Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Schetsen. Deel 5 (onder ps. Samuel Falkland) (1906)

Informatie terzijde

Titelpagina van Schetsen. Deel 5 (onder ps. Samuel Falkland)
Afbeelding van Schetsen. Deel 5 (onder ps. Samuel Falkland)Toon afbeelding van titelpagina van Schetsen. Deel 5 (onder ps. Samuel Falkland)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.85 MB)

Scans (15.08 MB)

ebook (3.02 MB)

XML (0.31 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

schetsen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Schetsen. Deel 5 (onder ps. Samuel Falkland)

(1906)–Herman Heijermans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige
[pagina 198]
[p. 198]

Massa's Kerstfeest.

Ontegenzeggelijk Massa wàs leelijk. De mogelijkheid bestaat, zelfs eene zéér groote - Falkland heeft er geen kijk op - dat ze hem vèr weg, héel ver weg, 'n knappen, voor-vrouwen-gevaarlijken kerel vonden, 'n dandy, 'n hartenbreker, 'n poen, - ja, je behoeft er feitelijk niet aan te twijfelen, al snap je 't niet best - maar in Amsterdam zeien ze algemeen dat-ie gloeiend-leelijk en 'n allerzwartst exemplaar van z'n familie was. Om niet langer in raadselen te spreken (met charades en trucjes hou je den welwillenden lezer maar op): Massa was een neger, een groote, beenige nikker, 'n zwarte reus met 'n pletneus, kroeskop en lippen zoo rood en zoo plat als biefstuk na den slag van de slagersbijl. Massa en John (John was 'n blanke) hadden 'n tournée gemaakt door Engeland, door Duitschland, door België, traden nu op als heel-goede muzikale clowns in 'n varieteiten-gezelschapje. Massa had telkens hèt succes. Die kon de origineelste gezichten trekken. De menschen lachten zich slap als-ie op de mandoline tikkelde en het eindje brandend sigaar allermalst in z'n mond verdween om 'r 'n oogenblik later vanzelf weer dampend uit te voorschijn te komen. Hoe-die z'n tong niet brandde begreep geen sterveling. Gewoon 'n mira-

[pagina 199]
[p. 199]

kel. 'n Applaus van belang - op de planken.

 

Enkel op de planken. Overdag en in de koffiehuizen was 't mis. Je kon geen voet verzetten of ze keken je na. Eens was 'r politie an te pas gekomen. 'n Heele herrie met die vervloekte kwajongens. Als-ie zich niet in had gehouden, had ie er een den nek omgedraaid. En dan de groote menschen. De vrouwen zag je grinniken, de mannen draaiden zich om. Zaterdag vóór Kerst nog, had-ie ruzie in 'n café gehad, in 'n artisten café waar je 't het allerminst zou verwachten. Als zij 't grappig vonden om met 'n bleeken vinger over z'n zwarte wang te strijken en dan verwonderd te vragen ‘of 't niet àfgaf?’ -: hij vond 't gemeen, laag, smerig. En kwaadaardig had-ie 'r 'n eind aan gemaakt.

 

Kerst-Maandag steeg z'n wrok.

In de kerk had-ie gebeden. John deed er niet aan.

Hij wel. Om geen geld had-ie 't gelaten. Na de voorstelling rustig 'n grokje drinken en wat wandelen en dan vroeg in den morgen naar de feestelijke kerk waar de koren zoo heerlijk zongen dat je tranen in je oogen kreeg. In 't hoekje had-ie gezeten, het beenig hoofd aandachtig gebogen, de zwarte handen gevouwen, de lippen in prevelend beweeg.

Toen werd-ie onrustig. 'n Paar blanke jongens en 'n meisje - drie kinderen naast mekaar: ze wisten niet waar ze waren - anders zouen ze 't niet gedaan hebben - keken is om - en glimlachten is - en 't meisje had 'm strak verwonderd zitten begluren, verbaasd over het ràre geval dat 'n nikker geknield lag in 'n Christenkerk - 't leek wel 't knechie van Sinterklaas - nou en da's zóó'n kemiek gezicht precies alsof-ie zóo door de schoorsteen was gezakt. 't Ergst waren de jongens geweest, 'n kleine aap

[pagina 200]
[p. 200]

en 'n grootere aap. Als-ie bad giegelden ze om het kroes, om de roode lippen, om de groote zwarte ooren, om de witte tanden. Gek zoo'n neger - en wat 'n néús - daar was-die zeker op gevallen toedie klein was - nee dat had z'n moeder gedaan toe-die jong was - dat deeën al de moeders in Afrika met de kleine nikkertjes.... hèhèhèèè.... suscht, jo!.... Pas op....

 

En ook bij het uitgaan der kerk was er eene mompelende, aarzelende verwondering geweest van de grooten. De vrouwen geneerden zich heelemaal niet. Die vonden 't áárdig - nou en òf! - dat die neger met 'n kerkboek liep, z'n plichten waarnam - wat de wereld toch vooruitging - in vroeger jaren zou je 'r niet an gedacht hebben - nou maar: héél, héél aardig....

 

Om vijf uur 's morgens - 't leek nog wel nacht - kwam-ie thuis, viér-hoog in 't logement van de Warmoesstraat. De zachjes-waaiende kaarsvlam bescheen het grimmig negergezicht dat blauwige glanzingen om de jukken had.

John, die met vrinden 'n kaartje gespeeld had, zonder te erg te gokken, lag net in bed, het dek tot over z'n neus - en òp 't dek al wat-ie an kleeren bezat om 't warmer te maken.

‘Nácht,’ gromde Massa (in het Engelsch of course, hetwelk evenwel Falkland achterwege laat zoowel voor den vrindelijken lezer als voor zichzelf).

‘Nacht,’ zei John gestoord in een eerste bedwarmte-gesoes dat op 't kantje af in maffen was overgeheveld.

Massa zette den kandelaar neer, ontknoopte z'n Prince of Wales-puntboord (hij was een zeer gesoigneerde neger), trok het krakend overhemd over

[pagina 201]
[p. 201]

z'n hoofd enz. enz. altemaal bezigheden welke nadere gedetailleerde beschrijving kunnen ontberen en voor resultante hadden dat hij in minder dan een minuut onder de vochtige, kilklamme lakens niet làg - maar zàt. En die ongewone houding op zulk een ongewoon laat uur - nog niet eens gesproken van z'n ongewone gelaatsexpressie; 'n snauwlip en zware voegen om den pletneus - veroorzaakte in de andere bedstee eenig gestommel en 't opsteken van John's puntige neus.

‘Blaas je de kaars niet uit, Massa?’ - Massa was z'n artistieke bijnaam.

‘Ja,’ zei de neger, maar hij bewoog niet. Z'n zwarte kroeskop silhouetteerde tegen den witgekalkten bedsteemuur, z'n zwarte handen leien futloos op het laken.

‘Heb je iets?’ - vroeg John, verbaasd over dit vreemde doen.

‘Née,’ gromde Massa voor zich uitstarend:

‘'k Heb niks - niks.’

‘Blaas dan de kaars uit: ik heb maf’...

De lippen van den neger bewogen als een purper tuitje naar de kaarsvlam - ontspanden weer plàt en mal-droomerig bleef-ie in 't licht kijken.

John pruttelde onder het dek, werd ongerust.

‘Nou!’ zei hij kribbig.

Maar de neger zonder opzien, zonder de groote oogballen te bewegen en met de wimpers te knipperen, de zwarte handen gesteund op de bedsteeplank, begon grommend te spreken.

‘... 'k Ben naar de kerk geweest’...

‘Dat weet 'k’...

‘... En nou zit me wat dwars - 't is onbegrijpelijk - onbegrijpelijk’...

‘Wat dan?’ geeuwde John.

De peinzende negerkop boog dieper naar de kaars

[pagina 202]
[p. 202]

- witte zilverhaartjes in het zwarte kroes opglansden aarzelend en langzaam pratend, elk woord overwegend, vroeg hij met bijna melankolieke stem:

‘.... Johny - hoe zou jij denken dat God 'r uitziet?’

Het hoofd van den blanken clown spichtte schrikachtig uit de dekens.

‘Ga nou slapen! Daar doe je beter an!’

De neger hield aan.

‘.... Zou jij meenen, Johny, dat God’ - en een verlegen aarzeling kwam in z'n stem: - ‘maar nou zal jij natuurlijk lachen - dat wéét ik wel - zou jij denken dat God op mij lijkt?....’

Massa had het voortreffelijk voorspeld - John brulde het plotseling uit, schoot zoo in de lach dat-ie hoestend moest gaan opzitten. 't Duurde 'n heele poos voor-ie tot bedaren kwam en nog nalachend schreeuwen kon:

‘Wat 'n mop! - Die mot je onthouen voor vanavond op de planken! - Die zal 'm doen!’....

De neger schudde den grimmigen kop, philosofeerde voort.

‘.... Ja nou làch je - dat zag 'k wel aankomen - maar nou vraag ik je nog is, wat 'k je 't eerst vroeg: hoe denk jij dat God 'r uitziet?’

‘Ach kles niet!’, lachte John: ‘da's nogal natuurlijk - daar prakkizeert-ie over!... Ik heb God altijd afgebeeld gezien als 'n ouwe heer met 'n langen witten baard - da's zoo klaar als 'n klontje’...

‘Als 'n blànke?’ - vroeg Massa weer, de onderlip zwaar vooruit, de oogen beweegloos.

‘Wou je soms...!’ - en opnieuw brulde John 't uit. Massa had 'm bepaald om. Anders zou-ie zoo gek niet uit den hoek komen.

‘Lach jij maar,’ zei de neger in de kaarsvlam starend: ‘maar zoo min als jij God zwart kunt

[pagina 203]
[p. 203]

zien, zoo min zie ik 'm wit. En niet één van óns!’....

‘Da's zoo stom niet geredeneerd,’ meende John, getroffen door de logica van z'n vrind: ‘as ik 'm niet zwart kan zien - verbeel-je zwàrt, ha ha ha! - dan kan jij 'm niet wit zien. Dat mot voor jou nét zoo komiek zijn. Daar heb 'k nooit over gedacht.’

De neger knikte tevreden en ze zaten een poos zwijgend, elk in gedachten - de witte en de zwarte man - elk in z'n bedstee - èlk met een zwarte lichaamsschaduw op den bedsteemuur.

‘Nou vraag ik’ - begon de neger weer: ‘hoe God 'r wel uitziet - daar tob 'k al uren over.’

‘Ja, man, wie zal je de oplossing geven?’ zei John half-soezend, half-verdwaasd door 't gewicht van Massa's ontdekking; ‘vóor je dood ben weet je niks’....

‘Nee niks,’ herhaalde de neger.

‘En te veel prakkizeeren is altijd verkeerd - daar kan je gek van worden,’ troostte John.

‘Da's óók waar,’ knikte de neger: ‘maar 't zijn raadselen, raadselen, raadselen’....

‘O zoo - breek 'r je kop niet over, vent - en blaas de kaars uit’....

‘Ja,’ zei de neger en weer bewoog zijn lippentuitje in het blauwzwart bijna woest gelaat naar de rustige kaarsvlam, zonder te blazen.

‘Johny - als jij God als nèger zàg, zou jij dan in 'm gelooven?’ ....

‘Néé,’ zei Johny beslist, het dek half over het hoofd trekkend.

‘Nou dan,’ redeneerde Massa triestig elke syllabe bedenkend: ‘nou dan Johny - dan zal je begrijpen dat ik in geen witten God gelooven kan. - Al kon 'k 'n heel jaar engagement krijgen dan dee 'k

[pagina 204]
[p. 204]

't nog niet - je zou dan haast meenen - dat 'r meer dan één God is - 't is 'n lamme geschiedenis - 't is beroerd - als je 'r over nadenkt - je zou....’

 

Maar bemerkend dat Johny snùrkte, zweeg-ie, vouwde de handen om de in het dek ophoekende knieën en bleef zoo zitten suffen, het knoestig zwarte hoofd gebogen, de witte oogballen stroef-starend naar de vlam, tot de kaars knetterde en de morgen bleekgrauw door het dakraam schemerde.


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken