Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De kern van de economie (1962)

Informatie terzijde

Titelpagina van De kern van de economie
Afbeelding van De kern van de economieToon afbeelding van titelpagina van De kern van de economie

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.99 MB)

XML (0.30 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/economie
non-fictie/schoolboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De kern van de economie

(1962)–A. Heertje–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 98]
[p. 98]

XI. De prijsvorming van arbeid en kapitaal

1. Klassieke gedachtengang

Er is nu enig inzicht verworven in de prijsvorming van de consumptiegoederen. De aanbieders van consumptiegoederen - de bedrijfshuishoudingen - hebben de artikelen eerst moeten produceren. Bij deze produktie zijn produktiefactoren aangewend. Wij hebben wel gezien, hoe de producent zich op de verkoopmarkt gedraagt, maar weten nog niet, wat hij op zijn inkoopmarkten doet.

Op de inkoopmarkten koopt hij eenheden natuur, arbeid en kapitaal tegen bepaalde prijzen. De vraag komt op, waardoor de prijsvorming van produktiefactoren wordt beheerst. Nu is het duidelijk, dat de vraag naar produktiemiddelen een afgeleide vraag is, gebaseerd op de vraag naar eindprodukten. De produktiemiddelen ontlenen hun waarde aan de vraag naar consumptiegoederen.

De prijzen waar het thans om gaat, zijn het loon, de pacht en de interest. Het loon is de prijs voor het aanwenden van arbeid, de pacht is de prijs voor het gebruik van de natuurlijke hulpbronnen, de interest is de vergoeding voor het gebruik van geldkapitaal, dat door de bedrijfshuishouding wordt omgezet in kapitaalgoederen.

Lange tijd heeft men getracht ook deze prijzen te verklaren met behulp van het model der volkomen concurrentie. De vraag naar de produktiefactoren is dan bepaald door de waarde van het fysieke grensprodukt. Het fysieke grensprodukt is de extra hoeveelheid produkt die wordt voortgebracht doordat men de aanwending van een produktiefactor met één eenheid uitbreidt. De ondernemer zal nu elke eenheid aanwenden die een grotere geldelijke opbrengst oplevert dan de kosten bedragen. De extra opbrengst is steeds gelijk aan het fysieke grensprodukt vermenigvuldigd met de verkoopprijs van dit artikel. De kosten bestaan uit het loon-, pacht- en interestbedrag dat moet worden betaald om de extra opbrengst te realiseren. Bij een gegeven prijs van de produktiefactor (hoeveelheidsaanpassing) zal de ondernemer zoveel eenheden vragen, dat er gelijkheid bestaat tussen de waarde van het fysieke grensprodukt en het voor de produktiefactor te betalen bedrag. Hiermede is de individuele vraagfunctie voor de produktiefactoren aangegeven, want bij elke prijs

[pagina 99]
[p. 99]

is nu bekend, hoeveel van de produktiefactor zal worden gevraagd door de onderneming. Door de individuele vraagfuncties op te tellen ontstaat de collectieve vraagfunctie.

De collectieve vraagfunctie voor elke produktiefactor moet nu worden geconfronteerd met de collectieve aanbodfunctie. Men neemt aan, dat er een collectieve aanbodfunctie voor arbeid kan worden geconstrueerd. Deze functie geeft weer, dat er in totaal meer arbeid wordt aangeboden naar mate het loon hoger is. Tezamen met de dalende vraagfunctie is dan het arbeidsloon bepaald.

Het totale aanbod van de natuurlijke hulpbronnen kan als volkomen inelastisch worden beschouwd. Onafhankelijk van de prijs is het totale aanbod gegeven. De aanbodfunctie is een rechte, evenwijdig aan de as waarop de prijs staat afgebeeld. Zo wordt de hoogte van de pacht door de vraag bepaald.

In de klassieke gedachtengang wordt het aanbod van geldkapitaal door de besparingen gevormd. De vraag naar geldkapitaal met het oog op de financiering van voorraadmutaties heet investeren. Naarmate de interest hoger is zal minder worden geïnvesteerd en meer worden bespaard. Er is derhalve een evenwichtswaarde van de interest, die besparingen en investeringen aan elkaar gelijk maakt: het snijpunt van de vraag- en aanbodcurve van geldkapitaal.

Voor onze verdere beschouwingen zijn nu in het bizonder de loonvorming en de interestvorming van belang en we zullen daarom voor deze twee nagaan hoe het traditionele beeld door de moderne theorie wordt gewijzigd.

Conclusie

Ook de theorie van de prijsvorming van de produktiefactoren heeft lange tijd onder invloed gestaan van het model van de volkomen concurrentie, volgens hetwelk de evenwichtsprijs bepaald wordt door de collectieve vraag- en aanbodfunctie. De vraag naar de produktiefactoren is bepaald door de waarde van het fysieke grensprodukt. Het aanbod van arbeid reageert positief op een stijging van het loon, het aanbod van de natuurlijke hulpbronnen is vast een verandert niet met de pachthoogte, de besparingen zijn hoger bij een hogere interest.

[pagina 100]
[p. 100]

2. De arbeidsmarkt en het loon

De markt waar de vraag naar en het aanbod van arbeid elkaar ontmoeten, heet de arbeidsmarkt. Op de arbeidsmarkt komt het loon tot stand. De arbeidsmarkt is zeer heterogeen. Er worden uiteenlopende soorten arbeid gevraagd en aangeboden. Daarom is het een vereenvoudiging, wanneer we spreken van de arbeid en het loon. In feite is er een geheel complex van loonvoeten: de loonstructuur.

Er is in Nederland geen sprake van volkomen concurrentie op de arbeidsmarkt. Aan de aanbodzijde is 40 % van de werknemers georganiseerd in een drietal bonafide vakverenigingen, die hun belangen behartigen. Deze vakverenigingen zijn het Nederlands Verbond van Vakverenigingen (N.V.V.), de Nederlandsche Katholieke Arbeidersbeweging (K.A.B.) en het Chirstelijk Nationaal Vakverbond (C.N.V.) Aan de vraagzijde is een groot deel van de werkgevers georganiseerd in het Verbond van Nederlandsche Werkgevers, het R.K. Verbond van Werkgeversvakverenigingen en het Verbond van Protestants Christelijke Werkgevers.

De concurrentiesituatie op de arbeidsmarkt maakt, dat het loonpeil niet met behulp van vraag- en aanbodfuncties kan worden vastgesteld. Aan beide zijden is het aantal sterk beperkt, omdat de betrokken organisaties als vertegenwoordigers van hun leden optreden. Er kunnen geen vraag- en aanbodfuncties worden getekend waaruit het loon kan worden afgeleid, omdat het loonpeil een kwestie van overleg is geworden tussen enkele partijen. Naast gunstige secondaire arbeidsvoorwaarden, zoals vacantieregelingen en sociale voorzieningen, beogen de vakverenigingen een zo gunstig mogelijk reëel loon voor hun leden. Niet het nominale loon is het belangrijkste, maar de hoeveelheid goederen die met het nominale loonbedrag kan worden gekocht. De werkgeversorganisaties zijn in eerste aanleg ontstaan om weerstand te bieden aan de machtspostie van de vakverenigingen.

De na-oorlogse ontwikkeling van de Nederlandse arbeidsmarkt heeft geleerd, dat de betrokken partners in het overleg een goed begrip hebben van de grote betekenis die juist het loonpeil in onze samenleving heeft. Wij zullen nog zien, dat een te hoog loonpeil onze positie op de buitenlandse markten kan aantasten en daardoor tot werkloosheid kan leiden. Een te laag loonpeil leidt tot sociale spanningen, omdat dan excessieve winsten ontstaan. Het loonniveau is in

[pagina 101]
[p. 101]

Nederland een kwestie van overleg tussen de werkgevers- en werknemersorganisaties en de overheid. De vakverenigingen en de werkgeversorganisaties ontmoeten elkaar in de Stichting van de Arbeid.

De overheid treedt op via het College van Rijksbemiddelaars. Dit college kan o.a. een overeenkomst betreffende de arbeidsvoorwaarden tussen een bepaalde werkgeversorganisatie en een bepaalde werknemersorganisatie algemeen verbindend of onverbindend verklaren.

De loonvorming is in ons land een onderdeel van het sociaal-economische beleid. Dit sluit problemen niet uit. Zo is één van de meest netelige vragen, welk criterium voor een loonsverhoging moet worden aangehouden. Moet het indexcijfer van de kosten van levensonderhoud gestegen zijn of is de ontwikkeling van de produktiviteit van belang? Moet gelet worden op het aandeel van de totale loonsom in het nationale inkomen of op de monetaire situatie? Al deze vragen, die beurtelings door de betrokken onderhandelaars te berde worden gebracht, spelen een rol.

Conclusie

Daar er aan beide zijden van de arbeidsmarkt sprake is van monopolievorming, is het loonpeil onbepaald en mede door de invloed van de overheid een instrument van het algemeen economische beleid geworden. Door de vakbonden georganiseerde stakingen komen praktisch niet meer voor, omdat het begrip voor bepaalde economische samenhangen belangrijk is toegenomen.

3. De vermogensmarkt en de interest

Vraag naar en aanbod van geldkapitaal ontmoeten elkaar op de vermogensmarkt. De vraag naar geldkapitaal van de bedrijfshuishoudingen wordt uitgeoefend met het oog op het investeren, d.i. het financieren van voorraadmutaties. Met deze kapitaalgoederen worden produktie-omwegen ingeslagen, die tot verhoging van de produktiviteit aanleiding geven. Het aanbod van geldkapitaal impliceert het afstand doen van liquiditeit. Voorlopig zien wij af van het aanbod van kapitaal door de geldschepping van de banken.

De vermogensmarkt kan worden onderverdeeld in de geldmarkt

[pagina 102]
[p. 102]

en de kapitaalmarkt. Op de geldmarkt worden leningen gesloten met een looptijd korter dan één jaar. Op de kapitaalmarkt daarentegen is de looptijd langer dan één jaar.

Het aanbod wordt op de geldmarkt vooral gevoed door de banken die hun tijdelijk overtollig middelen voor korte tijd willen uitzetten. Vraag wordt uitgeoefend door bedrijfshuishoudingen om tijdelijke tekorten te dekken. Op de kapitaalmarkt worden o.m. aandelen en obligaties verhandeld en onderhandse leningen geplaatst. De bezitters van aandelen en obligaties kunnen dagelijks hun bezit liquide maken op de effectenbeurs te Amsterdam. Het aanbod komt vooral van particuliere spaarders die via de banken hun geld beleggen, en van zg. institutionele beleggers. Institutionele beleggers zijn bv. de pensioenfondsen en levensverzekeringsmaatschappijen, die grote bedragen vergaren; welke bedragen echter overwegend risicomijdend moeten worden belegd, omdat deze instellingen ten alle tijde aan hun verplichtingen moeten kunnen voldoen. De vraag komt van het bedrijfsleven en de overheid.

De beknopte schets van de vermogensmarkt suggereert reeds, dat men, evenmin als bij het loon, kan spreken over de interest. Er zijn, afhankelijk van de specifieke aard en de looptijd van het krediet, verscheidene interestvoeten. Meestal is de interest op de geldmarkt lager dan die op de kapitaalmarkt. Wat de kapitaalmarkt betreft, moet bovendien t.a.v. het aandeel worden opgemerkt, dat het dividend niet alleen een vergoeding voor het afstaan van geldkapitaal bevat - de interest - maar bovendien een premie voor het deelnemen aan de risico's van het ondernemen.

Door Keynes is vooral het monetaire aspect van de interest beklemtoond. Hij ziet de interest als een vergoeding voor het afstand doen van liquiditeit. Er is een vraag naar geld voor de actieve en inactieve kassen. De geldvraag L1 voor de actieve kassen, is onafhankelijk van de rentestand en fluctueert alleen met het nationale geldinkomen.

In figuur 24, waar verticaal de interest r en horizontaal geldvraag en geldaanbod staan afgebeeld, krijgen we dus voor de geldvraag ten behoeve van de actieve kassen een rechte, evenwijdig aan de verticale as. Daarnaast hebben we de geldvraag voor de inactieve kassen L2. Deze geldvraag is wel afhankelijk van de interest. Naarmate de interest r lager is zal men minder geneigd zijn van

[pagina 103]
[p. 103]

liquiditeit afstand te doen. Zo ontstaat de curve van de liquiditeitsvoorkeur L2, die volgens Keynes bij ongeveer 2 % horizontaal gaat lopen. De interest is dan zo laag, dat alle extra middelen worden opgepot. De interest is bepaald, doordat men het geldaanbod in de beschouwing betrekt. Het geldaanbod MA = M1 + M2 is vastgesteld door de monetaire autoriteiten. De evenwichtsinterest is dan re.



illustratie
Fig. 24


Het valt op, dat in deze theorie de interest volledig wordt bepaald door de vraag naar en het aanbod van geld. Het min of meer klassieke aspect, volgens hetwelk de produktiviteitsvergroting, die het gevolg is van de aanwending van kapitaalgoederen, een rol speelt bij de vraag naar kapitaal, komt in deze zuiver monetaire rentetheorie niet naar voren. Allen een nadere analyse van de tegenstelling tussen Keynes en de Klassieken kan hier enig licht brengen.

Conclusie

De vermogensmarkt kan worden onderverdeeld in de geld- en de kapitaalmarkt. Hoewel in feite sprake is van een complex van intrestvoeten, spreekt men meestal van de interest. Volgens Keynes is deze interest bepaald door de vraag naar en het aanbod van geld. Bij de vraag speelt vooral de liquiditeitsvoorkeur een belangrijke rol.

4. De categoriale inkomensverdeling

Het loon, de interest en de pacht spelen een belangrijke rol bij de categoriale inkomensverdeling. De categoriale inkomensverdeling

[pagina 104]
[p. 104]

is de verdeling van het nationale inkomen over de loonsom, de pachtsom, de interestsom en de winst. Voor de eerste drie categorieën geldt, dat deze gelijk zijn aan de prijs van de produktiefactor vermenigvuldigd met het aantal eenheden van de produktiefactor bij volledige inschakeling van de produktiefactoren.

De ondernemerswinst is een rest-inkomen. Het valt toe aan de ondernemer, die de produktiefactoren combineert en daarbij risico's loopt. De ondernemer is de dynamische figuur in onze samenleving.

Hij neemt voortdurend min of meer op zijn gevoel beslissingen in een wereld van onzekerheid. Zijn beloning is de winst; zijn straf het verlies.

Inkomensverdeling van natuurlijke personenGa naar voetnoot*

Inkomensklasse 1950 1955 1957
Aantal nat. pers. In-
komen
Aantal nat. pers. In-
komen
Aantal nat. pers. In-
komen
× ƒ 1000 × 1000 mln gld × 1000 mln gld × 1000 mln gld
             
1 642,9 358 319,2 172 242,0 140
1 - < 2 929,2 1269 717,1 945 694,0 910
2 - < 3 1026,4 2515 666,8 1514 567,0 1270
3 - < 4 666,2 2249 866,5 2928 690,0 2290
4 - < 5 281,6 1239 667,6 2927 800,0 3480
5 - < 6 145,5 785 359,5 1943 548,0 2940
6 - < 7 83,7 537 200,4 1288 322,0 2050
7 - < 8 52,0 387 121,7 902 185,7 1380
8 - < 9 35,0 295 80,7 683 117,0 990
9 - < 10 24,4 230 54,7 518 82,1 770
10 - < 15 56,6 675 125,7 1502 180,9 2170
15 - < 20 20,8 353 42,5 728 61,6 1050
20 - < 50 24,6 702 48,4 1408 63,8 1840
50 - < 100 4,1 272 7,4 497 9,6 640
100 en meer 1,3 236 2,1 395 2,7 490
  ----- ----- ----- ----- ----- -----
Totaal 3994,3 12102 4280,3 18350 4566,4 22410

[pagina 105]
[p. 105]

Bezien vanuit maatschappelijk oogpunt is de categoriale inkomensverdeling van groot belang. De verdeling van het nationale produkt over de bezitters van de produktiefactoren kan aanleiding geven tot spanningen en is één van de bronnen van politieke tegenstellingen. Juist bij de loononderhandelingen wordt het werknemersaandeel in het nationale inkomen goed in de gaten gehouden.

Naast de categoriale kennen we de personele inkomensverdeling, die betrekking heeft op de inkomens, die aan personen toevallen. Een indruk van deze belangrijke verdeling krijgt men uit nevenstaande tabel.

Conclusie

De categoriale inkomensverdeling steunt op de prijsvorming van de produktiefactoren. Een te micro-economische benadering werkt echter misleidend. Reeds bij de bepaling van bv. het loonpeil spelen macro-economische overwegingen een rol, terwijl de verdeling van het nationale inkomen over loonsom, interestsom, pachtsom en winst toch dichter bij een macro-economische dan bij een micro-economische benadering staat.

5. Slotopmerkingen

In dit hoofdstuk is nader ingegaan op de structuur van twee belangrijke markten nl. de arbeidsmarkt en de vermogensmarkt. Beide markten zijn zowel voor de individuele consumptiehuishouding als voor de afzonderlijke bedrijfshuishouding van groot belang. Toch is gebleken, dat zowel de betekenis van het loon als die van de interest pas goed kunnen worden doorzien als macro-economische overwegingen in de beschouwingen worden betrokken.

Bij de loonpolitiek wordt mede rekening gehouden met de algemeen economische situatie en bij de interestvorming spelen aggregaten als besparingen, investeringen, geldaanbod en geldvraag een grote rol. Zo verlaten wij langzaam weer het micro-economische terrein om, gewapend met onze prijstheoretische kennis, nog eens op enkele macro-economische samenhangen in te gaan.

[pagina 106]
[p. 106]

6. Vragen

1.Ontwerp grafische voorstellingen voor de in paragraaf 1 bedoelde evenwichten.
2.Het is mogelijk, dat de werknemers de gestegen welvaart willen genieten in de vorm van extra vrije tijd. Men zegt dat het arbeidsaanbod dan contrair reageert. Teken in dat geval de collectieve aanbodfunctie.
3.Geef aan, wat er moet gebeuren, alvorens er reëel kapitaal wordt gevormd.
4.De interesttheorie van Keynes heet de liquiditeitsvoorkeurtheorie van de interest. Hoe kan in die theorie een andere hoogte van de interest ontstaan?

voetnoot*
Bron: Statistisch Zakboekje 1961, pagina 132


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken