Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Schetsen. Deel 7 (onder ps. Samuel Falkland) (1912)

Informatie terzijde

Titelpagina van Schetsen. Deel 7 (onder ps. Samuel Falkland)
Afbeelding van Schetsen. Deel 7 (onder ps. Samuel Falkland)Toon afbeelding van titelpagina van Schetsen. Deel 7 (onder ps. Samuel Falkland)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.85 MB)

Scans (14.96 MB)

ebook (3.04 MB)

XML (0.33 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

schetsen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Schetsen. Deel 7 (onder ps. Samuel Falkland)

(1912)–Herman Heijermans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 104]
[p. 104]

Keerzij.

Na een langen, grauwen, ook kouwen winter was de zomer gekomen.

De lieden-van-de-stad zochten het strand op en de helderste hunner begaven zich daaglijks te water.

Het werd een regelmatig, lustig gerij van badkoetsjes, kleine en groote, een plonzend paardengestap, een uitbundig plassen, stoeien, gillen, vallen en kruipen.

Dit is bekend, meer verteld, hoogstens noodig tot inleiding en explicatie.

 

Den eersten dag, na dien langen, grauwen, kouwen winter, terwijl een aantal badgasten trapte en snoof en dikke brandingsgolven hun vet-rugjes bepoeierden, school een deel van het wriemelend bezield gedierte waarvan de wateren wemelen in een nabij-je diepte tezaam.

Er waren garnalen, krabben, kwallen, pietermannen, schelpdieren, tongetjes, scholletjes, zelfs een verdoolde haring en vele andere soorten.

De oogen, half geel, half groen, half-angstiglichtend, staarden in één richting, in de richting van hèt benauwend verschijnsel.

‘Och, och’, zei een kwal: het is er wéér, het

[pagina 105]
[p. 105]

onbegrijpelijke, het òn-definieerbare. Vermeende ik toch dat het voor góed verdwenen was’....

‘Neen,’ fluisterde een garnaal: ‘Je ziet 't duidelijk. Dezelfde ràre zuilen van geel vel en haartjes, ik tel er wel twintig. Ze bewegen en doen geen kwaad. Ze hebben geen bek en geen kiewen, geen vinnen en geen staart’....

‘En altijd in dèzèlfde maanden van 't jaar, niet vroeger en niet later,’ repliceerde een oude garnaal nerveus z'n snorharen beplukkend.

Er kwam eene vreesachtige, beschouwende zwijgenis.

De zon scheen over het water, drong in zachte diffusie tot op den bodem van zand.

Alom waasde het groenig.

Infusorie-vlokjes zwermden en zweefden, de groene strakheid doortroeblend.

Er waaierden zeewieren als dertele grijparmpjes en zeegras spoot met spichtig gebaar.

Er leien schelpjes te glimmen met parelmoeren lach en zwarte hoornkrinkels grimden als krassende kraaien naast gladde, zonlicht-knikklende kalksprieten.

Een jonge kwal, in 'r nieuw indigo-jekje, dreef als 'n stengellooze tulp en de draden van haar glazig gewaad slierden als weeldrige franje.

Een krab liep als een spin zoo parmant en zoo nijdig, schuddend 't licht van 'r schild en woelde dat 't zand goudrig fontijnde om 't roze-gedraaf van 'r pooten.

En vèrder, waar je maar keek, donkergroende 't wier, blankten, blauwden, lief-geelden schulpjes, wiegelden horens, maar àlles in hetzelfde wijde, teergroene waas, in de oneindige vervloeiingen van goudgeel, vlammend-groen, wolkenblauw, opalen glans.

Elk leven werd tot vaag, kil-groenig beweeg.

[pagina 106]
[p. 106]

Maar in het gespeel der zon kregen de schubben staalsprankels, de vinnen zilvervouwen, de staarten goud-stuivingen, de oogen rood-broeiingen van robijnen en paarse flonkeringen als van dauwdruppels in éérste-uchtend-licht.

Gleed onderlangs, heuvelend, dalend, smijdig van golven gebuig, als een weide zoo tonig, als een grasland met voren en kluiten - de bodem van korrelig zand, grauw zand en vaal zand, zand dat alweer in het plassen der groen-verwordene zon vonkte en vlamde als daglicht-inslurpend koper.

Vandaar dat - om den overgang plàt te forceeren - zéér inderdaad de reëele geenszins wazige nòch mystieke bloote beenen, kuiten en teenen der golfjes wachtende badgasten, in die atmosfeer van wazige, smachtend-groene waterveschijningen, aller-afstootendst en massief contrasteerden.

 

De meeting der garnalen, kwallen, krabben, pietermannen, schelpdieren en-zoo-voort, voornoemd, bestaarde na de láatste opmerking des bejaarden garnaals het lijk-groen gepuil der dijen, heupen en kuiten.

‘Zij zijn dit maal zéer behaard,’ bemerkte een poontje, het onnatuurlijk geval wetenschaplijkbepeinzend: ‘Zelden zag ik zulke mal-gevormde slurven, ofschoon ook dié malheid een oorzaak moet hebben. Hoe behooren wij het verschijnsel te classificeeren? Gansch van onderen zie ik een lap met telkens vijf stompjes, welke uiterste einden in althans eenigszins normale schulpen liggen. Apriori is vast te stellen en ik blijf bij mijne reeds vroeger geuite theorie dat deze leelijk-gele zuilen tot het land behooren, waarop wij ons wijselijk niet begeven, omdat land zònder water-beschutting voor òns alleen een voorwerp van uitermate voorzichtige stùdie mag

[pagina 107]
[p. 107]

zijn. Maar zoo die theorie als basis voor verdere argumenteering kan en moet dienen - zoo blijft er aan de andere zij de moeilijk oplosbare vraag hóé die leelijk-gele zuilen het zònder ademhalingsorganen uithouden’....

‘Juist,’ zeide een kwal met grijze slijmraden aan de slapen: ‘sléchts in Aqua wààrheid .... En 'n waarheid als 'n koe is de stelling dat wat beweegt en zelfs zóó ongracieus trapt als dit zonderling sòort leven èrgens kieuwen móét hebben - tenzij we het verschijnsel als een gezichtsbedrog accepteeren’....

Die verregaande stomheid prikkelde 'n horentoren.

Met 'n vaart stoof-ie uit z'n schulp en levendig bewerend, als een prof die 'n blunder herstelt, ging-ie te keer tegen het stupiede vermoeden der kwal:

‘.... Gezichtsbedrog!’, kreet-ie: ‘nee, om den drommel niet. Van dichtbij heb ik met 'n scharretje en met 'n zeemuis de zaak bestudeerd. Er is geen sprake van fictie. Ze trappen en maken 'n herrie dat je wèl doet uit de omgeving te blijven. Met dat al zijn ze geen visch, nog ander welgeschapen water-wezen. Indien je de natuur niet in alle opzichten respecteerde, zou je geneigd zijn om deze abnormaliteit te lachen. 't Is 'n leelijke vertooning, 'n zeer absolute ontsiering dezer domeinen. Kijk me bijvoorbeeld zoo'n paar spillen eens aan! Knokkels en latten! Voorwaar een wonder hoe ze hier komen. Langs volkomen logischen weg zijn we geraakt tot het begrip der substantie die een verschijnsel in het algemeen onderlegt. Uit het bestaan der abstracte substantie heb ik gepoogd het bestaan van verschillende concrete verschijnselen af te leiden. Maar eene substantie is geen waarneembare realiteit’....

‘Dieu et mon droit!’, geeuwde een kokkelekaan, de schoone rede onderbrekend: ‘welk een philoso-

[pagina 108]
[p. 108]

phische verwarring. Laten we toch vóor alles de feiten rangschikken. Eén feit is mij meer waard dan honderd beschouwingen. Welnu, ik veroorloofde mij eenige statistieke gegevens te verzamelen’.

‘Laat hooren!’ schreeuwde een snobistische mossel.

En een nieuwsgierig gedrang van spieringen, blieken, zeemuizen, scharretjes, wijtings, zeekatten, poontjes, garnalen en meedere kokkelekanen kwam om den spreker, die een reeks beschreven zeewierbladen voor zich spreidde.

‘Vrienden en vorschers,’ sprak de geleerde kokkelekaan, na een weinig geschraapt en een teugje gedronken te hebben: ‘gedurende vele jaren observeerde ik dat het verschijnsel op z'n vroegst in Juni, met het wàrme weder begint. 's Morgens is het sporadisch. Tegen elf uur en tegen vier nemen we vermeerdering waar. 'sAvonds zag ik het nooit, evenmin bij regen of storm. Een feit van beteekenis evenwel constateerden we op Woensdag, Zaterdag, doch vooral op Zondag. Speciaal op die dagen was het getal verontrustend en ziedaar mijn éérst op feiten en cijfers gebasseerd axioma: Op Woensdag, Zaterdag en Zondag komen de gele zuilen en gele lapjes bepaald zwart te water om na eenigen tijd van kleur te veranderen. Dit gaat gepaard met eene positieve slijkerige afscheiding dewelke ik chemisch onderzocht en waarin ik organische bestanddeelen ontdekte.’

Levendig vin-geklap en hoera-geslobber stoorde den spreker een oogenblik.

Geflatteerd vervolgde hij: ‘jà, geachte vrienden en vorschers: deze waarneming was zóo opvallend, dat ik nauwlijks het zonnespectrum ter nadere bevestiging noodig had. De spectraal-analyse stelde

[pagina 109]
[p. 109]

mij echter geheel in het gelijk. Is mijn hypothese dus gewaagd dat het Woensdag-Zaterdag-Zondag verschijnsel eene organische stofverplaatsing en intieme stof-afscheiding ten gevolge heeft? Neen, niet waar? Ik mag u echter niet verhelen dat mijne consciencieuse aanteekeningen bepaaldelijk vermelden dat op tien ten honderd de gele zuilen en gele lapjes hun zwarte kleur behouden, omdat dit zwart met de zich in onze domeinen bewegende deelen vergroeid is (applaus). Ik veroorloofde mij het verschijnsel primo als warmweder-verschijnsel te expliceeren; secundo te determineeren, dat er drie variaties bestaan:

ade zuiver gele;
bde zwàrte die geèl worden;
cde zwàrte die zwart blijven;

; tertio te presumeeren dat alle variaties ongevaarlijk zijn, daar 'n stekende pieterman voldoende is om 'n héel stel op de vlucht te jagen. Overigens ben ik het met den horentoren eens dat het verschijnsel onaesthetisch en hinderlijk is. Soms heeft de zuil een vrij aangename lijn, doorgaands is zij gespekt als een bruinvisch of mager en hoekig als een graat. Beslist vàststaat dat Spencer deze materie onder de bewegelijke zou rangschikken en er voorloopig van eenigerlei bezieling in de lijn van Haeckel geen sprake mag wezen. Twééde axioma: Dit warm weder-verschijnsel is leelijk, schijnbaar ondoelmatig, vreesachtig en behoort tot de bewegelijke materie. (Applaus.)

Tot deze gegevens, geachte vrienden en vorschers, meen ik mij voorloopig te kunnen bepalen. Laten wij bij al onze onderzoekingen nimmer vergeten al is Dubois-Raymond zachtjes aan 't verouderen, desniettemin, zoo we geen zèven grenzen accepteeren, er toch déúgdelijk grenzen zijn die aan het Weten

[pagina 110]
[p. 110]

der visschen en aan het Weten der water-wezens zijn gesteld.’

De kokkelekaan zweeg en nòg was het vin-gekwak en hoera-gehap niet bedaard of een paniek onstond.

Rechtaan naar het centrum der meeting bewoog het onderstel van een badgast.

Reeds stoven de spieringen, melokschen en garnalen, toen een kordate pieterman bijna verheugd uitriep:

‘.... Ziet eens toe - dit is alweder eene uitzonderings-verschijning. Zoudt ge er niet op zweren dat zich op het kleinste lid (van de vijf leden) der op eene schol gelijkende extremiteit, een parasitisch gewas bevindt dat veel van een schub weg heeft?’

‘Neen,’ zeide het poontje: ‘het is een hoorn-aanhangsel.’

‘Een hoorn-aanhangsel?’ vroeg een schar: ‘met uw verlof: ik laat mij bàkken als dit geen schulp in status nascendi is. Er zijn zelfs verschillende lagen zichtbaar’....

De zeer onderlegde en philosophische horentoren, lid van diverse diepzee-maatschappijen, voorzitter der vereeniging tot bevordering van malthusiaansche kuitformeering, bekeek met aandacht den knobbel op 's badgast's kleinen teen:

‘.... Ongetwijfeld hebben wij hier een specimen,’ sprak hij: ‘van een orgaan, dat automatisch zijn rol vervult en mogelijk door zijn dik-schubachtig, derhalve doelmatig karakter, zijn oorsprong uit een vroegere primitieve wilshandeling verraadt’....

‘En toch blijven wij tàsten,’ zuchtte het poontje.

‘Zeer juist,’ zei de kwal: ‘alleen wordt de hypothese versterkt dat er nog andere werelden buiten de onze zijn, ofschoon Water vóor alles noodig lijkt’....

‘Zout water,’ zeide de kokkelekaan: ‘aqua

[pagina 111]
[p. 111]

pura of aqua distillata is je reinste vergift’....

En terwijl de ruige botjes der baders omspoeld werden, gingen de zee-dieren voort het geval te bestudeeren, het vooralsnog beangstigend geval der beenen, kuiten en eksteroogen in 't groene, lichtende waterland.

De dorpen en steden van minder ontwikkelde schelpdieren deden de luiken voor, de deur op 't nachtslot.

Eerst tegen den avond hield het mysterieus verschijnsel voor dien dag op.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken