Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Schetsen. Deel 7 (onder ps. Samuel Falkland) (1912)

Informatie terzijde

Titelpagina van Schetsen. Deel 7 (onder ps. Samuel Falkland)
Afbeelding van Schetsen. Deel 7 (onder ps. Samuel Falkland)Toon afbeelding van titelpagina van Schetsen. Deel 7 (onder ps. Samuel Falkland)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.85 MB)

Scans (14.96 MB)

ebook (3.04 MB)

XML (0.33 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

schetsen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Schetsen. Deel 7 (onder ps. Samuel Falkland)

(1912)–Herman Heijermans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 8]
[p. 8]

Donkere kamer.

‘En nièt ongeduldig worden’....

‘Nee, dokter.’

‘We hebben àllen tijd.’

‘Ja dokter.’

‘En braaf druppelen.’

‘Ja, dokter.’

‘Nee - niet in de gang komen. 'k Vind den weg zelf wel. Dág meneer.’

‘Dag dokter’...

Het licht, het witte licht dat langs de kalkwanden van het portaaltje geketst werd, plaste éen oogenblik in haastige schuwheid over zijn gezicht, over zijn kamerbleek gezicht met de diepliggende, matte oogen.

Toen dempte de deur in 't slot, was het duister wederom egaal, het duister zonder éénig contour, zonder één meubelglans, zonder één tintje doorgesiept licht.

Voor de ramen hingen de gordijnen, de rolgordijnen, de valgordijnen, - alles nèèr, zooals geschiedt bij een doode.

Alleen bóven, òver de mahoniehouten gordijnringen glansde een bizar-witte zonstreep op het plafond, een streep zóo heftig van witheid dat ze

[pagina 9]
[p. 9]

eene scheur geleek, snee van blinkend, schetterend licht.

En opzij ook, op het behang, maar minder fel, gleed een lichtreep, vrindlijk geslopen door een gordijnkier, zachtekens wieglend op het glas van 'n prent.

Stil z'n oogen bettend stond hij met z'n rug naar het raam.

Z'n ademgehaal kurkte in de stilte der kamer,

Wáarom bleven ze benee? Waarom was niemand mee boven gekomen?...

Hoor, nou praatten ze met den dokter - in de gang. Dàt was Grée - dàt moeder - dàt Henk. -

Nou zei de dókter weer wat...

's Hooren - 's voorzichtig hooren...

De deurknop beefde in z'n hand, wou niet, dee stroef. Als 't maar geen geluid gaf. Sterker wrong-ie - het slot knerste - de deur kreunde open.

Benee stokte het gesprek ineens.

‘Ben je op de gang, Jaap?’

Hij bewoog niet, hield stijf de oogleden dicht, bang voor het wild witte licht dat-ie voelde om z'n hoofd.

‘Jaap!’

Nee, hij zou zich niet verraden.

‘'k Meende dat 'k iets hoorde,’ zei moeder zorgvol.

‘Laten we in elk geval liever in de kamer spreken,’ klonk Henk's stem.

Voeten schuifelen over den ganglooper - 'n deur klepte dicht. Zwak stemgeroes schemerde omhoog.

Ja, ze hàdden 'n geheim - 't geheim van z'n oogen.

Anders waren ze straks méegekomen, zouen ze niet in de huiskamer fluistren.

Z'n bleek hoofd, bleek van 't zitten wèken lang

[pagina 10]
[p. 10]

in enkel donker, stak door den deurkier, den kier van kleurloos ganglicht.

De oogen hield-ie gesloten - de lippen stonden angstig geplet in den baard van harde stoppels.

Het was mal hóé gezond-ie zich voelde, hoe gezond en hoe ziek, ziek van de verfoeilijke donkere kamer, ziek van 't plotseling licht dat z'n oogen toekneep, toesmàkte, toepèrste. Wat hinderde 't je beestig as je maar éven probeerde naar de witte kalkmuren te kijken... God, God, wànneer zou-ie weer rustig, vrij kunnen zien... Wat was àlle ongeluk bij die vloek, die ellende, die namelooze ramp....

Meer boog z'n hoofd naar de trapleuning.

Op den tast zou 't kunnen.

Flauwtjes lachte-die, terwijl-ie z'n pantoffels uitslipte.

Zoo ging 't bést, héel-voorzichtig. Z'n sokken betastten den vloer.

Dáar had je de leuning - precies - de kromming - nou de eérste tree en zoo zachies an.

Maar met 'n ruk was-ie terug.

Benee deeën ze de kamerdeur open. Hard gingen de stemmen van-praten-over-en-weer, nou de dokter werd uitgelaten...

‘Ja, mòrgen kom ik terug’...

‘Goed dokter’...

‘Dag juffrouw Gree.’

‘Dag dokter’...

Het buitenslot klikte - de stappen schuifelden terug - én Gree huilde.

Ze huìlde.

O, o, nóú hield-ie 't niet langer uit, nou moest-ie wéten...

Zachtjes sloop-ie over de traptreden; angstig gleden zijn handen over de leuning.

En met pijnlijk gesloten oogen - dat bràndend

[pagina 11]
[p. 11]

licht! - luisterde-die gekromd over de leuning naar de stemmen àchter de deur.

Henk sprak:

‘... Dan zullen wij den professor laten komen’...

Stilte van onderdrukt gesnik.

‘Ja, dat zullen we zeker,’ herhaalde-die.

‘'t Is tòch niet noodig!’ snikte Gree zachtjes.

‘Noodig! Noodig!’, klonk de driftige stem.

‘Ach, ach, wie zal t'm dùrven zeggen,’ huilde moeder ineens hardop.

‘Stil toch moeder! Wil je hebben dat-ie 't hoort!’...

Weer wreedde een stilte, waarin scherp de klok tikte.

Aan de leuning hield-ie zich vast, hard-hijgend, nog niet heélemaal begrijpend, bang dat ze z'n ademen zouen hooren.

Het zonlicht rondde een kring op de plek waar-ie stond, dee de koperen roeden vlammen met okerstralen.

Z'n voorhoofd werd kil van angstzweet, z'n handen hielden klam en versteven de trapleuning.

Klonken opnieuw de stemmen, zacht maar duidelijk...

‘Nou - móédertje!’...

‘'n Jongen van vier-en-twintig... De stakker... O, dat ik dat thuis krijg op me ouwen dag’...

‘Nou - nou - nou!’...

‘In elk geval moèt de professor kommen’...

‘En je heb gehoord - wat-ie zei - òngeneeslijk - O! O!’...

‘'n Dokter kan zich vergissen’...

‘Hij vergist zich niet - dat weet je wel.’

‘Mijn àrme jongen’...

Weer de stilte van snikken.

Maar nu star, de oogen wijd-open, vreemdlijkwakker, raàk kijkend naar de plek waar de ruit

[pagina 12]
[p. 12]

boven de deur moest zijn, waar de warme zon rijklijk scheen - waar alleen een doffe troebele scheemring iets vaagde van licht, stond hij zonder verdre luistring. 't Dee al geen pijn meer als-ie wijd z'n oogleden sparde - 't stak niet - 't brandde niet - enkel troeble benauwde schéémring.

Toen wreef-ie de hand langs z'n slapen, langs z'n voorhoofd, tastte de trap op - hield nog èven stil, hoorde Gree's huilende stem...

‘...Wiè zal 'm voorbereiden?... Wie?’...

Machinaal vonden z'n voeten de uitgeslipte pantoffels machinaal deed-ie de deur dicht, zóó zacht, dat 't geen geluid gaf - machinaal zakte-die in z'n stoel, starend in de kamer die nàcht was.

 

Eerst na 'n half uur kwamen ze boven - lief, vrindlijk - zeien niks.

Gree had druiven gekocht. Die most-ie oppeuzelen om den tijd te verdrijven.

Henk las voor uit de krant, àchter de raamgordijnen - 't heele hoofdartikel - de politiek - de gemengde berichten.

Moeder bleef benee. Die dorst niet.

's Avonds zaten ze 'n hééle poos bij 'm, praatten over alles, zeien niks - niks.

Den volgenden morgen begon 't lángzaam-an.

Geduldig zat-ie in z'n stoel, glimlachte in de donkere kamer.

Hij was er voor 'n déel over heen.

De nacht met 't bidden, 't bidden onder de rustige dónkere dekens tróóstte zoo.

Henk, bij 't raam, wóú 't zeggen nou, vriendelijk zeggen. Dat hoorde je an z'n aarzelende stem.

‘Zeg - Jaap...’

‘Ja?’...

‘'t Kan nòg wel 'n poos duren, hè?’...

[pagina 13]
[p. 13]

‘Ja - ja - Nou: èn?’

‘En? En? - Niks èn! 'k Zei alleen dat 't nog 'n poos duren kan’...

‘Maar je wou nòg wat zeggen’...

‘Ik? - Née’...

‘Je wou wèl nòg wat zeggen’...

‘Welnee, jongen!’

‘O - dat dàcht 'k zoo - dat dácht 'k an de klank van je stem’...

‘Nee hoor, heelemaal niet - 'k zou niet weten wàt’...

Mal. Waarom dorst-ie niet? De donkre kamer scheen ze bang te maken. Mal. Hij zat 'r zoo kalm.

's Middags draaide Gree lang, èrg lang.

‘Doen je oogen nog wel is pijn, Jaapie?’

‘Pijn - nee.’

‘Da's al de achtste week, hè?’...

‘Ja, de tijd schiet aardig op’...

‘Lekker ruiken de bloemen, hè?’

‘Jammer om ze in 't dónker te zetten.’

‘Ze blijven juist in donker goed.’

‘Ja - da's vreemd. - Ik zal wel haast zoo geel worden als - 't binnenste van sla - hahaha!’

‘Hè - je moet niet zoo lachen.’

‘Niet zoo lachen?’

‘'t Klinkt akelig in 't donker. - En dan’...

‘En dan?’

‘En dan - ja - en dan’ - ze aarzelde beverig; ‘en dan - nee - zoo maar’...

Hij hoorde haar scharrelen bij de bloemvaas - èn bordjes verzetten èn de fleschjes-met-de-penseeltjes verzetten - èn 't doosje met poeders verzetten. D'r lieve zwijgende stem leek boven de voorwerpgeluidjes uit te gaan - de heele stilte in de donkre kamer klonk als het teer stappen van vrindlijke, troostende gedachtetjes die mekaar ontweken en weer vonden

[pagina 14]
[p. 14]

en weer zochten, wonderlijk geruischloos als vlinders.

Toen ging ze heen met een paar dingen in de handen die ze niet noodig had, niet mee had willen nemen.

Moeder was de derde.

Die kwam naast 'm zitten met 'r ouwe vertrouwlijk gezicht, 'r mond die in rimpels stond, 'r haar dat zilverwit was - als vroeger.

Ze vroeg alleen: ‘Jaap zit je goed?’

En nam zijn handen die nou eindelijk trilden in háár handen.

En zoende hem op z'n wangen, dicht bij z'n oogen.

En zei geen woord.

En huilde niet.

Maar toen-ie nou zelf eindloos te snikken begon, sprak ze zacht:

‘Niet huilen, jongen. Da's slécht voor je oogen. Toe Jaap’...

En in de donkre kamer bleef ze naast 'm zitten - tot-ie biechtte van de trap.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken