Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Schetsen. Deel 5 (onder ps. Samuel Falkland) (1906)

Informatie terzijde

Titelpagina van Schetsen. Deel 5 (onder ps. Samuel Falkland)
Afbeelding van Schetsen. Deel 5 (onder ps. Samuel Falkland)Toon afbeelding van titelpagina van Schetsen. Deel 5 (onder ps. Samuel Falkland)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.85 MB)

Scans (15.08 MB)

ebook (3.02 MB)

XML (0.31 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

schetsen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Schetsen. Deel 5 (onder ps. Samuel Falkland)

(1906)–Herman Heijermans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 170]
[p. 170]

Ik zend een bouquet....

Lieve vriendin, vandaag mag ik het U wel vertellen. Het gebeurde véle jaren geleden. De wazen der herinnering hebben de schande er van verzacht. Het verleden wischt harde lijnen van smarten, gebeurtenissen, schanden.... Ja, vandaag kàn het wel en de zachthandige oprakeling zal minstens mijzelven, zoo niet de verteedering dan toch de genoegdoening van eene eerlijke, opluchtende biecht verschaffen.

In de jaren der botjes-bakkerij - herinnert gij u mijn noodlottige avonturen? - in de jaren van volksgaarkeuken en zure beertjes (getrouwelijk placht ik met u een en ander te overleggen) - in die jaren geschiedde het dat mijn vriend Bernardus de Bon (pseudo) na een engagement van zes maanden, zich in het huwelijk begaf. Ik geloof niet dat het ‘zich in het huwelijk begeven’ eene juiste uitdrukking is voor de stadhuisplechtigheid in het algemeen en voor die van mijn vriend in het bijzonder. Mijn vriend was weduwnaar. Preciezer gezegd hèrgaf hij zich dus. Dit evenwel daargelaten - niet op diè details komt mijn schande neer. Bernardus huwde. Hij huwde op een Woensdag en er werd een diner gegeven in het huis van zijn schoonouders, een diner waarop ik natuurlijk niét gevraagd werd. Ik bofte nooit in dergelijke

[pagina 171]
[p. 171]

aangelegenheden. Woensdag trouwde Bernardus en ten zeerste passend vond ik het Dinsdagavond een bouquet te bestellen. Een bouquet van vijf gulden. Al word ik honderd jaar vergeet ik den prijs niet. Ik bestelde. De bestelling werd aangenomen. De bloemist vroeg geen geld. Ik boòd geen geld. Het viel mij mee. Crediet is een pleizierig ding. Netjes schreef ik het adres van den man die morgen schoonvader zijn zou... Prinsengracht no.... en verzocht den bouquet te 10 uur 's morgens bij de bruid te bezorgen.

En den volgenden dag overtuigde ik mij persoonlijk op de staande receptie dat mijn bouquet er was. De schoonvader van Prinsengracht no...., de bruid van Prinsengracht no.... en mijn vriend bedankten mij om beurten voor de allerliefste attentie, die ik zèlf bijzonder allerliefst vond. Mijn bouquet maakte geen slecht figuur. Mijn bouquet was lang niet de minste. Mijn bouquet mocht gezien worden. Zeker om goed te maken dat ik niet op het diner gevraagd was, inviteerde mij de schoonvader van Prinsengracht no.... om later eens en famille aan te komen. Ik deed dat. Gezellige menschen. Ik kan niet anders verklaren dan dat ik er aangename uurtjes doorbracht.

Doch.

Om niet altijd met ‘maar-en’ een ongelukkig hoofdstuk te beginnen, zeg ik: doch.

Dòch, deze relatie was gepredestineerd op schokkende en voor mij onteerende wijze te eindigen. Ik herhaal het is láng geleden. Eerst nu, in gezetener omstandigheden, ben ik er eenigszins over heen.

Twee weken na het diner-looze bruiloftsfeest werd ik opgeschrikt. De eeuwige, onbeschaamde schel.

Geduldig opende ik de deur.

‘Asjeblief meneer’....

‘O, kom jij de vòlgende week maar eens terug.’

[pagina 172]
[p. 172]

‘'t Is zoo'n end, meneer’.

‘Da's héél gezond voor je, jogje’....

Verbeeld je om de éérste maal dat je terug gezonden wordt met een quitantie al te praten over ‘het end’. Tactisch is dat een fout. Psychologisch een blunder. Want nog nimmer kan een dergelijke klacht het gemoed eens schuldenaars aangedaan hebben, laat staan bij de éérste aanbieding van zulk een paperas.

Jogje verdween. Natuurlijk. Het was een leelijk jogje. Ik weet wel dat zijn signalement weinig past in den logischen gang van dit verhaal, maar zóó heeft mijne herinnering het hoofdje van het jogje vereend met den bouquet (van vijf gulden) dat het mij nu nòg moeite kost in de realiteit en búiten het legendarische te blijven, dat wil zeggen, dat ik herhaaldelijk (sedert) jogje's hoofdje gezien heb, let wel gezien in een tuil van rozen, chrysantemums en pioenen, omwikkeld of liever saamgehouden door een blanke, kanten cornet. 't Meest als pioen. Hij had een paarsrood hoofdje, bolwangig, een mopneus, zomersproeten en ooren als oesterschelpen. Hij róókte. 't Bleek mij. Zie vervolg.

Na een week klonk opnieuw de eeuwige schel - nauwkeuriger gezegd: na een week klonk zij opnieuw-geluid dòor 's jogjes hand. Er werd mèer gescheld in die dagen van botjes-bakkerij.

‘Wel?’....

‘Van de bloemist, meneer’....

‘Wat voor bloemist? Welke bloemist?’

Het schijnt dat wij in zekere omstandigheden alleronnoozelste dingen zeggen - op sufheid en stamelen af. Wànneer zullen dergelijke aandoeningen eens analytisch bewerkt worden? Het moet curieus zijn door een eersteklas-psycholoog de psychologie-der-beertjes te hooren behandelen. Ik voor mij heb opgelet dat de mensch in deze situaties

[pagina 173]
[p. 173]

onmiddellijk reageert op het ònbewuste, in een toestand verkeert die aan den droom grenst en steeds woorden zal stamelen zonder zin, woorden die hij zich later nauwelijks herinnert.

Het jogje bracht mij onmiddellijk op de hoogte.

‘De bloemist... van de bouquet van de Prinsengracht no....’

‘O,’ zei ik rustig: ‘Kom jij nog maar eens terug als je in de buurt moet zijn....’

‘Ik kom nooit deze buurt uit - en meneer heeft gezegd’...

‘.... Ja-ja.... Je hoeft voor mij ook niet opzettelijk te komen. Ik heb geen haast. Zeg dat ik zelf aankom.’

Ik gaf het jogje een sigaar. Hij accepteerde die, groette beleefd, verwijderde zich. Hij rookte dus. Zie boven.

En de tijd spoedde heen. De wereld beweegt zich. De aarde draait. Op Uranus is de dichtheid 0.23. Stof herleeft, blijft in voortdurende evolutie. Er is geen dùizendste seconde stilstand. Alles verandert, verandert, verandert - dòch beertjes veranderen niet, beschrijven hardnekkig ellipsen en kringen om ons wettig domicilie. Zoo was het tenminste in diè dagen van nog-niet-gezeten-burger-zijn.

Jogje keerde na een week terug.

‘Wel?’

Weèr een dier zonderlinge door niets gerechtvaardigde vragen.

‘Compliment van meneer en of...’

Meer zeide hij niet. Zijn hand met het ding deed de rest. En opnieuw verwonderde ik mij over de buitengewone beleefdheidsvormen dezes tijds, beleefdheidsvormen die aan het misdadige grenzen. Men zendt iemand geen complimenten, wiens schel men ongracieuselijk ten allen tijde (zelfs bij

[pagina 174]
[p. 174]

noodweer) berukt. Er zijn afzichtelijke contrasten genoeg in het leven dat men ze niet kunstmatig behoeft te fokken.

‘Jogje,’ zei ik, ‘doe vóóral de complimenten terug en zeg an je baas dat ik niet gewend ben zoo gewantrouwd te worden. En hier heb jij een dubbeltje.’

Het was mijn laatste. Inderdaad is dat een practische methode. Loopjongens en bedienden zijn in Holland omkoopbaar. Voor een sigaar of een dubbeltje verraaien ze met de liefste bakkussen hun vleescheigen baas. Er zijn geen uitzonderingen. Met tactisch-aangewende fooitjes heb je altijd rust aan je deur. Het is een systeem, een nóoit-falend systeem, dat ik na de langdurige ondervinding (in die lànggeleden dagen) met volle gerustheid kan aanbevelen.

Jogje leverde de proef op de som.

‘Wanneer, mijneer,’ vroeg hij: ‘wanneer wil u dat ik terugkom?....’

‘Over een maand of zoo,’ zei ik.

Hij ging, bleef een week onzichtbaar. Misschien lokte hem een nieuwe fooi. Ik heb loopers gekend die van het systeem misbruik maakten, die hun baas voor de mal hielden en den klant exploiteerden. Elk systeem heeft zijn nadeelen. Ook dit. Maar herrie krijg je in géén geval. Je buren beleven geen plezier aan je.

Ik gaf den pioen-jongeling, den ruiker-jog een frisch dubbeltje.

‘'k Zal maar an me patroon zegge dat u uit de stad ben,’ zei hij intelligent-vrindelijk. Geenszins poogde ik hem het verkeerde, het eenigermate perverse zijner handelwijze duidelijk te maken.

Hij ging. Hij ging zoo nog vele malen. Zeker heb ik op die wijze ruim een gulden rente op den bruilofts-bouquet betaald, telkens te slordig of te

[pagina 175]
[p. 175]

lichtzinnig om het totale bedrag aan te zuiveren.

Reeds herkende ik den ruiker-jog aan zijn wijze van schellen - elk vogeltje zingt zooals het gebekt, elke beertjes-leider zooals hij geluimd is - tot de catastrophe plaats had.

Op een dag luidde de schel ànders. Ik opende. Er stond een meneer, een meneer met een quitantie.

‘Asjeblief,’ zei hij.

‘Mijnheer Falkland is niet thuis,’ zei ik.

‘Ben ù dan niet mijnheer Falkland?’

‘Nee. Falkland is mijn broer.’

‘Ja dat kan wel. Maar 'k heb nòu lang genoeg geloopen’....

‘Meneer zal 't u zèker doen aanreiken.’

‘Nee, meneer. Ik ga nièt weg’....

Hij plantte zijn voet in mijn gang, tusschen mijn drempel en mijn deur.

‘U doet iets wat onrechtmatig is,’ meende ik: ‘u schijnt niet te weten dat u op het moment huisvredebreuk pleegt’....

Hij hield hardnekkig zijn voet in mijn huis. En aangezien ik oordeelde dat die positie voor hèm vrij wel lastig was, haalde ik een stoel, bood hem dien aan en verzocht hem, wanneer hij er positief op stond op mijn stoep te verwijlen, het zich gemakkelijk te maken.

Het bleek een fatsoenlijk man. Zònder herrie vertrok hij nà een sigaar opgestoken te hebben. Rooken doen ze allemaal.

* * *

 

Twee dagen later kwam ik in 't bezit van kapitalen en een zeer levendig berouw dreef mij naar den bloemist. Hij was niet thuis. Ruiker-jogje paste op den winkel,

‘Heb je mijn quitantie?’, vroeg ik.

[pagina 176]
[p. 176]

‘Nee mijnheer,’ zei hij verwonderd, ‘die is betaald.’

‘Wat zeg je?’

‘Net van morgen’...

Ik informeerde. Hij wist verder niets. Het geval verblufte mij. We leven in geen sprookjestijd: wie gedroeg zich zoo goedertieren tegenover mijn beertjes?

Ruiker-jog kreeg zijn laatste dubje, bedroefd dat-ie zóó'n goeien klant verloor. Ik vertrok. - 's Middags thuiskomend vond ik een lief briefje èn de beruchte quitantie ingesloten:

‘Mijnheer,

Als wèèr een van mijn dochters trouwt, verzoek ik van uw bouquetten verschoond te blijven.’

 

Het was deschoonvader van de Prinsengracht no.... De bloemist had hèm de quitantie gepresenteerd.

Half gebroken zonk ik in den eersten den besten stoel. En wèken aaneen was ik ondersteboven. Nu mijn vriend Bernardus de Bon zijn derde kindje op komst heeft... kàn en durf ik eerst dit schandelijk geval uit mijn jeugd verhalen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken