Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Schetsen. Deel 8 (onder ps. Samuel Falkland) (1912)

Informatie terzijde

Titelpagina van Schetsen. Deel 8 (onder ps. Samuel Falkland)
Afbeelding van Schetsen. Deel 8 (onder ps. Samuel Falkland)Toon afbeelding van titelpagina van Schetsen. Deel 8 (onder ps. Samuel Falkland)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.87 MB)

Scans (15.27 MB)

ebook (3.04 MB)

XML (0.33 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

schetsen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Schetsen. Deel 8 (onder ps. Samuel Falkland)

(1912)–Herman Heijermans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 182]
[p. 182]

Vet sauszeil.

‘God zij geprezen,’ zei moe voor het raam.

'r Oogen waren niet van de klok geweest. Van hálf vier af, had ze angstig de minuten geteld, de minuten, de lange onduldbare minuten.

Maar nu stond de kar voor de deur en onder de groene deken wist ze het verwachte, het bégéerde....

Pa was in z'n hemdsmouwen omlaag geloopen. 'n Kruier kostte centen. Dát kon-ie zelf opknappen.

‘Nou, da's héérlijk, moe,’ zei Sophie, 'r neus tegen de ruit plettend: ‘da's gewoon bòffen - 'k dacht al z'n leven dat ze te laat zouen komen....’

Ze had 'n kleur van opwinding, 'n purperen kleur die van 'r wangen naar 'r vuurroode oorlellen lei, 'n kleur die 'r lief, pittig gezichtje werklijk prachtig-van-jeugd boven 'r wit blousje opfleurde.

‘Ja, gesteld eens,’ zei moe nog, ijverig de stoelen terugzettend om ruimte te maken: ‘gesteld eens dat-ze niet op tijd waren geweest en dat ze gescheld hadden terwijl hij d'r was - help is mee!’

Samen schoven ze de tafel op zij, want daár most de kast komen en daár 't buffet en daár de twee fauteuils, ongerekend 't Axminster tapijt met z'n gefonkel van felle chrysantemums.

Pa sjouwde op de trap.

[pagina 183]
[p. 183]

‘Afhouen, meneer,’ zei de knecht. En in 't schemertrapdonker klonk 't gestommel van 't zware ding dat langs de kalkmuren schoof.

Moe en Sophie kwamen er nieuwsgierig bij en niet zoo gauw hoorden Wim en Zus dat er gesjouwd werd of ze lieten 't blokspel, waarmee ze in de achterkamer zoet gehouen werden in den steek en koekeloerden mée over de trapleuning.

De kast zat dwars, stompte tegen 'n traptree.

‘Wel vervloekt!,’ driftigde pa: ‘net as 'k gedacht heb - hij gaat de trap niet op!’

‘Meèr zakken,’ zei de knecht: ‘je mot geduld hebben, meneer - met drift krijg je 't niet gedaan....’

Moe knipte angstig de oogen. Pa was den héélen dag zenuwachtig geweest. Ze wist hoe weinig 'r toe noodig was om 'm hèlsch te maken. Om 'n kleinigheid kon-ie opspelen. 's Middags an tafel smeet-ie bij de geringste tegenspraak borden stuk - hij was eenmaal zoo - 'r viel niks an te veranderen - en nou de lámme kast die niet wóú, die tegen den muur òpwrong, terwijl je allemaal op heete kolen zat om bijtijds den boel binnen te hebben.

Pa liet 'm zachtjes zakken en opnieuw zette de knecht aan. Nee. Je kreeg 't nièt gedaan.

‘Dan zal die door 't raam motte en 'k heb geen hijschblok bij me,’ zei de knecht.

‘Da's vèrvloèkt!,’ snauwde pa nog eens. 't Zweet perrelde op z'n voorhoofd en z'n duim die-die geklemd had, en rood zag van ontvelling, sták gemeen.

‘As je 'm omdraait, pa,’ waagde Sophie te adviseeren: ‘dan stoot de richel zoo niet....’

‘Niémand vraagt je raad,’ zei pa vlammend en desperaat z'n duim bezuigend, bang voor bloedvergiftiging, begon-ie uit te varen:

‘.... En wáárom heb je geen hijschblok bij je?

[pagina 184]
[p. 184]

Wie heit jou gezegd dat-ie de trap zou opgaan? Laat maar weer zakken. Ja, laat maar weer zákken!’

Goedig dompte de kast en de wanhoop des tegenspoeds dee ze benauwd kijken.

‘Al wás 'r 'n hijschblok geweest,’ klaagde moe: ‘dan hadden we tòch 'n herrie van de andere wereld gehad met 't raam en de gordijnen....’

‘In ellek geval kenne we 't is àndersom probeere,’ zei de knecht, z'n snuit met 'n rooden zakdoek wrijvend: ‘de moeite is niet zoo groot.’

‘Pa, u laat uw zakdoek vallen,’ riep Zus gedienstig.

‘Ruk uit! Blijf in de achterkamer!’ gebood pa overspannen.

De kast draaide. Met de pooten omhoog stak-ie nog eens in 't traphol. Van de muren sneeuwde de kalk, en trapsplinters piekten kwaadaardig.

‘Hup! Afhouen!’ -, schreeuwde de knecht.

‘Hij dóét 't!’ zei moe verlegen.

‘Gelukkig!’ zuchtte Sophie, zelf 'r handen an de pooten slaand.

Met z'n vieren droegen ze 'm naar den hoek. Pa zoog op z'n ontvelden duim, moe en Sophie liepen achteruit om te zien hóé die 't déé.

‘Beeldig, pa,’ zei Sophie, nerveus-blij.

‘O, o, wat vùlt-ie de kamer,’ glansde moe.

Toen kwam 't Axminster-tapijt dat door moe, Wim en Zus werd uitgerold en gladgestampt - toen de fauteuils - toen 't buffet en nog terwijl de knecht met 'n doek de meubelen bewreef, uitten ze d'r bewondering.

‘Scháttig,’ zeì Sophie: ‘je herkent de kamer haast niet’...

‘Ja, 't is wel nètjes - je zou haast zeggen tè netjes,’ meende moe, verliefd de nieuwe meublen bekijkend en pluisjes plukkend van 't tapijt,

Pa grabbelde in z'n beurs voor 'n fooi....

[pagina 185]
[p. 185]

't Was meèr dan 'n simpele gebeurtenis, meèr dan 'n kast èn 'n buffet èn 'n tapijt èn fauteuils. 't Eerste bedrijf van 'n blijspel kòn niet lustiger werken. 's Avonds, tièn uur, was pa thuisgekomen met de verheugenis, met 't onverwachte, met 't schokkend nieuws uit de wolken: Meneer Hasselaar, de reiziger van Haak & Co. uit Helmond, had zich gedeclareerd. ‘Meneer Berkel, had-ie gezegd: ‘heeft u iets tegen 'n verkeering van mij met uw dochter Sophie?....’ ‘Kent u mijn dochter dan?’, had pa gevraagd - precies zóó had-ie 't moe en Sophie oververteld - ‘'k Heb uw dochter maar 'n páár maal ontmoet,’ had Hasselaar van de firma Haak & Co. uit Helmond geantwoord: ‘eéns op 'n balmasqué en eens toen ze met u wandelde - heeft u er bezwaar tegen dat 'k morgen bij u op bezoek kom?’ - ‘Als mijn dóchter 'r niets tegen heeft, heb ìk 'r ook niets tegen,’ had pa weer gezegd. Toen-ie dat àllemaal vertelde, bij de avondboterham, had moe Sophie gezoend, gezoend met tranen in 'r oogen - want liève God, 't was 'n uitkomst, 't was haast òngelooflijk dat zóó'n man met zóó'n nette betrekking om háár dochter die geen cent meebracht, kwam! - had Sophie pa op z'n stoppelwangen gezoend, was pa van louter vaderlijke overstelptheid 'n kwartier niet kregelig, nièt opvliegend geweest. Na de boterham was 't éven mis geworden. Want moe had ná 'r tranen, 'n meubeltjes-snaar angeroerd, die ze deksels goed begrepen en voelden, 'n snaar die pa natuurlijk obstinaat maakte en ontstemde.

‘Piet,’ betoogde moe: ‘je heb 'm wel gezegd om vijf uur hier te kommen en 'k vind 't best dat-ie dan voor de gezelligheid blijft éten en 't éérste avondje bij Sophie doorbrengt - maar kan je 'n man die zooals je zelf zegt 'n dikke drie duizend gulden verdient hier ontvangen?’

[pagina 186]
[p. 186]

‘Wat klets je!’, stoof pa op.

‘.... 't Zeil is zoo versleten, Piet - en de kamer ziet 'r zoo sjofel uit, Piet.... zou je niet denken, Piet, dat....’

‘Ik denk niks!’, zei pa korzelig: ‘hij komt om Sophie, niet om òns’....

‘Dat wéten we wel, pa,’ zei Sophie glimlachend: ‘maar moe het niet héélemaal ongelijk’ ....

Pa keek grimmig de kamer rond. Jaren én jaren gejaagd cijfer-gepeuter op 'n kantoor met weinig verdienste, veel schulden, veel kinderen - vijf waren 'r langzaam dood gegaan, maar dóódgaan kostte óók veel, al wás je in 'n bus - hadden z'n gestel ondermijnd. 'n Tegenslagje van 'n eindelijk gepotten spaarduit die door z'n vrouw's broer afhandig gemaakt werd - dee de deur dicht, bracht 'm zoo overstuur dat-ie geen maand kon werken. Nou gaf Hasselaar's aanzoek de éérste vreugde, zette moe 'r den domper op door op 't versleten zeil en de andere kamerschunnigheidjes te wijzen, waaran zij gewend waren, maar die 'n vreemde moest opletten. Met opvlammende driftigheidjes begon-ie in 't late avonduur met moe en Sophie te redeneeren, geprikkeld tegenstribbelend. Maar al smeet-ie ook ouwergewoonte 'n bord stuk, wat moe zonder verzet liet passeeren - niks bedaarde 'm zoo als 't gezicht van scherven - an 't end gaf-ie toe. Ze zouen naar 'n magazijn op afbetaling gaan, waar ze al meer van gehad hadden en zuinigjes inkoopen. Als dan Hasselaar van Haak & Co. uit Helmond om vijf uur kwam, zoudie in de voorkamer ten minste geen armoedszoodje vinden. Dan zou moe verder wat lepels en vorken en vooral wat nieuwe messen inslaan - contant - de òùwe messen hadden heften die je an iemand met dikke drie duizend gulden niet kon presenteeren

[pagina 187]
[p. 187]

- en bij den slager zou ze 'n malsch stukkie lenden koopen, lenden met jonge worteltjes en aardappelen en alebessen met 'n veertig-cents-meloentje na. As pa dan van Ferwerda 'n paar héél goedkoope flesschen rooien wijn meebracht - en pa nou is niet op elken slakkestaart zout wou leggen - dan kon 't 'n snoezig daggie worden, zei Sophie, en ás ze getrouwd was, dan kon ze moe licht is wat toestoppen om de kast en 't buffet en 't Axminster tapijt en de twee fauteuils gáuwer af te betalen. Toen zoende moe Sophie nog is en zoende Sophie pa en bleven ze in verteederde nachtstemming veel lánger dan gewoonlijk op.

 

‘Ziezoo,’ zei moe, die 't kalkwit van de trap geveegd had: ‘nòu mag-die komme.’

‘Asjeblief!,’ zei Sophie en 'r oogen stonden gróot van kamergenoegen. Kéúrig als 't boeltje was! Niemand van de kennissen kon 'r an ruiken. Voorzichtig tipte ze over 't hel-kleurig Axminster, stapte 'ns naar 't raam en 'ns naar de deur, blij de nieuwigheid van álle kanten bekijkend.

Pa had de deur van de achterkamer opengezet. 't Leek wel 'n suite. En 't prettig gezicht op de frisch gedekte tafel met twéé flesschen wijn, 'n flesschie stout, 'n schaal met den meloen en de aalbessen. En de nieuwe tien-cents messen van Herder met 'n hartje. En de ongewone geur van 'n kalfsborst omdat de slager geen lenden meer had. En 't ruikertje veldbloemen op tafel en Wim en Zus die 'r zoo lekker uitzagen in d'r zondagsche kleeren en die vanmorgen met al de drukte tòch nog in de waschkuip geweest waren, want helder van boven en vies van onderen wás geen feest, zei moeder.

Pa zat nu in den stoel voor 't raam z'n nagels uit te halen. Moe die 't zonde vond voor 't prachtig

[pagina 188]
[p. 188]

Axminster met de bloeiende chrysantemums, had 'm 'n ouwe krant gegeven. Want stukkies nagels op 't tapijt zou godsjammer zijn en als meneer Hasselaar 't zàg most-ie ook wel rare dingen van 'r properheid denken. Pa haalde z'n nagels uit, keek gejaagd de straat af. 't Was nou héúsch vijf uur, geen seconde vroeger. En de afspraak was geweest vijf prèciès.

‘Heb je 'm wel goed 't huisnummer opgegeven?,’ vroeg moe, die van 'r fauteuil - je zakte 'r in weg van lekkerheid! - naar de kalfsborst dribbelde, de kalfsborst die met lepeltjes saus begoten most worden, wou-die niet dróóg-an-de-randen op tafel kommen.

Pa gemelijkte z'n schouders. Wat vrouwen 'n nonsens konden vragen!

Sophie die nog eens voor den spiegel van 't buffet 'n heete breinaald door 'r haarponey gehaald had, werd nou oók wat nerveus, ging van den eenen stoel op den andren zitten, strikte Zus d'r lintje eens over, verzette de twee flesschen wijn, speelde met de gordijnballetjes.

De klok tikte. Moe goot lepeltjes saus. De klok tikte.

Toen eindelijk werd er gebeld, vloog moe de trap af.

De traptreden joelden 'r vroolijk achterna. Maar toen ze terug liep, leken ze zeurig te drenzen. Hasselaar van Haak & Co. uit Helmond was 't niét. Wel 'n briefje privé voor pa.

Voor 't raam scheurde-die de envelop, lás en z'n vuist balde om 't angstig papier.

‘Is 't van?’ .... vroeg-aarzelde moe.

Pa keek woest de straat in alsof-ie 'n paar oogen zag waartusschen z'n vuist zou béúken.

‘Hij - hij ziet 'r van af - de plóért,’ zei-die heesch.

[pagina 189]
[p. 189]

Ze aten dien middag met 't gezicht op de kast, 't buffet, 't Axminster, de fauteuils, doch vóór 't einde had pa in 'n woede-aanval de sauskom van tafel gesmeten, zaten moe en Sophie in de vóórkamer te huilen. De eenigen die 'r niks van voelden waren Wim en Zus.

Die speelden in d'r eentje glijbaantje op 't vette sauszeil tot ze naar bed werden gejaagd.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken