Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Schetsen. Deel 2 (onder ps. Samuel Falkland) (1904)

Informatie terzijde

Titelpagina van Schetsen. Deel 2 (onder ps. Samuel Falkland)
Afbeelding van Schetsen. Deel 2 (onder ps. Samuel Falkland)Toon afbeelding van titelpagina van Schetsen. Deel 2 (onder ps. Samuel Falkland)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.81 MB)

Scans (13.10 MB)

ebook (3.01 MB)

XML (0.30 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

schetsen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Schetsen. Deel 2 (onder ps. Samuel Falkland)

(1904)–Herman Heijermans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 1]
[p. 1]

Gescheiden vrouw.

‘Mama is dóód...’

‘Niewaar, niewaar,’ zei Miesje, oplachend naar zijn gezicht.

‘Als ik je zeg, dat ze dood is, is ze dood,’ herhaalde hij, ernstig; ‘je mag nooit niewaar zeggen, als papa wat zegt.’

‘Nou!.... Ze ree in 'n koets.’

‘Dat heb je je verbééld, domme meid.’

‘Wim heeft 'r ook gezien!’

‘Wim kom eens hier!... Heb jij mama ook gezien?’

Wim, die met zand speelde, kwam aan zijn knie.

‘Ja pa.’

‘Waar?’

‘In 'n koets.’

‘Dat heb je je dan àllebei verbeeld, versta je?... Dat heb je je verbeeld... Mama is dood.’

‘Nou maar ik heb 'r tòch gezien,’ hield Miesje vol. ‘Ze had 'n nieuwe japon an en 'n witte voile.’

‘Dat zal 'n àndere dame geweest zijn.’

‘Nee pa.’

‘Als je nu nog eens nee zegt, wor ik boos.’

[pagina 2]
[p. 2]

‘Nou u mag ook niet jokke,’ zei Wim.

De hand van den vader schoot uit, raakte de wang van 't jongetje. Het kind huilde.

‘... Pas op hoor!... Ondeugende jongen! Als je weer zoo iets zegt, zal ik je vinden hoor!... Wil je uitscheiden met je gehuil? Gauw, of je gaat naar huis!... Papa jokt nooit. Als papa iets zegt is het zoo, is het zoo, versta-je?’

De kinderen knikten, bang. En 'n oogenblik later speelden ze saam 'n eind verder. Papa op de bank zat stil, de kin op den koperen knop van zijn stok.

Zachtjes begon Willem het eerst.

‘Hij heeft me 'n klap gegeven. Maar we hebben 'r tòch gezien, niet?’

‘Ja, we hébben 'r gezien,’ zei Mies positief; ‘ze had 'n nieuwe japon an.’

‘En 'n witte voile.’

‘En d'r zat 'n meneer naast 'r.... 'n meneer met 'n groote snor.’

‘En ze droeg d'r rooie belletjes.’

‘Dan is ze ook niet dood,’ zei Wim: ‘as je dood ben, kan je niet in een koets zitten.’

‘Dat weet je niet,’ zei Mies.

‘Nou dat kàn niet,’ beweerde Wim, die jònger was, maar vlugger van denken; ‘als je dood ben leg-ie-stil en kàn je niet in 'n koets zitten.’

‘'k Zou niet weten waarom.’

‘Nou, dan zal 'k 't je laten zien,’ zei Wim, voortkruipend op de knieën naar een boom en loerend. 't Handje schuurde vlug langs den stam, ving een vlieg.

‘Kijk nou,’ lei hij uit: ‘zie je 'm bewegen? Zie je? Nou leeft-ie’ - hij kneep 't handje dicht, spreidde het open en kijkend naar het roerlooze geplette vormpje met de geknakte vleugeltjes: ‘en

[pagina 3]
[p. 3]

nou is die dood, nou beweegt-ie niet. Zie je wel?’

‘Nou maar, 'n mensch kan je zóo niet knijpen,’ meende Mies, zeker van wijsheid.

‘Als je 't maar hárd genoeg doet,’ verzekerde Wim: ‘dan zou j'is wat zien!... Nou en hoe kan je dan as je dood ben in 'n koets zitten?... Hij jokt.’

‘Mag je niet zeggen.’

‘Dan mot-ie maar niet jokken.’

‘Pa jokt niet,’ zei Mies schuw.

‘Nou en ik heb 'r gezièn.’

 

Spelende waren ze achter het boschje geraakt, waar een tweede pad was. Een dame die voorbijkwam, knielde plots neer, nam Mies in haar armen, dan Wim, kuste hen, sprak niet.

‘O mama, mama!’ juichlachte Mies, in de handen klappend: ‘pa had gezegd...’

‘Waar is pa?’ - vroeg de dame, verschrikkend.

‘Achter het boschje...’

‘Spreek dan zachies... heel zachies... hoor je? hoor je?’ - weer kuste ze de twee kinderen met een vreemde passie.

‘O mama,’ begon Mies.

‘Niet spreken... Sust!... Niet spreken!...’

‘Pa heeft gezegd’...

‘Sust! Sust!... Heelemaal niet spreken lieve Wim!... O wat ben ik blij!... Wat ben ik blij!... God, wat een toeval!... Niet praten... Sust, zachies... Geef jullie me maar zoentjes!... Tienduizend zoentjes!... Niet spreken!... Anders hoort pa 't!... Schatjes!... Engeltjes... Dotjes!... Wie kleedt jullie aan?’

‘De juffrouw’...

‘Denken jullie dikwijls an me? Dikwijls? Heusch dikwijls?... Wat wor je groot, Wim!... Wat wor je groot!... Sust!... Sust!... Niet spreken’....

[pagina 4]
[p. 4]

‘Ga u niet naar pa?’

‘O nee!... Sust! Wat 'n toeval!... Lieve, lieve schatjes!... Je mag niet an pa zeggen dat je me gezien heb, hoor?... Volstrekt niet zeggen!.... Hoor je?... Dan kom ik morgen weer achter 't boschje. Zul je 't doen?... Zul je?... Hou je nog van me Wim, hou je van me?’

‘Alles.’

‘Zul je altijd van me blijven, altijd?’

‘Altijd.’

‘Zachies... zachies... Niet zoo hard spreken... Zul je vooral niet zeggen dat je me gezien heb?... Heusch niet?... Heusch niet?... Als je 't zegt!... Als je 't zegt!... Wat zie je d'r heerlijk uit, schatje!... Dotje!... Heerlijkheid!’

En haar zoenen bedonsden de twee kindergezichtjes, als in koorts.

‘Ben u dood, mama?’ - vroeg Mies, ademscheppend.

‘Wel nee... Wel née... Dat zie je toch wel!... Wie zegt je dat?... Wie zegt je dat?’...

Maar de kiezelsteenen achter het boschje kraakten en een stem riep:

‘.... Miesje!... Wim!... Hier komen!... Niet zoo ver weg spelen!... Waar zitten jullie’....

‘Gauw weg, weg, weg,’ zei de dame: ‘en niks zeggen!... Geen woord hoor!... En morgen weer hier... Sust! Sust!’...

Zelf duwde ze de kinderen voort. Wit als een doode, liep ze den weg terug.

 

Hij zat op de bank, kijkend naar de kinderen die niet meer speelden. Ze zaten dicht bij nu, hoofdjes gekeerd naar de zij van het boschje. En ze spra-

[pagina 5]
[p. 5]

ken niet. De klap in drift gegeven berouwde hem. Vriendelijk stond hij op, nam Wim op zijn knie, streelde hem.

‘Ben je mijn lieve jongen?’

‘Ja papa.’

‘En hou je van me?’

‘Ja papa.’

Stil zat hij met het kind op de knie, er over verontrust dat zij weer in de stad was, zij. En willende wèten begon hij voorzichtig te polsen.

‘Malle kinderen, hoe kwamen jullie er op... dat je mama... Wie zag haar het eerst, jij of Mies?’

Ze zwegen, verlegen kijkend elkander in de oogen.

‘Nou?’

‘Ikke,’ zei Mies.

‘En hoe zag ze'r uit?’ vroeg hij lachend, ongeloovig.

‘Dat weet ik niet,’ zei Mies naar den grond ziend.

‘En jij, Wim?’

‘Ik heb haar heelemaal niet gezien,’ zei Wim.

‘En wat heb je straks dan gejokt?’

‘O, dat was zoo maar.’

Onrust dreef in hem op.

‘Wáár zag je het rijtuig?’

‘Bij ons in de straat,’ zei Mies, verlegen, hem niet aanziend.

‘Hoe was ze gekleed?’

‘Dat weet ik niet,’ zei ze, bijna op huilen af.

‘Ik zal niet boos worden.... malle meid, zeg maar alles!’

‘'k Heb 'r nièt gezien,’ huilde Mies: ‘'k Heb 'r niet gezien!’

Hij voelde dat de kinderen logen, dat zij iets

[pagina 6]
[p. 6]

gezegd moest hebben en een zachte ontroering deed hem de handen slaan om het hoofd van Wim, dat hij hem kijken kon geheel in de oogen.

‘Heb je je mama gezien, Wim?’

‘Nee.’

‘Je jokt.’

‘Neé... 'k Heb er nièt gezien.’

‘Kijk me an!... Waàr heb je je mama gezien?’

‘Nergens.’

‘En ze had 'n nieuwe japon aan en 'n witte voile?’

‘'k Heb 'r niet gezien,’ hield het jongske vol, koppig, pratend in den liegtoon van angstig kind. Zinnend op 'n uitvlucht, keek hij plots helder den vader aan: ‘Z'is ommers doód!’

‘Niet waar,’ viel de man in woede uit.

‘En strakkies.’

‘Niet waar! Niet waar!’ - en in toorn schudde hij het kind: ‘Wáár heb je haar gezien?’

‘'k Heb 'r niet gezien’...

 

Ze speelden weer, met stil gefluister, 'n eind van hem af. Hij trok figuren in het zand aan zijn voet.

De juffrouw kwam terug; hij sprak haar toornig aan.

 

‘... Ik heb u gezegd dat de kinderen met niemand mogen spreken, vooral niet met de dame, waarvan u het portret gezien heb... U let daar toch op, niet waar?’

‘Natuurlijk mijnheer.’

‘En als ze vragen naar hun mama’...

‘... Dan zeg ik dat ze dood is.’

‘... Dóód... Hebt u góéd begrepen?’

‘Ze weten niet beter, mijnheer. Elken avond bidden ze voor hun dooie mama.’

‘Goed,’ zei hij kort, opwandelend, eenzaam.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken