Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Schetsen. Deel 6 (onder ps. Samuel Falkland) (1906)

Informatie terzijde

Titelpagina van Schetsen. Deel 6 (onder ps. Samuel Falkland)
Afbeelding van Schetsen. Deel 6 (onder ps. Samuel Falkland)Toon afbeelding van titelpagina van Schetsen. Deel 6 (onder ps. Samuel Falkland)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.81 MB)

Scans (13.48 MB)

ebook (2.99 MB)

XML (0.31 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

schetsen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Schetsen. Deel 6 (onder ps. Samuel Falkland)

(1906)–Herman Heijermans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 1]
[p. 1]

Dieven.

Bij den geluwen schijn der dicht op tafel hangende lamp zaten ze zwijgend met avond-fletse gezichten.

Zacht glansden de breinaalden in moeder's hardbleeke handen en een oogenblik klonk niets dan 't verlegen getikkel der elkander bevechtende naalden.

‘Schei nou uit met lezen,’ - zei eindlijk knorrig de vader. Het hinderde hem dat Netje zoo las in meegaand beweeg met de regels, méer nog dat ze terwijl de laatste kruimels van 't bord poogde te grijpen.

‘Nou!’, klaagde Net zeurig zonder te luistren.

‘Hoor je me niet? Dicht met je boek!’....

‘Alsof ìk 't kan helpen,’ zeurde Jet voort.

‘Vraagt iemand je wat?’ - snauwde driftig de vader.

Het boek klapte dicht en 't kind schokte onwillig terug in den stoel.

Opnieuw benauwde gezwijg. Moeder verzette den bril en wèer haakten de maagre vingers in 't zwart, soepel-meedeinend sajet. Marian, die slaapdoezelig keek naar de lamp, geeuwde nu luid, pogend te smoren 't geluid in haar hand.

‘As je slaap heb, ga dan na bed!’ - knorde vader daadlijk bereid.

[pagina 2]
[p. 2]

‘Hè,’ - geeuwde Marian voort, de oogen nattig van slaap: ‘wat let u overal op’....

‘Mèn geeuwt niet in gezelschap,’ redeneerde hij, blij dat-ie gelijk had.

‘Alsof je 't met ópzet doet,’ verdedig de zich Marian, verveeld-vies en kribbig den neus optrekkend.

‘Dàt mot 'r nog bijkomen,’ viel hij uit: ‘jullie schijnt 'r van avond plezier in te hebben me tegen te spreken’....

‘Och nee, pà, heelemaal niet - u ben zelf uit uw humeur’....

‘Zoo - dàn maar,’ gromde hij, driftig den stoel verplaatsend.

Moeder, goedig, tòch met angstig gebaar - ruzie was zoo èllèndig as je in ellende zat - trachtte 'm zachtjens te sussen. Het breiwerk lei ze vrindelijk neer en òp het breiwerk den ijzeren, pootigen bril en kippig den geluwen lichtkegel doortástend - 'n last as je met je oogen had - zei ze, wiegend elk woord:

‘.... Nou... òuwetje.... misschien lèit 'r nog wat’...

‘Nee,’ ontkende hij korzlig.

‘.... Laat mij nou nog is’....

Bij den schoorsteen doorzocht ze de groote pul én de kleine én de vaasjes waarin ze wel 'ns endjes dee als ze stofte. Niks. Toen snuffelde ze, zenuwachtig in de naaidoos, tusschen klosjes en knoopen, verlegde het brievenrekje - niks. Ze wìst 't ook wel. Ze had gister gezocht en vanmorgen en vanmiddag. Uit de lucht kwam 't niet vallen.

Vader opgestaan, liep gejaagd op en neer, de handen grimmig in z'n broekzakken.

‘Schei nou maar uit! - 'k Kan 'r wel bùiten - 'k dàcht 'r heelemaal niet an. En nou laat jij 't weer vóélen...’

[pagina 3]
[p. 3]

Bedrukt ging ze zitten, 't kamerbleek gelaat over de breikous gebogen, den bril scheef op den neus, pijnlijk-dwars náast de roode striem waar-ie altijd rustte. En de vingers gleden weer mée met 't gladdig naaldenbeweeg.

Marian geeuwde opnieuw - maar verschrikt bedenkend dat ze 'r pàs woorden over had gehad, zei ze komiek vertrekkend den mond, wegslikkend 't geluid:

‘... 'k Begrijp me niet pa, hoe u 'r zóó verslaafd an kan zijn’...

‘Nou - nou,’ suste moeder, verlegen over den bril kijkend - ‘ga maar na je bed.’ En 't gestommel van de twee opstaande kindren gaf 'n gelukkige afleiding.

 

Toen moeder ook boven was, steunde hij 't hoofd in de handen. De snauwende stroefheid zakte van het bebaard gelaat dat te verouwelijken scheen, nu-ie alléén was, niemand hem bekeek. Dat-ie zoo schrikkelijk an lager wal was geraakt - hinderde 'm niet meer. Alles werd gewoonte, al leek 't in 't begin 'n berg waar je nooit over heen zou komen. Maar nou driè dagen zonder sigaar - vroeger had-ie ze van tien en twaalf cent gerookt - drié dagen zonder de kàns op 'n ordinaire, 'n èrg-ordinaire, 'n gemeenen stinkstok. En geen pijp meer. Zóó'n kleine ellende voelde je als iets gróóts. Uit 'n haal tabak kreeg je - hoe kon je 't noemen? - kreeg je weer puf, trok je nieuwe plannen, nieuwe hoop.

En nou dat misselijk, leege, onvoldane, hoofdpijnachtig gevoel, die lamme terugslag van het vroeger te veel en te zwaar rooken. De heele ellende van 't oogenblik scheen naar zijn strot te groeien - 't onbetaald schoolgeld - de weigerachtige kruidenier - de last met den commesaal die 'n maand vooruit

[pagina 4]
[p. 4]

had betaald en nou tèlkens klaagde - uit de hoogte klaagde - alsof z'n vrouw 'n dienstmeid was - over 't eten dat slechter en slechter werd. Lieve God vanmiddag had-ie de pendule naar de Lommerd gebracht om te zorgen dat de commesaal lappies bij z'n diner kreeg - en mòrgen had je den schoenmaker voor één gulden drie en twintig - de schoenmaker die al vier, vijf, zesmaal voor niks geweest was, elk oogenblik 'n maling an de deur kon schoppen... Eèn gulden drie en twintig... Eèn gulden drie en twintig....

 

Suizelend rees-ie op, liep de gang in naar de achterkamer, stak de lamp an. Elken avond dee-ie 't voor den commesaal. Als die thuis kwam moest 't licht half-op zijn. Hoofdpijnachtig ging hij de tafel langs - terug - aarzelde. Naast de courant van meneer, stond 'n kistje sigaren, het dekseltje op, de sigaren puntig en smakelijk door mekaar alsof 'r haastig 'n hand in gegrabbeld had. Schuw keek hij rond - toen in krankzinnige begeerte om te róóken, 'n begeerte zóó heftig dat z'n tong zachtprikkelde en z'n oogen droog schenen te worden, nam-ie haastig, bijna bevend van angst éen van de hoop. 't Was èllèndig - maar nou ja - nou ja - merken dee niemand 't en as-ie weer gèld had, zou-ie gewoon 'n sigaar an meneer presenteeren en - quite zijn. En - en - wat beteekende 't - 'n sigaar die kon je - die mocht je - die...

Onpleizierig, nerveus, wachtte hij voor-ie 'm in de huiskamer opstak.

Dat was de èrgste vernedering die 'm overkomen was in de laatste jaren - 't maakte 'm heelemaal beroerd. Je voelde....

Maar opeens beet-ie de punt van de sigaar, streek driftig een lucifer af en in den leunstoel

[pagina 5]
[p. 5]

dampte-die zwaar, geweldige wolken blazend naar 't lampeglas, dat zoetjes en wazig den rook inzoog en weer vèrder dampte naar het wiegelend dopje.

Het was een gènòt. Wild trok hij, het hoofd achterover geleund, den rook verwarmend in de mondholte, 'm spuitend door de neusgaten dat 't rechtstandig straalde naar de geduldig-zuigende lamp. Zoo had-ie den heelen nacht kunnen zitten, den heelen, lieven, rustigen, eenzamen nacht tot de scheemring weer het geraas bracht, het schellen van den melkboer, het schellen van den krui-je-nier - het - het - àl de misère, die je huisdeur beklopte. O, de nacht, de rustige, geleidelijke nacht - de nacht bij de gezellige lamp - in de gezellige, leege kamer - bij je sigaar....

 

Met 'n schok was-ie opgestaan.

De traptreden kraakten, kraakten zooals ze deden wanneer 'r ènkel voeten over liepen.

Plots waaierde z'n zakdoek den rook weg, den grijzen walm om de lamp - en even plots had-ie de heete, vurig-brandende sigaar in z'n zak gestoken.

Schuw, kamer-verlegen, vreemd-kijkend nu ze geen bril op had, de roode striem over den neus, kwam ze binnen, sprak aarzlend....

.... ‘Piet.... zou je niet liever na bèd’....

Maar dan ineens verrast, meende ze damp te zien hangen, rook ze den geur.

‘.... Heb je tòch nog 'n endje gevonden, Piet?’ - vroeg ze blijig-verwonderd.

‘Nee,’ zei hij bot-onnadenkend.

‘En....’

‘Wàt en?’ barstte hij driftig los.

‘Nou - ik dacht - 't ruikt hier....’

‘Dan vergis je je,’ zei hij nerveus.

‘Nou - goed dan - goed dan,’ suste ze: ‘Kom je dan?’

[pagina 6]
[p. 6]

‘Ja, - dàdelijk - over 'n kwartier....’

‘Goed, Piet....’

Haar voeten kraakten de trap op, zachtjens. En boven scharnierde de deur.

 

Stampvoetend liep hij heen en weer, van den schoorsteen naar de kast en weerom, blazend tegen de handpalm die pijn dee, rood zag. Vinnig als je je op die manier brandde. Zoo echt venijnig. De màlle inval om nog is na benee te komen - nooit dee ze 't - net nòu....

Toen ging-ie weer bij de tafel zitten, het gelaat bleeker, de oogen omwald, de baardslieren slordig verstoven over z'n jasje. En diepzinnend, grimmig gebukt, plofte hij de rookbuilen naar het licht, ze met norsche stootingen smakkend.

Het ouwlijk hoofd in de warring der grijzende haren boog diep naar het tafelblad, de lippen stonden snauwend geplet, het oogwit glansde vochtig met kleine mat-stralende zwemmingen.

De hand met de sigaar lei futloos bij Netje's bord.

Dan met rukkend gebaar schoof hij den stoel op zij, sloot de oogen, bleef langzaam-genietend lurken, de handen op den buik, de beenen languit.

Zóó, zonder kijken, rookte hij nog, toen de buitendeur piepte en de commensaal naar achter ging. Als 't 'm niet beviel most-ie maar andre kamers nemen.

 

Vròeg klonk de bel.

Moeder die bezig was met de voorkamer, slofte naar achter.

‘Binnen!’

‘Blieft u?’

‘Juffrouw - wie is 'r gisteravond an me sigaren geweest?’

[pagina 7]
[p. 7]

‘An uw sigaren? Geen sterveling zou 'k denken,’ zei ze haperend.

‘Kan niet,’ zei de commensaal nijdig: ‘'k mis 'r één uit 't kistje en in de aschbak lei - daar kan ik op zweren - 'n sigaar die maar éven was opgestoken...’

‘Die éen,’ aarzelde de juffrouw - ‘da's glàd onmogelijk - en - en de aschbak wordt natuurlijk geleegd.’

‘Nou - en 't mot nièt meer gebeuren,’ commandeerde de commensaal: ‘en ánders....’

Angstig trok ze de deur dicht.

En terwijl ze vòor den leunstoel wreef - vader léi nog - bedacht ze hoe dàt nou kón. 't Kòn nièt. 't Was gòsonmogelijk. An de hééle sigaren was ze niet geweest. Daar wou ze 'n eed op doen. Wèl had ze 't èindje meegenomen en in de pul op den schoorsteen gelegd - voor vanavond - as-die zich weer ongelukkig voelde. Maar 'n hééle... Nee.... Nee....


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken