Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De glazen bal en de blonde krulletjes (1920)

Informatie terzijde

Titelpagina van De glazen bal en de blonde krulletjes
Afbeelding van De glazen bal en de blonde krulletjesToon afbeelding van titelpagina van De glazen bal en de blonde krulletjes

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.99 MB)

Scans (3.18 MB)

ebook (3.60 MB)

XML (0.07 MB)

tekstbestand






Illustrator

Tjeerd Bottema



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De glazen bal en de blonde krulletjes

(1920)–Ida Heijermans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 58]
[p. 58]

VI.
De geschiedenis der kleine wezentjes.

Het spreekt vanzelf, dat de groote geleerde, uit wiens leven iets verhaald is in de vorige bladzijden, vrienden had, even geleerd en beroemd als hijzelf. Tot hen behoorde degeen, die Rolf het pak chocolade gegeven had. Hij was even knap als Rolf's vader, maar studeerde op ander gebied. Ook hij dwaalde dikwijls in het wijde heelal, in de streken der machtige zonnen, maar voor hem was toch het allerschoonste de wereld van het kleine. In zijn studeerkamer stonden er de grootste en de prachtigste microscopen, die er slechts te krijgen waren en daarmee bekeek hij het nietigste stofje, het allerkleinste plantje.

Wat heel gewoon was en niets bizonders voor iemand, die nooit verder keek dan zijn neus lang was, werd voor

[pagina 59]
[p. 59]


illustratie

[pagina 60]
[p. 60]

hem een wonder, als hij het bezag door zijn vergrootglazen.

Soms wist hij niet wat mooier was: de wereld van de groote zonnen, waarin hij zoo dikwijls keek met zijn vriend, den grooten geleerde, of die van het kleine, het nietige, waarin hij de fijnste wegen en lanen wist te vinden.

Dien morgen, volgende op den nacht, dat de groote geleerde wist goed werk verricht te hebben, was de onderzoeker heel boos geweest, want een Lieve-Heers-beestje was zijn kamer binnen gekomen, en zijn dochtertje had bij ongeluk haar stevig pootje op het diertje gezet en het gedood.

‘Dom kind,’ zeide hij boos, ‘zie toch waar je loopt.’

Zoo boos en zoo driftig had hij gesproken, dat zijn Anneke, van wie hij toch zóóveel hield, een pruillipje had gezet en was gaan schreien en de liefste woordjes van haar vader hadden haar niet kunnen troosten.

[pagina 61]
[p. 61]

Knorrig zat nu de onderzoeker voor zijn schrijftafel, maar het werk lukte niet.

Het was kinderachtig voor zoo'n grooten man, maar hij moest telkens denken aan het mooie vertrapte diertje en aan de tranen van zijn dochtertje. Maar al het kleine en al het nietige was ook zoo wonderlijk groot voor den man, die door zijn prachtige microscopen en zijn eigen oogen werelden zag en vond in het allerkleinste en het meest verachte.

Toen kwam zijn vrouw hem zeggen, dat zijn vriend, de groote geleerde, hem verlangde te spreken en nu was plotseling alle boosheid weg uit den onderzoeker, want hij wist, dat die vriend hem alleen maar opzoeken kwam, wanneer hij iets te vertellen had, iets ontdekt van bizondere beteekenis.

En daar zaten nu tegenover elkander de onderzoeker, die verdrietig was geweest, omdat een Lieve-Heers-beestje vertrapt

[pagina 62]
[p. 62]

en zijn dochtertje onbillijk beknord was, en de groote geleerde, die pas ontdekkingen had gedaan in de wereld van het kleine en daardoor al het onmetelijke groote beter begreep dan hij het ooit deed.

‘Ik wou je voorlezen wat ik vannacht schreef,’ zei de geleerde en zijn oogen glansden, zooals zij het vroeger niet konden.

En de onderzoeker luisterde. In de kamer was er niets dan de lezende stem van den grooten geleerde en geen geluid drong er binnen dan wat gezoem van insecten en gesjilp van vogels in den tuin van den onderzoeker. Zoo aandachtig luisterde de een en las de ander, dat de vrouw van den onderzoeker, die koffie wilde brengen, maar even onhoorbaar wegging als zij gekomen was, daar zij niet storen wilde.

‘Prachtig,’ zei de onderzoeker, toen de geleerde klaar was.

[pagina 63]
[p. 63]

En hij peinsde nog over het gehoorde, toen zijn vriend reeds weg was.

‘Hoe schoon, hoe schoon,’ mijmerde hij en hij greep zijn scherpsten microscoop en zoo vol bewondering was hij over wat hij gehoord had, dat hij met grooter aandacht dan ooit dwaalde in het land van het allerkleinste, het allernietigste en daar zulke schoone dingen zag, dat hij werkte den geheelen dag en vergat naar een notaris te gaan, die hem heel veel geld had te betalen uit de erfenis van een onbekenden, ouden oom. Hoe zou hij er ook aan hebben kunnen denken, nu hij eerst gekeken had met zijn vriend in het heelal van de zonnen en daardoor in zijn trouwen microscoop nog meer schoons zag dan vroeger in de wereld der stofjes!

Wonderlijke dingen zag en vond hij om er veel menschen van te verhalen.

Dat deed hij reeds enkele dagen later.

[pagina 64]
[p. 64]

In een groote zaal waren veel menschen bij elkaar, die hem hadden gevraagd wat te vertellen van al het mooie, dat hij bestudeerde.

De natuuronderzoeker kwam en voor al degenen, die naar hem luisterden, vertelde hij van het schoone der verre zonnen, maar ook van de wonderen in het kleine, dat hij in zijn microscoop had gezien. En telkens werd het donker in de zaal gemaakt en dan zagen de menschen op een groot scherm dat er gespannen was, beelden van alles, waarover de onderzoeker vertelde. Wonderlijk mooi was alles, zoodat het publiek ademloos luisterde naar den verteller, die nog nooit zóó mooi had verhaald als dien avond. Hij moest ook denken aan den dag, dat het Lieve-Heers-beestje vertrapt was, zijn vriend hem al het prachtige had voorgelezen, hij zelf daarna zoo heerlijk werkte en 's avonds toen zijn kleine Anneke op zijn knieën had genomen en haar van allerlei verteld,

[pagina 65]
[p. 65]

zoo mooi, dat de kleine meid haar tranen vergat, 's morgens vergoten.

En op het scherm kwamen er in de donkere zaal levende wezentjes zoo klein, dat in het gewone leven niemand ze zien kon. Nu echter, omdat ze vergroot waren, konden alle menschen ze bekijken. En elk was weer een wonder. En van elk was er zooveel te vertellen, dat het telkens een heele geschiedenis werd. Voor degenen, die er aandachtig naar luisterden, was het even mooi als een dik boek met schoone verhalen, even belangrijk als al de gebeurtenissen, die 's avonds in de couranten zoo oplettend nagegaan werden.

Toen de onderzoeker klaar was, gingen er vele menschen met volle hoofden en harten naar huis.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken