moeste men met ghewout weren.
 
Soe coenlike wouden si striden gaen,
 
Datse moeste weder slaen
1755[regelnummer]
Die hertoge serve, met crachte,
 
Eer hise stille staende brachte,
 
Tote dat die soene was ghesproken.
 
Dat orloge was doen te broken.Ga naar voetnoot1758
 
Metter soenen, die ghesciede,
1760[regelnummer]
Keerde die hertoge ende sine liede
 
Te Brabant wert, met gemake.
 
Dat was ene die scoenste sake,
 
Die ye te voren wert vernomen,
 
Dat die hertoge dorste comen
1765[regelnummer]
Int lant van Limborch, metten swerde
 
Soeken sijn recht doene werde.Ga naar voetnoot1766
 
Van Coelne die eertsbisscop,
 
Die hem daer woude lopen op,
 
Met al dien Limborcheeren,
1770[regelnummer]
Ende met al dien grooten heerenGa naar voetnoot1770-1774
 
Van Gelre, van Cleve, van Gutke, van Senne,
 
Ende Tybaude van Lorenne,
 
Ende Assowe, van Spaenhem, van Nuenaren,
 
Van Solmese, van Salmen: dese graven waren
1775[regelnummer]
Met hen daer alle doe,
 
Ende menich hoge baroen daer toe,
[pagina 70]
[p. 70]
 
Daer ic nu af gheswige,
 
Die alle quamen daer, ten wige,Ga naar voetnoot1778
 
Jeghen den. hertoge van Brabant.
1780[regelnummer]
Nochtan.hilt hi, ende sijn lant,
 
Ghebattaelgeert, met grooter eeren,
 
Ieghen alle die groote heeren.
 
Dit was sine ierste reese
 
Om Limborch, daer menege weese
1785[regelnummer]
Ende meneghe weduwe na om wert;Ga naar voetnoot1785
 
Want dat orloge bleef alsoe hert,
 
Ende soe fel, ende alsoe swaer,Ga naar voetnoot1787-1790
 
Doen si scieden van daer,
 
Alst ye was te voren,
1790[regelnummer]
Die riddere daer af moegdi horen.
 
Doen die soene wert gedaen,Ga naar voetnoot1791
 
En conste my niemen doen verstaen,
 
Maer op den grave waren si bleven
 
Van Vlaenderen, dat bi soude gevenGa naar voetnoot1794
[pagina 71]
[p. 71]
1795[regelnummer]
Elker partyen, sonder striden,
 
Met vrienscape in beide siden,
 
Dat hare behoorde metten rechte;
 
Maer die grave was dien geslechte
 
Van Limborch houder meer,Ga naar voetnoot1799
1800[regelnummer]
Al was hi tsertoghen sweer,
 
Dan den hertoge in dien saken;
 
Daer bi, doen hi soude maken
 
Die soene, eer hijt woude inden,Ga naar voetnoot1803
 
Dede hi van sinen wege sinden
1805[regelnummer]
Viere ridderen te Limborch binnen.
 
Die sake en canic niet bekinnenGa naar voetnoot1806
 
Waer bi dat wert ghedaen;
 
Maer si bleven daer gevaen
 
Vore gisele; die moeste hiGa naar voetnoot1809
1810[regelnummer]
Alst wel recht was (die grave Ghi
 
Van Vlaenderen) weder ute quiten;Ga naar voetnoot1811
 
Maer dat en conste hi niet ghewiten
 
Den hertoge van Brabant,
 
Want doen die hertoge sciet te hant
1815[regelnummer]
Van Gulpen, waende hi gewinnen
 
Sijn recht van Limborch, al met minnen;
 
Maer dat en mochte hem niet gescien.
 
Alsoe bleef dat orloghe bi dien
 
Voort staende, sonder soene.
[pagina 72]
[p. 72]
1820[regelnummer]
Drossate van Limborch was her Coene
 
Snabbe doen, die hart
 
Ende fel was ten hertoge wart;
 
Daer bi reet hi int lant
 
Van Dalheem, ende woude brant
1825[regelnummer]
Ende roef doen openbare.
 
Doen dies wert gheware
 
Van Wegeseten her Reynier,Ga naar voetnoot1827
 
Een stout riddere ende een fier.
 
Die doen was castelleenGa naar voetnoot1829
1830[regelnummer]
Vander borch te Dalheem,
 
Reet hine coenlike bestaen,Ga naar voetnoot1831
 
Dat her Coene bleef daer gevaen,
 
Ende daer toe sire mage vele.
 
Dat was dat ierste vanden spele
1835[regelnummer]
Daer dat orloge met began;
 
Want en was en geen man,
 
Te Limborch in al dlant,
 
Daer men aen hadde soe goeden pant;
 
Want aen heeren Coenen stont
1840[regelnummer]
Longi, Herle ende Spremont,Ga naar voetnoot1840
 
Ende Lybois huus; dat waren viereGa naar voetnoot1841
 
Goede borge ende diere,
 
Ende ter core alle vaste:Ga naar voetnoot1843
[pagina 73]
[p. 73]
 
Daer bi warent lieve gaste
1845[regelnummer]
(Her Coene Snabbe met sinen magen,)
 
Te Genapie, daer si lagenGa naar voetnoot1846
 
Ghevaen, te haren onwille.
 
Hier af swigic voort al stille,
 
Tote dat die yeeste weder seget
1850[regelnummer]
Dat aen heeren Coenen leget.
 
Nu hebdi wel verstaen,
 
Dat orloghe es op gegaen
 
Op dat lant van Limborch weder;
 
Want men const geleggen neder,Ga naar voetnoot1854
1855[regelnummer]
Noch om clene, noch om groot;
 
Want dat men den hertoge bootGa naar voetnoot1856
 
Men hadde hem Limborch gegeven,
 
Dat hem om sterven noch om levenGa naar voetnoot1858
 
Sine viande niet en wouden laten.
1860[regelnummer]
Alsoe ginghen si hen saten
 
Ten orloge wert, in beiden siden:
 
Daer af hadde dat vore riden
 
Van Monyoye her Waelrave,
 
Daer hi ende sijn lant aveGa naar voetnoot1864
1865[regelnummer]
Dicke hadden groot verlies.
 
Nochtan getroeste hi hem dies;
 
Want bi wilen waest ghewin;
 
Want hi reet int begin
 
Vore Tricht, daer hi dede
1870[regelnummer]
Een huus onsteken, daer hi mede
 
Die ghemeinte ute brachte;
 
Want tfolc van ambachte,
 
Doen daer op ginc die brant.
[pagina 74]
[p. 74]
 
Liep hem wapenen al te hant,
1875[regelnummer]
Ende ran, met spieten ende met staven,Ga naar voetnoot1875
 
leghen heeren Waelraven,
 
Die buten hilt, wijchgier.
 
Die voget van Tricht, her Ogier
 
Van Haren, ende ander liedeGa naar voetnoot1879
1880[regelnummer]
Die torsse waren, doen dit ghesciede,
 
Hilden si voor die porte binnen,
 
Ende lieten die ghemeinte rinnenGa naar voetnoot1882
 
Buten, sonder leidsman;
 
Maer hen volgede na Jan
1885[regelnummer]
Van Mille, des bisscops scouthede,Ga naar voetnoot1885
 
Ende andere seriante mede,
 
Die die ghemeinte voort leidden.
 
Her Waelrave ende die sine bereiden,Ga naar voetnoot1888
 
Want si kinden thant waleGa naar voetnoot1889
1890[regelnummer]
Dat die stat altemale
 
Ieghen hen niet en was gescart.
 
Dat ontmoet wert nochtan hart;
 
Want Jan, ende sine ghesellen,
 
Reden ane, met soe fellen
1895[regelnummer]
Joesten daer, den vianden,Ga naar voetnoot1895
 
Datsi braken toten handen
 
Hare gelavien, datsi vlogen,Ga naar voetnoot1897
 
Ende, na, worden swerde getogen,
 
Daer si met vochten, met eeren;
1900[regelnummer]
Want sine wouden niet keeren.
[pagina 75]
[p. 75]
 
Op tfelt bleven si gevaen:
 
Doen waest haestelike gedaen
 
Metter ghemeinten, die ran
 
Striden sonder leidsman;
1905[regelnummer]
Want die bleef al meest gevaen,
 
Sonder groot wederstaen.
 
Alsoe vielen daer pande
 
In heeren Waelravens hande,
 
Daer hi af hadde groot gheniet:
1910[regelnummer]
Nu hoort wat hem daer af gesciet.
 
Doen her Waelraven hadde ghevaen
 
Tsertoghen liede, dede saenGa naar voetnoot1912
 
Die hertoge sire liede varen
 
Soe vele te Tricht, datsi waren
1915[regelnummer]
Met dien van Tricht ende van Aken
 
Stare genoech haren wedersaken;
 
Datsi hen wel cont dedenGa naar voetnoot1917
 
Eer die kerstdage leden;
 
Want si toghen doe,
1920[regelnummer]
Van enen inde ten anderen toe,
 
In heeren Walravens lant
 
Van Valkenborch, ende stichten brant
 
Al. dlant doer, met crachte.
 
Daer toe logeerden si met nachteGa naar voetnoot1924
1925[regelnummer]
In sijn lant, sonder ghewere.
 
Alsoe worden, met dien here,
 
Eerlike ende wel betaelt
 
Alle die pande, die hadde gehaelt
 
Her Walraven voor Tricht, te voren.
1930[regelnummer]
Daer bi hadde hijs bat ontboren,Ga naar voetnoot1930-1931
 
Met eere vromen, ende oec eeren.
[pagina 76]
[p. 76]
 
Doen dat heer soude wederkeeren,
 
Ende dat lant al was gestoort
 
Van Valkenborch, als ghi nu hoort,
1935[regelnummer]
Keerden selke te Tricht waert,Ga naar voetnoot1935
 
Ende dandere trecten, al ongespaert,Ga naar voetnoot1936
 
Vore Rode, datsi winnenGa naar voetnoot1937
 
Wouden met storme; maer die van binnen
 
Si waren soe versien daer ieghen,
1940[regelnummer]
Datsi ten planken boven creghen,Ga naar voetnoot1940
 
Ende weerden hen soe lange wile
 
Dat in theer buten met enen pile
 
Ghescoten wert her Wenemaer
 
Van Gemelingen, die aldaerGa naar voetnoot1944
1945[regelnummer]
Voor die stat al thant bleef doot:
 
Dat was scade ende jammer groot,
 
Want hi was vromich ende vroet,
 
Ende oec over al goet,
 
Die beste een die men vant
1950[regelnummer]
In Vranckerike, of in Ingelant,
 
Ochte int rike van Almaengen,
 
Ende weder om al tote Spaengen.
 
Daer bi was sine doot scade
 
Den lande van Brabant. Ghenade
1955[regelnummer]
Moet sine siele vinden met Gode!
 
Om sine doot keerden van Rode
[pagina 77]
[p. 77]
 
Die Brabantre, ende die van Aken.
 
Nu hoort voort van dire wraken
 
Die weder na ghesciede hier op.
1960[regelnummer]
Van Coelne die eertsbisscop
 
Hilt te Nuse ten selven tideGa naar voetnoot1961
 
Hof, daer menich man was blide,
 
Die weder droeve wert ende gram,
 
Doen hem die boetscap quam,
1965[regelnummer]
Dat die hertoge van Brabant
 
In heeren Walravens lant
 
Met crachte hem hadde ghewroken,
 
Met banieren al ontploken,Ga naar voetnoot1968
 
Hoverdichlike ende openbaer;
1970[regelnummer]
Want die grave was al daer
 
Van Luthsenborch, ende her Waelrave
 
Sijn broeder, ende die grave
 
Van Gelre, ende al die heeren,
 
Die hen met crachte wonden keeren,
1975[regelnummer]
Om Limborch, met ghemeinder hant,
 
Ieghen den hertoge van Brabant:
 
Die ginghen hen doen beraden,
 
Hoe datsi met grooten daden
 
Te wraken weder mochten comen.
1980[regelnummer]
Doen wert die raet genomen,Ga naar voetnoot1980
 
Dat daer na wert cortelinge
 
Te Valkenborch een gaderinge,
 
Daer dese heeren al quamen,
 
Die ghi nu hoort met namen,
1985[regelnummer]
Ende alle die ghene daer toe,
 
Die si vercrighen mochten doe.
 
Ende doen si alle vergadert waren
 
Te Valkenborch, deedse met scaren
[pagina 78]
[p. 78]
 
Her Waelrave al ute riden,
1990[regelnummer]
Ghelijc ofl si souden striden,
 
Met grooter feesten alsoe blide,
 
Dat men hoorde, verre ende wide,
 
Hare singen ende haer ruten;
 
Want met tamburen ende met fluten
1995[regelnummer]
Reden si doen, tot vore Wijc:Ga naar voetnoot1995
 
Daer bereidde hem yegelijc
 
Met targen ende met swerdenGa naar voetnoot1997
 
Te storme te gane, ende gheberden,
 
Ocht sijt thant souden winnen.Ga naar voetnoot1999
2000[regelnummer]
Maer Tricht was doe binnen
 
Van alrehande dinghen,
 
Dat behoort ter weringhen,
 
Te dire tijt sonder breke;Ga naar voetnoot2003
 
Want her Heinric van Gaesbeke,
2005[regelnummer]
Ende van Diest her Aernout,Ga naar voetnoot2005
 
Ende daer toe menich ridder stout,
 
Ende menich vrome seriant,
 
Was daer doen in, van Brabant,
 
Die ten storme wert waren vlugge.
2010[regelnummer]
Nochtan was ontwee die bruggeGa naar voetnoot2010
 
Tusschen Tricht ende Wijc doe;
 
Maer nochtan ronnen si toe
 
Over boeme, sonder vieren,Ga naar voetnoot2013
 
Ende volgeden thant den banieren
2015[regelnummer]
Van Gaesbeke ende van Diest mede,
 
Daer men doen onder dede
 
Soe groot gheweer, op dien dach,
[pagina 79]
[p. 79]
 
Dats ewelike sal sijn gewach;
 
Want si behilden met crachte
2020[regelnummer]
Beide planken ende grachte,
 
Die niet en waren alsoe vaste
 
leghen die sterke gaste,
 
Die men int dietsche rike vant:
 
Die weerden selve metter hantGa naar voetnoot2024
2025[regelnummer]
Van Gaesbeke ende van Diest die heeren,
 
Beide met soe grooter eeren,
 
Datsi scenen wel die beste
 
Op dien dach, die men wiste,
 
Met storme sach bewaren;Ga naar voetnoot2029
2030[regelnummer]
Want si leidden, sonder sparen,
 
Te storme soe coenlike die van binnen.
 
Dat dire van buten ane rinnen,Ga naar voetnoot2032
 
Al waest fel ende hert,
 
Alsoe weder staen wert,
2035[regelnummer]
Datsi door noot moesten keeren;
 
Alsoe, datsi met meere eeren
 
Te Valkenborch waren bleven.
 
Nochtan, die dade, die daer gedreven
 
Worden, beide buten ende binnen,
2040[regelnummer]
En mocht men niemen doen bekinnen,Ga naar voetnoot2040
 
Hine hadt metten ogen selve gesien:
 
Daer bi swigic nu van dien,
 
Ende telle voort van diere dinc,
 
Die her Waelraven ane ginc.
2045[regelnummer]
Doen ute Wijc her Waelrave
 
Ende sijn heer weder ave
 
Worden ghedreven met ghewout,
 
Was hi overmoedich ende stout,
 
Ende en liet doen die heeren,
[pagina 80]
[p. 80]
2050[regelnummer]
Die met hem quamen daer, niet keeren,
 
Hine hadde sijn scade ende sinen toren
 
Ghewroken eerlike te voren,
 
Op den hertoge van Brabant;
 
Daer bi leidde hise int lant
2055[regelnummer]
Van Daelheem met hoverden,
 
Ende dede tsertoghen onwerdenGa naar voetnoot2056
 
Storen al dat lant doe,
 
Met brande, al toter Borch toe.
 
Met banieren al ontploken:
2060[regelnummer]
Hier bi soe wert ghewroken
 
Her Waelrave weder daer.
 
Aldus wert dat orloge swaer,
 
Je lanc soe meer, in beiden siden,
 
Soe dat haer bernen ende haer striden,
2065[regelnummer]
Datsi ieghen een dreven,Ga naar voetnoot2065
 
Al niet en mach sijn bescreven,
 
Alsoe alst hen ghesciede;
 
Want dies hertoghen liede
 
Lagen te Tricht ende tAken,
2070[regelnummer]
Die achter lande voren braken,Ga naar voetnoot2070
 
Daer si die viande scaden mochten.
 
Dlant van Daelheem wert aen vochten
 
Van lieden, die te Herne lagen,Ga naar voetnoot2073
 
Diet altoes te rovene plagen:
2075[regelnummer]
Dies was die hertoghe Jan soe gram,
 
Dat hi selve voor Herne quam,
 
Ende wan op hen, met crachte,
 
Eiken tune, ende diepe grachte,Ga naar voetnoot2078
[pagina 81]
[p. 81]
 
Met storme alsoe, dat die van binnen
2080[regelnummer]
Dore noot moesten rinnen
 
Alle op enen kerctoren.
 
Alsoe wert Herne doen verloren,
 
Ende verbernt al inden gront.
 
Aldus voer, te meneger stont,
2085[regelnummer]
Die hertoge Jan van Brabant
 
In sire viande lant,
 
Alst hem bestac met overmoede;Ga naar voetnoot2087
 
Maer altoes bleven op haer hoede
 
Soe seere sine viande,
2090[regelnummer]
Datsi buten haren lande
 
Die Mase te hen wert niet en leden:
 
Sonder teere tijt, soe redenGa naar voetnoot2092.
 
Her Walrave, ende die sine,
 
Te Lomelle op die Campine,Ga naar voetnoot2094
2095[regelnummer]
Ende bernden torp al ave;
 
Maer daer en hadde her Waelrave
 
En ghene eere af nochtan;
 
Want, dat hi die reise began,
 
Dat was stolinge, met machteGa naar voetnoot2099
2100[regelnummer]
Ghedaen, vele meer dan met crachte.
 
Maer daer af la tic bliven
 
Die tale, ende sal voort scriven
 
Een scoene reyse, ende een groote,
 
Die van Brabant die ghenoteGa naar voetnoot2104
2105[regelnummer]
Met ridderen ende met cnapen reden,
 
Sonder den hertoge, datsi deden
 
Met tsertoghen gebode al,
 
Alse voort die yeeste nu tellen sal.
[pagina 82]
[p. 82]
 
Alle des hertoghen viande
2110[regelnummer]
Roveden, ende namen pande
 
Op die van Aken buten,
 
Ende daden hen die wege versluten,Ga naar voetnoot2112
 
Alsoe, dat men tAken binnen
 
En ghene spise en mochte gewinnen.Ga naar voetnoot2114
2115[regelnummer]
Daer bi waenden si die stat
 
Van Aken maken alsoe mat,
 
Datsi den hertoge souden begeven;
 
Maer die van Aken bleven
 
Aenden hertoge, daer sie vonden
2120[regelnummer]
Hulpe ende trouwe, tallen stonden;
 
Want doen den hertoge wert cont,
 
Hoe dat die van Aken stont,
 
Dede hi, te Tricht binnen, bringen
 
Vele ende ghenoech van allen dingen
2125[regelnummer]
Dies tAken was ghebreke.
 
Her Heinric van Gaesbeke
 
Volghede diere spisen na,
 
Ende die heere van Breda,Ga naar voetnoot2128
 
Her Arnout, die sijn broeder
2130[regelnummer]
Was van vader ende van moeder,
 
Ende van Diest her Arnout,Ga naar voetnoot2131
 
Ende die vromeghe Berthout,
 
Beide sone ende vader,
 
Ende dese heeren allegader
2135[regelnummer]
Van Kuec, ende van Berlaer,Ga naar voetnoot2135-2137
 
Van Hoesdenne, van Rotselaer,
 
Van Walheem, ende van Wesemale:
[pagina 83]
[p. 83]
 
Dese hadden te Tricht wale
 
Met helmen torsse XIIc man,
2140[regelnummer]
Die daer sinde die hertoge Jan,Ga naar voetnoot2140
 
Datsi die spise souden gheleiden;
 
Want sertogen viande seiden,
 
Ende daden mere daer af lopen,Ga naar voetnoot2143
 
Datsi die spise moesten vercopen
2145[regelnummer]
Sonder gelt int swerts oort,Ga naar voetnoot2145
 
Quamen si over Mase voort.Ga naar voetnoot2146
 
Om die hoverdege tale
 
Laghen si te Tricht wale
 
Openbaer, met haer scouwen,Ga naar voetnoot2149
2150[regelnummer]
Soe lange, men ware. vander Denouwen
 
Toter Masen wel te tide
 
Comen ieghen hen te stride.
 
Doen si gebeet waren met staden
 
Daden si die spise laden,
2155[regelnummer]
Die si gheleidden al ghescaert,Ga naar voetnoot2155
 
Ende voeren tAken waert,
 
Met ontplokenen banieren,
 
Die rechte strate, sonder vieren,
 
Soe verre dat die van Aken quamen
2160[regelnummer]
leghen hen, die doen namen
 
Die spise, ende voerdense in die stat.
 
Doen waren alle die heeren mat,Ga naar voetnoot2162
[pagina 84]
[p. 84]
 
Die hen te voren utermaten,Ga naar voetnoot2163
 
Dat die van Aken moesten laten
2165[regelnummer]
Den hertoge, eer yet lanc door noot,Ga naar voetnoot2165
 
Want den honger. Daer bi was grootGa naar voetnoot2166
 
Die bliscap van ouden ende van iongen
 
TAken (die doen alle songen
 
Ende riepen in allen straten:
2170[regelnummer]
‘ Coenlike mogen wi ons verlaten
 
Op den hertoge van Brabant;
 
Want en es ander heere int lant! ’)
 
Doen men die spise tAken brachte,
 
Hier af swigic. Die met crachte
2175[regelnummer]
Die spise gheleidt hadden tote daer
 
Keerden te Tricht, openbaer,
 
Die strate die si quamen, weder.
 
Doen si den berch souden neder
 
Riden, onverre van Gulpen,
2180[regelnummer]
Doen seide men, dat met sire hulpen
 
Her Waelraven daer bi ware:
 
Doen bleef diere Brabantre scare
 
Stille houdende, langen tijt,
 
Ende beidden na dien strijt,
2185[regelnummer]
Dien si gherne hadden gesien;
 
Maer wat men hadde geseget van dien
 
Dan was anders niet dan woort:Ga naar voetnoot2187
 
Daer met reden si doen voort
 
Te Tricht in, sonder vreese.
2190[regelnummer]
Dat was ene die scoenste rese,
 
Die men te rechte mach viseren,
 
Doent alle die heeren wouden weren,
 
Die den hertoghe onhout
[pagina 85]
[p. 85]
 
Waren, dat met ghewout
2195[regelnummer]
Aken nochtan wert ghespijst:
 
Maer die yeeste voort wijst
 
Dat die van Aken niet en gouden,
 
Dien dienst, alsi te rechte souden,
 
Eer dat iaer inde nam:
2200[regelnummer]
Nu hoort hoe dat toe quam.
 
Verre die scoenste ende die meeste
 
Aventure, die heeft die yeeste,Ga naar voetnoot2202
 
Ocht die in dorloghe ghesciede,
 
Hadden tsertoghen liede
2205[regelnummer]
TAken binnen diere stat;
 
Want het gheviel alsoe, dat
 
Ene partye tAken sloech
 
Ieghen den hertoge, daer met droech
 
Dies conincs scouthede,Ga naar voetnoot2209-2210
2210[regelnummer]
Die dire stat verstaen dede
 
Dat logene was ende baraet;Ga naar voetnoot2211
 
Want hi seide hi brachte hen raet
 
Ende hulpe vanden coninc.
 
Dien torre, daer die clocke op hincGa naar voetnoot2214
2215[regelnummer]
Besloten, diene dede hi saen
 
Met ghewout doen op slaen,
 
Ende dede, metter banclocken,
 
Die ghemeinte te gader locken:
 
Dat was daer bi al ghedaen,
2220[regelnummer]
Datsi wouden doen verslaen
 
In die stat tsertoghen liede.
 
Die coenste daet, die ye gesciede,
 
Verre ochte bi, in enich lant,
 
Daden die daer van Brabant,
[pagina 86]
[p. 86]
2225[regelnummer]
Die doen tAken waren binnen;
 
Want doen si saghen rinnen
 
Die ghemeinte, ter plaetsen waert
 
Daer ieghen hen was ghescaert
 
Die scouthete, ende sine partye,
2230[regelnummer]
Nochtan en twivelden si nye,Ga naar voetnoot2230
 
Datsi daer omme vlien souden:
 
Maer si viseerden, datsi wonden,
 
Als men woude op hen lopen,
 
Hen soe eerlike vercopen
2235[regelnummer]
Ende soe diere, eer mense vellen
 
Soude, dat men na mochle tellen
 
Van hare stouter aventuren,
 
Alsoe lange als soude die werelt duren.
 
Op dien troest gingen si staen,Ga naar voetnoot2239
2240[regelnummer]
Doen si die clocke hoorden slaen,
 
Op enen hornec van ere stratenGa naar voetnoot2241
 
Soe coenlike hen ghelaten,
 
Ochte si alle waren lyoene;Ga naar voetnoot2243
 
Nochtan was doen te doene
2245[regelnummer]
Iegen al die stat die strijt;
 
Daer bi aventuerden sijt
 
Onverdinckelike seere,Ga naar voetnoot2247
 
Daer si mede soe groote eere
 
Van vromicheiden ontfingen,
2250[regelnummer]
Datmen moet toebringen
 
Hare namen, met rechte wale.
 
Daer was die heere van Wesemale,Ga naar voetnoot2252
 
Die marscalc van Brabant,
 
Die men int orloge vant
[pagina 87]
[p. 87]
2255[regelnummer]
Altoes coene ende stout:
 
Sijn name was her Arnout,
 
Heeren Arnouts broeder sone,
 
Die tymplere was ene lange doene.Ga naar voetnoot2258
 
Die yeeste noemt, te meneger stont,
2260[regelnummer]
Den marscalc, hier bi es contGa naar voetnoot2260
 
Hoe hi es van Wesemale;
 
Daer af blive nu die tale.
 
Daer was oec her Arnout
 
Van Ysche, ende her Berthout,Ga naar voetnoot2264
2265[regelnummer]
Die voorsienich was ende wijs,
 
Ende van Boutersheem her Lonijs,Ga naar voetnoot2266
 
Ende her Jan van Rotselaer,
 
Ende oec waren seriante daer
 
Van Brabant met hen een deel;
2270[regelnummer]
Hen quam te hulpen oec Screveel,Ga naar voetnoot2270
 
Die in die stat was van magen.Ga naar voetnoot2271
 
Doen die Brabantre dat sagen
 
Dat hen soe vele hulpen quam,
 
Die hoechste daet, die men vernam
2275[regelnummer]
In die werelt ye ghedaen,
 
Ghinghen si daer doen bestaen;
 
Want her Leonijs
 
Van Boutersheem, dies prijsGa naar voetnoot2278
 
Datmen niet en mochte vertellen,
2280[regelnummer]
Liep ghenendelike vellen,
 
Daer die stat vergadert was
[pagina 88]
[p. 88]
 
Van Aken al in enen tas,Ga naar voetnoot2282
 
Den leidsman van hen allen.
 
Doen die was gheyallen,
2285[regelnummer]
Liepen met crachte doe
 
Die Brabantere alle toe,
 
Soe coenlike, datsi thant
 
Behilden daer die overhant;
 
Want doen daer her Tielman
2290[regelnummer]
Van Lenke viel, doen ran
 
Die ghemeinte al meest neder
 
Een strate al om, ende quam weder
 
Ten Brabantren, ende gheliet
 
Ocht bi hen niet en ware ghesciet.
2295[regelnummer]
Aldus bleef her Tielman
 
Van Lenke, die dit began,
 
Ende sire dochter man, doot,
 
Ende die scoutheet vloe, door noot,
 
In die kerke sijn lijf behouden,
2300[regelnummer]
Ende met hem alle, die wouden
 
Plichten in die partye.Ga naar voetnoot2301
 
Waer wert in die werelt ye
 
Soe scoene aventure vernomen,
 
Als op dien dach dien vromen
2305[regelnummer]
Ridderen daer versceen,
 
Diere onna daer was eenGa naar voetnoot2306-2307
 
Ieghen dusent, in dander side,
 
Daer ieghen met stride
 
Nochtan haer leven ontdroegen,
2310[regelnummer]
Ende daer toe datsi versloegenGa naar voetnoot2310
 
Soe eerlike haer wedersaken,
 
Datsi met crachte Aken
[pagina 89]
[p. 89]
 
Behilden in die hant
 
Haren heere den hertoge van Brabant,Ga naar voetnoot2314
2315[regelnummer]
Ende dien scoutheet verdreven?
 
Want die van Aken bleven
 
Voort ane den hertoge hout,
 
Dat hi hen met trouwen gout,
 
Alse sijs noot hadden, overal,
2320[regelnummer]
Alse voort die yeeste toenen sal.
 
Dien bisscope Ziverde
 
Van Coelne was dat orloge herde;Ga naar voetnoot2322
 
Want hi dede die borch te KerpenGa naar voetnoot2323
 
Inden grond neder werpen,
2325[regelnummer]
Daer hi mede dat orloge,
 
Tusschen hem enten hertoge,
 
Makede fel ende hart.
 
Dat Kerpen verloren waert,Ga naar voetnoot2328-2338
 
Eert vanden hertoge wert ontsettet,
2330[regelnummer]
Dat wert daer bi verlettet:Ga naar voetnoot2330
 
Want en hadde doen bewaert
 
Ende ghemant her Sceifaert,Ga naar voetnoot2332
 
Ende her Woutre van Winde,Ga naar voetnoot2333
 
Soe wel, dat sijt met gheninde
2335[regelnummer]
Waenden hebben met stride
[pagina 90]
[p. 90]
 
Gehouden, tote dien tide
 
Dat hen die hertoge ware comen
 
Te hulpen, hadde hijt vernomen
 
Dat ment soude hebbben verloren,
2340[regelnummer]
Hi hadt ontset, emmer te voren,Ga naar voetnoot2340
 
Coenlike met overmoede;
 
Maer si waren sonder hoede
 
Altoes in die borch binnen,
 
Dat mense hen mochte afwinnen,
2345[regelnummer]
Sine souden wel langen tijt,Ga naar voetnoot2345
 
Ieghen storm ende ieghen strijt,
 
Tsertoghen daer op verheiden;
 
Maer si hadden doen bereidenGa naar voetnoot2348
 
Buten soe eyselike een werc,
2350[regelnummer]
Daer die van binnen haren mercGa naar voetnoot2350
 
Aen en leiden, cleine noch groot,
 
Daer men vier met in scoot,
 
Ende verbranden die van binnen,
 
Datsi ute moesten rinnen.
2355[regelnummer]
Aldus wert Kerpen te broken,
 
Dat seere na wert ghewroken,Ga naar voetnoot2356
 
Eer dat orloge inde nam;
 
Dus swigic thant. Doen quam
 
Die somer, dat men mochte logerenGa naar voetnoot2359
2360[regelnummer]
Te velde, gingen si viseren,
 
Die bisscop ende sine gesellen,
 
Daer ghi vore af hooret tellen,
 
Datsi den hertoge van Brabant
[pagina 91]
[p. 91]
 
Souden doen comen in haer lant,
2365[regelnummer]
Over Mase weder te stride;
 
Want si waenden te tien tide
 
Vele mechteger sijn dan hi:
 
Op dat soe gaderden siGa naar voetnoot2368
 
Alle die si mochten bringen,
2370[regelnummer]
Ende waenden varen dwingen
 
Met ghewout die stat van Aken:
 
Daer vielen si doen vore, ende braken
 
Buten enen kerctoren,
 
Te Berge ende oec te Horen,Ga naar voetnoot2374
2375[regelnummer]
Dat ghevest was ende bewaert.
 
Doen si aldus ghescaert
 
Ende gelogeert voor Aken lagen.
 
Voerent die van binnen wagen
 
Ten Pongise, buten den grachten,
2380[regelnummer]
Soe datsi die van buten brachten
 
Bi wilen in scade groot,
 
Van sulken die daer bleven doot.Ga naar voetnoot2382
 
Maer dit logeren ende desen strijt
 
En duerde niet langen tijt;
2385[regelnummer]
Want die hertoge Jan
 
Van Brabant, hi ghewan
 
Menegen grooten heere te hulpen,
 
Die met hem niet en was te Gulpen
 
Te voren, in dander iaer;
2390[regelnummer]
Want met hem quant nu daer,
 
Al van Borgoengen her ave,Ga naar voetnoot2391
 
Her Ottelet, een rike grave,Ga naar voetnoot2392
 
Ende oec quam met hem doe
 
Tsertogen broeder toe
2395[regelnummer]
Van Borgoengen eerlike,
[pagina 92]
[p. 92]
 
Ende daer toe menich rike
 
Grave, ende menich hoge baroen,
 
Vander Marchen, van Sessoen,Ga naar voetnoot2398-2401
 
Van Sympoel, van Vendome,
2400[regelnummer]
Van Jastelioen, ende van Crome,
 
Van Nouille, van Momorasi,
 
Ende daer toe, verre ende bi,
 
Menich ander hoege man,
 
Die ic genoemen niet en can,
2405[regelnummer]
Pickaerde, ende Fransoyse,
 
Henewire, ende Jampenoyse,Ga naar voetnoot2406
 
Borgengone, ende Poitevine,
 
Vlaminge, ende Artesine,
 
Haspegouwere, ende Hollandre,
2410[regelnummer]
Ende daer toe soe vele andre,
 
Doen hise al te gader brachte,
 
Dat hi over Mase met crachte
 
Trecte, soe mechtich dat hi
 
Die stat van Aken daer bi
2415[regelnummer]
Verledichde, met grooter eeren,Ga naar voetnoot2415
 
Van al den grooten heeren
 
Diere vore met haren lieden
 
Logeren: hoe datsi sciedenGa naar voetnoot2418
 
Alsoe van diere stat van Aken,
2420[regelnummer]
Sal voort die yeeste cont maken.
 
Al dies hertogen viande
 
Hadden hen in allen lande
 
Versien, verre ende wide,
 
Van hulpen, datsi bat te stride
[pagina 93]
[p. 93]
2425[regelnummer]
Bereet waren nu daer,
 
Dan si, vore, in dander iaer,
 
Ieghen hen te Gulpen quamen;
 
Nochtan doen si vernamen
 
Dien hertoge over comen
2430[regelnummer]
Te Tricht, met soe meneghen vromen
 
Baroen, als met hem doen was,
 
Toghen si voor enen pasGa naar voetnoot2432-2453
 
Tusschen Tricht ende Aken houden,
 
Bi Gulpen weder, daer si wouden
2435[regelnummer]
Des hertoghen op verbeiden.
 
Die hertoge dede sijn heer bereiden.
 
Ende woude sine viande soeken.
 
Doen makeden, van witten doeken,
 
Alle die metten hertoge waren,
2440[regelnummer]
Boven alle hare wapene, baren,Ga naar voetnoot2440
 
Dat elc anderen kinnen mochte
 
Bi dien tekene, als menne sochte.
 
Men waende nochtan, sonder waen,
 
Seker den strijt hebben bestaen;
2445[regelnummer]
Want die hertoge hadde doe
 
Sijn vriende ende sijn mage daer toe
 
Met hem daer bracht, datsi met swerdenGa naar voetnoot2447-2449
 
Becorten woude, wien dat werden
 
Dat lant van Limborch soude te deele.
2450[regelnummer]
Een groot heere, her Rau van Neele,Ga naar voetnoot2450
 
Die den grave Reinout
 
Van Gelre was siere saken hout,
[pagina 94]
[p. 94]
 
(Want bi was, alsic versta,
 
Des graven maech na,)
2455[regelnummer]
Daer bi sinden die conincGa naar voetnoot2455
 
Van Vranckerike daer, om dese dinc,
 
Dat hise te soenen bringen soude;
 
Want die coninc Philips woude
 
Den hertoge Janne van Brabant
2460[regelnummer]
Met hem leiden dore, int lantGa naar voetnoot2460
 
Van Arragoen, als hi dede;
 
Want die hertoge woude oec mede,
 
Ende liet die soene te voorder maken:
 
(Ende oec een deel bi dien sakenGa naar voetnoot2464
2465[regelnummer]
Dat op die selve wile die doot,Ga naar voetnoot2465
 
Daer mede cleine ende groot
 
Emmer inden moet sijn lijf,
 
Ghenomen hadde sijn wijf,
 
Die hertoge van Brabant,Ga naar voetnoot2469
2470[regelnummer]
Dies graven Gies van Vlaendren lant
 
Dochter, die goet was ende wijs:
 
God geve haer sijn paradijs!
 
Hier sal die tale van haer bliven.)
 
Die dedemen alsoe bescrivenGa naar voetnoot2474
2475[regelnummer]
Ende besegelen, dat siGa naar voetnoot2475-2477
 
Weder op den grave Ghi
 
Van Vlaenderen bleven,
[pagina 95]
[p. 95]
 
Dat hi elken soude gheven
 
Sijn recht, ende voort verclaren
2480[regelnummer]
Hoe datsi ghesceden waren
 
Te Gulpen, vore, in dander iaer.
 
Op die vorwaerde keerde daer
 
Hare alre heer, in beiden siden,
 
Weder te lande wert, sonder striden.Ga naar voetnoot2484
2485[regelnummer]
Alsoe worden die van Aken
 
Quite van hare wedersaken,
 
Diese met crachte hebben beleget,
 
Alse die yeeste te voren seget.
 
Doen dat heer al was ghesceden,
2490[regelnummer]
En bleef die soene vander veden
 
Ghestadich niet, dat was daer bi:
 
Van Vlaenderen die grave Ghi,
 
Al was hi tsertogen sweer,
 
Hi hilt in ander siden meer;
2495[regelnummer]
Want hi wanet soe inden,Ga naar voetnoot2495-2497
 
Dat hi Limborch soude ontwinden
 
Den hertoge, diet met rechte cochte.
 
Dat vordeel, dat hi daer in sochte,
 
Ende sijn viseren, ende sijn driven,
2500[regelnummer]
Latic nu wel achter bliven;
 
Want daer en was niet ane bewant;Ga naar voetnoot2501
 
Want die hertoge van Brabant,
 
Noch om sterven noch om leven
 
En woude hi den coep begeven
2505[regelnummer]
Van Limborch, in ghere wijs.
 
Si hilden daer af te Parijs,
 
Beide die partyen, dadinge,Ga naar voetnoot2507
[pagina 96]
[p. 96]
 
Voor twee hoge coninge,
 
Van Vranckerike ende van Ingelant:Ga naar voetnoot2509
 
2510 Daer wert die hertoge van Brabant
 
Van diere saken int recht vonden
 
Openbare: nochtan en conden
 
Die twee coninge niet gemaken,
 
Dat hem sine wedersake
2515[regelnummer]
Dlant van Limborch wouden laten;
 
Daer bi en conste men niet gesaten
 
Den twist, noch geleggen neder.
 
Alsoe begonsten si doen weder
 
Dat orloge, ye lanc soe felre;
2520[regelnummer]
Dat sceen wel den grave van Gelre;
 
Want, in dat selve iaer,
 
Wert dat orloge soe swaer
 
In beiden siden, ende soe herde,
 
Dat, van Veemle tot Bomelwerde,Ga naar voetnoot2524
[pagina 97]
[p. 97]
2525[regelnummer]
En geen huus ints graven lant
 
Van Gelre en bleef sonder brant,
 
Dat die Brabanters al deden.
 
Des graven liede van Gelre reden
 
Te Weenle, over die Mase, daer ieghen,Ga naar voetnoot2529
2530[regelnummer]
Daer die Brabantre vercreghen
 
Gheluc doen, ende grooten prijs;
 
Want daer gheviel een pongijs,
 
Daer die van Brabant niet en brachten
 
Enen man ieghen hen achten:
2535[regelnummer]
Nochtan, doen die strijt ghesciede,
 
Ghingen onder des graven liedeGa naar voetnoot2536
 
Van Gelre bi alsoe,
 
Datter daer een deel vloe,
 
Ende oec een deel gevaen bleef.
2540[regelnummer]
Die groote dade, die men daer dreef.
 
En conste men niet vertellen al.
 
Nu hoort, hoe dat ongeval,
 
Daer Kerpen met wert gebroken,
 
Opden bisscop wert ghewroken,
2545[regelnummer]
Niet stolinge, met nachte,
 
Maer openbare met heercrachte;
 
Want die hertoge van Brabant
 
Reet tote ints bisscops lant,
 
Met banieren al ontploken,
2550[regelnummer]
Ende dede vier ane stoken,
 
Dat die roec op ghinc
 
Alom ende om, voor Loggelinc,Ga naar voetnoot2552
 
Al dat lant op ende neder.
 
Van Vrisheem tot Blaetseem wederGa naar voetnoot2554
2555[regelnummer]
Wert ghestoert met hoverden,
[pagina 98]
[p. 98]
 
Des bisscops lant, met onwerden,
 
Soe coenlike, dat die daet sceen
 
Wale der meester wonder een,Ga naar voetnoot2558
 
Dat men daer sach ye gesciet.
2560[regelnummer]
Dat en es nochtan al niet
 
Iegen die scade, ende die scande,
 
Die al binnen sinen lande
 
Die bisscop, na, daer om leet,
 
Doene oec die hertoge ane reet,Ga naar voetnoot2564
2565[regelnummer]
Soe scadelike, dat hi vergout
 
Kerpen meer dan dusentfout,
 
Alse die yeeste (te dien tide
 
Dat si telt van dien stride ),
 
Na die waerheit toent wale:
2570[regelnummer]
Hier af latic nu die tale,
 
Ende doe die waerheit nu verstaen,
 
Hoe voort dat orloge es vergaen.
 
Hier telt die yeeste groot wonderGa naar voetnoot2573-2579
 
Vanden hertoge, die sonder
2575[regelnummer]
Vrede liet, ende sonder soene,
 
Sijn lant ieghen die hoge baroene,
 
Die hem fel waren ende hart,
 
Ende voer te Arragoen waert,Ga naar voetnoot2578
 
Ga naar margenoot+Metten coninc van Vranckerike.
2580[regelnummer]
Waer sachmen nie desgelike
 
Van wondre, dat daer ane dede
[pagina 99]
[p. 99]
 
Die hertoge? want hi leidde mede
 
Ute sinen lande verre te voren,Ga naar voetnoot2583
 
Almeest die beste al ute vercoren
2585[regelnummer]
Baenrotse, riddere ende cnapen;Ga naar voetnoot2585
 
Nochtan was ghescapen,
 
Doen hi uten lande reet,
 
Dat orloge alsoe wreet,
 
Dat ye lanc soe meer wijch es:
2590[regelnummer]
Maer nochtan, alle des
 
Ghetroeste hem die hertoge,
 
Ende beval land ende orloge
 
Heeren Wouter Berthoude,
 
Dat hijt verhueden soude
2595[regelnummer]
Ieghen alle sine viande.
 
Alsoe keerde uten lande
 
Die hertoge Jan van Brabant.
 
Doen hi gherumet was, na thant,Ga naar voetnoot2598
 
Dede die grave, zonder beiden,
2600[regelnummer]
Van Lutsenborch sijn heer ghereiden,Ga naar voetnoot2600
 
Ende trecte voor Freppont,Ga naar voetnoot2601
 
Dat in tsertoghen hulpe stont,
 
Want het hilt die casteleen,
 
Die doen was te Daelheem,
2605[regelnummer]
Her Reynier van Wegeseten,
 
Die hem dies hadde vermeten,Ga naar voetnoot2606-2607
 
Hulpe hem her Berthout,
 
Dat hi Freppont met ghewout
 
Met stride ontsetten soude;
[pagina 100]
[p. 100]
2610[regelnummer]
Maer heeren Wouter Berthoude
 
En dochte die raet niet goet,
 
Dat men om overmoet
 
(Daer niet vele ane en lach,)
 
Brabant op enen dach
2615[regelnummer]
Altemale soude aventuren;
 
Daer bi liet men doen gbedurenGa naar voetnoot2616
 
Van Lutsenborch den edelen man
 
Vore Freppont, soe lange dat hijt wan.
 
Aldus wert Freppont verloren.
2620[regelnummer]
Maer beter vele, dant was te voren,
 
Wert daer na weder sciere
 
Dien casteel heeren Reyniere;
 
Want hi deden weder winnen ave,Ga naar voetnoot2623
 
Met behindicheit, den grave
2625[regelnummer]
Van Lutsenborch. Dus bleef dat leet
 
In beiden siden even heet,
 
Al die Mase op ende neder,
 
Van Oesselinc tot Hollant weder.Ga naar voetnoot2628
 
Van op die Mase bilt te stride
2630[regelnummer]
Dat orloge, in tsertogen side,
 
Die heere van Cuyct doen, her Jan,
 
Die, sint dat dorloge began,
 
Selden liet hi des graven lantGa naar voetnoot2633
 
Van Gelre sonder roef ochte brant;
2635[regelnummer]
Want hi dede daer bi stichten,
 
Ende vaste planken ende grichtenGa naar voetnoot2636
[pagina 101]
[p. 101]
 
Eene stat, die hiet Ten Grave,Ga naar voetnoot2637
 
Daer groote scade ave
 
Des graven lant van Gelre quam;
2640[regelnummer]
Daer bi bereidde hem ende quam
 
Die grave van Gelre ghetogen
 
Vore den grave, soe vermoghen,
 
Dat hijt woude breken met ghewout;
 
Maer doen sinde her Wouter Berthout,
2645[regelnummer]
Die montbore was van Brabant,Ga naar voetnoot2645
 
Den heere van Kuuct te hulpen thant,
 
Sinen sone heeren Berthoude,
 
Dat hi den heere van Kuuct soude
 
Helpen verweren sijn lant,
2650[regelnummer]
Een groot heere ute Brabant.
 
Her Arnout van Gaesbeke,
 
Quam oec, met grooten ghetrekeGa naar voetnoot2652
 
Van here, dat hem volgede na,
 
(Want hi was heere van Breda,)
2655[regelnummer]
Heeren Janne van Kuuct te hulpen mede;
 
Maer van soenen, noch van vrede,
 
En woude hi hem niet ane winden;Ga naar voetnoot2657
 
Maer hi wout helpen inden
 
Metten swerde, woude men striden.
2660[regelnummer]
Die grave van Gelre en woude niet liden
 
Die Mase doen, met sinen lieden:
 
Dus bleef die strijt; maer doen si scieden
 
Bleef in des graven heer doot,
 
Die men van binnen uutwert scoot,
2665[regelnummer]
Her Tielman van Scinne,Ga naar voetnoot2665
[pagina 102]
[p. 102]
 
Die beste riddere een, die inne
 
Al dies graven lant was doe,
 
Ochte in al dat lant daer toe
 
Tusschen der Masen enten Rine,
2670[regelnummer]
Sonder van Borne heeren Goeswine;Ga naar voetnoot2670
 
Maer daer af latic die tale;
 
Want en hadde nu niet waleGa naar voetnoot2672-2675
 
Te deser wilen sinen tijt.
 
Reysen, orloge, ende strijtGa naar voetnoot2674
2675[regelnummer]
Ghevielen daer te lande
 
Soe dicke, ende soe menegerhande,
 
Dat te seere soude verlinghen
 
Soudement al toe bringen;
 
Daer bi cortic die woort.
2680[regelnummer]
Nu hoort vanden hertoge voort,
 
Hoe dat die weder quam
 
Van Arragoen, daer hi nam
 
In die vaert scade groot;Ga naar voetnoot2683
 
Want op die vaert bleven doot,
2685[regelnummer]
Sonder slach ende sonder steke,
 
Her Heinric van Gaesbeke,
 
Een baenrots ende een groot heere,
 
Die wel was te clagen seere:
 
God geve hen dewelike paradijs!
2690[regelnummer]
Die vromeghe her Leonijs
 
Van Boutersheem bleef oec daer,Ga naar voetnoot2691
 
Ende her Jan van Rotselaer,
[pagina 103]
[p. 103]
 
Ende her Jan vanden WaleGa naar voetnoot2693
 
Van Wavere, dire men wale
2695[regelnummer]
Met rechte ghedincken sal,
 
In die werelt over al,
 
Ewelike om haer vromege dade.
 
Daer storven oec, dat was scade,
 
Vander Hutten her JanGa naar voetnoot2699
2700[regelnummer]
Ende sijn sone, twee vromege man,
 
Ende van den Bossche her Jan,Ga naar voetnoot2701
 
Ende van Brusteme her Herman,Ga naar voetnoot2702
 
Ende van Versene her Pinkaert:Ga naar voetnoot2703
 
Dese riddere bleven in die vaert
2705[regelnummer]
Metten hertoghe alle doot.
 
Die hertoghe selve hadde noot
 
Soe groot van siecheiden,
 
Dat al die werelt seide,
 
Dat hi ware doot, ochte, sonder waen,
2710[regelnummer]
Niet der doot en soude ontgaen;
 
Want dien fisicinen dochteGa naar voetnoot2711
 
Dat hi ghenesen niet en mochte;
 
Maer God, die wel mach geven
 
Den dooden weder haer leven,
2715[regelnummer]
Hi gaf den hertoge Janne
 
Van Brabant, den edelen manne,
 
Dat hi soe verre ghenas
[pagina 104]
[p. 104]
 
Vander siecheit, daer hi in was,
 
Dat men te lande weder brachte.Ga naar voetnoot2719
2720[regelnummer]
Wat men in Arragoen wrachte,
 
Noch van orloge, noch van heeren,
 
En sal die yeeste voort leeren
 
Meer dans ane den hertoge leget,
 
Daer dese yeeste om es gheseget,Ga naar voetnoot2724
2725[regelnummer]
Die openbaer nu heeft gheleert
 
Hoe die hertoge es ghekeert
 
Weder, ute Arragoen,
 
Daer menich hoge baroen
 
In die vaert die doot ontfinc;
2730[regelnummer]
Want daer bleef selve die coninc
 
Phylips doot van Vranckerike:
 
Sijn siele hebbe God ewelike!
 
Hier met latic altemale
 
Van Arragoen bliven die tale,
2735[regelnummer]
Ende wille u bescriven voort
 
Dat ghi nog niet en hebt gehoort.
 
Doen die hertoge van Brabant
 
Weder comen was int lant
 
Wert dat orloghe, dat hi liet,
2740[regelnummer]
Noch felre dan hire af sciet;
 
Want vander Rochen her WaelravenGa naar voetnoot2741
 
Was doen soe wel metten grave
 
Van Gelre, dat hi hem beval
 
Limborch, ende dat lant al;
2745[regelnummer]
Maer doen hadde in sine hande
 
Heinric Snabbe van dien lande
[pagina 105]
[p. 105]
 
Die borge, bina algader,
 
Voor heeren Coenen sinen vader,
 
Dien de hertoge hadde ghevaen.
2750[regelnummer]
Men hadde dien ute ghedaen,Ga naar voetnoot2750
 
Soe dat hi quite ware bleven,
 
Soen woude Heinric op gevenGa naar voetnoot2752
 
Diere borge en geen: des wert verbolgen
 
Her Waelrave, ende dede hem volgen
2755[regelnummer]
Alle die hi mochte ghewinnen,
 
Ende toech voor Lonsies, daer hi binnen
 
Heinricke beligghen woude,
 
Soe dat hi hem die borge soude
 
Op gheven altemale:Ga naar voetnoot2759
2760[regelnummer]
Hier af cortic u die tale.
 
Doen Lonsies was beleghen,
 
Sprac her Coene alsoe ieghen
 
Tsertoghen raet, dat hi toe
 
Brachte (want die hertoge doe
2765[regelnummer]
Selve was te Parijs waert,)
 
Dat men Lonsies soude ter vaertGa naar voetnoot2766
 
Ontsetten met ghewout:
 
Dat onderstont her Berthout;Ga naar voetnoot2768
 
Maer eer quam tote LonsijsGa naar voetnoot2769
2770[regelnummer]
Keerde weder van Parijs
 
Die hertoge selve, ende volgede mede
 
Te Lonsies waert, daer hi oec dede
 
Heeren Coenen Snabben vueren.
 
Doen en dorste niet langer dueren
2775[regelnummer]
Voor Lonsies her Waelrave
 
Vander Rochen, ende toech ave
 
Met haesten herde groot;Ga naar voetnoot2777
[pagina 106]
[p. 106]
 
Want het dede hem die noot,
 
Doen hi den hertoge comen sach;
2780[regelnummer]
Want die hertoge reet voort, ende lach
 
Vore Lonsies met sinen lieden
 
Soe langhe, eer si scieden,
 
Dat die hertoge ende her Coene
 
Tusschen hen daer ene soene
2785[regelnummer]
Stadeghen, in diere wijsGa naar voetnoot2785
 
Dat her Coene Longijs
 
Herne ende SpremontGa naar voetnoot2787
 
Lybois huus, ende al dat stont
 
In heeren Coenen hant,
2790[regelnummer]
Dien hertoge van Brabant
 
Altemale moeste op geven.
 
Her Coene ende sijn sone blevenGa naar voetnoot2792
 
Hulperen oec dies hertogen.
 
Doen die hertoge hadde ghetogen
2795[regelnummer]
Dese borge alle in sine hant,
 
Doen hadde hi half dat lant
 
Van Limborch, ende oec meer:
 
Want Heinenberge hadde hi eer,Ga naar voetnoot2798
 
Ende Rincberge ende Witham.
2800[regelnummer]
Doen die hertoge aldus quam
 
Ane die borge vanden lande,
 
Worden alle sine viande
 
Soe seere weder slagen
 
Datsi toe ghinghen iaghen,Ga naar voetnoot2804
2805[regelnummer]
Dat dien grave Reinoude
 
Van Gelre sire dochter soude
[pagina 107]
[p. 107]
 
Gheven te wive den grave GhiGa naar voetnoot2807
 
Van Vlaendren; want daer bi
 
Waenden si soe sterc werden,
2810[regelnummer]
Datsi den hertoghe verherdenGa naar voetnoot2810
 
Souden. Van scatte ende van machte,
 
Daer men die brulocht toe brachte,
 
Wert groote feeste ghedreven,
 
Die vele bat ware achter bleven;
2815[regelnummer]
Want bi dien huweleke wart
 
Dat orloge weder alsoe verhart,
 
Ende soe hoverdich, in beiden siden,
 
Dat ment niet sonder striden
 
In ghere wijs en conste ghevellen,
2820[regelnummer]
Alse die yeeste na sal tellen.
 
Doen dat orloge ierst began,
 
Wert tusschen den hertoge Jan
 
Ende sinen neve van Hollant,
 
Van vrientscape gemaect een bant;Ga naar voetnoot2824
2825[regelnummer]
Soe datsi te gader souden
 
Ieghen alle mannen houden.
 
Nochtan en quam metter hant
 
Selve die grave van Hollant
 
Dien hertoge niet te hulpen.
2830[regelnummer]
Hi was op dien wech te Gulpen;
 
Maer hine volquam niet tote daer.Ga naar voetnoot2831
 
Te somere om, in dander iaer,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot2832
 
Bestont weder die hertoghe
[pagina 108]
[p. 108]
 
Van dien selven orloghe
2835[regelnummer]
Een stoute reyse ende een harde.
 
Daer sinde heeren WolfardeGa naar voetnoot2836
 
Ende van Renisse heeren JanneGa naar voetnoot2837
 
Die grave van Hollant, ende sine manne
 
Tote Tricht een deel daer mede.
2840[regelnummer]
Die grave van Hollant nochtan dede,
 
Al en quam hire selve niet,
 
Te menegher stont verdriet
 
Den lande van Gelre, ende scade groot,
 
Met sinen lieden; want hi ontboot
2845[regelnummer]
Die coggen alle van Zeelant,
 
Soe wel bewaert ende ghemant,
 
Datsi royden, voort ende weder,Ga naar voetnoot2847
 
Alle die Mase op ende neder,
 
Ende al dien Wale, ende oec elre,
2850[regelnummer]
Dore dies graven lant van Gelre,
 
Datsi bernen ende scatten
 
Voren, waer sijt matten
 
Mochten, beide verre ende bi.
 
Daer toe oec braken si
2855[regelnummer]
Dies bochuys doen van Mere,Ga naar voetnoot2855
 
Dat hem hilt te ghewere
 
Ieghen den hertoge, met ghewout.
 
Aldus leet die grave Reynout
 
Van Gelre, ende sine liede,
2860[regelnummer]
Dicke scade, die hen ghesciede
 
Van den grave van Hollant.
 
Die hertoge serve van Brabant
 
Dede daer vesten ende plinkenGa naar voetnoot2863
[pagina 109]
[p. 109]
 
Tielle, daer bi soude crinkenGa naar voetnoot2864
2865[regelnummer]
Des graven lant van Gelre mede.
 
Doen dat ghevest was, soe dede
 
Die grave van Gelre maken
 
Eene gaderinghe, bi dien satenGa naar margenoot+
 
Dat hi Tielle woude doen winnen.
2870[regelnummer]
Te Tielle was doen binnen
 
Die heere van Kuyct, her Jan,
 
Ende met hem menege vrome man.
 
Van dien lande al die beste;
 
Nochtan en dorste hem op die veste.
2875[regelnummer]
Her Jan van Kuyct niet verlaten;
 
Maer hi ginc hem daer toe saten
 
Doen men Tielle soeten soude,
 
Dat hi buten vesten woude
 
Den strijt vele eer waghen.
2880[regelnummer]
Te Senne, daer vergadert lagenGa naar voetnoot2880
 
Dies graven liede te dien tide,
 
Daer sochtse coenlike met stride
 
Her Jan van Kuyct, ende sine ghesellen,
 
Daer men wonder af mach tellen,
2885[regelnummer]
Soe eerlike ende soe seere
 
Waegden sijt. Daer was die heere
 
Van Hoesdinne met, ende her JanGa naar voetnoot2887
 
Van Hesbinne, een vromich man,Ga naar voetnoot2888
 
Ende vander Sluys her Arnout,Ga naar voetnoot2889
[pagina 110]
[p. 110]
 
Een coene ridder encle een stout,
2890[regelnummer]
Ende van Hoesdinne her Diederic,
 
Ende andere riddere, daer ic
 
Diere namen af gheswige.
 
Daer ghevielen te dien wighe
2895[regelnummer]
Alsoe die aventueren,
 
Dat daer her Otte van Bueren.Ga naar voetnoot2896
 
Ende van Drielle her Alaert,Ga naar voetnoot2897
 
Eerlike ghevaen waert.
 
Her Wouter van Sole, her Roelof van Haegt,Ga naar voetnoot2899
2900[regelnummer]
Die alle waren onversaegt,
 
Her Heinric ende her Roelof die Coc:Ga naar voetnoot2901
 
Maer menegen wapenroc
 
Ende menegen helm mocht men scouwen
 
Seere ghescoort, ende dor houwen,Ga naar voetnoot2904
2905[regelnummer]
Eer die sege ghewonnen wart;
 
Want die strijt was soe hart
 
Eer si wouden sijn ghevaen.
 
Dat selve onder was ghedaen
 
Her Jan van Kuyct bi na;
2910[regelnummer]
Maer uten lande van Breda
 
Brachte her Jan uten HouteGa naar voetnoot2911
 
Ene sterke scare, ende een stoute,
 
Den heere van Kuyct na toe.
[pagina 111]
[p. 111]
 
Daer mede soe wert doe
2915[regelnummer]
Eerlike die sege ghewonnen.
 
Sint dat dorloge wert begonnen
 
En wert, in negeen pongijs,
 
Meere eere noch meere prijs,
 
Dan daer gheviel, verdient nye,
2920[regelnummer]
Ende boven alle die partye,
 
Die daer den strijt verwan.
 
Doen van Kuyct her Jan
 
Tielle hadde bescudt met eeren,
 
Doen woude hire ute keeren,
2925[regelnummer]
Ende en bleef daer na niet lange:
 
Doen quam daer in her Vranke van Wange.Ga naar voetnoot2926
 
Hoe dat hem ende sine ghesellen
 
Verginc, sal, na, die yeeste vertellen.
 
Die grave van Gelre was man
2930[regelnummer]
Tsertoghen, doen men began
 
Dat orloge; maer hi hadde gegeven
 
Sine manscap op, ende was bleven
 
In dat selve goet nochtan,
 
Daer hi te voren af was man,
2935[regelnummer]
Ende onthilt met ghewout.Ga naar voetnoot2935
 
Die hertoge Jan, die stout
 
Ende hoverdich uter maten
 
Was, ginc hem daer toe saten,
 
Dat hijt hem woude winnen ave.
2940[regelnummer]
Hier toe hadde gheloeft die grave
 
Van Hollant den hertoge Janne
 
Beide scepe ende manne,
 
Ende selve te hulpen metter hant,
 
Dat hi vercrighen soude dat lant
[pagina 112]
[p. 112]
2945[regelnummer]
Daer die grave van Gelre af
 
Sine manscap op gaf:
 
Op dit gelof soe bereidde
 
Hem die hertoghe, ende beidde
 
Met sijnen here te Hoesterwijc;Ga naar voetnoot2949
2950[regelnummer]
Want men, conste dien dijc,
 
Daer dat lant lach binnen,
 
Torsse noch te voet ghewinnen;
 
Men hadde scepe daer Loe niet wale:
 
Hier af cortic u die tale.
2955[regelnummer]
Doen die hertoge vernam,
 
Dat die Grave niet en quamGa naar voetnoot2956
 
Van Hollaht, alse hijt onthiet,Ga naar voetnoot2957
 
Daer om nochtan en woude hi niet,
 
Die hertoge, doen weder keeren;
2960[regelnummer]
Maer hi toech voort met grooter eeren;
 
Want doen dede den raetGa naar voetnoot2961
 
Van Gissene her Vastraet,Ga naar voetnoot2962
 
Dat men scepe genoech ghewan.
 
Aldus brac die hertoge Jan
2965[regelnummer]
Met sinen here ter vaert,
 
Ende voer te Bomelwerde waert,
 
Doen hi scepe hadde vercregen.
 
Daer vant die hertoge ieghen
 
Hem meneghen geboer,Ga naar voetnoot2969
[pagina 113]
[p. 113]
2970[regelnummer]
Ten dike, daer men over voer,
 
Met clupplen al ghescaert,
 
Die daer her Gheraert
 
Van Rothem vergadert brachte;Ga naar voetnoot2973
 
Want die woude met crachte
2975[regelnummer]
Den hertoge weren ten dike,
 
Dat hi bestont coenlike;
 
Maer die Brabantre waren
 
Soe tanger ane dat over varen,Ga naar voetnoot2978
 
Datsi den dijc met crachte wonnen,
2980[regelnummer]
Ende die gheboren dore ronnen,Ga naar voetnoot2980
 
Soe fellike, datsi vlowen saen,Ga naar voetnoot2981
 
Ende her Gheraert bleef ghevaen.
 
Alsoe wan doen Bomelwerde
 
Die hertoge Jan, metten swerde
2985[regelnummer]
Eerlike, op des graven liede
 
Van Gelre. Doen dit ghesciede
 
Lach nochtan die grave Reinout
 
Van Gelre, metter ghewout
 
Van alle sinen hulperen,
2990[regelnummer]
Diet hem wouden hulpen weren,
 
Ieghen dien hertoge te stride
 
Gescaert alle, in dander side;
 
Nochtan moeste die grave gedogen
 
Van Gelre, dat hi metten oghen
2995[regelnummer]
Sach den hertoge van Brabant
 
Ghelogert doen in sijn lant:
 
Maer, dat es emmer waer,
 
Tfergaderen dat was daer swaer;Ga naar voetnoot2998
 
Want tusschen hen beiden vloet
[pagina 114]
[p. 114]
3000[regelnummer]
Diep water: maer doen boet
 
Die hertoge Jan bi dienGa naar voetnoot3001
 
Sinen vianden, dat si tien
 
Wouden soe verre achter waert,
 
Dat hi ende sijn volc ghescaert
3005[regelnummer]
Ghemackeleec mochten dwater liden,
 
Hi soude over tote hen riden,
 
Ende inden metten swerde die saken;
 
Ochte hi soude plaetse maken,
 
Datsi mochten tote hen comen.Ga naar voetnoot3009
3010[regelnummer]
Waer wert ye ridder vernomen,
 
Die dorste, met vele min lieden
 
Dan sine viande hadde, bieden
 
Dat daer boot die hertoge Jan,Ga naar voetnoot3013
 
Die sonder strijt nochtan
3015[regelnummer]
Weder sciet van Bomelwerde?
 
Maer hem wert die hoverde,
 
Eer hi keerde weder, geloent,
 
Te Tielle, dat voort die yeeste telt.Ga naar voetnoot3018
 
Doen die grave van Gelre sach
3020[regelnummer]
Dat daer ghelogeert lach
 
Alsoe vaste, in sijn lant,
 
Die hertoge Jan van Brabant,
 
Dat hine niet en conste verherden,
 
Doen liet daer die grave ghewerden,Ga naar voetnoot3024
3025[regelnummer]
Ende toech te Tielle waert,
[pagina 115]
[p. 115]
 
Met sinen lieden al ghescaert,
 
Die doen Tielle aenronnen
 
Soe coenlike, dat sijt wonnen,Ga naar voetnoot3028
 
Met scilde ende met spere.
3030[regelnummer]
Van stride, noch van gewere
 
Dat daer te storme es gesciet,
 
En constic u berechten niet;Ga naar voetnoot3032
 
Maer die van buten wraken
 
Hen daer eerlike, want si staken
3035[regelnummer]
Vier ane, ende berndent al.Ga naar voetnoot3035
 
Dit was scade ende ongeval
 
Dien hertoge, want hi sach
 
Den roec opgaen, daer hi lach;
 
Maer dat en conste hi niet gheanden;Ga naar voetnoot3039
3040[regelnummer]
Want hine hadde niet mogen landen,
 
Om dwaler, dat te diep
 
Tusschen hen ende Tielle liep.
 
Alsoe ghesciede scade groot
 
Te Tielle, want, gevaen oft doot
3045[regelnummer]
Bleven si alle, sonder sparen,
 
Die te Tielle binnen waren.
 
Daer bleven oec, sonderlinge,
 
Eerlike ende weringheGa naar voetnoot3048
 
Ghevaen, riddere vive,
3050[regelnummer]
Die drie betaelden metten live;Ga naar voetnoot3050
 
Want si waren soe lange
 
Ghevaen dat her Vranke van Wanghe,
 
Her Jan die Coc, ende her Jan
 
Uten Houte, drie vromege man,Ga naar voetnoot3054
[pagina 116]
[p. 116]
3055[regelnummer]
Int ghevancnesse bedorven,
 
Ende alle drie daer in storven.
 
Her Pauwels van Drongen waertGa naar voetnoot3057
 
Ende heer Gielys die bastaert,
 
Tsertoghen oem van Brabant,
3060[regelnummer]
Ende daertoe menich vrome seriant,
 
Op borgen ute gegeven,
 
Die daer alle doot bleven,
 
Ghereimert van haren goede.Ga naar voetnoot3063
 
Alsoe wert met hoegen moede
3065[regelnummer]
Die grave van Gelre ghewroken,
 
Doen Tielle was te broken;Ga naar voetnoot3066
 
Want die scade, die daer ghesciede,
 
Beide aen goet ende aen liede,
 
Die en mochte men niet wale
3070[regelnummer]
Al bi bringen te getale:
 
Daer bi latic dat al bliven.
 
Nu hoort wat si vorwaert driven.
 
Doen verloren was Tielle
 
Dede die hertoge te Drielle
3075[regelnummer]
In Bomelwerde een borch stichten,
 
Daer hi dlant met dede vercrichten,Ga naar voetnoot3076
 
Soe dat moeste in sijn bedwancGa naar voetnoot3077
 
Bliven, iegen des graven danc
 
Van Gelre, ende alle sire hulperen;
3080[regelnummer]
Want sine constent niet gheweren.
 
Alsoe liet hi Bomelwerde
 
Den hertoge, ende toech sire verde,
 
Met sinen here, die Mase op.
[pagina 117]
[p. 117]
 
Daer was met hen die bisscop
3085[regelnummer]
Van Coelne, ende die grave
 
Van Luthsenborch, ende her Waelrave
 
Van Rochen, sijn broeder
 
Beide van rader ende van moeder,
 
Ende menich hoge man daer toe,
3090[regelnummer]
Diere ic gheswige; want hen was doe
 
Die grave Ghi van Vlaendren comen
 
Te hulpen, met menegen vromen
 
Man, dien hi daer met hem brachte;
 
Want met goede ende met machte
3095[regelnummer]
Woude hi hen helpen dat orloge
 
Houden, iegen den hertoghe.
 
Daer met worden si soe seere
 
Ghesterct, dat men en geen heere
 
En vant, te dien tide,
3100[regelnummer]
Sine hadden in scine met strideGa naar voetnoot3100-3101
 
Ieghen hem gestaen wale:
 
Hier af cortic u die tale.
 
Doen dese alle vergadert waren,
 
Waren si gherne ghevaren,
3105[regelnummer]
Hadden sijt connen gheviseren,
 
Daer si hadden mogen deren
 
Den hertoge alre meest, met daden.
 
Doen worden si dies beraden,
 
Datsi die Mase over reden.
3110[regelnummer]
Waerom datsi dat deden,
 
Dat en canic niet bedieden;
 
Maer alsoe dochte vele lieden,
 
Datsi wouden te Tricht waert;
 
Want si trecten al ghescaert
3115[regelnummer]
Tricht na in ere milen;Ga naar voetnoot3115
[pagina 118]
[p. 118]
 
Maer Tricht was, te diere wilen.
 
Daer ieghen ghemant wale:
 
Daer waren die van Wesemale
 
Binnen, ende her Arnout
3120[regelnummer]
Van Walheem, ende menich stout
 
Riddere, ende oec seriant,
 
Van Haspegouwe ende van Brabant;
 
Ende daertoe oec hadt vernomen
 
Die hertoge, ende was comen
3125[regelnummer]
Ute Bomelwerde met sinen lieden,
 
Ende dede al sijn lant ontbieden,
 
Tote hem, op die Campine.
 
Want daer lach hi, entie sine,
 
Tusschen Molle ende Merhout,Ga naar voetnoot3129
3130[regelnummer]
Soe wijchgier ende soe stout.
 
Waren di viande in sijn lant
 
Ghetogen, dat hise thant
 
Ghewout hadde in Swerts oort.Ga naar voetnoot3133
 
Alsoe en trecten doen niet voort
3135[regelnummer]
Sine viande te dien tide;
 
Want si keerden, in ander side.
 
Ter Masen weder; daer si
 
Vonden dien grave Ghi
 
Van Vlaendren, die met quam,
3140[regelnummer]
Toghen si alle voor Witham;Ga naar voetnoot3140
 
Want dat hadde ghemant
 
Die hertoge doen van Brabant;
 
Daer bi wouden sijt winnen.
 
Doen keerden hen die van binnen
3145[regelnummer]
Soe coenlike te ghewere,
[pagina 119]
[p. 119]
 
Dat ic en weet wat den here
 
Van buten daer mesquam;
 
Maer si lieten Witham,
 
Ende braken alle weder op.
3150[regelnummer]
Van Coelne die bisscop,
 
Die grave van Vlaendren, ende die Limborcheeren
 
Die grave van Gelre, ende al die heeren,
 
Die hen daer te hulpen quamen,
 
Soude mense noemen alle bi namen,
3155[regelnummer]
Het soude verlingen al te seere.
 
Daer was met hen soe menich heere,
 
Die alle doen voeren logeren
 
Voor Lonsies, datsi asselgerenGa naar voetnoot3158
 
Daden seere, ende ane striden,
3160[regelnummer]
Met ewenhoden ende met bliden,Ga naar voetnoot3160
 
Ende waendent al thant winnen;
 
Maer die borch was doen binnen
 
Wel ghemant ende bewaert.
 
Daer was op her Gheraert
3165[regelnummer]
Borchgrave van Mueslinge,Ga naar voetnoot3165
 
Een ridder, die sinen dingen
 
Wel ende eerlike recht dede;
 
Want sonder soene ende sonder vrede
 
Hilt hi coenlike Lonsies,
3170[regelnummer]
Iegen storm ende iegen pongies
 
XL. dage, ende meer daer toe.
 
Eer hem hulpe quam. Nu hoort, hoe
 
Dat men alle die groote heeren
[pagina 120]
[p. 120]
 
Weder sach van Lonsies keeren.
3175[regelnummer]
Alle die veesten, die nu sijn
 
In dietsche, in walsce, in latijn,
 
Die en maken niet cont,
 
Dat ye riddere bestont
 
Onder dies hemels troeneGa naar voetnoot3179
3180[regelnummer]
Soe stoute rese ende soe scoene,
 
Alse die hertoge Jan dede,
 
Daer hi ontsette mede
 
Lonsies, doet was belegen
 
Van allen den heeren, die hem ieghen
3185[regelnummer]
Waren, dat sine mochten letten
 
Eer die hertoge quam ontsetten
 
Lonsies. Al dat was gesciet
 
Te voren, dat en was al niet
 
Ieghen dat hier wert ghedaen;
3190[regelnummer]
Want men sach, sonder waen,
 
In dese reyse den hertoge vueren
 
Drie poente van sleeus natueren,Ga naar voetnoot3192
 
Die hi hadde, tallen stonden,
 
Te tornoye, ende te tafelronden,
3195[regelnummer]
Ende in orloge, ende in stride;
 
Maer nu, te desen tide,
 
Sach mense meer ende bat
 
Dant ye dede op ene stat,
 
Kinlike aen hem openbare:
3200[regelnummer]
Nu hoort welc dese poente waren.
 
Dats een poent van den lyoene
 
Dat hi natuerlike es coene,
[pagina 121]
[p. 121]
 
Als menne iagen wilt, oft vaen,Ga naar voetnoot3203
 
Ocht met crachte wederstaen,
3205[regelnummer]
Dat hi liever bleve doot,
 
Dan hi weke door enegen noot:
 
Dat poent ende die eeweGa naar voetnoot3207
 
Hadde aen hem vanden leewe
 
Die hertoge Jan openbare;
3210[regelnummer]
Doen voer Lonsies die swareGa naar voetnoot3210-3211
 
Gaste soe langhe laghen,
 
Dat die van binnen ontsaghen,Ga naar voetnoot3212
 
Dat ment hen soude afwinnen;
 
Want doen mochte men bekinnen
3215[regelnummer]
Ane den hertoge des leeus aert;
 
Want hi bereidde hem ter vaert
 
Coenlike, met sinen lieden,
 
Ende met vrienden, die hi ontbieden
 
Mochte daer toe haestelike.
3220[regelnummer]
Hem quamen ute Vranckerike
 
Van Simpoel sijn neven,Ga naar voetnoot3221
 
Die selden achter bleven,
 
Ende oec quam daer met
 
Van Borgoengen her Ostelet,
3225[regelnummer]
Ende Overlendere oec een deel,Ga naar voetnoot3225
 
Her Zivert van Ronkeel,Ga naar voetnoot3226
 
Der Walbode, ende haer cracht,Ga naar voetnoot3227
[pagina 122]
[p. 122]
 
Van Grifensteine, met hare macht,Ga naar voetnoot3228
 
Ende die grave van Wilnouwe,Ga naar voetnoot3229
3230[regelnummer]
Quamen ten hertoge op trouwe,
 
Ende ander vele, dier ic gheswige.
 
Aldus bereidde hem te wige
 
Ghenendichlike die hertoge Jan
 
Van Brabant, recht als een man
3235[regelnummer]
Die liever woude die doot kiesen
 
Dan hi Lonsies soude verliesen.
 
Dat dede hi wel in scine;
 
Want hi, ende die sine,
 
Toghen alle ter vaert
3240[regelnummer]
Coenlike, te Longies waert,
 
Alse liede, diet met stride wouden
 
Ieghen hare viande behouden.
 
Doen die hertoge van Brabant
 
Ute bracht hadde sijn lant,
3245[regelnummer]
Eer hi ende sine liede
 
Tote Tricht quamen, soe gesciede
 
Dat men openbare aen sach
 
Dat aenden hertoge gelach
 
Vanden poenten van leeus manire,
3250[regelnummer]
Dat es, datten allen diere
 
Ontsien, alse hi es erre,Ga naar voetnoot3251
 
Soe seere, waren si bi ochte verre,
 
Ende hoorden si den leeu brieschen,
 
Alsoe verre alsijt ghevreischen,Ga naar voetnoot3254
3255[regelnummer]
Waren si op tfelt of opt wout,
[pagina 123]
[p. 123]
 
Dat elc vlouwe in sire ghewout.Ga naar voetnoot3256
 
Rechte aldus sach men keeren
 
Van Lonsies alle die groote heeren,
 
Die ghelogeert daer vore lagen;
3260[regelnummer]
Want eer si den hertoge sagen,
 
Doen si vernamen dat hi quam
 
Tornich te hen wert, doe nam
 
Elc sinen wech ende vloe,
 
In sine veste, rechte alsoe
3265[regelnummer]
Alsoe die diere den leeu vlien,Ga naar voetnoot3265
 
Daer sine hooren, eer sine sien.
 
Die vorste van Coelne, die bisscop,
 
Hi vloe te Wassenberge op;Ga naar voetnoot3272
 
Die grave van Vlaendren te Namen;
3270[regelnummer]
Ende die van Luthsenborch quamen
 
Weder in te Limborch, mat;
 
Die grave van Gelre ter Nuwer Stat:
 
Alsoe sochte elc sine veste;
 
Nochtan waren si die beste,
3275[regelnummer]
Ende, van al den roemschen rike,
 
Die mogenste, sonder gelike,
 
Doen si alle te gader waren.
 
Daer bi, doen die hertoge varen
 
Dorste daer hise altemale
3280[regelnummer]
Ieghen hem vant, toende hi wale,
 
Dat hi hadde des leeus aert;
 
Want, doen hi bestont die vaert,
 
Waest noch doen onghesien,
 
Datsi van Lonsies souden vlien,
3285[regelnummer]
Al hadde hem des aen ghenomen,
[pagina 124]
[p. 124]
 
Dat hi ieghen ware comen
 
Die coninc selve van Vranckerike.
 
Nochtan bestont soe coenlike
 
Die hertoge jan dese rese,
3290[regelnummer]
Datsi vlouwen al om vrese,
 
Als alder werelt wel es cont.
 
Nu hoort, wat doen voort bestont
 
Die hertoge Jan van Brabant.
 
Doen hi Lonsies vri vant
3295[regelnummer]
Volgde hi eerlike ende wale,
 
Ende voer te Rimersdale,Ga naar voetnoot3296
 
Int lant van Limborch, logeren:
 
Daer stonden werhuse, die derenGa naar voetnoot3298
 
Wouden dicwile den lande
3300[regelnummer]
Van Daelhem, die dede met brandeGa naar voetnoot3300
 
Die hertoge storen altemale;
 
Te Sineke, ende te Rimersdale,Ga naar voetnoot3302
 
Ten Woude, ende te Wilgenru,Ga naar voetnoot3303
 
Ende andere vele, die ic nu
3305[regelnummer]
Alle ghenoemen niet en can;
 
Dies swigic. Die hertoge Jan
 
Dede batalgeren sine scaren,
 
Ende voer hem openbaren,
 
Met ontplokenen banieren,
3310[regelnummer]
Voor Limborch dien fieren
 
Heeren, diere op lagen,
 
Van Luthsenborch, ende toe sagen
 
Dat die hertoge van Brabant,
[pagina 125]
[p. 125]
 
Al dat hi buten mure vant,
3315[regelnummer]
Op dede gaen metten viere.
 
Tusschen die borch ende die riviere
 
Stonden huse, ende hameiden,
 
Daer sloegen toe, sonder beide,
 
Door die riviere, op groote orsse,
3320[regelnummer]
Brabantre, di daer porsse
 
Leden, eer sijt mochten winnen;
 
Want daer quamen die van binnen
 
Soe coenlike ute, ende staken
 
Ieghen hen, datsi braken
3325[regelnummer]
Hare gelavien toter hant;
 
Maer die van Brabant
 
Dadense in hare porten weder,
 
Soe dat vander borch neder
 
Nieman sint en quam wreken.
3330[regelnummer]
Alsoe wert al ontsteken
 
Vander borch, tot buten verre,
 
Moelne ende huus; dies worden erreGa naar voetnoot3332
 
Van Luthsenborch die groote heeren,
 
Datsi niet en consten gekeeren
3335[regelnummer]
Dien hertoge doen met stride;
 
Want daer was, te dien tide,
 
Met hem, te Limborch binnen,
 
Hare suster dochter, die gravinne
 
Van Vlaendren, die op hare vaert
3340[regelnummer]
Was ten grave van Ghelre waert;Ga naar voetnoot3340
 
Ende want si doen was comen uut
 
Met feesten, alse bruut,
 
Dies waest hen te leder vele;Ga naar voetnoot3343
 
Want met alselken spele
3345[regelnummer]
Heeftmen selden vernomen
[pagina 126]
[p. 126]
 
Ieghen brude ute comen;Ga naar voetnoot3346
 
Want die roec vanden viere
 
Maket daer soe doncker sciere,
 
Datmen en sach borch noch stat.
3350[regelnummer]
Alsoe makede doen mat
 
Die hertoge alle sine viande,
 
Ende keerde weder doen te landeGa naar voetnoot3352
 
Met grooter eeren; want soe bi
 
Was doen die winter, dat hi
3355[regelnummer]
Niet langer en mochte logeren,
 
Met here buten, sonder deren.Ga naar voetnoot3356
 
In dese reyse hadde de een stout
 
Conroet doen her Arnout,
 
Die heere was van Breda:
3360[regelnummer]
Die sterf cortelinghe na:
 
Sijnre sielen si God hout!
 
Her Woutre Berthout
 
Moeste in dat iaer oec keeren
 
Vander werelt, die, met eeren,
3365[regelnummer]
Alse die yeeste voort sprac,
 
Doen des hertoghen gebrac,Ga naar voetnoot3366
 
Brabant lange bewaerde.
 
Twee vromeghe standaerde
 
Verloes Brabant hier ane.
3370[regelnummer]
Dat ic haers nu vermaneGa naar voetnoot3370
 
(Der sielen hebbe God genade!)
 
Dat es, om dat hare dade
 
Men ewelike ghedincken sal,
[pagina 127]
[p. 127]
 
In die werelt over al,
3375[regelnummer]
Daer men sal die yeeste lesen:
 
Hier swigic voort van desen.
 
Doen dese reyse was gedaen,
 
Toende die hertoge, sonder waen,
 
Dat hi dat derde poent droech
3380[regelnummer]
Vanden leeuwe, dats, als hi genoech
 
Beiaget heeft, soe es hi blide,
 
Ende deilt soe meldelike sijn pride,Ga naar voetnoot3382
 
Dat hire den dieren laet aen winnen,
 
Die op ghenade tote hem rinnen:
3385[regelnummer]
Dit poent hadde die hertoghe
 
Vanden leeuwe int orloghe;
 
Want die hem te hulpen quamen
 
Van verren, eer si orlof namen,
 
Hen gaf hi orsse, ende ander goet,
3390[regelnummer]
Mildelike, als die leeu doet;
 
Want alsoe spraken die heeren
 
Van Overlant, doen si keerenGa naar voetnoot3392
 
Te lande wert weder souden:
 
Dat hen die hertoge gegouden
3395[regelnummer]
Hadde ende geloent soe seere,
 
Datsi met rechte bleven eere
 
Den hertoge sculdich, ende trouwe;
 
Want die grave van Wilnouwe,
 
Doen hi uut Brabant keerde,
3400[regelnummer]
Daer menne binnen seere eerde,
 
Sprac hi te sinen ghesellen:
 
‘ Ghi heeren, men mach wonder tellen
 
Vanden hertoge van Brabant!
 
Hi es vromich metter hant,Ga naar voetnoot3404
3405[regelnummer]
Goene van herten, ende melde mede;
[pagina 128]
[p. 128]
 
Want meere eeren, dan hi ons dede,
 
En hadde hi mogen doen niet wale;
 
Want, hadde hi Lovene altemale
 
Ende Bruesele ons gegeven,
3410[regelnummer]
Dat ware al achter ons bleven,
 
Wine haddent connen henen bringen;
 
Daer bi gaf hi ons van dingenGa naar voetnoot3412
 
Soe vele, die wi mochten vueren!
 
Alsoe lange als dat orloge dueren
3415[regelnummer]
Sal, wil ic sijn ridder wesen. ’
 
Alsoe toende doen in desen
 
Die hertoge des leeus nature wale.
 
Hier af cortic u die tale,
 
Ende keere op die yeeste weder.
3420[regelnummer]
Te dien selven tide wert, neder
 
In Gelderlant, oec ghedreven
 
Dat nog ongetelt es bleven,
 
Dat die yeeste met corter talen
 
Weder nu hier sal verhalen.
3425[regelnummer]
Doen die grave van Hollant sach,
 
Dat sijn neve die hertoge lach
 
Int lant van Limborch gelogeert,
 
Ende sijn viande gescoffeertGa naar voetnoot3428
 
Ende ghevlouwen voor hem waren,
3430[regelnummer]
Dede hi in Gelrelant varen
 
Coggen vele, met grooten here,
 
Ende dede doen alse hulpereGa naar voetnoot3432-3533
 
Tsertoghen lant vercrichten.
 
Die hertoge van Gelre hadde doen stichtenGa naar voetnoot3434
[pagina 129]
[p. 129]
3435[regelnummer]
Een boren, hiet Ten Nuwen Grave;Ga naar voetnoot3435
 
Die wonnen ende braken ave
 
Die Zelandre, met stride.
 
Drielle was oec, ten selven tide,
 
Ondergaen dies hertogen
3440[regelnummer]
Lieden: daer was vore ghetogen
 
Met crachte doen her Jan
 
Van Kuyct, diet weder wan,
 
Ende soe vaste maken dede,
 
Dat die hertoge daer mede
3445[regelnummer]
Bomelwerde hilt ende bedwanc,
 
Iegen des graven Reinouts danc.
 
Aldus hadden ongeval,
 
Vanden orloge over al,
 
Dies hertoghen viande,
3450[regelnummer]
Ende daer toe scade ende scande
 
Meer dan si te voren leden,
 
Eer si den huweleec deden
 
Tusschen Gelre ende Vlaendren maken,
 
Nochtan met dien saken
3455[regelnummer]
Waenden sijt algader winnen;
 
Maer dat becochtense ierst daer binnen,
 
Soe verre dat hen allen
 
Swaerlike moeste mesvallen,
 
Eer dat orloge inde nam:
3460[regelnummer]
Maer hoe dat daer toe quam,
 
Des swigic al, tote dien tide
 
Dat die yeeste telt vanden stride.
 
Doen in allen lande liep
 
Die mere, dat al die werelt riep,
3465[regelnummer]
Dat hen alle die groote heeren,
 
Ende boven al die Limborcheeren,
[pagina 130]
[p. 130]
 
Die te vliene niet en plaghen,
 
Van Lonsies lieten iaghen,
 
Woude die mere ende dat spreken
3470[regelnummer]
Die grave van Luthsenborch wreken,
 
Ende neder leggen met anderen werken,
 
Ende dede doen vander kerken
 
Van Spremont ene borch maken,
 
Die hi dede mannen, hi dien saken
3475[regelnummer]
Dat hi die borch daer met woude dwingen
 
Van spremont, datmen daer op bringenGa naar voetnoot3476
 
En soude en ghene spise mogen;
 
Want men vresede tsertogen
 
Comste daer niet van Brabant;
3480[regelnummer]
Want daer was doen dat lant
 
Woeste, ende vol van sceeuwe;Ga naar voetnoot3481
 
Maer die nature vanden leeuwe,
 
Die in sijn herte die hertoge droech,
 
Dine conste en geen ongevoech
3485[regelnummer]
Noch ghene cracht over liden
 
Ieghen hare, sonder weder striden.
 
Dat wert doen wel openbare;
 
Want soe stoute reyse, ende soe sware,
 
Alse die hertoge doen bestont,
3490[regelnummer]
Om te ontsettene Spremont,
 
En wert van riddere nie bestaen,
 
In en geen lant, sonder waen,
 
Daer men ye af vernam;
 
Want doen die hertoge quam
3495[regelnummer]
Met ridderen, ende met knapen,
 
Te Dalheem, doen was gescapen
 
Beiden tijt ende land soe scarp,Ga naar voetnoot3497
 
Dat daer elc man warp
[pagina 131]
[p. 131]
 
Beide spise ende ors corenGa naar voetnoot3599
3500[regelnummer]
Op sinen somere te voren,Ga naar voetnoot3500
 
Ochte ane sijn ghereide hinc.Ga naar voetnoot3501
 
Alsoe reet in Oesseninc,Ga naar margenoot+
 
Int wilste lant van Almaengen,
 
Dore wout ende door montaengen,
3505[regelnummer]
Daer hi enghene spise en vant,
 
Die hertoge Jan van Brabant,
 
Op vorst ende op sceeu,
 
Alsoe alse vore den leeu
 
Van vresen alle dieren vlien,
3510[regelnummer]
Alsine tornich comen sien:
 
Alsoe geviel doen daer int lant;
 
Want die kerke, die ghemant
 
Ende ghevest hadde die grave
 
Van Luthsenborch, daer vloen ave
3515[regelnummer]
Twee hondert manne, ende meer,
 
Met wapenen nochtan eer
 
Die hertoge toter kerke quam;
 
Want al dat daer int lant vernam
 
Den hertoge comen, dat vloe.
3520[regelnummer]
Uten lande van Staveloe,Ga naar voetnoot3520
 
Ende oec van elre, hadde daer liede
 
Vele bracht, doen dit ghesciede,
 
Van Luthsenborch een dire bastaerde,Ga naar voetnoot3523
 
Die hi ieghen den hertoge scaerde
3525[regelnummer]
Vore Hawelge, op enen pas,Ga naar voetnoot3525
 
Die soe swaer te lidene was,
 
Dat onmogelike sceen,
[pagina 132]
[p. 132]
 
Al en lage daer maer een
 
Man gestaen te ghewere,
3530[regelnummer]
Datten met sinen hereGa naar voetnoot3530
 
Alexander, te sinen tide,
 
Hadde gewonnen met stride;
 
Want die Orte was fel ende diep,Ga naar voetnoot3533
 
Die onder die montaenge liep.
3535[regelnummer]
Daer was die brugge af te broken;
 
Daer bi moeste men steen rokenGa naar voetnoot3536
 
Ende hoege montaengen liden,
 
Bi die brugge in beiden siden,
 
Eer men ten vianden mochte comen.
3540[regelnummer]
Vore den pas sachmen den vromen
 
Brabantren van haren vluggen
 
Orsen maken nochtan bruggen,
 
Daer si die Orte met leden,
 
Ende die montaengen op reden
3545[regelnummer]
Coenlike, met soe grooten roten,
 
Dat den ghenen die besloten
 
Hadden den pas met haren spieten,
 
En geen gheweer en conste bescieten
 
Ieghen den hertoge, entie sine.
3550[regelnummer]
Nochtan leden daer pine
 
Ende daden weringe soe groot
 
Die Oesseninghe, eer si dore noot
 
Vloen, daer men den pas wan,
 
Dat daer doot hondert man
3555[regelnummer]
Bleven van den Oesselingen.
 
Die ander alle, die ontgingen
 
Ende volgden na, ter vaert,
 
Van Luthsenborch dien standaert,
[pagina 133]
[p. 133]
 
Weder tote Hawelge binnen:
3560[regelnummer]
Daer liet die hertoge ute rinnenGa naar voetnoot3560-3561
 
Vore, alleene dore dat wout
 
Ende riep ane menichfout
 
Sinen vianden: ‘ Keert u!
 
Want u mach gevallen nu
3565[regelnummer]
Beide ghelucke ende eere;
 
Want, bi Gode onsen heere,
 
Ic ben die hertoge selve;
 
Mi en volgen niet si twelveGa naar voetnoot3568
 
Van minen lande, ende oec min,
3570[regelnummer]
Die weten waer ic ben;
 
Daer bi verbeidt! ende wreect u ande! ’Ga naar voetnoot3571
 
Tsertoghen viande
 
Verstonden doen wale
 
Dat hijt selve was, aen sijn tale,
3575[regelnummer]
Nochtan en dorsten si niet merren;Ga naar voetnoot3575
 
Want si vreesden dat van verren
 
Andre na volgden gescaert;
 
Daer bi vloen si voorwaert,
 
Ende die hertoge volgde doe
3580[regelnummer]
Alsoe tote Hawelge toe,
 
Daer hi met banieren vant
 
Een deel diere van Brabant,
 
Die hem na quamen gevaren.
 
Die viande alle waren
3585[regelnummer]
Door Hawelge gevloen voort.
 
Hawelge wert ghestoort,
 
Ende die kerke van Spremont
 
Wert gebroken te diere stont.
 
Aldus wert die borch gespijst
3590[regelnummer]
Van Spremont, als die yeeste wijst,
[pagina 134]
[p. 134]
 
Ende vri gemaect yan allen vresen
 
Verre ute metter stoutster resen
 
Die ye te voren wert gehoort.
 
Hier af latic nu die woort,
3595[regelnummer]
Ende wille u seggen voort
 
Ende ontbinden die woort.
 
In den somer na, ginc op
 
Dorloge tusschen dien bisscop
 
Van Messe ende den grave van Baren,Ga naar voetnoot3599
3600[regelnummer]
Daer tsertogen viande waren
 
Alle comen dien bisscop
 
Van Messe te hulpen, daer op,
 
Dat hi hen weder hulpen soude.
 
Die hertoge Jan van Brabant woude
3605[regelnummer]
Thoenen doen, openbare,
 
Dat hi wijchgier ware
 
Te stridene ieghen sine viande,
 
Ende oec dat in enghenen lande
 
Die strijt aen hem en bleve:
3610[regelnummer]
Daer bi quam hi sinen neve
 
Te hulpen doen, den grave van Baren,
 
Daer sine viande ieghen waren
 
Comen met soe grooter macht,
 
Dat over dach, ende over nacht,
3615[regelnummer]
Die hertoge Jan om hulpe ontboet.
 
Doen volghde hem na een conroet
 
Van ridderen ende van cnapen,
 
Verre die beste die men rapen
 
Mochte ute al Brabant.
[pagina 135]
[p. 135]
3620[regelnummer]
Dese leden dore der vianden lant,
 
Openbare, sonder vieren,
 
Met ontplokenen banieren,
 
Haestelike, nacht ende dach.
 
Doen men int lant van Baren sach
3625[regelnummer]
Comen die van Brabant,
 
Door hare viande lant,
 
Met haren banieren al ontwonden,
 
Ende met helmen op gebonden,
 
Reet ieghen hen die hertoge Jan,
3630[regelnummer]
Ende daer toe menich vremt man,
 
Diese van wondre voer bescouwen:Ga naar voetnoot3631
 
Want van diere grooter trouwen
 
Ende vanden daden, die si deden,
 
Doen si door Oesseninc leden,
3635[regelnummer]
Om dien hertoge, haren heere,
 
Verwonderde hen allen seere;
 
Want riddere, ende seriante
 
Ghelieten alle als gygante,Ga naar voetnoot3638
 
Die liever sterven wouden,
3640[regelnummer]
Dan si in vremden lande souden
 
Haren heere in noode laten.
 
Doen dit conroet quam, ginc hem saten
 
Daer toe die hertoge van Brabant,
 
Doen hi soude des graven lantGa naar voetnoot3644
3645[regelnummer]
Van Baren eerlike verweren.
 
Hi ende sine liede voeren logeren
 
Te Sinte Michiels, ghereet ten stride.Ga naar voetnoot3647
 
Die viande, in ander side,
 
Hadde meer liede nochtan:
3650[regelnummer]
Daer bi woude die vromege man,
[pagina 136]
[p. 136]
 
Van Luthsenborch selve die grave,
 
Ende sijn broeder her Waelrave;
 
Want men iegen hen daer vant
 
Den hertoge Jan van Brabant,
3655[regelnummer]
Dat men strede, sonder sparen:
 
Nochtan was die grave van Baren
 
Hare oem, hare moeder broeder.
 
Die bisscop hadde vele vroeder
 
Liede met hem doen daer,
3660[regelnummer]
Die weder rieden openbaer,
 
Dat hen niet goet en dochte,
 
Dat men soe haestelike vochte;
 
Want daer sprac een henewierGa naar voetnoot3663
 
Van Linge her Woutier,Ga naar voetnoot3664
3665[regelnummer]
Een vromich ridder ende een vroet:
 
‘ Mi en dunct orborlijc noch goet,
 
Her grave van Luthsenborch, heere!
 
Dat ghi den strijt haest soe seere;
 
Want, ware den strijt begonnen,
3670[regelnummer]
Hine worde lichte niet gewonnen,
 
Alsoe sciere alsmen acht;
 
Want die hertoge heeft hier bracht
 
Ieghen u met getale
 
Dusent man met helmen wale,
3675[regelnummer]
Ghemonteert op groote orsse.
 
Waer men dragen sal porsseGa naar voetnoot3676
 
Sijn si oec yan diere natueren
 
Gheproevet dicke, datsi dueren
 
Bi haren heere toter doot:
3680[regelnummer]
Daer toe es soe groot
 
Tsertogen overmoet,
[pagina 137]
[p. 137]
 
Wedert hem quaet es of goet,Ga naar voetnoot3682
 
Hi sal ons vore ane riden.
 
Ende als men dien siet striden,
3685[regelnummer]
Ende recht doen sinen dingen,
 
Metten sinen sonderlinge,
 
Diere daer vele es comen
 
Van goeden liede ende van vromen
 
Selen met toe varen,
3690[regelnummer]
Ende selve die grave van Baren,
 
(Al hebben wijt beter nu in scijn)
 
Ende selen oec vaster sijn,
 
Dan si sijn int beginnen:
 
Hier es ter aventueren dwinnen. ’Ga naar voetnoot3694
3695[regelnummer]
Met desen woorde waert belettet
 
Die strijt, ende een dach ghesettet
 
Van parlemente, daer men vrede
 
Ende soene maecte. Alsoe dedeGa naar voetnoot3698
 
Die hertoge Jan van Brabant
3700[regelnummer]
Den grave van Baren sijn lant
 
Behouden, ende sijn eere,
 
Ieghen menegen grooten heere,
 
Die in sijn lant ghelogeert
 
Lach soe vaste, en hadt gheweert
3705[regelnummer]
Die hertoge niet van Brabant,
 
Dat in sijns graven lantGa naar voetnoot3706
 
Van Brabant waren ghereden,Ga naar voetnoot3707
 
Met crachte onbestreden;
 
Want men ontsach op die side
3710[regelnummer]
Den hertoge ende sine liede,
 
Vele meer dan dandere alle.
 
Van aventueren ende van ghevalle
 
Dat ane den hertoge niet en lach
[pagina 138]
[p. 138]
 
Des swigic al, ende doe gewach
3715[regelnummer]
Voort van den orloge dat began
 
Om Limborch die hertoge Jan.
 
Alsoe alse die yeeste leert
 
Is die hertoge Jan ghekeert
 
Van Baren weder, sonder strijt;
3720[regelnummer]
Maer thant, in dien winter tijt,
 
Ga naar margenoot+Voer hi een ander rese,
 
Daer ane gelach groote vrese,
 
Beide hem ende sinen lande;
 
Want alle sine viande
3725[regelnummer]
Waren vergadert op den Rijn,
 
Bi Nusen, ende wouden sijn
 
Ghereden ints graven lant
 
Vanden Berge bernen; want
 
Hi was tsertogen hulpere.
3730[regelnummer]
Doen dien hertoge quam die mere
 
Woude hi in staden staen den graveGa naar voetnoot3731
 
Vanden Berge. Waelrave
 
Van Gulke, die proefst van Aken,Ga naar voetnoot3733
 
Onder droech sire sakenGa naar voetnoot3734
3735[regelnummer]
Metten hertoge alsoe doe,
 
Dat die hertoge rechte toe
 
Te Gulke binnen, al ghescaert.Ga naar voetnoot3737
 
Van daer woude hi ten bisscop waert.
 
Doen die bisscop vernam,
3740[regelnummer]
Dat met heercrachte quam
 
Die hertoge van Brabant,
 
Liet hi des graven lant
 
Vanden Berge, daer hi op was
 
Ghegadert, ende voer doen den pas
[pagina 139]
[p. 139]
3745[regelnummer]
Vander Arfenen versienGa naar voetnoot3745
 
Dat menre niet en soude over tien.
 
Doen die hertoge dat sach,
 
Dat die bisscop soe verlachGa naar voetnoot3748
 
Die Arfene, dat mense niet en mochte liden
3750[regelnummer]
Doen woude hise al om riden,
 
Ende toech om doen tote Duren,
 
Om te suekene avontueren
 
Die hem eerlike daer ghescieden;
 
Want hi reet met sinen lieden
3755[regelnummer]
Voort tote ints bisscops lant,
 
Ende dede aensteken brant.Ga naar voetnoot3756
 
Voort lachmen soe bi
 
Den bisscop Siverde, dat hi
 
Den roec sach slaen op;
3760[regelnummer]
Want doen quam die bisscop,
 
Ende die grave Reynout
 
Van Gelre, met ghewout,
 
Al die Arfene op ghetoghen,
 
Te Leggenich in, soe vermogen,Ga naar voetnoot3764
3765[regelnummer]
Dat men seker waende striden:
 
Want, te dien tiden,
 
Was van Luthsenborch die grave,
 
Ende van Monyoye her Waelrave,
 
Die een te Berge, dander te Rode,
3770[regelnummer]
Alsoe bereet, als een bodeGa naar voetnoot3770
 
Quame vanden bisscop,
 
Datsi alle souden op
[pagina 140]
[p. 140]
 
Dien hertoge, met crachte
 
Ende met coenen gedachte.
3775[regelnummer]
Wat hem daer af mochte gescienGa naar voetnoot3775
 
Die hertoge en was om vlien
 
Niet comen daer int lant;
 
Want hi sochte, dat hi niet en vant,
 
Dat was al aventure van stride;
3780[regelnummer]
Daer bi was hi blide
 
Dat hi den bisscop comen sach,
 
Ende dat achter hem doen lach
 
Van Luthsenborch die grave,
 
Ende van Monyoye her Waelrave,
3785[regelnummer]
Diene woude om ringhen;
 
Want, daer bi waende hi bringen
 
Dat orloghe, met gheninde,
 
Eerlike met wige tenen inde.
 
Hi hadde doen met hem nochtan
3790[regelnummer]
Min dan twee dusent man,
 
Met helmen ende met platen.Ga naar voetnoot3791
 
Hier met ginc hi hem saten
 
Ten stride wert; want in scijn
 
Waende men dies seker sijn,
3795[regelnummer]
Dat die strijt moeste comen toe;
 
Daer bi dede al bereet doe
 
Die hertoge drie bataelgen maken.
[pagina 141]
[p. 141]
 
Waelraven van Gulcke, die proefst van Aken,
 
Hi was met den hertoge hier
3800[regelnummer]
Ute comen, wijchgier,Ga naar voetnoot3800
 
Ghebattaelgiert met sinen banieren;
 
Daer liet hi cume hen vierenGa naar voetnoot3802
 
Ende keerde weder in te Dueren:Ga naar voetnoot3803
 
Want, doense woude die hertoge vueren
3805[regelnummer]
Te Negfele over, ints bisscops lant,
 
Doen keerdense weder alle thant,
 
Die des bisscops manne waren.
 
Alsoe hilt, sonder sparen,
 
Ghescaert ints bisscops lant,
3810[regelnummer]
Die hertoge Jan van Brabant
 
Allene met sinen lieden.
 
(En mochte nieman bedieden
 
Wie coenlike dat hem die sciepenGa naar voetnoot3813
 
Te stride wert!) Nochtan riepen
3815[regelnummer]
Alle, die daer int lant waren:
 
‘ Die hertoge en mach niet ontfaren! ’
 
Dies hi doen, ende die sine,Ga naar voetnoot3817
 
Sonder vrese waren in scine:
 
Dat sceen wel bi haren werken;
3820[regelnummer]
Want, boven Hoekerken,Ga naar voetnoot3820
 
Hilden si, lanc ende breet,
 
Ghebattaelgeert al ghereet,
 
Ende beidden na den strijt.
 
Maer het was doen winter tijt,
3825[regelnummer]
Dat men niet met ghemake
 
En mochte logeren buten dake;
[pagina 142]
[p. 142]
 
Daer om moesten si,
 
Doent ten avonde was comen bi,
 
Weder in varen te Dueren,
3830[regelnummer]
Daer dies nachts, bi aventueren,
 
Een strijt wert bestaen,
 
Daer in een ridder, her Jordaen
 
Van Stocheem, bleef doot,Ga naar voetnoot3833
 
Daer die veede af wert soe groot
3835[regelnummer]
Dats hen vele liede aen namen,
 
Die daer metten hertoge quamen.
 
Ende daer toe was openbaer
 
Beide weder ende tijt soe swaer,
 
Dat men niet en mochte logeren
3840[regelnummer]
Te velde, noch orloge hanteren;
 
Daer bi keerde doen ter vaert
 
Weder om, te lande waert,
 
Die hertoge Jan van Brabant,
 
Die doen te Tricht vergadert vant
3845[regelnummer]
Van Ludeke den bisscop Jan:
 
Nu hoort wies men daer began.Ga naar voetnoot2846
 
Het was een orloge gehavenGa naar voetnoot3847
 
Tusschen heeren Waelraven
 
Van Monyoye, ende dien bisscop
3850[regelnummer]
Van Ludeke: daer op
 
Woude die bisscop, te tien tide,
 
Int lant van Valkenborch riden,
 
Met hulpen dies hertogen.
 
Her Waelrave quam soe vermogen
3855[regelnummer]
Ieghen, met sinen ghesellen,
 
Daer ghi vore af horet tellen,
 
Die ieghen dien hertoghe
[pagina 143]
[p. 143]
 
Te gader hilden dat orloghe,
 
Dat hijt waende hebben gheweert.
3860[regelnummer]
Hem quam die bisscop Ziveert
 
Van Coelne ende die grave Reinout
 
Van Gelre, met kare gewout,
 
Ende die van Valkenborch mede,
 
Die her Waelrave alle dede
3865[regelnummer]
Met hem in sijn lant logeren,
 
Om dat sijt souden helpen weren;
 
Dat hem te cleinder vromen quam;Ga naar voetnoot3867
 
Want, her Herman van WithamGa naar voetnoot3868
 
Reet, op ene aventstonde,
3870[regelnummer]
Ute Tricht, ende begonde
 
Bi Mersene, int lantGa naar voetnoot3871
 
Van Valkenborch, te stekene brant,
 
Datmen den roec daer af wale
 
Op sach gaen tote voren Dale,Ga naar voetnoot3874
3875[regelnummer]
Daer her Waelrave ende sine liede
 
Lagen. Doen dit ghesciede,
 
Waende men wel openbare,
 
Dat die hertoge comen ware,
 
Ende die bisscop met crachte.
3880[regelnummer]
Alle die heeren, die daer brachte
 
Her Waelrave, om sijn lant
 
Te verwerne, die vloen thant,
 
Doen die roec op ginc,
 
Ende scieden alle. Dus ontfincGa naar voetnoot3884
3885[regelnummer]
Die hertoge vander resen
 
Groote eere; want, buten vresen
[pagina 144]
[p. 144]
 
Hadde hi, doen dat ghesciede,
 
Den grave Adolf ende sine liede
 
Eerlike bracht, ende gedaen,
3890[regelnummer]
Daer dese reyse om was bestaen.
 
Daer ghesciede dicke int lant
 
Roef, moort ende brant,
 
Dat ongetelt es bleven.Ga naar voetnoot3893
 
Wat dat ieghen een dreven
3895[regelnummer]
Die Scavedriesche ende her Mulrepas,Ga naar voetnoot3895
 
Die wile dat dorloge stont, dies was
 
Soe vele, dat ment niet ghewoordenGa naar voetnoot3897
 
En conste haer bernen noch haer moorden:
 
Hier af latic die tale liden.
3900[regelnummer]
Diere reysen was in beiden siden
 
Soe vele, hen allen mochts vernoyen.Ga naar voetnoot3901
 
Het sceen dat orloge van Troyen;
 
Want het gheduerde even swaer,
 
Niet vele min dan vijf iaer
3905[regelnummer]
Dat nieman en conste bringen
 
Te soenen, noch te goeden dingen:
 
Daer bi woude die hertogeGa naar voetnoot3907-3909
 
Teenen inde waer dat orloge
 
Met soenen of met stride keeren:
3910[regelnummer]
Dat dede hi metter meester eeren,
 
Die men ter werelt mochte viseren;
 
Want, doen men mochte te velde logeren
 
Ten naesten somere, die doen quam,
 
Dat scoenste inde, dat men vernam
3915[regelnummer]
Van orloge, of van enegen saken,
[pagina 145]
[p. 145]
 
In die werelt ye maken,
 
Dat maecte die hertoge Jan
 
Van Brabant, die vromege man,
 
Van desen orloge, sonder waen,
3920[regelnummer]
Alse nu die yeeste doet verstaen.


illustratie

voetnoot2
Seker, verzekerd, getrouwd. In Vlaenderen gebruikt men nog zekeren, voor ondertrouw doen. Hertog Jan de tweede, zoon van Jan den eerate, is met Margaretha van Engeland gehuwd ten jare 1295. De huwelyksonderhandelingen vindt men gedrukt by Rymer, Acta publica Anglia, tom. I, part II, pag. 165-169 en 177.
voetnoot4
Dietsche tale, de duitsche tale.
voetnoot5
Daer bi, daerom; gelyk doorgaens in het handschrift. Gichte, gift.
voetnoot8
Sweer, schoonvader, hetzelfde als zwager, van zwagen, verbinden, en dus evenzeer toepasselyk aen schoonvaders, als aen schoonbroeders. In Vlaenderen wordt een vollen neef nu nog rechtsweer genoemd. Naer het gevoelen van Schriverius (in zynen Toetsteen op het Oude goudsche kronycxken, bladz. 266) zouden eertyds alle min of meer verwantschapte vorsten elkanderen zweer genoemd hebben. Vergelyk J. Grimm's Deutsche Grammatik, II, bladz. 53, no 558.
voetnoot10
Want. Door geheel het handschrift heeft men (als zeer gewoon was by de ouden) de scherpe t dikwyls als een dubbele t willen doen uitspreken. Dus hier: want 't.
voetnoot14
Dogeden, deugden. Iemands deugden genieten is zyne weldaden ontvangen.
voetnoot15
Ootmoede, zachtmoedigheid, genade. Van moed (gemoed) en ode, eade, zacht, licht. Zie Kremsier's Urteutsche Sprache, bladz. 254, en Melis Stoke, volgens de uitgave van Huydecoper, II d., bl. 289. De negatie van ode is node, onzacht, ongemaklyk.
voetnoot21
Yeesten of jesten, geschiedenissen (gesta).
voetnoot25
Onterichten. F. Van Lelyveld, in het eerste deel van Huydecoper's Proeve, bl. 497, verklaert dit woord door ontkrachtigen, ontweldigen; doch zou het niet veeleer ontkrygen, ontnemen, ontmaken, of ontkrygen, ontoorlogen (afwinnen) zyn? 't Is echter waer, dat ontcrachten, ontcrechten, onterichten, geen buitengewoone vokaelverwisselingen opleveren.
voetnoot26
Ontgouden, ontgolden, dat hun duer te staen kwam.
voetnoot28
Ontgaen, gevlucht.
voetnoot35
Weerden, wilden weren.
voetnoot37
Doen, toen, waervoor men elders ook doe leest.
voetnoot42
In dinde ghewan, in't einde won. De ouden schreven nooit 't, maer koppelden deze letter met het voorgaende of volgende woord.
voetnoot48
Alsic vinde. Dit ziet op hetgene vóór den slag van Woeringen geschied is, zynde Van Heelu by al de gebeurtenissen, in zyn eerste boek vermeld, niet tegenwoordig geweest.
voetnoot54
Daer toe en legghe, daer iets bydoe; wat reeds in vs. 50 gezeid was.
voetnoot57
Ontboren, nagelaten; van ontberen, derven.
voetnoot59
Beide, gezamenlyk; zeer gemeen by de ouden (be-ede, verbonden, in verband met elkander, en dus meer dan ons beide).
voetnoot60
Gedicht valsch. Waerschynlyk zal de dichter hier het oog gehad hebben op de verhalen, door Sprekers en Trouveres van dien tyd in omloop gebracht.
voetnoot66
Gheninden, verstouten; doch hier ondernemen.
voetnoot69
En hadde gedaen, enz. Versta: ware ik daertoe niet uitgelokt geweest uit genegenheid voor Margaretha.
voetnoot70
Thant, aenstonds, zoo even (mox), namelyk int beghin; welke laetste woorden aentoonen dat Van Heelu niet de schryver van het voorwerk, hetwelk later volgen zal, geweest is.
voetnoot72
Ruut, ruid, ruidig, ruw; van ruiën, ruw worden of zyn. Zie Kiliaen, op Ruyd. Van sinne te runt zyn, is bot zyn, het tegenovergestelde van geslepen. Ik ben te bot, zegt Heelu, om zulke hooge dingen in rym te brengen.
voetnoot75
Troest, vertrouwen, hoop, moed; van troen, trouwen. Zie Bilderlyk's Geschlachtlijst, op het woord Troost.
voetnoot77
Alse wale, als wel, alzoowel.
voetnoot78
Nu helpe my God, ik zal des (ic saels) beginnen. De volgende vier regels zyn blykbaer door den lateren afschryver ingevoegd. Meest al zyne invlechtingen beginnen met het woord want. Dit zy eens voor al aengemerkt.
voetnoot83
Heinric van Brabant, namelyk Hendrik de IIde, gestorven den 1sten februarij 1247 (1248).
voetnoot84
Stadincheren, d.i. Stadingeren, Stadingers, de inwooners van de stad en het gebied van Staden, bisdom van Breme, tegen welken paus Gregorius, in 1234, een' kruistocht beroepen had. Fleury, Hist. Ecolés., t. XVII, p. 99. Schoevaerdts noemt ze in zyne onwetendheid de Standinceheeren. Over de deelneming der Nederlanders in dezen kruistocht zie Wiarda, Osifriesische Geschichte, I, bl. 198.
voetnoot85
Hire bi, hy er by.
voetnoot88
Ende na, en daerna, Coelne, keulen; Nuse, Nuys.
voetnoot91
Het kwaed der Limburgers wreekte. Men is het over de beteekenis van and en anden niet eens Vergel. Maerlant's Spiegel Historiael, III deel, aant. bl. 49-54; Huydecoper op Melis Stoke, II, bl. 451, en Clignett's Bijdragen, bl. 385. Ik houde het woord ande voor kwaed, kwaedheid, gramschap, soms wraekzuchtigheid. Zoo leze ik in myn afschrift van Maerlant's Wapen Martyn, IIIde boek, coupl, 29:
 
Ay ml, God, Breec onse bende
 
Ende vergef ons dione ande
 
Ende dinen evelen moet.
Vermoedelijk is het woord afgeleid van het oude onde, kwaed, boosheid, in het deensch nog ondt. Zie Bilderdyk's Spraakleer, bl. 246. Ik twyfel of wond, (yslandsch und) en zonde daer ook niet van daen komen. Men weet dat de voorletters w en z of s tot den wortel of het grondwoord niet altyd behooren. Het noordelyke Syn (peccatum) schynt wegens zonde niet in aenmerking te moeten komen, en veeleer op zinnelykheid te duiden; want het angelsaksisch noemt zelfs den echtelyken byslaep een wettig zingenot, riht sinscipe. Dagelyks hooren wy zeggen: foei! dat is onnuttig! in den zin van: dat is kwaed, slecht, vuil! Voor vast is dat geen inutilis, maer wel ondtig, welk laetste woord nog heden in de Betuwe alzoo gebruikt wordt, volgens N.C. Kist, over de Betuwsche idiotismen, in de Nieuwe werken der Maetschappy van Leyden, III, bl. 289, waer men (coup. 46 van Maerlant's Wapen Martyn) ook leest:
 
Tvolc is worden honde.
Dat is, de wereld is verslecht.
voetnoot94
Stoerde. Sommige latere afschriften hebben scoerde, d.i. scheurde: kwalyk. Een land stooren is een land verwoesten, vernielen. Zie Weiland op Storen, en Bild. op Storm.
voetnoot96
Bandenrode, lees Randenrode, een kasteel. Butkens, Trophées, I, p.194, 225; ii, 329. Lodewyk, heer van Randenrode, verklaert by eenen brief des jaers 1289 dit kasteel van onzen hertog in leen te houden (Reiffenberg, Supplément à l'Art de vérifier les dates, pag. 202).
voetnoot97
Van Loen, namelyk van Borchloon (Loz). Hiervan wordt echter geen melding gemaekt in Mantelii Historia Lossensis, lib. VII. Vergel. Divaei Rerum Brabant., lib. XI, p. 118.
voetnoot98
Gewan, won, verloste.
voetnoot99
Die daer als gyzelaer lag (was geleid). Waert, van waren, wezen; waervan wareld, zegt Bilderdyk.
voetnoot101
Herle, Daelhem. Herle is een klein plaetsjen van het Limburgsche, tusschen Valkenburg en Geilekerke; Daelhem een stedeke by Luik, op de Berwyne, ook Dalem geschreven wordende.
voetnoot104
Coenraet, aertsbisschop van Keulen. Butkens, I, p. 232.
voetnoot108
Groeffene te Vileer, begroef hem te Vilers, in de abtdy. Zie zyn graf by Butkens, Trophées, I, bl. 239. Ne of en, achter aen een woord vast, is hem. Onze boeren spreken nog zoo.
voetnoot109
Sire sielen, zyner ziele. Later schreef men sijnre. Men leze daerover Grimm's aenteekening in Reinhart Fuchs, Berlin, 1834, bl. 268.
voetnoot112
Ende. Dit woord is overbodig. Wellicht behoort de regel onmiddelyk na vs. 110 te volgen:
 
Ende sin sone, die Heinric hiet,
 
Doen hi van der werelt sciet,
 
Bleef hertoge.
voetnoot115
Trecht, voor tracht, of trac, van het oude trechten, tre-en trekken: hy trok op zyns vaders aerd, hy geleek hem. Over sijns vader, in plaets van sijns vaders, zie Huydecoper, in zyne proeve van tael-en dichtkunde.
voetnoot117
Hovesch, hoofsch, heusch; wert, waerd, zuinig: wirthschaftlich zouden de Duitschers zeggen. Hy was namelyk mildadig, en toch zuinig.
voetnoot118
Vermeert, vermaerd, als meermalen voorkomt in het vervolg.
voetnoot120
Herde, zeer, valdè.
voetnoot122
Owi, oi / oei / (de overgang van o tot i doet de uitspraek de w van zelfs hooren). Zie over deze uitroeping Grimm's Deutsche Graamatik, III, bl. 293, 296.
voetnoot123
Vaert, gang; gelyk varen, gaen.
voetnoot124
Af, voor van; zeer gemeen by onze vroegste schryvers.
voetnoot127
Leiden, by Van Velthem voeren.
voetnoot128
Ghewaer, waer, wezenlyk. Of misschien van gewarigen, verzekeren (warandisare. In een anderen zin zeggen wy Brabanders gewarig (gewaerwordelyk, attentus zyn, in 't engelsch aware; door Huydecoper niet begrepen (Melis Stoke, III, bl. 91 en 92).
voetnoot133
Ghedogen, gedeugd hebben. Daerom stierf de hertog, om dat zyn leven hem toen best geschikt maekte tot blydschap. Anders is dogen verdragen of lyden; gelyk mededogen en medelyden volstrekt hetzelfde zyn. In een oud refrein:
 
Die niet en wil horen en dooch geen gabbaert.
voetnoot135
Dochter, de dochter van Hugo, graef van Bourgonje, met name Aleid, of, gelyk men toen schreef, Alijs. Zy was eene vriendin van den heiligen Thomas van Aquinen, die haer zyn werk De regimine principum opdroeg.
voetnoot136
Live, leven. Na zyn dood zouden wy nu zeggen, hetwelk nogthans minder goed te keuren is, daer men voor eens en voor altyd dood blyft.
voetnoot143
Doringen, Duringen, Thuringen. Butkens, Troph., I, p. 591.
voetnoot145
Montbore, momboor, voogd; van monden, beschermen, en bor, bar, heer of man; en dus manlyke beschermer (soms ook Muntherro geschreven). Over de verschillende opvattingen van dit woord kan men nazien J. Grimm's Deutsche Rechts Alterthümer, bl. 410, 447, 465 en Phillips Deutsche Geschichte, I, bl. 614 en 615.
voetnoot149
Woude, lees doen woude, gelyk by Velthem, Spieg. histor., Iste b., c. 40, vs. 26. De zin is: Alsoe alse lantrecht leerde wou toen heer Heinric van Gaesbeke sijn ontbreken oprechten (herstellen).
voetnoot150
Heinric Van Gaesbeke, d.i. Hendrik van Leuven, heer van Gaesbeke. Butkens, Troph. I, p. 610; II, p. 48, en Van Gestel, Hist. archiep. Mechlin., II, p. 121. De brusselsche afschryver der Brabandsche yeesten van N. de Klerk, met name Hein Vanden Damme, heeft hier Heinric van Seghebeke voor geschreven: kwalyk.
voetnoot154
Swert siden, zwaerdzyde, de vaderlyke zyde; gelyk de moederlyke zyde de spillezyde werd genoemd. De mannen dragen het zwaerd, de vrouwen de spil (tot het spinnen). Men had alzoo zweerdmagen (of speermagen), en spillemagen, waerover zie Grimm's Rechts Alterthümer, bl. 470. De landgraef van Thuringen als vreemdeling van de voogdyschap afgezien hebbende, zoo was nu Henrik van Gaesbeek de oudste zweerdmaeg; en deze moest dus, naer rechte, voogd wezen. Swar de sone binnen iren iaren sin (zegt de Sassenspiegel, Iste boek, art. 23) ir eldeste evenburdige swertmach nimt dat herwede alene, unde is der kindere vormunde dar an. Van den Damme stelt sayter side, wat ik niet versta.
voetnoot156
Diere, die er. Eens voor al zy aengemerkt, dat, geheel dit gedicht door, dier veelal voor der, dies voor des of die des, en diere voor die er, gelden moeten.
voetnoot158
Bisscop Heinric, namelyk Henrik van Montfort, bisschop van Luik, berucht om zyn buitensporig leven (hy liet 65 bastaerdkinderen na). Men leze over hem Meerman, Geschiedenis van koning Willem, I, bl. 258, en vooral de nog onuitgegevene Kronyk van Jean D'Oultremeuse.
voetnoot159-161
Van moederszyde waren graef Otto, en de bisschop van Luik de weezen evenzeer belangende, nabestaende, als Hendrik van Gaesbeke dit was. Butkens, I, p. 560; Sligtenhorst, Geldersche geschiedenissen, II, bl. 437. Iemand belanc zyn is met hem vermaegschapt wezen; want langen is reiken, bereiken, aenraken.
voetnoot172
Bedachtig, by Velthem: behindich.
voetnoot175
Viseren, inzien, overleggen.
voetnoot176
Versta: hoe dat zy door de eene de anderen zoude weren.
voetnoot184
Elre, elders, anderzyds.
voetnoot185
Na ende bi. Men vindt hiervan geenbrieven.
voetnoot186
Thoenese, toonde zy. V.d. Damme: toende si. Velthem: Maer so tonetse.
voetnoot187
Heeren Heinrike, op heer Hendrik.
voetnoot190
Ludeke, Luik.
voetnoot198
Parweys, by V.d. Damme: nam her Godevarde van Parweys; beter. Butkens, I. bl. 634.
voetnoot199
Wouter Berthoude, van Mechelen: genoeg bekend. Butkens, II, bl. 59., enz.
voetnoot204
Berechten, bestieren.
voetnoot206
Sciere, spoedig, aldra; doe warf, toen keerde; want werven is draeien, keeren, waervan wervel.
voetnoot210
Boutersheem. Butkens, II, bl. 208, Van Gestel, I. bl. 277.
voetnoot218
Thant onhout, aldra vyandig. Gelyk hulde gunst, vriendschap, eerbetoon is, zoo is onhold of onhoud, ongunstig, vyandig.
voetnoot219
Selke, sommige.
voetnoot222
Diere was, van dezelve was, of (op zyn brabandsch) van de die was, enz., te verbinden met het woord een van den volgenden regel: diere was een, een van dezelve was. Over Wesemale zie Butkens, II, bl. 25, 102, 123, enz.
voetnoot225
Plichten, plgen, meêdoen (waervan plichteg zyn). Donghelberge: Praetendens sic jura sui deposcere feudi. Ook verbinden.
voetnoot233
Veede of veete, haet, wrok, vyandschap.
voetnoot234-235
Die Coelneren. Over deze veete handelt P. Divaeus, Rerum Lovan., lib. II, 5, III, 4, en Rerum Brab., lib I, p. 50. De naem moet Colveren gespeld worden; familia patricia Clavariorum, zegt Divaeus. Eenige van dezelven waren schepenen van Leuven in de jaren 1234-1257, blykens het boekjen Meyers, borgemeesteren, schepenen, enz., van Loven, door Mr. Guilielmus Willems, professeur van de eloquentie, gedrukt in 1667. De stad Leuven verzoende met de hertogin en hare kinderen, by overeenkomst van den 14 mei 1267. Zie dezelve hier achter in het Codex diplomaticus.
voetnoot237
Dicke ondersloeghen, dikwyls onder elkander tot vechten kwamen. Het woord is verklaerd by Huydecoper op Melis Stoke, II, bl. 511.
voetnoot246
Want zy(de Blanckaerden) waren de zyde der hertoginne veel meer (bat) toegedaen, dan der stad.
voetnoot260
Omminnen, onmin, haet. De n en m verwisselden dikmaels, om de gelykluidenheid.
voetnoot263
Velthem: beide van dorpe ende van staden. Stad en stede, 't zelfde.
voetnoot270
Tileec reesen, vroeg opkomen, te velde trekken. Ik daecht eerst, dat er telleke reisen moest door verstaen worden, en dat de weezen van Braband, wanneer zy wilden uitryden voor hunne veiligheid zich telkens moesten wapenen; doch tileec is tydelyk, vroeg (even als tidlig in het deensch), terwyl reesen, optrekken (surgere ad bellum), ja zelfs oorlogvoeren beduidt. Scherzius-Oberlin verklaert dit laetste woord in zyn Glossarium Germanicum medii aevi, bl. 1289, door expeditionem militaren suscipere. Vergel. Grimm's Deutsche Grammatik, II, bl. 16, no 171; Kremster's Ursprache, verbo Reysen en Huydecoper op Melis Stoke, II, bl. 572. Het woord komt ook voor by Velthem, Iste b., c. 43, vs. 68 Vanden Damme, bl. 81, recto, heeft hier:
 
Daer omme moesten die ionghe weesen
 
Van Brabant tyleee varen reesen.
Zie hierachter vs. 662, 663.
voetnoot274
Te voorder, des te meer.
voetnoot279
V.d. Damme:ieghen Brabant daerna altoos.
voetnoot282
Bic, eigenlyk steek. Op iemand een bik hebben is een bekende zegswyze, in Braband; van bien of pien, d.i. steken, stooten, waervan piek, het oudduitsche Bikel (pyl), enz. In Wachter's Glossarium vindt men bicken, pungere, punctim ferire.
voetnoot284
Wie, hoe, gelyk by de hoogduitschers, schoon eigenlyk hetzelfde woord (in het engelsch who, in het deensch hui). Vgl. Bilderdyk's Spraakleer, bl. 225, en Grimm's Grammatik, III, bl. 5.
Hijs, voor hy des.
voetnoot285
Vernoy, verdriet. Grimm, Reinhart Fuchs, bl. 274.
voetnoot286
Falais, V.d. Damme: tpalais. Falais, een dorp by de stad Hoy, niet verre van Hanuit (Hannut).
voetnoot291
Belaegt, belag het.
voetnoot293
Dat een stucke, by Velthem-Lelong: dat een scilt (belachelyk genoeg!). Een stuk is een afgestoken deel: versta dus: dat 't een stuk tyds (een tyd lang), enz.
voetnoot294
Bereiden, V.d. Damme: ghereiden, in gereedheid brengen.
voetnoot295
Hier en binnen, intusschen.
voetnoot298
Torsse, t'orsse, te paerd (t'engelsch horse, by ons nu ros). Wegens de verwantschap des woords kan men onder andere nazien de note op Rabelais, in de Edition variorum van dien schryver (Paris, 1823), tome II, p. 15l.
voetnoot298-302
Eer zy met hun heir te Hannuit kwamen had de bisschop, zonder tegenweer (ghewere), het land al geruimd (van Falais gerumet).
voetnoot303
Hine, hy en; letten, laten, uitslellen; by Velthem: vertoeven. Zie Bilderdyk's Verscheid IV, bl. 114-115.
voetnoot304
Dallen ontsetten, dat hem ontnemen.
voetnoot320
Sonder, uitgezonderd, behalve. Over Dirk van Valkenborch zie Butkens, Trophées, ii, 511, 524.
voetnoot325
Ocht, oft. Wy Brabanders zeggen nog alzoo gewoonelyk: het een ocht ander.
voetnoot327
Staden, steden.
voetnoot329
Ghewout, geweld, macht.
voetnoot331
Lambrechte sijn erve, St.Lambrechts erfgoed, Mechelen, als zynde eene onderhoorigheid des bisdoms van Luik. Ontcrichte, ontnam.
voetnoot339
Denant, Dinant.
voetnoot340
Ghemeinlike, in 't algemeen.
voetnoot341
Al die dochte, al die deugden, die er bekwaem toe waren.
voetnoot349
Borcheem, het dorp Bornhem, by Rupelmonde. Vanden Damme heeft Borrem, en Lelong leest Boreuin.
voetnoot350
Beter by Vanden Damme: al woudict seggen ic ne conde.
voetnoot353
Volgens Jean D'Outremeuse 60,000 man Zie de aenteekening op vs. 429, hier achter.
voetnoot354
Vande Damme: Daer hi omme muer no grachte. Mechelen had toen noch muren noch grachten.
voetnoot356
Sonde, behalve. Mechelen had geen ander verdediging dan de arm der Brabanders, enz.
voetnoot360
Gheseegt, gezeid: het was als een spreekwoord geworden dat, enz.
voetnoot364
Gasten (ge-aesden), dienaren. Zie Bilderdyk's Geslachtlyst, op Gast.
voetnoot369
Zoo dat hy er zou hebben moeten doorlyden (doortrekken). Van lyden komt het nog gebruikelyke overlyden (tot de eeuwigheid overqaen), kleed (d.i. geleed, overtrek), enz.
voetnoot376
Tien, tyen, trekken. Laet me betyen, voor laet me begaen, nog zeer gebruikelyk.
voetnoot384
Sueken, zoeken, petere.
voetnoot385
Sijn heere, zyn leenheer.
voetnoot386
Daer deed Berthout aen als een eerlyk man; want Berthout was des bisschops leenman, Vanden Damme heeft hier:
 
Her Berthout ende sijn mage
 
En wilde den bisscop soeken niet
 
Datti sijn here ware, wats ghesciet.
voetnoot390
Vreden (ver-eden, verbinden), tot vrede brengen.
voetnoot392
Brabantsone, Brabançons: zoo noemde men de Brabanders reeds lang te voren, blykens myn artikel over Reinaert den Vos, in den Messager des sciences et des arts de la Belgique, I, p. 341. Zie ook Muller, Algem. Geschiedenis, vertaeld door Van Kampen, II, bl. 260.
voetnoot396
Onder deze scharen bevonden zich de Bosschenaers, die zich zoo wel kweten, dat de Mechelenaers hun het lichaem van den heiligen Rombout schenken wilden. Van Heurn, Hist. der Stad en Meyerye van's Hertogenbosch, I, bl. 131.
voetnoot398
Vore striden, voorstryden, vooraenstryden, aen de spits van het heir.
voetnoot402
Te vorst, te voorst, het voorst.
voetnoot406
Beiageden, bejaegden, betrachtten. Zy betrachtten den zoen, want zy vreesden voor leed (si vreesden van verdriete).
Vrede. Volgens Van Spaen, Historie van Gelderland, I, bl. 240, werd deze vrede gesloten op den 6 january 1266 (N.S. 1267).
margenoot+
anno 1267
voetnoot412
Met hen vieren, met hun vier, of, gelyk wy in Brahand zeggen, met hun gevieren.
voetnoot414
Aen die ameide, Vanden Damme: totter hameide. Mechelen had nog geen poorten, en slechts hameiden, sluithekken, slagboomen, barrieres. Zie over het woord Huydec., Proeve, III, bl. 299.
voetnoot417
By Vanden Damme: Dat hi die stat winnen soude.
voetnoot421
Ghestaede, vergunde: het hoogduitsche verstatte.
voetnoot429
Wederkeeren. Jean D'Outremeuse (H.S. no 75 van den catalogus der boeken van wylen de gravinne d'Oultremont, fol. 78 recto), zegt van dezen mislukten tocht: En l'an desseurdit le jour de St. Denis s'en alla l'evesque Henry envers Braibant, avenc luy Otton son frere, conte de Gheldres; le conte de Juley, son seroige, Henry le conte de Mont, le conte de Nassou et de Lotz avenc ses hesbingnons. Et estoient bien ensambles soixante mil hommes armés, et destruisirent Hanu, Landres, Thirlemont et Wilvorde; et assiegat Maslines, et là demaurarent bien XX jours. Mais par forche de faulte de wictailles ils leurs encovint de partir. Zie ook Fisen, Historia ecclesiae Leod., pars II, p. 17, en Description du Brabant, Brux., 1756, p. 316.
voetnoot433
Roten, Rotten, benden, hoopen. Hetgeen de dichters een voglenheir noemen vind ik in myn H.S. van den Roman de la Rose, vs. 64, aldus:
 
Beide nachtegale ende calandren,
 
Die papegay oec metten andren,
 
Die singen menegerande noten
 
Daer si sitten met haren roten.
voetnoot437
Den bisscop, lees: de bisscop. Zoo dat al degene, die hy (de bisschop) daer bracht, hun geen kwaed konden doen. Over gheanden, vergel. vs. 91.
voetnoot440
Ane street, bestreed.
voetnoot442
Zoo lang zy weezen bleven.
voetnoot444
Tricht, Maes-tricht. Haer voor hun.
voetnoot445
Met crachte, met geweld, met verkrachting van hun recht.
voetnoot446
Dingebanc, dingbank, rechtbank. De bischop vernietigde de rechtspleging, welke in naem der Brabandsche weezen, crimineel en civiel, aldaer plaets had.
voetnoot448
Te Wijc, te Wyk, aen de overzyde van Maestricht, en met die stad thans vereenigd.
voetnoot449
Torre, toren.
voetnoot450
Overmoede, trotschheid; gelyk doorgaens by Van Heelu.
voetnoot452-453
Ghewere starc, sterke tegenweer. Men leze in Bilderdyk's Taal- en dichtk. Verscheidenheden zyne verhandelingen over de byvoeglyke naamwoorden, waer men over dit achteraenplaetsen van het adjectivum zich kan laten te recht wyzen.
voetnoot457
Heeren, versta: ter hulpe van heer.
voetnoot460
Houtt, vriendelyk, genegen, afgeleid van houden, met iemand houden) en niet van heelen (celare), zoo als Philips wil doen gelooven in zyne Deutsche Geschichte, I, bl. 149. Eene glosse by Graff, Diutiska, I, bl. 222, heeft: familiaris, holdlih. Zie boven, op vs. 218. Van daer het spreekwoord houw en getrouw.
voetnoot466
Lachter, laster, lasterlykheid, ongelyk, misslag, feil. Schoevaerdts herleidde het woord tot schade: ook goed.
voetnoot469
Ye, je, ooit: by de hoogduitschers nog in gebruik. Ie heeft voor ontkenning nie; gelyk ooit, nooit. Zie Grimm's Gramm., II, bl. 225.
voetnoot470
Die wile, terwyl.
voetnoot481
Met de steenen van dezen toren bouwde hy aen zyn kasteel te Montfort. Slichtenhorst, Geldersche Geschied., I, bl. 65; II, bl. 98. Zie hier de woorden van Jean D'Outremeuse: Et adoncq l'evesques s'en allat à Treit, et fist deffaire le pont des arches, que le duc avoit fait faire. Et en despit, du duc fist emmener les pieres en la duchet de Gheldres, et en fist rensforchier le chesteil de Monsfort; et fist tant que tous ceulx de Treit renonchoient du tout au duc.
voetnoot483
Ongemake, ongemak, misnoegdheid, droefheid, wat iemand ontmaekt.
voetnoot484
Sonder saken, zonder oorzaek, zonder reden.
voetnoot486
Ane beten, bevochten. Het oude byten gold voor hakken, kappen, waervan bytel, hakmes.
voetnoot506
Elk zy aendachtig.
voetnoot516
Gheweldig, vrymachtig, afgeleid van welden, walden, d.i. beheeren. Bild., Spr., bl. 204.
voetnoot519
Mesquame, miskwaemheid, gebrek, ongeluk.
voetnoot531
Des lants vertien, het land afstaen.
voetnoot532
En openbaerlyk des belyden (zulks erkennen).
voetnoot533
Voor die stade, voor de steden.
voetnoot536
Met dezen raed vereenigde zich ook, enz.
voetnoot541
Geraecter, welgemaekter; van raken, lukken, en dus beter gelukt. Welgedane had dezelfde beteekenis.
voetnoot548
Berechten, richten, bestieren.
voetnoot549
Parlement, spreekvergadering, mondgesprek, byeenkomst.
voetnoot550
Cortenberge, tusschen Brussel en Leuven.
voetnoot551
Die stade van Brabant, clein ende groote.
Men heeft niet weinig getwist ter zake of deze byeenkomst, al dan met, als eene vergadering der staten van Brabant moet worden beschouwd, en zich daerby, meermalen, op deze plaets van Heelu beroepen. ‘Cette réunion, zegt de heer Dewez (Hist. part. des prov. belgiques, II, p. 321), était une véritable assemblée des États, et c'est la dénomination que lui donne en effet un historien contemporain, Van Heelu.’ Men ziet, dat Dewez de woorden die stade, op het voorbeeld van Ernst (Hist. abr. du tiers-état de Brab., p. 71), voor die staten heeft genomen. Staden is echter ontegenzeggelyk steden, hier namelyk de kleinem en de groote steden. Men leze over dit punt Heylen en Ernst in hunne Prysverhandelingen by de Brusselsche Akademie, van 1783, bl. 8, 157; Raepsaet, Histoire des États-Généraux dans les Gaules, p. 82; J.-C. De Jonge, Over den invloed des derden staats, in de Nieauwe werken der Maatsch. van nederl. letterkunde, I, bl. 15; J. Thys Hist. verhand. over den staet van het Nederland, I, bl. 81. Wat my betreft, ik denk niet dat hier aen eene vergadering van Staten kan worden gedacht, hoewel het waer is dat, reeds vroeger, onze hertogen gewoon, zyn geweest gewichtige zaken aftedoen de consilio bonorum et religiosorum virorum, gelyk, onder andere, in het testament staet van Hendrik den III. De hierachtergevoegde charter over het verhandelde te Cortenberg, van den 14 mei 1267, doet zien dat zelfs niet al de steden van Brabant daer vertegenwoordigd waren. Ook niet de geestelyke stand. Het stuk spreekt slechts van de verzoening der hertogin met de stad Leuven. Van Velthem stelt:
 
Men ontboet dorp ende poort
 
Ende die heren vanden lande
 
Dat si alle quamen te hande
 
Te Cortenberge, heb ik vernomen.
voetnoot552
Genote, genoten, familiares (pairs), waerover zie Raepsaet, Analyse historique, II, p. 125, enz.
voetnoot554
Voor genoemden dag, vooraf bepaelden dag. Dewez stelt dit (Hist. part., II, p. 321) op den 25 mei 1267, dat is, den avond voor de dagteekening van het diploma van Kameryk, waervan wy in de volgende aenteekening zullen handelen. Hoe zal men nu de staten op denzelfden tyd te Cortenberg en te Kameryk doen byeenkomen? Butkens, die van le mardy avant l'Ascension spreekt, qu'estoit le 17 de mai de lan 1267 (Trophées, I, p. 283), heeft acht dagen misgerekend; want O.H. Hemelvaert viel dat jaer op donderdag 26 mei.
voetnoot556
Daer gaf Heinric. Zoo ook by Van Velthem:
 
Doen si alle daer waren comen
 
Ende vergadert waren, clein ende groet,
 
Daer gaf Heinrik, enz.

De afstand van Henrik kan te Cortenberg af gesproken zyn geweest, doch het is zeker dat de akte daervan eerst acht dagen later, niet te Cortenberg maer te Karneryk, is opgemaekt. Het stuk wordt gevonden by Miraeus, Diplom. belg., I, p. 433, midsgaders by Butkens, Trophées, I, Preuves, p. 101, en eindigt met de woorden: actum et datum (niet enkel datum) apud Cameracum, anno 1267; feria tertia ante ascensionem domini. Slechts van ter zyde wordt daer in teruggedacht aen de vergadering van Cortenberg: Nicolaus Dei gratia Cameracensis episcopus...Noverunt universitas vestra quod Henricus.....in nostra propter hoc et plurium militum et burgensium et aliorum hominum terrae Brabantiae constitutus praesentia, jus quod habebat...liberè et spontaneè donavit. Divaeus alleen heeft goed opgegeven wat er te Cortenberg verricht is.
voetnoot562
Die hem versinde, die hem (wel-) bedacht.
voetnoot568
Na die tale, lees: na die siele; gelyk by Vanden Damme gevonden wordt.
voetnoot571
Daer menne sinde, daer men hem zond: in de abtdy van Dijon.
voetnoot573
Abite, habyt, in Braband nog altyd voor kloosterkleed geldende.
voetnoot574
Vite, leven. Des Roches heeft leidde voor belydde genomen, en dien ten gevolge (Epit. histor. belg., p. 155) geschreven: Monachorum vitae institutum tamən non est professus; doch het tegendeel blykt uit een stuk, te vinden by Miraeus, tom. I, p. 436. Hel Magnum chronicon belgicum by Pistorius voegt er zelfs by, dat hy abt van dit klooster werd: ubi...monachus et deinde abbas factus (pag. 256, édit. Francfurt, 1654). en hy een' anderen schryver van dien tyd vindt men: Factus est canonicus regularis (Geneal. Balduini de Avennis, apud d'Achery, Spicil., III, p. 294, of, naer de uitgave van Le Roy, p. 27).
voetnoot576
Seriante, hier geen soldaten, gelyk in later tyd, noch juist ook geen schildknapen, maer adelyke huisverplegers, waeromtrent kan geraedpleegd worden Raepsaet, Analyse historique, III, bl. 110.
voetnoot581
Scout, schuld; doch hier loon. Van is wegens.
voetnoot582
Gout, vergolden. Zie op vs. 26. Gout is ook vergelding, waerover Bilderdyk's Geslachtlyst, in voce.
voetnoot587
Met, verkorting van mede. Versta: daer hi dat (hemelryk) door verkreeg.
voetnoot597
Want, lees: wart, werd. Tileec, hier in den zin van terstond.
voetnoot600
Hilden hem, huldden, huldigden hem.
voetnoot602
En was, voor daer en was; zeer gemeen by de ouden.
margenoot+
Anno 1268
voetnoot605
Hine, of hy. Goed by Schoevaerdts: alle de heeren van den lande quamen haer leen van hem verheffen. De hertog zelf werd in het bezit der landsregeering bevestigd, door een diploma van koning Richard, van den 20 september 1268, gedrukt by Butkens, Trophées, I, Preuves, p. 102 en 103.
voetnoot608
En worde, of het werd.
voetnoot612
Onthout, voor onhout, vyandig.
voetnoot620
Toren, verdriet.
voetnoot625
Met ghemake, vergenoegd, te vrede.
voetnoot627
Ter eeren wert, ter eere waert; in het spoor der eer.
margenoot+
Anno 269.
voetnoot638
Verlingen, verlengen.
voetnoot639
Tellen, vertellen.
margenoot+
Anno 1271.
voetnoot640
Sonder gheboort, zonder kinderen na te laten. Het Chronicum ducum Brabantiae, afgedrukt in de Bibliothèque des antiquités belgiques, Anvers, 1833, I, p. 284, zegt daervan: Anno domini 1269 dux iste Johannes Margaretam filiam Philippi primo geniti sancti Ludovici regis Francorum sibi conjugem sociavit, quae post annum duos infantes simul parens, una cum ipsi prae angustia et dolores partus Parisiis ab hac vita decessit.
voetnoot650-652
Versta: hy wou zich op hen wreken wegens de vrees, de achterdocht, waer Brabant was in geweest, toen hy nog minderjarig was.
voetnoot653-655
Sedert dat de hertog de zuig-horen (tuit) en mammen (borsten) verliet, waer hem zyn amme (voedster, minne,) mede opvoedde. Wegens sint, sedert, leze men Bilderdyk's Spraakleer, bl. 248, enz.
voetnoot657
Dop, by de Hollanders tol.
voetnoot663
Bereeder, gereeder, geschikter.
voetnoot667
Scine, schyn. In schyn doen was by de ouden doen blyken.
voetnoot668-669
Want toen hy geheel Braban opkomen (ute brachte).
voetnoot689
Sentruden, de stad Sint-Truyen (Saint-Trond).
voetnoot690
Vinne, Vanden Damme: winne (hoef). Het moet vinne of venne wezen. In het Chronicon MS. Abbatiae Sti. Trudonis (bl. 460, van eene aen my behoorende kopy), vinde ik aengetekend: ‘Eodem anno (1275) Johannes, dux Brabantioe cum multitudine armatorum ad invadendum Leodiensem episcopatum usque oppidum Leewis progressus, super vadum, vulgariter tvenne nuncupatum, tentoria, fixit.’
voetnoot691
Steet, Stael't.
voetnoot694
Bisscop. Zoo staet in het handschrift en in alle de kopyen; doch het moet boetscap (tyding) wezen.
voetnoot699
Vroude, vreugd.
voetnoot704
Voer, ging. Zie vs. 125.
voetnoot705
TAken binnen, binnen Aken. Zoo overal.
voetnoot707
De charter, datum Aquisgrani XXVII die octobris, indictione secunda, anno Domini MCCLXXIII, vindt men by Butkens, I, Preuves, pag. 105.
voetnoot714
Berneden, brandden, than uit het gebruik, behalve by de dichters, die nog van 't barnen der gevaren spreken.
voetnoot715
Vrihoutheem, Vry-Houthem, tusschen Sint-Truyen en Hanuit gelegen.
voetnoot720
Gesproken, besproken. Daer werd sints nimmer zoen of vrede over aengegaen.
voetnoot725
Lyoen, Lious.
voetnoot728
Kerstenheide, christenheid.
voetnoot730
Onmate, onmatigheid, buitensporigheid (lascivia morum by Donghelberge). Wil men weten, waerin die onmatigheid bestond? Zie er hier een staeltjen van, uit de kronyk van Jean n'outremeuse. Le dixemes jour de may l'evesques Henry viola la fille d'un frison, laquelle fille portoit les armes de Preit et de Jupille, dont ceulx des Prez icy avoient tousjours esteit amys al evesques Henry; mais depuis ilz deviendrent ses mortelz ennemys, et le lendemain s'en plaindisrent en chappitre, chou que Thibau de Plaisantes luy blasmat. Be quoy l'evesques le pittat de son piet; mais, se neuisses esté l'archidiack, ceulx de Preit euissent tué l'evesques Henry. Adoncq quatres jours apres l'archidiack s'en partit pour aller informer le pappe des exces de l'evesques, Adoncq l'evesques s'en partit de Liege et se voulut faire alliances avec le duc de Brabant; mais il ne le veult mie aidier. Et aussi ne fist le conte de Flandre ne de Haynau. Men leze ook den brief door paus Gregorius, vóór het concilie, aen den bisschop geschreven: ‘Accepimus namque, nou sine multa mentis amaritudine, quod tu, episcopali gravitate prorsus objecta, simoniae, incontinentiae, aliisque variis et diversis criminibus irretitus, voluptatibus et desideriis carnis te totaliter deputas: ita quod, lam ante promotionem tuam, quam etiam post, quamplures filios et filias procreasti. Qui etiam in operibus mortis gloriam tuam ponens, et quondam abbatissam ordinis sancti Benedicti tibi publice constituens concubinam: dum sederes in quodam convivio, coram omnibus, qui tunc aderant, impudenter confessus fuisti, te intra viginti duos menses quatuordecim filios suscepisse,’ etc. De geheele brief wordt gevonden in de Concilien van Labbe, tom. XI, pars I, pag. 950, by Hocsemius, apud Chapeav. De gesta ponctificum Leod., II, p. 299, en by Fisen, Hist. ecclesioe Leod., II, 24. Vergel. Slichtenhorst, II, bl. 102
voetnoot733
Iets dat wellicht (met aventure) ware belet goworden, ware achtergebleven.
voetnoot736
Onmogen, afkeer, walg. Daer was hy afkeerig van. In Braband zegt men nog een spys mogen, of niet mogen.
voetnoot739
Borch, Velthem: berch. Over de burcht van Montfort, zie boven op vs. 481, en Slichtenhorst, I, bl. 65.
voetnoot742
Dan, dat'n.
voetnoot751
Ghi, Guido.
voetnoot754
Orberleker, oorbaerlyker.
voetnoot760
Want daerna kwam er een vereeniging tusschen.
voetnoot763
Jonc van Brabant; als of men zeggen zou: de infante van Brabant.
voetnoot764
Den hoegen vrie, den verheven, den edelen, vrymachtigen. Over vrie zie Bild., Nieuwe Versch., I, bl. 158, en IV, bl. 170; en Grimm's Rechtsaltert., bl. 281; waerby nog behoort dat Frie in het gothisch een huisheer, en aganfrie een huisvader, was.
margenoot+
Anno 1274.
voetnoot779
Oec. Dit tweede oec staet er te veel.
voetnoot781
Conroet, conroot, bende, in 't fransch conroy: zie Borel, Dict. des termes du vieux français, in voce.
voetnoot785
Saveterne, sauveterre, Salva-Terra. Volgens den schryver der Description du Brabant, pag. 125, zou de hertog uit Frankryk de reliquien van de H. Juliana medegebracht hebben, die men in de kerk van den Zavel, binnen Brussel, bewaert. Een onuitgegeven diploma over dezen tocht, van den 16 january 1278 (nieuwe styl 1279), deelen wy hierachter in het Codex diplomaticus mede.
voetnoot787
Vroech bekint, Velthem: vroet bekent.
voetnoot791
Doe. Een verzinning van den Rubricator, die de letter D er byschreef: 't moet wezen Hoe.
voetnoot812-814
Bartaengen, Bretagne; Poitau, Poitou; Gasscoengen, Gascogne; Janpaengen, Champagne.
voetnoot817
Vierde, rustte, stil zat. Vergel. vs. 2018.
voetnoot818
Wilen, eertyds, voorheen.
voetnoot821
Iosteren, 't fransch jourter.
voetnoot824
En schonk den vreemden ridders hun afgewonnen pand. Quiten, kwytschelden.
voetnoot828
Etentide, maeltyden, eetpartyen.
voetnoot840
Men, voor men ne, d.i. men hem.
voetnoot842
Gheninde, stoutmoedigheid. Zie op vs. 66.
voetnoot845
Iewerinc, ergens. Wy zeggen er in Braband iewers of ievers voor.
voetnoot855
Pirse, Pieter
voetnoot856
Okesoen, gelegenheid, in 't oud fransch ocoison of ochoison.
voetnoot862
Crite, omperking, kring, strydperk ( circus ). By Velthem staen hier de volgende regels:
 
Jeghen C.M. op elke side
 
Met C. ridders ten stride.
Versta: jeghen C. man.
voetnoot865
Borgeaes, Velthem: Borgaus; 't is Bordeaux. Velly, Hist. de France, VI, p. 579 En Devaddere Origine des ducs et du duchć de Brabant, p. 503 et 504.
voetnoot866
Anderen, voor den anderen.
voetnoot869
Sire saken sijn te voren; zyner zake te voor zyn, gewonnen zaek hebben.
voetnoot888
Wijchgier, wychgierig, strydzuchtig, begeerig naer den wych (oorlog); van het oude wychen, stryden, indrigen.
voetnoot895
Nie niet el, nooit niet anders.
voetnoot906
Waelraven van Monyoye, aldus geheeten naer de heerlykheid van Monjoye, in het Limburgsche, waer hy ook Valkenburg (Fauquemont) bezat. De oude Luiksche kronyk, gezegd des chartreux, noemt hem le plus bel homme du monde. Hy speelt een groote rol in dit gedicht, gelyk mede zyn neef van Luxemburg, in den volgenden regel genoemd (en door Hocsemius by Chapeauville, II, p. 519, ook pulcherrimus hominum geheeten). Deze Walraef was getrouwd met Philippina, zuster van Reinoud van Gelder. Van Spaen, Inleiding tot de historie van Gelderland, II, bl. 227. Zyn zegel vindt men by Bondam, Charterboek van Gelderland, bl. 617. Vergel. Butkens, II, bl. 511, 512, 522, enz.
voetnoot908
Onthouden, opgehouden; want onthouden is uithouden.
voetnoot919
Desside, dezerzyds.
voetnoot931
Nieden, niden, steken (by hettournoien).
voetnoot933
Tallen marchen, t'allen marken, t'aller streken, Mark is eigenlyk grens. Het woord komt evenees in een algemeenen zin voor by Notker Ps. 75: Alle marchadero erdo. Vgl. Grimm's Rechtsaltert., bl. 496.
voetnoot940
Giroude; verkeerd geschreven: er zal vast hiroude (herouten ) moeten gelezen worden.
voetnoot946
In de vaert, zonder vertoeven.
voetnoot950
Als hi wiese te manne, wanneer hy tot een man zou opgegroeid zyn. Velthem: Als hi gewassen waer te manne.
voetnoot971
Gheval, geluk, welk laetste ook niet anders is dan een goed geval. De ouden namen meest altyd deze en dergelyke woorden in een voordeeligen zin, en van daer dat wy nog ongeval zeggen, zoowel als ongeluk, in tegenoverstelling van geluk.
voetnoot977
Een orloge beslaen; ob causam nescio quam, zegt Meyer (Annales Flandr., ad annum 1282). Zie ook Fisen, Hist. eccles. Leod., II, p. 21 et 22.
voetnoot979-980
Jan van Ludieke, Jan, bisschop van Luik, namelyk Jan van Enghien.
voetnoot990-991
Dat niemand in het bisdom hem buiten eenige vest dierf verbeiden, afwachten.
voetnoot998
Sinen swere, voor schoonvader. Vg1. vs. 8.
voetnoot1006
Te Hoesdinne waert, naer de kanten van Heusden. Lelong, maekte er Hesdin van; doch men kent zyne onnaeuwkeurigheid.
voetnoot1015
Ommate, onmate, overmoed, ongelyk. Vergel. vs. 750.
voetnoot1021
Ontketen, beloofd, geboodschapt. Kiliaen, op ontheyten.
voetnoot1024.
Seere, Dit woord slaet op met vresen, van den volgenden regel.
voetnoot1026
Want hy duchtte den aenval. Rese, onderneming.
voetnoot1034
Cupiteine. Dit zal een verzinning van den afschryver zyn: lees: Campine, Kempen. Eer de hertog met de zynen de Kempen was overgekomen (overleden), waren die van de burcht te Heusden al verstoven.
voetnoot1037
Sparware, sperwer. In het XXIste kapittel, zesde boek der Brabandsche yeesten, ook ter gelegenheid van een' aenval op Heusden, vindt men schier dezelfde woorden:
 
Ende sign vander borsch gestoven
 
Als musschen voer den sparware.
voetnoot1052
Vore, lees voorem, voor hem, voor zichzelve; zynde de m weggelaten, misschien om dat het volgende woord met die letter aenvangt.
voetnoot1056
Den heere van Hoesdinne. Over het gebeurde met dit leengoed na te zien de breede aenteekening van Huydecoper, op de Rymkronyk van Melis Stoke, II, bl. 558 en volgende.
voetnoot1066
Mere, mare, faem.
voetnoot6067
Denouwen, Donauw.
voetnoot1070-1071
Alle die heeren, die tegen hem hadden misdaen, waren in vreeze, wegens het gene hy ondernemen zou.
voetnoot1078-1081
Zie, onder andere, een charter van 1191, by Butkens, I, Preuves, p. 4S.
voetnoot1086
Rincberge, Velthem: Reinsberge; Butkens: Ringelberge. Waerschynlyk Rinberg, Renborch, tusschen Aken en Geilekerke.
voetnoot1087
Hiet Mulrepas, namelyk de ridder. Hy was van het geslacht van Geilekerke (vergel. vs. 1508, 1509) en heer van Rincberge. Zie Hemricourt, Miroir des nobles de Hasbaye, bl. 62, 104, 164, 250, enz. De naem werd Molrebeys geschreven in een charter by Butkens, I, Preuves, bl. 96.
voetnoot1089
Gheweldich drossate, machthebbendedrossaert. Indien dit laetste woord, gelyk Bilderdyk wil, van drost (geweld, macht) moest worden afgeleid, dan ware het bygevoegde gheweldich gansch overbodig.
voetnoot1090
Pongise, gevecht; 't zelfde als het oude fransch poignies, combat.
voetnoot1095
Int lant logeerde. Op drie-koningen-dag 1277 (N.S. 1278) vinden wy onzen hertog op een tornooi te s'Hertogenbosch, waer de graef van Holland ridder geslagen werd. Melis Stoke, II, bl. 200; Oudenhoven, Beschryving van s'Hertogenbosch, uitgave van 1670, bl. 169.
voetnoot1096
Grave van Cleve. De graef van Kleef, namelyk, was zwager van Reinoud van Gelder. Zie over hem Tesschenmacher, Annal. Clivioe, p. 227, enz.
voetnoot1097
Sine, of zy. Zie op vs. 505.
voetnoot1099
Borgen setten. Zoo bleef Reinoud van Gelder, te dier gelegenheid, borg voor den graef van Kleef, by akte van den 7 augustus 1279: zie het Codex diplomaticus.
margenoot+
Anno 1270.
voetnoot1104
Ziveert, Siffert, Siffridus van Westerburg, in 1296 gestorven, volgens Sacra Belgii chronologia, pag. 189. Lelong leest, doch als naer gewoonte zeer verkeerdelyk, Suibert.
voetnoot1105
Hi vernam, hy nam (zyn toevlucht tot, enz.)
voetnoot1108-1109
Hoege voere hanteren, zich hoogmoedig gedragen; want voere is gedrag. Bild., Versch. III, bl. 149.
voetnoot1120
Leet, van liden. Zie op vs. 569.
voetnoot1124
Dan hi, dan dat hy.
voetnoot1127
Weert, waerd, bemind.
voetnoot1132
Geselle, vriend. Gezellen is verbinden, als zynde iemand die aen dezelfde koorde (zeel oudtyds zele) medetrekt.
voetnoot1136
Gheleide, bescherming, gelyk by Melis Stoke, II, bl. 295. Schoevaerdts: dat sy tsamen alle cracht ende gewelt souden weeren tusschen de Mase en den Rhyn; want daer groote rooverye gebeurde. Deze landvrede werd gesloten den 28 auguslus 1279. Zie de charter hier achter.
voetnoot1145
vellen, slechten, slissen.
voetnoot1149
Guulcke, Gulick, (Juliers). Hocsemius, apud Chapeav., II, p. 309. Donghelberge en Schoevaerts halen hier het volgende oude rymtjen by aen:
 
Enses Aquenses senserunt Juliacenses,
 
Gentes elatoe, Gertrudis nocle beatoe
 
Anno milleno C bis eptaque septuadeno.
In myn afschrift van de kronyk der abtdy van Sint-Truyen, bl. 464, vind ik deswege het volgende verhaeld: ‘Anno eodem (1277, N.S. 1278) Wilhelmus comes Juliacensis cum multitudine suorum Aquisgrani civitatem suae ditioni subjicere nitens, hostiliter impetiit, sed Aquensibus viriliter rebellantibus, comes, cum filiis Wilhelmo et Rolando, et multis nobilibus et validis hominibus, numero trecentis et quinquaginta occiditur.’ Vergel. Van Spaen, Hist. van Gelderland, I, bl 270.
voetnoot1169
Voget, voogd (toegevoegde aen een minderjarige, aen een kerk, aen een stad, enz.) Als zoodanig was hertog Jan erkend by brief van den 26 november 1270 (Butkens, Trophées, I, Preuves, p. 104).
voetnoot1175
Vordre ye, voorouders ooit.
voetnoot1179
Cracht, geweld; by Vanden Damme: quaet.
voetnoot1181
Groote vyandschap, haet, uit schiep. Voor op stichte heeft Vanden Damme op sette.
voetnoot1186
Wedersaken, tegenstrevers, Gothisch Widersahho. Reeds in de Salische wet, tit. LII, c. 2, vindt men gasachio; en in de angelsalksische glossen, by Mone, Quellen und Forschungen, I, bl. 406, no 3672, widersaca (voor apostata). Vgl. Grimm's Gramm., II, bl. 736 en 737.
voetnoot1188
Te soenen, Vanden Damme: te samen. De zoen werd gesloten mediantibus dominis, domino Syfrido Sanctoe Coloniensis ecclesioe archiepiscopo, et magnifico viro domino Johanne, duce Loth. et Brabantioe, gelyk in den brief staet by Bondam, Charterboek van Gelderland, I, bl. 652.
voetnoot1218
Halen ende Herke, twee kleine stedeens tusschen Diest en Sint-Truyen.
voetnoot1225
D.i. elk met zyn volk, met zyn mannen.
voetnoot1226
Eveneens of zy eenen veldslag wouden vechten. Volcwijch een stryd van volk tegen volk: zie boven op vs. 888.
voetnoot1231
Dat hunne vergadering een kwaed opzet had, of met overmoed bezield was.
voetnoot1239
Weder, hetzy. Onze Brabandsche notarissen gebruiken nog het woord, als tegenstelling: de comparant zal gehouden zyn (schryven zy) tot...weder niet, zoo zal hy, enz.
voetnoot1249
Hoverde, hoovaerdigheid, trots.
voetnoot1252-1253
Heeren Coenen Werneren van Overlant, aen heer Koenraed Werner van Overlant (Overlant is Germania superior, het land over Rhyn).
voetnoot1258
Ghecrieert, uitgeroepen, crié, van kryten.
voetnoot1264
Siberge, de sta Siegberge, by Bonn.
voetnoot1272
Porne, porren, peuren, trekken, narcheren doch eigentlyk voortstoten. Zie op vs. 1528, 7964 en 8465.
voetnoot1279
Niet een twint, niet een zier.
voetnoot1284-1285
Hy kreeg de Westfalers en de verlanders op zyn hand.
voetnoot1290
Reynout. Barlandus (Chronic. duc. Brab., p. 44) noemt hem Raymund: kwalyk. Hy droeg den toenam van de strydbare. Zie over hem Van Spaen, Inleid. tot de hist. van Gelderl., II, bl.229 Slichtenhorst, II, bl. 437, enz.
voetnoot1296
Begeve, opgeve, nalate.
voetnoot1312
Hadt, had't, als doorgaens, waer hadt geschreven staet.
voetnoot1316
Dan sal, dat en zal.
voetnoot1317
Want dien, want van dien.
voetnoot1328
Die porsse droegen, den aenstoot leden. Zy hielden het in het steek-spel vol, tot het einde toe. Por is stoot, steek. In Amsterdam heeft men porders, dat is, aenkloppers, aenstooters en wy Brabanders noemen de beestenafstekers, de vilders, prossers, zeggende van iemand, die iets mishandelt: hy prost er mede. Huydecoper. (op Melis Stoke, II, bl. 184), en Clignett (Bydragen, bl. 226), die beide het woord voor gedrang nemen (van perssen), hebben het, dunkt my, niet wel begrepen. Vergel. vs. 1272, 5676, 7964, en vooral onze breedere aenteekening op vs. 8465.
voetnoot1340
Bereidde, breidde, verbreidde, uitbreidde; zynde de scheva e, om den overgang van b tot r te maken, er by geschreven; zoo als ook het geval is met gelas, in plaets van glas, en met vele andere woorden.
voetnoot1351
Stonde, stonden, tyden, overdrachtelyk gebeurtenissen.
voetnoot1356
Gesmide, wapenen, toerusting, het hoogduitsche geschmeide, of liever, alle soort van sieraed. Van smiten, smyten, smeden; en dus het gesmeedde.
voetnoot1359
Gelyk hy er zelf droeg.
voetnoot1375
Diere aventuren raet, de beschikking van het lot; en niet het rad van avonture. Rad heeft in het deensch nog de beteekenis van orde, schikking.
voetnoot1376
Ghescien. Butkens stelt dit voorval in 1276, doch de schryvers van l'Art de vérifier les dates, met meer recht, in 1278.
voetnoot1377
Vander Brochen, De la Brosse, Vanden Damme: Van der Broetsen, en zoo ook Die excellente chronike van Brabant, bl. yyy verso. Divaeus (Rerum Brab., p. 124), en Haraeus (Annales ducum Brab., p. 280,) stellen den naem in het latyn Breschius. Het feit wordt in 't breede verhaeld in het zevende deel van Marchangy's Gaule poétique, en is door den franschen dichter Angelot bezongen in een gedicht van zes zangen, Marie de Brabant, Paris, 1825. Eene andere beryming van de XVIe eeuw deelen wy hier achter mede, in de Bylagen. Zie ook Van Velthem, II, B., c. 40, 41 en 42.
voetnoot1378
philippe-le-Hardi.
voetnoot1380
Ondaet, wandaed, wangedrag; doch hier aeuslag op de eerbaerheid. De versterkte uitspraek van on is won, wan; ten zy men wan van wanden (frequent., wandelen), veranderen, wenden, wille afleiden, wanneer dan wanhoop, vangeloof, enz., de veranderde (het omgekeerde van) hoop, geloof, enz., zonde te kennen geven. Op die wyze heeft men wan voor valsch gehouden. Ten Kate, Aenleiding, II, bl. 501; Bruining, Synonymen, I, bl. 228.
voetnoot1382
Mecte, maekte, berokkende, veroorzaekte.
voetnoot1384
Torende, vertorende, vergramde; van tarren
voetnoot1394
Crincken, verkrenken, kwaed doen.
voetnoot1406
Toe sagen, Vanden Damme: aensagen.
voetnoot1412
Daden gheleide. In de Chronique de Flandre, uitgegeven door Sauvage, bl. 70 leest men: Le comte ďArtoys chevauchoit ďun costé et le duc de Brabant à l'autre costé, et le menerent chantant à Montfaucon, et là fust pendu.
voetnoot1414
In die uutvaert, Vanden Damme: in sine uutvaert, by het uitryden.
voetnoot1415
Caproen, Kapruin muts.
voetnoot1418
Stat, stede, plaets.
voetnoot1419
Toen werd een knaep van den hertog gram (erre).
voetnoot1420
Sprac. Misstelling: less spranc, sprong.
voetnoot1425
Dede vueren, Vanden Damme: dede tier uren.
voetnoot1432
Na hem, daerna hem of aen hem.
voetnoot1434
Sochte, bezocht.
voetnoot1444
Woeronc, Woeringen, een dorp omtrent 4 mylen van Keulen, op den linken oever van den rhyn, noordwaerts; quod veteres Buruncum dixerunt (Gelenius, De Colonioe Agrippinensis magnitudine, p. 578).
voetnoot1445
Kniven, Knyven, krygsmessen, coutelassen; waervan 't engelsche knife, en 't fransche canif.
voetnoot1446
Becorten, verkortten, onrecht deden; of liever versta: zy bekortten met het zwaerd het geschil wegens de vraeg wien, enz.
voetnoot1454-1456
God, die macht heeft over alle zaken, wilde dit van haer laten gebeuren. Gehengen, toelaten.
voetnoot1457
Vander werelt sciet. Zie de Inleiding.
voetnoot1463
Ave, af, van, daervan. Van dit ave hebben wy nog avend of avond, dat is het afgaen van den dag.
voetnoot1464
Vanden Berge. Zie Miraei Dipl., I, p. 211; Slichtenhorst, II, bl. 221. Deze Adolf van den Berge werd, ten jare 1295, door bisschop Siffried gevangen genomen, in een yzere kevie gesloten, en alzoo, naekt en met honig besmeerd zynde, door vliegend ongedierte doodgestoken. Dat hem met vollen recht het land van Limburg toekwam, getuigen alle gelyktydige schryvers, als met name Hocsemius, apud Chapeav., II, p.3l8; Ottocar horneck, apud H. Pezii Script. rer. Austriac., III, p. 504 (doch deze noemt der von Perigen und Luczelburkch te gelyk), Lewold Northoff, apud Meibomii Rerum Germ., tom. I, p. 511 en 592; de schryvers der Gesta Trevirensium archiepiscoporum, apud Martene Ampliss. collect., IV p. 347, 380, enz. Vergelyk Kremer genealogische geschichte des alten Ardennischen geslechts, Tab. geneal. I. (Francf., 1785, 4o.)
voetnoot1468
En wilde hem des niet bekennen (voor erfgenaem erkennen). Et terram ducatus cum castris per violentiam detinehal, voegt Hocsemius er by.
voetnoot1474
Zy antwoordden dat ze niet en wilden, niet en konden.
voetnoot1477-1478
Maer wilde hy elk hunner in de verdeeling van dat land toelaten, zy zouden, enz. Intusschen waren zy-zelven het met elkander niet wel eens omtrent de erfopvolging, blykens den brief van 8 september 1283, hierachter in het Codex diplomaticus.
voetnoot1484
Ieghen spoed, tegenspoed, tydverlies (van spoeden).
voetnoot1492
Slecht, slecht weg (fransch purement et simplement), gelyk slechts en eenvoudelyk eenerlei is. Ottocar Horneck:
 
So daz er im slecht
 
Gab auf alle dew recht.
voetnoot1494
Ghevorwaert; gevoorwaerd, verwaerdigd (fr. garanti), vastgesteld. Vanden Berge stond zyn recht af simpliciter et de plano, donationis titulo: zie Butkens, I, Preuves, bl. 114, 115; ofschoon hef waer is dat de hertog den graefrykelyk beloonde. Butkens, I, bl. 296, stelt den prys op six mille ei vingt-cinq livres de Louvain, dix sols, et quatre mille trois cent quatre-vingt et un marcs; doch de schryvers der Gesta Trevir. archiep., apud Martene, IV, pp. 341 en 347, zeggen daerentegen: vendidit ducatum duci Brabantioe pro triginta et duobus millibus marcis. Zoo ook de Gesta Trevirorum, cap. CXIV in Hontheim's Prodromus histor., Treu., pars altera, p. 809. Vergelyk Bondam, Charterboek van Gelderland, bl. 688.
voetnoot1495-1500
Versta: het was derwyze verkregen geworden dat het niemand zou hebben kunnen vernietigen (af quiten), het zy men den hertog van onrecht wilde betichten (witen), het zy men van geboortewege aenspraek zou willen maken ter verbreking der akte.
voetnoot1496
Huwelike. Hoewel men huwelik hier in zyne oorspronglyke heteekenis van verbindtenis (eeuwen, verbinden) zou kunnen nemen, is het nogthans waer, dat graef Adolf Vanden Berge verklaerde den afstand van het hertogdom Limburg te doen ‘