Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Pioniers van een verenigd Europa (1998)

Informatie terzijde

Titelpagina van Pioniers van een verenigd Europa
Afbeelding van Pioniers van een verenigd EuropaToon afbeelding van titelpagina van Pioniers van een verenigd Europa

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.19 MB)

XML (0.76 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

proefschrift
non-fictie/geschiedenis-archeologie
non-fictie/politiek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Pioniers van een verenigd Europa

(1998)–Annemarie van Heerikhuizen–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 1]
[p. 1]

Inleiding

Het is al weer enige tijd geleden dat E.P. Wellenstein, oud-directeur-generaal voor buitenlandse betrekkingen van de Europese Gemeenschappen, in een afscheidsbundel voor J.L. Heldring schreef:

‘Hoewel de “founding fathers” van de EGKS en van de EDG, Monnet, Schuman, Pleven, stellig geen Europese federalisten in de eigenlijke zin van het woord konden worden genoemd, en hoewel hun motieven eerder in uiterst nuchtere, praktische overwegingen en concrete probleemstellingen gezocht moesten worden dan in een bevlogen idealisme, appelleerden hun plannen en methoden toch sterk aan de verlangens naar een boven de grenzen van het eigen land uitstijgende dimensie, die in vele kringen leefden. Daar kwam bij, dat hun ideeën direct weerklank vonden bij politieke leiders in andere Westeuropese landen (...) In Nederland kwam de steun aanvankelijk eerder uit parlementaire dan uit regeringskringen; de Tweede Kamer nam een “kamerbrede” motie-Van der Goes van Naters (PvdA)-Serrarens (KVP) aan, die het stichten van bovennationale doelverbanden met eigen bevoegdheden aanbeval.’Ga naar voetnoot1

Vreemd genoeg is er tot op heden in de geschiedschrijving nauwelijks aandacht besteed aan deze motie die in 1948 door de Tweede Kamer werd aanvaard en die voortborduurde op een iets eerder gedane Kameruitspraak waarin steun werd betuigd aan de deelname van Nederland aan verschillende naoorlogse samenwerkingsverbanden. De motie zou nog een vervolg krijgen in 1949, naar aanleiding van de oprichting in dat jaar van de Raad van Europa. Bogaarts heeft er in het tweede deel van de serie Parlementaire geschiedenis van Nederland na 1945 nog de meeste aandacht aan geschonken, maar de precieze bedoelingen en beweegredenen van de ondertekenaars van de motie laat hij nagenoeg achterwege.Ga naar voetnoot2 Hij constateert

[pagina 2]
[p. 2]

alleen dat de motie geringe betekenis had voor het gevoerde beleid. ‘Veel idealisme was bij de regering (...) niet te vinden’, zo schrijft hij en ‘een échte Europese federatie of unie is een verre droom gebleven’.Ga naar voetnoot3

Anders dan de beschouwing van Bogaarts richt deze studie zich expliciet op de beweegredenen die de Tweede Kamer ertoe hebben aangezet zich uit te spreken voor supranationale, in de terminologie van de motie, ‘boven-nationale’ politiek. Speciaal zal daarbij worden gelet op oudere politieke opvattingen die in de motivatie van de ondertekenaars om mee te gaan met de Kameruitspraak een rol hebben gespeeld, alsmede op meer persoonlijk geaarde overwegingen. Nader onderzoek op dit terrein opent de mogelijkheid inzicht te krijgen in de achtergronden van de eerste, prille ontwikkeling van het Europese denken in Nederland.Ga naar voetnoot4

[pagina 3]
[p. 3]

Het voorstel dat aan de motie ten grondslag lag, maakt in één oogopslag duidelijk dat de totstandkoming van het Verdrag van Brussel, op 17 maart 1948, het verlangen naar bovennationaal samengaan sterk heeft aangewakkerd. Het Verdrag van Brussel was een militair bijstandsverdrag tussen België, Frankrijk, Luxemburg, Nederland en het Verenigd Koninkrijk (Groot-Brittannië en Noord-Ierland), maar omvatte ook clausules op economisch, sociaal en cultureel terrein. Zo bepaalde artikel 1: ‘The High Contracting Powers will so organize and coordinate their economic activities as to produce the best possible results’.Ga naar voetnoot5 De fractievoorzitter van de PvdA, M. van der Goes van Naters, zag in het verdrag mogelijkheden weggelegd voor gezagsoverdracht aan bovennationale organen en trad op als initiatiefnemer en eerste ondertekenaar van de motie.Ga naar voetnoot6

Een biografische benadering kan licht werpen op wat Van der Goes en zijn mede-ondertekenaars precies bewoog in hun enthousiasme voor bovennationale organen, en hiervoor is dan ook gekozen in deze studie.Ga naar voetnoot7 De dramatis personae krijgen ieder een eigen hoofdstuk toebedeeld, waarin onder meer kan worden nagelezen welke hun opleiding, beroepsachtergrond en politieke opvattingen waren. De periodisering van dit onderzoek is derhalve ruimer dan de aangegeven periode 1946-1951, die alleen betrekking heeft op de aanloop en de nasleep van de debatten over de motie tijdens het kabinet-Beel en het kabinet-Drees/Van Schaik. De in 1900 geboren Van der Goes van Naters bijvoorbeeld, voert de studie terug naar ver voor 1946. Een ander gevolg van de biografische benadering is dat er meer bronnen worden geraadpleegd dan alleen parlementaire. Naast de Handelingen van de Tweede Kamer en de notulen van de Vaste Commissie voor Buitenlandse Zaken komen ook brieven aan

[pagina 4]
[p. 4]

de orde, memoires, interviews en publicaties van de desbetreffende personen op wetenschappelijk en politiek gebied.

Niet alle ondertekenaars hebben overigens een plaats gekregen in dit onderzoek. Criteria voor opname zijn geweest: opgetreden zijn als ondertekenaar én woordvoerder van de moties van 1948 en 1949. Degenen die aan beide criteria voldeden waren M. van der Goes van Naters, P.J.S. Serrarens (KVP), G.J.N.M. Ruygers (PvdA), E.M.J.A. Sassen (KVP), J.J.R. Schmal (CHU), H.A. Korthals (VVD) en J.A.H.J.S. Bruins Slot (ARP). De ondertekenaars N.S.C. Tendeloo (PvdA) en C.P.M. Romme (KVP) vielen af omdat beiden zich niet als woordvoerder hebben laten horen. De advocate Tendeloo betoonde zich al snel uiterst kritisch ten opzichte van de motie en schreef in mei 1948 in het PvdA-partijblad Paraat: ‘Wij zouden het instellen van [bovennationale] doelorganisaties met bepaalde taken zonder openbare controle bedenkelijk achten; immers men heeft dan spoedig een gevaar voor bureaucratie of - wat nog erger is - voor “experts”-cratie’.Ga naar voetnoot8 Romme op zijn beurt stelde veeleer belang in de nationale politiek. Europa liet hij, na als indiener zijn politieke gewicht aan de motie te hebben gegeven, over aan zijn buitenlandspecialisten, Serrarens en Sassen, die dus wél in deze studie zijn opgenomen.

Geheel tegen de aangelegde criteria in overigens, is ook Marga Klompé (KVP), die geen van de moties heeft ondertekend, in deze studie terechtgekomen. Klompé was de opvolgster van Sassen die in 1948 de Tweede Kamer verliet en wiens woordvoerderstaken door haar zijn overgenomen. Zonder Klompé was de katholieke bijdrage aan de motie door het wegvallen van Sassen onvolledig geworden.

De opzet van de aan de ondertekenaars gewijde hoofdstukken is in grote lijnen gelijk. Er is niet gekozen voor een biografischchronologische -, maar voor een systematische aanpak, waardoor de motivering van de motie voorop kon blijven staan. Persoonsgege-

[pagina 5]
[p. 5]

vens worden verstrekt in de inleiding en soms ook nog in een aanvullende paragraaf. Vervolgens richt de aandacht zich op de wijze waarop de motie in het parlement en daarbuiten is toegelicht. Daarbij passeren ook standpunten de revue over onderwerpen die met de motie samenhangen: standpunten over de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, de Europese Defensie Gemeenschap en Atlantische samenwerking. Sommige visies geven aanleiding, zoals bij Van der Goes, tot een wat uitvoeriger beschouwing in een aparte paragraaf. Daarna is de blik gericht op de aktiviteiten van de hoofdpersonen bij het eerste naoorlogse parlementaire lichaam in West-Europa: de Raadgevende Vergadering van de Raad van Europa. Ter afsluiting volgt nog een korte slotbeschouwing waarin ook de belangstelling van de ondertekenaars voor de geschiedenis van het Europese eenheidsstreven zal worden gepeild.

De studie bevat twee inleidende hoofdstukken. Het eerste houdt zich bezig met de politieke omgeving van de ondertekenaars (de partijprogramma's onder andere), en opent met een verslag van oudere parlementaire denkbeelden op het terrein van de internationale politiek. Beschreven zal worden hoe het parlement oordeelde over de toetreding van Nederland tot de Volkenbond, over het bij de Volkenbond ingediende plan voor een Europese Unie (het Plan-Briand) en over de uiteindelijke crisis in het systeem van de collectieve veiligheid in de jaren dertig.

Het tweede inleidende hoofdstuk is gewijd aan Hendrik Brugmans, de contactman tussen het parlement en de federalistische beweging in Nederland. Het hoofdstuk begint met een beschouwing over zijn Schets van een Europese samenleving: een voor zijn vrienden en geestverwanten geschreven ‘inleiding tot het federalistische denken, de federalistische actie, en de federalistische houding tegenover de vraagstukken van nu’, welke sterk aanleunde tegen het denken van de Franse personalist Denis de Rougemont. Vervolgens zal worden beschreven op welke wijze Brugmans de weg naar het Europese federalisme heeft weten te vinden en hoe hij, als federalist én rector van het Europa-College, het idee van Europa wetenschappelijk vorm heeft proberen te geven.

[pagina 6]
[p. 6]

In alle hoofdstukken is bewust en zeer rijkelijk gebruik gemaakt van citaten omdat de techniek van parafraseren mij vaak minder bevalt. Het ‘weergeven van de inhoud met andere woorden’ blijkt namelijk, zo is mijn ervaring, dikwijls neer te komen op óf te veel . geleende ‘inhoud’ óf te veel ‘andere woorden’. Direct citeren doet meer recht aan het eigene van het verleden.

Ten slotte zij nog gezegd dat door het hele boek heen de actualiteit van het naoorlogse eenheidsstreven niet uit het oog verloren mag worden. Zo stelde het katholieke parlementslid Marga Klompé voor, de Raad van Europa te verbinden aan de organen van de supranationale EGKS. Met dit voorstel liep zij in feite vooruit op de gedachte van het ‘Europa van de twee snelheden’, zoals neergelegd in het Tindemans-rapport in 1975, waarbij ook werd uitgegaan van meerdere integratietempo's om zo vaart aan de Europese samenwerking te geven.Ga naar voetnoot9 Klompé en haar geestverwanten toonden zich ook al voorstanders van de toepassing van het beginsel van de subsidiariteit in de Europese politiek, een beginsel waarbij niet op voorhand alle gezag aan bovennationale organen uit handen hoefde te worden gegeven en dat begin jaren negentig opnieuw uitgedragen werd door vooraanstaande katholieke politici als voormalig premier Lubbers.Ga naar voetnoot10

voetnoot1
E.P. Wellenstein, ‘Europese integratie en Atlantische samenwerking. Wederzijdse stimulans of hinderpaal?’ In: Dezer jaren. Buitenlands beleid en internationale werkelijkheid. Beschouwingen aangeboden aan J.L. Heldring bij diens afscheid als directeur van het Nederlands Genootschap voor Internationale Zaken. Baarn, 1982, 127-141, 133.
voetnoot2
Inmiddels is ook het derde deel van deze serie verschenen, met opnieuw aandacht voor de moties-Van der Goes/Serrarens. Zie: P.F. Maas en J.M.M.J. Clerx (red.), Parlementaire geschiedenis van Nederland na 1945. Deel III: Het kabinet-Drees/Van Schaik (1948-1951). Band C. Nijmegen, 1996, 119-120, 123-125.
voetnoot3
M.D. Bogaarts, Parlementaire geschiedenis van Nederland na 1945. Deel II: De periode van het kabinet-Beel 3 juli 1946-7 augustus 1948. Band A. 's-Gravenhage, 1989, 432 en 446. Vgl.: A.E. Kersten, ‘Oorsprong en inzet van de Nederlandse Europese integratiepolitiek’. In: E.S.A. Bloemen (red.), Het Beneluxeffect. België, Nederland en Luxemburg en de Europese integratie 1945-1957. Amsterdam, 1992, 1-12, 1-2. A.F. Manning, ‘Die Niederlande und Europa von 1945-bis zum Beginn der fünfziger Jahre’. Vierteljahrshefte für Zeitgeschichte. 1981, 1-20; ‘Les pays-bas face à l'Europe’. In: R. Poidevin (ed.), Histoire des débuts de la construction européenne (mars 1948-mai 1950). Actes du colloque de Strasbourg 28-30 novembre 1984. Bruxelles/Milano/Paris/Baden-Baden, 1986 419-444.
voetnoot4
Incidenteel is de Europese gedachte al eerder bepleit in Nederland. Onder anderen door de historicus Jan Romein die, in strijd goedbeschouwd met zijn eerdere kritiek op het Plan-Briand (Frans imperialisme, aldus Romein), in 1943 een continentaal Europees samenwerkingsverband voorstelde. (Vergelijk zijn artikel ‘Hoe fundeeren wij de wereld op een veiliger grondslag?’. Het Parool, september 1943, 4-5, met zijn studie De machten van dezen tijd. Overzicht van de voornaamste problemen der hedendaagsche internationale politiek 1919-1933. Amsterdam, z.j., 195). Zie voor vooroorlogse pleitbezorgers van de Europese idee in Nederland: C.H. Pegg, Evolution of the European idea 1914-1932. Chapel Hill/London, 1983, 3-13. H.A.M. Klemann, ‘Gedanken zur europäischen Integration in den Niederlanden während des Interbellums’. In: J. Bosmans (Hrsg.), Europagedanke, Europabewegung und Europapolitik in den Niederlanden und Deutschland seit dem Ersten Weltkrieg. Münster, 1996, 79-99.
voetnoot5
‘Treaty between Belgium, France, Luxemburg, the Netherlands and Britain (Brussels Treaty), 17 March 1948’. Article 1. In: J.A.S. Grenville, The major international treaties 1914-1973. A history and guide with texts. Londen, 1974, 400.
voetnoot6
Handelingen Tweede Kamer, 18 maart 1948, 1565.
voetnoot7
Anders dan bij de zogenaamde prosopografische en psycho-historische methode, is het doel van deze benadering niet te komen tot een sociaal-biografische of psychologische interpretatie van het Europese denken in het parlement. In de gevolgde benadering spelen, naast gegevens in de intermenselijke en psychologische sfeer, zakelijk-politieke opvattingen en aktiviteiten een rol, en gaat het vooral om de ideeën achter de motie.
voetnoot8
N.S.C. Tendeloo, ‘Nabetrachting’. Paraat, 28 mei 1948, 5. Tendeloo's eigenlijke werkterrein in de Kamer was niet buitenlandse politiek maar juridische zaken. Haar bijdrage aan de motie is verklaarbaar in het licht van haar betrokkenheid bij de Nederlandse Raad van de Europese Beweging en de Nederlandse Parlementaire Groep voor Federale Vraagstukken. Zie hoofdstuk 2 en 3.
voetnoot9
De Europese Unie. Verslag van de heer Leo Tindemans aan de Europese Raad (het Tindemans-rapport). Bulletin van de Europese Gemeenschappen, 1976, 22.
voetnoot10
Zie voor de hantering van dit beginsel door Lubbers: W.T. Eijsbouts, ‘Soevereiniteit en subsidiariteit’. Theoretische geschiedenis. Driemaandelijkse uitgave van de Stichting Theoretische Geschiedenis. Amsterdam, 1991, 479-491, 479. W.H. Roobol, ‘Lubbers heeft een “Europese zwaai” gemaakt’. NRC Handelsblad, 5 november 1992, 9. Het subsidiariteitsbeginsel is terug te vinden in verschillende Europese verklaringen en verdragsteksten en is onderwerp van beschouwing in: W.T. Eijsbouts, op. cit. V.J.J.M. Bekkers, H.T.P.M. van den Hurk en G. Leenknegt (red.), Subsidiariteit en Europese integratie. Een oude wijsheid in een nieuwe context. Zwolle, 1995.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken