Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Al de kinderliederen (1861)

Informatie terzijde

Titelpagina van Al de kinderliederen
Afbeelding van Al de kinderliederenToon afbeelding van titelpagina van Al de kinderliederen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.71 MB)

XML (0.22 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie
jeugdliteratuur

Subgenre

liederen/liedjes


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Al de kinderliederen

(1861)–Jan Pieter Heije–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige
[pagina 203]
[p. 203]


illustratie

V.

[pagina 205]
[p. 205]

Honderd spreuken.

I.

 
Vroeg op, en vroeg naar bed te zijn,
 
Dat is de beste medicijn.

II.

 
Bidt en dankt den Heer!
 
Als gij slapen gaat;
 
Als ge uit bed opstaat,
 
Dankt en bidt hem weêr!

III.

 
Hoe langer of men slaapt,
 
Hoe korter dat men leeft;
 
Hoe wijder of men gaapt,
 
Hoe minder dat men heeft.

IV.

 
Regt te wasschen
 
En te plassen,
 
Dat er, over 't heele lijf,
 
Nergens vuil of smetje blijv'....
 
Zij, des ochtends, 't eerst bedrijf.
[pagina 206]
[p. 206]

V.

 
Houd u heele leven lank
 
Ziel en ligchaam even blank.

VI.

 
Een vuile hand, al draagt ze een gouden ring,
 
Blijft toch altijd een leelijk, morsig ding.

VII.

 
Wees rein en keurig op uw kleêren:
 
De vogels kent men aan hun veeren!

VIII.

 
Wie knap gekleed is, zal ik wèl ontvangen,
 
Wie knap kan praten, zal ik weêr verlangen,
 
Wie knap kan doen, daar zal 'k mijn hart aan hangen.

IX.

 
Lustig zij de dag begonnen:
 
Goed begin is half gewonnen!

X.

 
Wanneer gij 's morgens aan het werk zult gaan,
 
Denk eerst aan wat gij gistren hebt gedaan.

XI.

 
Wie langzaam denkt en handig doet
 
Die maakt zijn zaakjes zeker goed.
[pagina 207]
[p. 207]

XII.

 
Wanneer gij handelt zonder overleg,
 
Zijt ge als een reiziger (geloof wat ik u zeg!)
 
Die zonder reisgeld trok op weg.

XIII.

 
Al hadt ge, tot ontwikkling van Verstand,
 
De beste Meesters van het Land,
 
Uw geest moet willig zijn en vaardig in 't begrijpen:
 
Al woudt ge een kei ook honderd jaren slijpen,
 
Hij wordt toch nooit een diamant.

XIV.

 
Zal de hazelnoot u smaken,
 
('t Geldt ook nog voor andre zaken)
 
Schuw dan niet, den bast te kraken.

XV.

 
Elk menschenwerk is onvolmaakt,
 
Het hapert altijd hier of daar,
 
Doch 't best is, dat we ons best maar doen,
 
Alsòf het te volmaken waar'!

XVI.

 
Te laat! dat is een leelijk woord:
 
Ik hoop, dat gij het nimmer hoort.
 
Dan is het beter nog, te vroeg!
 
Maar 't beste, dat is: tijds genoeg!
[pagina 208]
[p. 208]

XVII.

 
Wie ieder raad te geven weet:
 
Is voor zich zelv' soms 't minst gereed.

XVIII.

 
Gistren, is geheugensplaag,
 
Morgen, maakt de handen traag;
 
Daarom, doe uw werk: van Daag!

XIX.

 
Eet, wat gaar is,
 
Drink, wat klaar is,
 
Spreek, wat waar is!

XX.

 
Wie leven wil gezond,
 
In geest- en ligchaamskracht,
 
Die laat' niets onbedacht
 
Of in- of uit zijn mond!

XXI.

 
Lekker in den mond,
 
Voedzaam en gezond,
 
Is de wèlverdiende beet,
 
Die besproeid is met ons zweet.
[pagina 209]
[p. 209]

XXII.

 
Begeer van kennis steeds het Beste;
 
Zijt gij tevreê met wat er restte,
 
Dan krijgt ge niets ten leste.

XXIII.

 
Eens gezien, is niet gezien,
 
Tweemaal, is pas half gezien,
 
Driemaal eerst, is goed gezien.

XXIV.

 
Wat ge graag gedaan mogt vinden,
 
Vraag het magen niet of vrinden;
 
Niemand doet uw zaken goed,
 
Kindlief! zoo gij 't zelf niet doet.

XXV.

 
Een blij gelaat, een vroom gemoed,
 
Een rappe hand, een vlugge voet,
 
Is ieder kind een kostlijk goed.

XXVI.

 
't Is niet genoeg den weg te weten,
 
Wanneer men ergens komen wil;
 
Ook 't loopen moet gij niet vergeten....
 
Sta dus in 't goede nimmer stil!
[pagina 210]
[p. 210]

XXVII.

 
Als men betalen moet of zorgen,
 
Is de allerslechtste van de slechte borgen:
 
Morgen!

XXVIII.

 
Leer te kunnen, wat gij doet,
 
Leer te willen, wat gij moet....
 
Maar uw wil en daad zij goed!

XXIX.

 
Laat gij iets na - of doet gij iet,
 
Wat gij begeert dat niemand weet of ziet....
 
Zoo laat het niet - of doe het niet.

XXX.

 
Honderd handen, hoe ook in de weer,
 
Doen niet half soms dat, wat ik begeer;
 
Één verstandig hoofd doet meestal meer.

XXXI.

 
Wie niet sterk is, kan wijs zijn,
 
Wie niet mooi is, kan lief zijn,
 
Wie niet rijk is, kan braaf zijn.
[pagina 211]
[p. 211]

XXXII.

 
Lange wegen leggen
 
Tusschen doen en zeggen.

XXXIII.

 
Als ge in uw binnenkamer zijt
 
En, eenzaam, meester van uw tijd,
 
Zorg dat ge in goed gezelschap zijt.

XXXIV.

 
Gaauw zeî tegen Goed
 
('t Was dom van den bloed!):
 
Hoe komt het, dat ik u zoo zelden ontmoet?

XXXV.

 
Och! geloof me, en zeg het voort:
 
Meestal is het nuttigst woord
 
Dàt, wat men ongaarne hoort.

XXXVI.

 
Oortjes open, mondje toe,
 
Dat maakt kindren vroom en vroê.
[pagina 212]
[p. 212]

XXXVII.

 
Uw tong zij sleutel van 't gemoed! -
 
Maar daarom is het nog niet goed
 
Dat gij 't voor Ieder opendoet.

XXXVIII.

 
Een woord te weinig heeft maar zelden nog berouwd;
 
Een woord te veel heeft altijd kwaad gebrouwd.

XXXIX.

 
Een, die zijn tong niet houdt in band,
 
En toch wil door de wereld komen,
 
Is als een ruiter Onverstand,
 
Die denkt te rijden zonder toomen:
 
Geen twintig pas.... daar ligt de kwant!

XL.

 
Eén woord te onpas
 
Is erger soms (schijn 't ook wat kras),
 
Dan dat men stom geboren was.

XLI.

 
Een goede wil, een goede raad,
 
Maak daarop niet te zeker staat,
 
Maar houd u aan een goede daad.
[pagina 213]
[p. 213]

XLII.

 
Soms zegt wel Ja het mondje,
 
Maar 't hartje dat zegt Neen...
 
Ik bid je, lieve kindren!
 
Maakt ze tot één.

XLIII.

 
Weet ge, wat u met gemak
 
Dubble winst verkrijgen doet?
 
Langzaam in den zak,
 
Haastig aan den hoed!

XLIV.

 
Veel geven, als men niets te geven heeft,
 
En dan nog méér ontvangen, dan men geeft,
 
Gij kunt het, rijk of arm - wees slechts beleefd!

XLV.

 
Wilt gij geholpen zijn, bedenkt het, jonge maats!
 
Een goed en vriendlijk woord vindt steeds een goede plaats.

XLVI.

 
Wanneer een vreemdling u ontmoet,
 
Kijk dan ten eerste naar zijn hoed....
 
Men kent een man vaak.... aan zijn groet.
[pagina 214]
[p. 214]

XLVII.

 
De naarstigheid is grooter schat,
 
Dan dat gij goud of zilver hadt,

XLVIII.

 
De naarstige hand,
 
De sobere tand,
 
Het nedrig verstand,
 
Koopt anderluî land.

XLIX.

 
De Luiheid slentert zóó langs straat
 
Dat de Armoê, schoon ze op krukken gaat,
 
Haar inhaalt, eer ze er acht op slaat.

L.

 
De vogels krijgen wel den kost om niet,
 
Ze ploegen, zaaijen, maaijen, oogsten niet,
 
Maar zonder vliegen krijgen zij toch niet.

LI.

 
Een stuiver minder te verteren,
 
Dan men door arbeid daaglijks wint,
 
Doet kopergeld in goud verkeeren: -
 
Onthoud het wel mijn lieve kind!
[pagina 215]
[p. 215]

LII.

 
Fortuin's regterhand
 
Heet Verstand, -
 
Spaarzaamheid heet zijn linkerhand.

LIII.

 
Wie zich aan sparen heeft gewend,
 
Al was het daags een enkle cent, -
 
Hij wordt een guldens Heer op 't end.

LIV.

 
Of ik een verkwister geev',
 
Och 't gaat allemaal te loor....
 
Gooit ge water in een zeef,
 
't Loopt er door.

LV.

 
De zuinigheid weet beter raad
 
Om goed te doen met middelmaat,
 
Dan rijkdom weet met overdaad.

LVI.

 
Tien duizend druppels maken gaauw een plas;
 
Tien duizend centen.... reken eens, hoe ras
 
Of dat een som van Honderd Gulden was?
[pagina 216]
[p. 216]

LVII.

 
Wie meer begeert, dan hij verkrijgen kan,
 
Al was hij ook de rijkste man,
 
Is armer, dan die weltevreden leeft
 
Met wat hij heeft.

LVIII.

 
De beste rijkdom dien ik weet,
 
Is brood, dat men in eeren eet.

LIX.

 
Niet hij is rijk, die meer dan andren heeft,
 
Maar die aan armer liên van 't zijne geeft.

LX.

 
Tweemaal geeft, wie daadlijk geeft;
 
Half slechts weigert, wie beleefd
 
En met spoed geweigerd heeft.

LXI.

 
Wie op zijn' rijken buurman ziet
 
Is arm, al heeft hij daaglijksch brood;
 
Wie op zijn armen buurman ziet
 
Is rijk, al zit hij in den nood.
[pagina 217]
[p. 217]

LXII.

 
Wees met een kleine bron tevreê! -
 
Zeg mij? al hadt ge een 'heele zee,
 
Verslaat ge uw' dorst er beter meê?

LXIII.

 
Veel kleine vischjes zwommen des Morgens in een' stroom,
 
De Visscher zeî: 'k zal wachten tot er een grooter koom'...
 
't Werd Avond - en toen zwom er geen een meer in den stroom.

LXIV.

 
Een kleine haas sprong uit het kruid,
 
Een grooter haas sprong hem vooruit,
 
De Jager kwam tot geen besluit,
 
Hij had ze beiden graag tot buit:
 
En.... platzak kwam hij 't veld weer uit.

LXV.

 
Hoe velen gaan, och! bitter kruis!
 
Om wol - en komen, per abuis,
 
Zelf kaalgeschoren thuis.

LXVI.

 
Een enkle vogel in de hand
 
Is meer, dan twintig op het land.
[pagina 218]
[p. 218]

LXVII.

 
Wij wenschen dikwijls staat en schat,
 
Maar denken niet: ‘waar wij iets winnen,
 
Verliest alligt een ander wat!’
 
Zeg! zoo het poesje vlerken had,
 
Wat zou de leeuwrik dan beginnen?

LXVIII.

 
Schat in de beurs, is prachtig,
 
Schat in het hoofd, is krachtig,
 
Schat in het hart, waarachtig!

LXIX.

 
't Is wèl, te wezen rijk van goed,
 
't Is beter, uit oud-eerlijk bloed;
 
Maar 't best is, edel van gemoed!

LXX.

 
Dartle jeugd, geeft oud geklag;
 
Mistige ochtend, blijden dag!

LXXI.

 
Wees niet te dartel, lieve kleenen!
 
Te hevig lagchen maakt aan 't weenen.
[pagina 219]
[p. 219]

LXXII.

 
Het Venster uit - gij kwaad humeur!
 
Weg is het.... Och! éér ik 't bespeur,
 
Daar staat het alweêr in de Deur!

LXXIII.

 
Gaat er iets niet naar uw zin,
 
Laat uw zin er dan naar gaan;
 
Wie dàt kunstje leert verstaan,
 
Maakt van elk verlies gewin.

LXXIV.

 
Wie niet het kwaad als Vijand haat
 
Dien wordt het (eer hij 't weet of raadt)
 
Tot Kennis, Gast en Kameraad.

LXXV.

 
Gij trekt een splinter uit uw Hand...
 
En laat er toch, onnoosle kwant!
 
Zoo velen in uw Hart nog en Verstand!

LXXVI.

 
De mot doorknaagt het beste kleed,
 
De nijd het beste hart doorvreet: -
 
Wie dus zich graag voor schade hoed',
 
Sluit' hart en kas voor dat gebroed.
[pagina 220]
[p. 220]

LXXVII.

 
Wie met een kool of ander zwart
 
Zijn buurmans huis smet - of zijn hart!
 
Maakt ook zijn eigen handen zwart.

LXXVIII.

 
Ontvangen vreugd, is groot geneugt;
 
Geschonken vreugd, is grooter vreugd;
 
Gedeelde vreugd, is vreugd en deugd.

LXXIX.

 
Wie zien noch hooren wil
 
Dien helpt geen hoorn of bril.

LXXX.

 
Al te goed, is buurmans gek,
 
Al te mild, dat geeft gebrek,
 
Al te wijs, dat koldert ras;
 
't Beste, dat is: net van pas!

LXXXI.

 
Wie altijd voor bedriegers vreest
 
Bedriegt zich zelven 't allermeest.

LXXXII.

 
Berouw te hebben is een kostlijk ding;
 
Maar 'k zeg toch, zoo 't aan mijn gevoelen hing,
 
't Niet nóódig hebben, is nog beter ding!
[pagina 221]
[p. 221]

LXXXIII.

 
Waar iemand gaarne wezen woû
 
Daar trekje 'em aan een haartje heen;
 
Waar iemand heen moet ontevreên,
 
Daar krijgje 'em met geen kabeltouw.

LXXXIV.

 
Plêzier, och! wilt het niet vergeten,
 
Plêzier, mijn kind! is specerij....
 
En 'k bidje, lievert! zeg het mij,
 
Wie enkel specerij kan eten?

LXXXV.

 
Verboden kost, in d'aanvang zoet,
 
Smaakt op het laatst als enkel roet.

LXXXVI.

 
Al hebt ge lang de school begeven
 
Neem dankbaar goede lessen aan:
 
Wie wijs is, zal graag héél zijn leven
 
Bij wijzer liên ter schole gaan.

LXXXVII.

 
Bemin wie U ten goede leîen
 
Al grijpen ze wat straf uw hand;
 
Maar o, mistrouw hen, die u vleien....
 
't Is eigenbaat of onverstand!
[pagina 222]
[p. 222]

LXXXVIII.

 
Staal, is steviger dan hout,
 
Zilver, edeler dan staal,
 
Goud, het duurst van allemaal....
 
Deugd, is kostlijker dan Goud!

LXXXIX.

 
Weet ge niet, dat ieder uur zijn plagen,
 
Ieder uur zijn vreugde heeft?
 
Daarom leer genieten en verdragen
 
Kindren! zoo als God het geeft!

XC.

 
Denkt, Lieven! als zorg u het harte vervult, -
 
Geen beter remedie voor leed zonder schuld,
 
Dan Geduld!

XCI.

 
De wortel heet tevredenheid,
 
De takken heeten stevigheid,
 
De bloesems heeten lieflijkheid,
 
De vruchten heeten zaligheid:
 
De heele boom heet Matigheid

XCII.

 
Een diamant
 
Viel in het zand....
 
Maar bleef toch steeds een Diamant.
[pagina 223]
[p. 223]

XCIII.

 
Een windvlaag droeg een korrel zands omhoog
 
Naar 's hemels boog....
 
Maar 't bleef toch Zand, ook daar omhoog.

XCIV.

 
Een leelijkert zag zich in spiegelglas
 
En brak het ras....
 
Gelooft ge, dat de vent toen mooijer was?

XCV.

 
Wanneer gij rijdt op gladde baan
 
En iemand struikelt u ter ziĵ,
 
Die hartlijk graag weer op wou staan,
 
Rijd niet meêdoogenloos voorbij!
 
En... bindt meteen Uw schaats wat aan.

XCVI.

 
Verborgen is het lot
 
Dat ons op aarde wàcht: -
 
Maar altijd ligt het in de hand van God!

XCVII.

 
Wat u de Heer
 
Op aard moog' geven,
 
Geef gij Hem eer
 
In woord en leven.
[pagina 224]
[p. 224]

XCVIII.

 
Och kon men aan het eind van 't leven
 
Opregt ons het getuignis geven:
 
‘'t Waar jammer, was hij weggebleven!’

XCIX.

 
Onze kennis hier vermeêren
 
Voegt aan Jeugd zoowel als Grijsheid,
 
Maar uw vreeze, Heer der Heeren,
 
Is 't beginsel aller Wijsheid!

C.

 
Knap werkvolk zal zijn Meester niet beschamen.....
 
Och, of we eens met dien lof voor 't oog des Heeren kwamen;
 
Amen!


illustratie


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken