Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nummer tachtig (1912)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nummer tachtig
Afbeelding van Nummer tachtigToon afbeelding van titelpagina van Nummer tachtig

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.22 MB)

Scans (1.34 MB)

ebook (2.89 MB)

XML (0.03 MB)

tekstbestand






Genre

drama

Subgenre

toneeltekst (modern)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nummer tachtig

(1912)–Herman Heijermans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige
[pagina 9]
[p. 9]

Nummer tachtig.

Eerste tooneel.

De grijsaard. Het kind. Een soldaat.
De grijsaard.

Ho, m'n jongen. We zn 'r.

(Gaat op een omgevallen boom zitten).

Het kind.

Gaan we niet binnen, grootvader?

De grijsaard.

Nee, m'n kind. Hier blijven we wachten. We zijn te vroeg.

Het kind.

En - en - en als-ie ons niet ziet?

De grijsaard.

Hij zièt ons. Kom zitten. Dichter bij. 't Is kil.

Het kind.

Komt moeder dan niet?

De grijsaard.

Ja. Ja. Niet zoo ongeduldig. Moeder komt dadelijk. Zit je warm? Zoo. Ben je bang in 't donker? Nee, hè? Zoó'n kèrel als jij, wat?

Het kind.

Daar staat 'n soldaat.

[pagina 10]
[p. 10]
De grijsaard.

Ja, dáar staat 'n soldaat.

Het kind.

Wàarom staat-ie daar?

De grijsaard.

Om... Om... Hij houdt de wacht.

Het kind.

De wacht?... Waarvoor? Grootvader? Grootvader!

De grijsaard.

Anders loopen ze weg.

Het kind.

Wie?

De grijsaard.

Die daar zitten.

Het kind.

Waar?

De grijsaard.

Dàar - achter de muren. Zie je de raampjes in de verte? Die raampjes met tralies?

Het kind.

O ja. 'r Branden lichies. Wat 'n lichies! Wat 'n lichies!... Tien, twintig, honderd, duizend... Niet, grootvader?

De grijsaard.

Nee, niet zooveel. Nou tel je verkeerd.

Het kind.

En... En... Grootvader, waarom zijn 'r ijzers voor? - Slààp je grootvader?

[pagina 11]
[p. 11]
De grijsaard.

Nee, m'n jongen...

Het kind.

Grootvader! Grootvader! Huil je?

De grijsaard.

Nee, nee, nee.

Het kind.

O - je kuilt wèl - je oogen zijn nat... Je maakt me bang... je maakt me bang, grootvader...

De grijsaard.

Kom nou! Stil nou! Domme jongen! Over 'n half uur is 't dag, zie je je vader terug.

Het kind.

Zit-ie óok bij zoo'n lichie?

De grijsaard.

Ja.

Het kind.

Dat lichie daar? Of dat daar? Of dat?

De grijsaard.

Dat weet 'k niet. Hoe wou 'k 't weten? 'r Zn 'r zoo'n boel.

Het kind.

En wie zit dààr dan?

De grijsaard.

Dat weet 'k niet - weet 'k niet... Bij èlk lichie zit 'n ander.

Het kind.

En - en - praten ze àllemaal met vader?

[pagina 12]
[p. 12]
De grijsaard.

Nee, m'n kind. Elk raampje is van 'n kamer.

Het kind.

Van 'n kamer... Zooals thuis?

De grijsaard.

Zoo mooi niet, leelijke, èrg leelijke kamers met witte muren...

Het kind.

En bloempotten?... En... En...

De grijsaard.

Weet je hoe 'n kelder 'r uitziet? In zoo'n kelder woont vader...

Het kind.

In 'n kelder? En - en - 'r branden lichies, grootva...

De grijsaard.

's Nachts.

Het kind.

En 'r zijn ramen...

De grijsaard.

Die zijn hoog van den grond. Als je op je teenen staat, kun je nòg niet zien wat buiten gebeurt. Hoog, hè?

Het kind.

Waarom zijn ze zoo hoog?

De grijsaard.

Niemand mag 'r door kijken.

Het kind.

Waarom niet?

De grijsaard.

't Mag niet.

[pagina 13]
[p. 13]
Het kind.

O. - O. - En mag vader niet pràten? Met niemand niet?

De grijsaard.

Nee.

Het kind.

Wat zou ik bàng zijn, grootva. - In 'n kelder - en 's nachts 'n lichie - en niet praten - o, wat zou 'k bang zijn - Grootvader...

De grijsaard.

Ja.

Het kind.

Wat heeft vader gedaan?

De grijsaard.

Niks.

Het kind.

Niks? Heelemaal niks? Waarom komt-ie dan niet thuis?

De grijsaard.

Strakjes komt-ie.

Het kind.

Ik zou wegloopen...

De grijsaard.

De deur is op slot...

Het kind.

Dan zou 'k toch wegloopen.

De grijsaard.

En als de soldaat 't niet hebben wou? Die zou schieten, domme jongen.

Het kind.

O. O. - En - en die àndere lichies - wat hebben de andere lichies gedaan?

[pagina 14]
[p. 14]
De grijsaard.

De andere lichies - die hebben - Wees stil. Zit je warm?

Het kind.

Grootvader, je geeft geen antwoord. 'k Wor angstig als je niks zegt...

De grijsaard.

Wat wil je dan weten?

Het kind.

Van de andere lichies...

De grijsaard.

Ja dan?

Het kind.

Wat hebben ze gedáán?...

De grijsaard.

Dat weet 'k niet - de een dit - de ander dat. - Dat kun je nog niet begrijpen. Later als je zóó groot ben...

Tweede tooneel.

Eerste gevangene. De grijsaard. Het kind. De soldaat.
(De deuren worden geopend. De cipier laat een gevangene uit).
De grijsaard
(schrikkend).

Jacques!

Eerste gevangene
(verloopen, oud manneke).

Wie roept?

De grijsaard.

'k Dacht... 'k Dacht... 't Is zoo donker. Heb me vergist...

[pagina 15]
[p. 15]
Eerste gevangene.

Weet jij den weg naar de stad? 'k Ben hier vreemd.

Het kind.

Zóo. Zóo. Al maar rechtuit.

Eerste gevangene.

Dank je. - Wacht jij iemand?

De grijsaard.

M'n zoon.

Eerste gevangene.

Mot die ook loskommen?

De grijsaard.

Om acht uur...

Eerste gevangene.

Dan heb je de tijd. Wat is z'n nommer?

De grijsaard.

Tachtig.

Eerste gevangene.

Ken 'k niet. 'k Had tweehonderd-één. Zes maanden gebromd. - Gedoome, wat is 't me vreemd...

De grijsaard
(dof).

Mijn zoon zat twée jaar...

Eerste gevangene.

Oòk gegapt?

De grijsaard.

Gegapt, néé. - Dingen gezegd, die je niet zeggen mag.

Eerste gevangene.

Hoe komt-ie zoo stom! Als je niet mag, dan mag-ie niet! Affijn, je heb 't 'r goed. Je heb 'r te vréten. Eer

[pagina 16]
[p. 16]

we drie dagen verder zijn ben 'k 'r weer. Eerst me potje verteren!

De grijsaard.

Wàt zeg je?

Eerste gevangene.

Me potje verteren en wéér in 't hotel! Om 't even waar. 'k Reis 't heele land af. Zoo zie je wat van de wereld. Hohoho! 'k Heb met vuurmakers extra verdiend. Erwten sorteeren is 'n baantje! Daar wor je draaierig van! 'k Mag lijjen da'k de volgende keer wéér vuurmakers krij!...

De grijsaard.

De vòlgende keer...

Eerste gevangene.

Vandaag is 't Woensdag.

(Op z'n vingers tellend)...
Woensdag, Donderdag, Vrijdag - Zaterdag is 't op. Zaterdagavond - bij dàg heb je te veel bekijks - moer 'k 'n paar schoenen of 'n jas van 'n uitstalling - 't eerste 't beste - laat me piepen en 'n uur later ben 'k onder dak. Ik kan niet tegen mistige lucht. Die bekomt me niet. Beroerd klimaat!

De grijsaard.

Hoe kun je zoo praten! Pas vrij...

Eerste gevangene.

Wat wou je, vrind? Je mot je weten te redden. Heb je tabak? Laat me is stoppen. Voor je pijp zou je 't laten

(stopt).
Dank je. Nou nog 'n vlammetje. Hè! In geen zes maanden gerookt! Daar bezwijk je onder. Fijn! Prachtig! Nou voel 'k me zoo weelderig als de lieve god zelf. Duurt niet lang. Puf! Gedoome wat lekker! - Pas op je zoon, ouwe heer!... Is dat je zoon?

De grijsaard.

M'n kleinzoon...

[pagina 17]
[p. 17]
Eerste gevangene
(In dronkenschap van ochtendlucht en tabak, onbeweeglijk pratend).

Pàs op 'm hoor! Toen ik zoo oud was als hij, heb 'k op 'n goeien dag drie appels gegapt. Ze noemen dat stélen. Hohoho! Wat 'n tabakkie! Daar smul 'k van! En drie maanden gekregen. 't Was met inbraak - met voorbedachte rade, zeg - hohoho! - Vraag me niks van de rechtbank - alles weet 'k - zèstien maal gezeten - je ken 't zoo gek niet verzinnen - pro deo - pendente lite... Als 'k nog langer procedeer wor 'k advocaat - cum laude! cum laude! Hohoho! - Nou, nou, toen 'k 'r voor 't eerst uitkwam, was 't mìs - me vader vort - geen cent te verdienen - ze wóuen me niet - niet voor niks! Heb je éénmaal gezeten, dan mag-ie verder in de open lucht blijven stáán! Verdomd-gekke boel. Zitten - staan! Zes weken ben 'k fatsoenlijk geweest - wat 'n tabakkie! - om te zoenen! - heb boerderijen afgeloopen, heb meegevreten uit den bak van de honden óf niks gevreten - dat noemen ze fatsoenlijk - (Dampt met genot) en - en - ben 'r weer nètjes ingedraaid. 'k Mot zeggen machtig netjes. Je doet 't niet na. 't Was 'n leverworstje - 'n worstje met kruien! Delecieus! - Toen 'k in de nor zat, had 'k 'r nog 'n katar in me ingewanden van.

De grijsaard.

Stakker...

Eerste gevangene.

Laat na je kijken! Als je steelt ben je bon af, heb je 'n paleis-van-'n-huis met bediening en livrei - steel je niet dan wor je bestolen! Hohoho! Ze stelen allemaal en per slot van rekening ben ik 'n uiterst respectabel man. 'k Lees nou al jaren stichtelijke blaadjes - in en uit me cel. Eens in de maand biecht 'k me zondigste gedachten. Wat meer? Alleen dat erwten-sorteeren! En die gortsoep! Die is in Leeuwarden beter, veel beter.

[pagina 18]
[p. 18]

Daar mot 'k met den minister over praten! Wie is minister? Zijn we liberaal of clericaal? 't Is zúúr dat je in 't logies buiten de politiek raakt!

(Dampt met smakken).
Laat je kop niet hangen! Wees wijzer! Doe as ik! Nou, ajuus - kijk zoo'n rekruut staan blauwbekken! Wèl bedankt kameraad. As jij 'r niet was geweest, hadden ze bij me ingebroken.
(Zoekt in z'n vestzak naar 'n fooi.)
Da's voor jou.
(De soldaat blijft norsch staan).
Mag-ie niet? Hindert niks. 'k Zal 'r een op je gezondheid consumeeren. Ajuus. Tot Zaterdagnacht, kameraad.
(Af.)

Derde tooneel.

De grijsaard. Het kind. De soldaat.
Het kind.

Grootvader...

De grijsaard.

Ja.

Het kind.
(Geheimzinnig,)

Was dat... was dat 'n dief?

De grijsaard.

Nee, m'n jongen.

Het kind.

En - hij heeft appelen gestolen...

De grijsaard.

Stélen, stélen, héúsch stelen is anders.

Het kind.

Wàt is stelen, grootvader?

De grijsaard.

Stelen is...

(Gaat in verteltrant over).
Zie je de boomen daar? - Hoe heeten ze?

[pagina 19]
[p. 19]
Het kind.

Wilgen, grootva.

De grijsaard.

Juist, knotwilgen. Die groeien uit zich zelf, niemand weet koe. En omdat niemand 't weet, zeggen we dat Gód ze laat groeien. 's Zomers hebben ze blaren, 's winters takken. Dìe èn die èn die en nog verder zijn van mij èn van jou èn van den soldaat èn van iedereen. Want wat God aan niemand, niemand geeft is van iedereen - begrijp je?

Het kind.

Ja, grootva...

De grijsaard.
(Zacht).

Zoo is àlles van ons, m'n kind - de lucht en de wolken - de aarde, de boomen - 't licht en de vruchten. Dat moet je voor later onthouen. Je heb op àlles 'n recht, omdat je kijkt, denkt, ademhaalt, eet. Je zou niet geboren zijn, als God - wat wij God nóémen - je er geen recht op had gegeven. En luister - ik zal zoo lang niet meer leven. Ik heb grijze haren. Als je witte haren krijgt, ben je als 'n plant die verdort, 'n volgend jaar geen groen meer schiet. Weet je nog hoe de roos thuis is gestorven? Eerst was ze frisch, vol knoppen - en later - later heb jij de takjes gebroken - hoorde je ze knappen. Zoo ga ik dood, morgen, overmorgen, over 'n jaar misschien. Dan leggen ze me onder de aarde, waarop we nou zitten - je moet 'r niet bij schrikken, domme jongen, want 't is mooi, héél erg mooi - en na járen keer 'k terug in 'n blad, in 'n tak, in 't licht, in 'n vrucht, in zoo'n steen als daar ligt. Nou lach je, m'n jongen. 't Lijkt je vreemd, niewaar, dat grootvader overal in terugkeert, maar je hóéft 't niet dadelijk te begrijpen, als je alleen maar véél, héél veel blijft houen van wat je omringt. Alle menschen die je kent: je vader, je moeder, armen en rijken, koningen en keizers, gaan dood, veranderen in bloemen,

[pagina 20]
[p. 20]

water, hout, lucht - in wat je maar wil. En omdat de goeie God dat zoo wonderlijk heeft geschapen - geen sterveling er wat aan tegen kan houen, moet je àlles om je heen liefhebben, elken dag, elk uur. Met alles lief te hebben, heb je God lief, zul je nooit iets voor jezelf alléén verlangen, zul je voelen dat zoo'n boom van èlkeen is...

Het kind
(blij).

Van u en van mij en van moe en van den soldaat en van...

De grijsaard.

... En van een ieder.

(De hand van het kind, dat een tak wil breken tegenhoudend).
Nee, takken bréken, mag niet!

Het kind.

En u heb gezegd...

De grijsaard.

Ja - ja. Dat hèb 'k gezegd. Ik heb 't gezegd zooals 't is - zooals we 't móésten weten. Maar langzaam aan, m'n jongen, is 'n leelijk ding gekomen, hebben enkelen, die sterk en slècht waren, het land, het water en al wat er op is genomen - dàt waren menschen die God niet kenden, m'n kind.

Het kind.

Nee, nee - want àls ze God kenden, niet, niet?..

De grijsaard.

Nou zijn we bezig, over de hééle aarde bezig, om den grond waar we op loopen en de lucht die we ademen, vrij te maken, zòò vrij, dat ieder gelukkig wordt, we geen huizen met lichies meer noodig hebben, als dáár. Later, vóél later zul jij 'r aan meehelpen - want je vader en moeder zullen je leeren kijken, zooals ik 't je vader geleerd heb... Díe man was geen dief.

[pagina 21]
[p. 21]
Het kind.

Née - die was héélemaal geen dief. - En vàder, grootva?

De grijsaard.

Daar is moeder.

Vierde tooneel.

De grijsaard. Het kind. De vrouw. De soldaat.
De vrouw.

De wagen ree zoo langzaam, zoo langzaam. 'k Was bang te laat te komen.

De grijsaard.

Je ben nog te vroeg.

Het kind.

Moe, 'r hebben zoo'n boel lichies gebrand - wel honderdduizend. Nou zijn ze uit.

De grijsaard.

't Wordt dag. Heb je gehuild? Je oogen zijn rood.

De vrouw.

Twee jaar! Twee jaar.

(snikt).
Twee jaar in zoo'n cel, twee jaar opgesloten als 'n wild dier, twee jaar weg van je vrouw en je kind, twee jaar... O, m'n arme Jacques!

De grijsaard.

Laten we blij zijn dat 't voorbij is...

De vrouw.

Voorbij? Voorbij? Noem je dat voorbij vader? Nooit krijgt-ie z'n gezondheid terug. Je heb 'm de laatste

[pagina 22]
[p. 22]

maal niet gezien - de laatste maal - toen we elkaar mochten spreken àchter 't hek - met den bewaarder 'r bij! Twee jaar!... Twéé!... Hij, die dag aan dag werkte en las - hij met z'n enthusiasme - hij, dat verstompend, krankzinnigmakend gebeul zonder 'n woord te spreken! Kun je 'n laffer, gemeener marteling denken? O, o, arme Jacques!...

De grijsaard.

We zien 'm dadelijk terug - 't ergste is geleden. Kom, kom, ontvang 'm niet zóó!

De vrouw.

En voor wat? Wàt heeft-ie misdaan!...

De grijsaard
(sussend).

'r Staat 'n soldaat...

De vrouw.

Twee jaar omdat je zegt, wat ze niet hóóren willen, omdat je schrijft wat je niet schrijven màg! Twee jaar luchtscheppen als 'n beest op 'n binnenplaats - geen krant, geen bezoek! Twee jaar! Twéé jaar!

(Er wordt langzaam-dreunend een bel geluid.)
Gòd!

De grijsaard.

Ze gaan aan 't werk.

De vrouw.

En hij kòmt niet...

De grijsaard.

't Zal nog geen acht uur zijn.

Het kind.

Waarom bellen ze, grootva?

De grijsaard.

Stil!... Jacques!

(Het luiden houdt op).

[pagina 23]
[p. 23]

Vijfde tooneel.

De grijsaard. Het kind. De vrouw. De tweede gevangene. De soldaat.
De vrouw.

't Is Jacques niet!

Tweede gevangene
(dof).

Hoe loopt de weg naar de stad? - Zóó? Dank je.

De vrouw.

Komen 'r niet meer?

Tweede gevangene.

Dat zal wel. - Ben 'k vèr van de stad?

De grijsaard.

'n Uur.

Tweede gevangene.

Heb je geen - vrouw gezien?

De grijsaard.

Niemand.

Tweede gevangene.

Ze wist toch 't uur.

De grijsaard.

Wie zoek je?...

Tweede gevangene.

'k Zoek... 'k Zoek... Ze kan dood zijn - of - of...

De grijsaard.

Schéélt je wat?...

Tweede gevangene.

Duizelig... Is al voorbij... Ze had me geschreven

[pagina 24]
[p. 24]

- Nou is ze 'r niet... We hebben mekaar in geen drie jaar gezien...

De grijsaard.

Heeft ze je niet opgezocht?...

Tweede gevangene.

Mocht niet... We waren niet getróúwd. - Ze was zwanger van me. - Goeien dag.

Het kind.

Nee - zóó meneer!

Tweede gevangene.

Dank je, jongen...

De vrouw.

O, hij komt niet! - Hij komt niet!...

Tweede gevangene.

Zit 'r iemand van jùllie?

De vrouw.

M'n man...

Tweede gevangene.

Is z'n tijd om?

De grijsaard.

Goddank!

De vrouw.

Waar blijft-ie? Waar blijft-ie!

Tweede gevangene.

Maak je niet bezorgd. Wees blij dat-ie vrij komt. 't Is niet uit te houen in die cellen. 'k Ben 'r kapot van, heb me gezicht niet herkend in de kamer van den directeur. Daar schrik je van na zoo'n tijd. Vannacht heb

[pagina 25]
[p. 25]

'k heelemaal niet geslapen - van spanning - van spanning - èn 'r was zoo'n rauw gegil in de gang...

De grijsaard.

Gegil?

Tweede gevangene.

Wéér een gek geworden...

De vrouw.

Gèk?

Tweede gevangene.

Gebeurt zoo dikwijls. - Soms mot je je hoofd in je handen wringen - denk je dat de stilte in je hersens brandt - snik je uren en uren. - Driemaal heb 'k 't gillen gehoord - voor twéé jaar - voor 'n maand - vannacht. - Eerst toen ze 'm uit z'n cel hadden gehaald en in de boeien gezet - kon je slapen. - Dat is m'n afscheid geweest - vergeet 't nooit. - Da's schrikkelijk...

De vrouw.

In wèlke gang heb je...

Tweede gevangene.

In mijn gang - had twee en tachtig...

De vrouw.

Twee en tachtig...

De grijsaard.

Twee en tachtig...

Tweede gevangene.

Groet je man - van twee en tachtig. Goeien morgen.

De grijsaard.

Goeien morgen.

[pagina 26]
[p. 26]

Zesde tooneel.

De grijsaard. Het kind. De vrouw. De cipier. De soldaat.
(Een gerekte stilte. Zij blijven angstig wachten. De soldaat die onbeweeglijk heeft gestaan, begint op en neer te loopen).
Het kind.

Grootvader.

De grijsaard.

Stil. Niet spreken.

De vrouw
(gaat naar de deuren, schelt aan. Een loket wordt geopend).

Is - Is...

De cipier.

Wat mot je?

De vrouw.

Ik wacht nummer tachtig.

De cipier.

Nommer tachtig?

De vrouw.

Hij moet vrij komen - en hij komt niet, hij komt niet...

De cipier.

Zoo. Weet je dat zéker?

De vrouw.

Ja - ja...

De cipier.

Zal voor je hooren!

(duwt het loket dicht).

[pagina 27]
[p. 27]
De vrouw
(leunend tegen de deuren).

O! O!

De soldaat.

Hier niet blijven staan, moeder.

De vrouw
(neerzinkend bij den grijsaard).

Vader, vader, 'k ben bàng, afschuwelijk bang.

De grijsaard.

Je ben opgewonden - je ben ziek - toe - toe!

Het kind
(zenuwachtig-lachend).

Moeder huilt als vader terugkomt. Je màg niet huilen, moe!

De vrouw.

O, m'n engel, m'n kind...

(Een der deuren wordt geopend. Zij vliegt op).

De cipier.

Nummer tachtig is - ziek geworden.

De vrouw.

Ziek? - Ziek? -

(Plotseling gillend).
Gèk? - Is-ie gèk geworden!...

De cipier
(aarzelend).

Vannacht... Ja...

De vrouw.

Laat me bij 'm - laat me bij 'm...

De cipier.

Dat kan niet...

De vrouw.

Ik wil - wil - laat me door!...

[pagina 28]
[p. 28]
De cipier.

Kom wees verstandig - 't mag niet.

De vrouw.

Màg niet - mag niet? - Ik smeek je - sméék je!

De cipier.

Hij is - niet meer hier...

De vrouw.

Niet meer hier?...

De cipier.

Vanmorgen heel vróég is-ie vervoerd - na - na 't gesticht.

De vrouw.

Vervoerd - vervoerd!

(Staat wezenloos).

(De cipier sluit de deuren).
De grijsaard.

O - m'n arm kind...

De vrouw
(tegen de deuren bonzend).

Doe open! Doe open - 'k wil 'r in!

De soldaat.

Niet an de deuren kommen.

De vrouw.

Doe open! - Jacques! - Geef m'n man terug!... M'n man, dien jullie dóódgemarteld hebben!... Jacques! Jacques!

De grijsaard
(schreiend).

Toe!

[pagina 29]
[p. 29]
De vrouw.

Gek - gèk - in zoo'n cel - alléén in zoo'n cel - O, God!...

(Zij zakt ineen).

Het kind
(zachtjes).

Moe! Lieve moe! Moe dan!...

 

Amsterdam, November 1898.

 

(Doek).


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken