Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Droompaard en andere verhalen (1923)

Informatie terzijde

Titelpagina van Droompaard en andere verhalen
Afbeelding van Droompaard en andere verhalenToon afbeelding van titelpagina van Droompaard en andere verhalen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.21 MB)

Scans (1.66 MB)

XML (0.04 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Droompaard en andere verhalen

(1923)–Herman Heijermans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige
[pagina 16]
[p. 16]

Angstavond

MIJNHEER Duimelaar zat in z'n hemdsmouwen voor een broodje met kaas en een kop koffie. Mevrouw Duimelaar dutte. Het Keeshondje tukte. De meid was in de keuken.

Aldus was de situatie, 's avonds half elf, toen er gescheld werd.

Mijnheer Duimelaar lei met beslistheid z'n mes neer, luisterde.

Mevrouw schrikte op en luisterde.

Keeshondje wefwefte bij de kamerdeur.

Dienstmeisje kwam door de kamer sloffen.

Maar mijnheer stond op, resoluut, dee de kamerdeur open, riep: ‘La-bellen Jans!’

‘Niet ope make, meneer?’

‘Nee - la-bellen!’

Jans slofte terug.

Mevrouw, meneer, Keeshondje keken elkaar aan.

 

Het zal noodig zijn u iets mede te deelen van mevrouw én meneer èn keeshondje, alvorens het luguber relaas van dezen angstavond te continueeren. Dienen als proloog, dat mijnheer Duimelaar schraal, lang, knikkebeenachtig en kippig was. Een gouden bril beglaasde zijn beenvellig hoofd. Zijne echtgenoote - alweder is het mij niét om het contrast te doen, zijne echtgenoote (een juffrouw Babs van d'r van) verheugde zich in het bezit van...: ge zult het, waar van een contrast gesproken werd, eenigszins vermoeden... verheugde zich in

[pagina 17]
[p. 17]

het gelardeerd bezit eener spekvetjesachtige rondbolligheid. Mevrouw en mijnheer leden aan vermoord-te-worden-manie. Allicht is het releveeren dezer ondeugd onkiesch in dagen van nachtschuwlijke gruwbaarheid, maar de verzekering dat het echtpaar Duimelaar al van '54, het jaar van hun stadhuisbezoek, aan vermoord-te-worden-manie leed, zal alle actualiteit aan dezen angst-avond ontnemen. Voor de ramen waren luiken met veiligheidssloten. De buitendeur had een ketting, een patentslot, twee grendels. 's Nachts werden alle binnendeuren gesloten en keeshondje waakte. Voorzeker had de heer Duimelaar een bloedhond of buldog ter bescherming gekocht, ware het niet dat een gemeenschappelijke vrees voor tè groote honden hem en zijn vrouw daarvan ernstig terughield. Ook was hij vijand van revolver-geliefhebber. Een revolver is een gevaarlijk ding. Het gaat bij tijden vanzelf af, bij andere tijden springt het. De heer Duimelaar hield in niets van gewelddadigheid. Een kamer met véél sloten, een huis met véél grendels was hem 't beste pantser tegen heftighedens des levens. Alsnu is het mogelijk om in richtig verband te vervolgen.

Mevrouw, mijnheer, keeshondje keken elkaar aan. 's Avonds, 's nachts half elf, wanneer men gezeten is voor een broodje met kaas en een kop koffie, alvorens gekuischt slaapvertrek te betreden, heeft het luiden van de schel in een afgelegen buurt iets zwaar-onbehaaglijks. Van af '54 was er zoo laat niet gescheld.

‘Wie sou daar weese?’ vroeg mevrouw, met een angstbevertje.

‘Geen geval góéd volk, wróú,’ zei meneer met zekere deftige geruststelling.

‘Wat èng,’ meende mevrouw, die een Rotterdamsche was.

[pagina 18]
[p. 18]

Keeshondje wefwefte.

Eenige oogenblikken hing een loom-zwarte stilte tot de schel weder over de ijzeren pin knoerste.

‘Blijf zitte, wróú,’ vermaande de heer Duimelaar, bleek-ernstig, met een ijzig-strak besef, dat hij twee vrouwen en een keesje te beschermen had.

‘Zal ik ope make?’ kwam Jans, benauwd-pijnlijk nòg eens vragen.

‘La-maar belle, Jans,’ herhaalde de heer Duimelaar, kalm als een gezagvoerder op een geteisterd schip.

Rinke-lerinke-lerinke... klink... klink, zei de schel.

‘O, God!’ zei mevrouw.

‘Wie daar nou weese kan,’ zei de meid.

‘Niét ope make,’ herhaalde mijnheer blank-deftig, eenvoudig en rustig bij zijn broodje met kaas.

Maar de schel luidde voort.

‘Wat èng,’ beefde mevrouw Duimelaar, geboren Babs.

‘Hij zal wel zien da-we naar bed zijn,’ verzekerde mijnheer.

‘Laat dan tenminste den hond los,’ kwekkerde mevrouw met veel wit om den neus. ‘Vooruit Nero,’ zei mijnheer met een zware stem, die hem zèlf kippetjesvel gaf.

‘Wat e geluk as d'r 'n man in huis is,’ vleide Jans.

Eenigszins lichtschuw over de eigen baldadige heldhaftigheid, liep meneer, zeer mannelijk-zwaar van praten naar de voordeur.

‘...Hier Nero!... Hier!... Koescht Nero!... Laat Caesar los, wróú!... Koescht Nero!’

Het keeshondje wefwefte als een geschudde steenen spaarpot met wat duiten er in.

‘...Wie is daar?’ baste meneer achter de deur.

[pagina 19]
[p. 19]

Buiten klonk een vrouwestem.

‘Wàtte?’ brulde meneer: ‘Koescht Nero!’

De stem was niet te verstaan.

Meneer schoot den bovensten grendel weg.

‘O! O! O!... Wat ga je beginnen,’ zenuwdribbelde mevrouw.

‘Kallem! Kallem, wroú,’ suste meneer, met lijzige breedheid van gebaar en weer harder: ‘Jans, laat Caesar en Pluto los!... Doe ze de muilkorve af.’

Ferm opende hij nu de deur. Dat wil zeggen: de koperen ketting bleef in den haak. Er kwam dus een kier van een handbreedte, waardoor geen misdadiger zou kunnen binnensluipen, zelfs al ware hij tweemaal schraler, tweemaal knikkebeenachtiger dan mijnheer Duimelaar.

Het keeshondje wefwefte in de armen van Jans.

‘Wie is daar? Wat mòtte jullie?’ bralde mijnheer.

‘Een arreme, ongelukkige...’

‘Watte?... Mot jij zoo laat komme bedele?...’

‘'n Schandaal! 'n Schandaal!’ riep mevrouw.

‘Zwijg wróú,’ zei meneer plechtig.

‘Een arreme, ongelukkige vrouw, meneer!... Ach God, geef u asjeblief 'n dubbeltje, da'k bij 't Heilsleger...’

‘Ruk uit! Alle dònders!’ vloekte meneer en gaf 'n duw tegen de deur.

Ontzetting.

Gelijk een donderslag bij helderblauwen hemel - of om een meer frisch beeld te gebruiken: gelijk een dynamietbom die nachtegalengekweel verstoort, bonsde de schrik de roodgierende paniek door de hoofden van mevrouw, mijnheer en Jans.

De moordenaar: er was geen twijfel meer, de bedelares had handlangers, had zijn voet tusschen drempel en deur gezet.

[pagina 20]
[p. 20]

Ganschelijk ontzet, met verwilderde oogen, duwde meneer, duwde mevrouw, duwde Jans. De deur week schuin uit, maar de voet bleef er tusschen.

‘Waarom heb je ope gedaan!’ jammerde mevrouw Duimelaar, geboren Babs.

‘Kallem! Kallem wroù,’ zwaar-sprak mijnheer: ‘vuile, gemeene boeve wille jullie weggaan... 'k zal om politie telephoneere! Wacht is!... Caesar!... Nero!... Pak ze Nero!... Pluto!... Haal je je voet weg gespuis! Leelijke moordenaars! Boeve! Jans, giet is wat kokende olie uit 't raam!... Haal je je poot weg!... Wacht is eve... 'k Zal me geweer hale!’

‘Blijf hier, Eduard! Laat me niet met Jans alleen, Eduard!’

‘Blijf, wroù! 'k Ga me geweer hale!’

Mevrouw en Jans drukten met de volle wicht heurer zwaarlijvigheid tegen de geketende deur. Mijnheer liep naar de keuken.

De voet, de geheimzinnige moordenaarsvoet bleèf tusschen de deur.

‘Strakkies vijle ze de ketting door,’ steunde mevrouw.

‘Klaas Boes!’, beleedigde de meid achter de deur.

Meneer kwam met de pook terug.

‘Ach Got, Eduard, steek je arm niet door de deur,’ smeekte mevrouw.

‘Pas u toch op, meneer... as ze met messe steke,’ riep Jans.

Maar meneer, bloeddorstig-kalm, priemde met de pook in den deurkier en sloeg een paar maal met verwaten, overmoedige driestheid naar den voet, naar den sarrenden voet, naar den moordenaarsvoet, die cynisch op dezelfde plek bleef en eksteroog-vrij scheen te zijn.

‘Ga je weg, boéf! - Pats! - Haal je je voet uit mijn huis? - Pats! - Gemeene sluipmoorde-

[pagina 21]
[p. 21]

naar! - Pats! - Dievenrapalje! - Pats! - Zwarte bende! - Pats! - Haal je je voet er uit? Haal je je voet er uit? - Pats! - Ik schiet hoor! - Pats! - Ik schiet je in je been! - Pats! - Ga liever wèrke! - Pats! - Verdien liever - Pats! - een fatsoenlijk stuk brood, straatroover! - Pats - Pats Pats!

‘Strrrruikroovers!’ - gilde mevrouw door den kier.

‘Klaas Boes!... Jut! Jut!’ - schreeuwde Jans.

Hijgend, angstig tegenover den voet, die onwrikbaar bleef, die al hun hartstochten en vreezen verhoonde, leunden, schreeuwden ze en vocht mijnheer.

Keeshondje wefwefte allernijdigst.

Het was een hopelooze toestand, uiterst kritiek.

‘Wat had je 'r an om ope te maken,’ weenzuchtte mevrouw.

‘Kallem, kallem, wróú,’ zei mijnheer, die telkens kwaadaardige, vinnige pookuitvallen naar 's moordenaar's eksteroogen dee.

Plotseling liep Jans 'n end achteruit.

‘Meneèr! Meneèr!’...

‘Wat gil je nou?’...

‘De mat zit 'r tussche! Hahaha!’

‘Ze heeft gelijk, wroú!’

Overwinnelijk-zeker, met iets in zijn houding van Leonidas, trok mijnheer de mat recht, sloot de deur, schoof de grendels er voor en blij-vroolijk klonk het geklik van het veiligheidsslot.

Keeshondje wefwefte.

Koffie was koud geworden.


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken