Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Herinneringen en dagboek (3 delen) (1970)

Informatie terzijde

Titelpagina van Herinneringen en dagboek (3 delen)
Afbeelding van Herinneringen en dagboek (3 delen)Toon afbeelding van titelpagina van Herinneringen en dagboek (3 delen)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (12.51 MB)

XML (4.94 MB)

tekstbestand






Editeur

Johan de Vries



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/autobiografie-memoires
non-fictie/dagboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Herinneringen en dagboek (3 delen)

(1970)–Ernst Heldring–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

[1924]

7 Januari 1924.

Colijn's hoop, dat hij formateur zou worden, is vervlogen en het gezeur begint opnieuw, thans met Cort van der Linden.Ga naar voetnoot1 Het ziet er bedroevend uit en ik vrees, dat we binnenkort verkiezingen met bezuiniging en economisch herstel als inzet zullen krijgen. Vermoedelijk winnen dan de niet-bezuinigers, d.w.z. Troelstra, Marchant en de roode Roomschen, die het schip dan zoodanig in het riet zullen sturen, dat het er alleen met een nieuwe bezuinigingsverkiezing uit gered kan worden, misschien ook slechts met een autocratisch bewind. Dr. van der Chijs, dien ik sedert eenige maanden met succes voor genezing van mijn ‘moeheid’ - die voornamelijk aan psychische oorzaken toe te schrijven is - vindt, dat ik die autocraat moet zijn.Ga naar voetnootb Intusschen is de handel levendig, zie mijn nieuwjaarsrede.Ga naar voetnoot2

John den TexGa naar voetnoot3 gestorven. Ik heb hem en zijn vrouw te Puerto Plata op San Domingo leeren kennen, waar hij zijn verspeculeerd fortuin aan het herstellen was. Het was in 1896 en hij bekleedde daar als administrateur der douane, vertegenwoordiger der Amerikaansche schuldeischers en als raadsman van President Heureaux een invloedrijke positie. Hij heeft zijn schulden terugbetaald en later weer een zeer behoorlijke positie in de Amsterdamsche zaken- en uitgaande wereld ingenomen. Daar zoowel als op San Domingo heeft hij grooten steun aan zijn mooie en gracieuze vrouw gehad. Zelf was hij bekwaam, een speculant in hart en nieren, en een brompot. Ik kon het goed met hem vinden en mocht hem wel.

[pagina 528]
[p. 528]

8 Januari 1924.

Ook Cort niet. Een koninklijk kabinet, d.w.z. de demissionaire ministers op verlangen der Koningin aanblijvend. De RotterdammerGa naar voetnoot1 noemt het inconstitutioneel, maar ik zie niet goed, wat zij anders had kunnen doen. Intusschen zal dit prestigelooze ministerie wel geen lang leven hebben en krijgen we dan verkiezingen. Colijn heeft intusschen zijn zin niet en moet een gewoon ministerschap voor lief nemen. Ik vrees van hem als staatsfinancier nog rare dingen, maar hij is goed om hier en daar den knoop door te hakken.

10 Januari 1924.

Vele bekenden sterven in deze koude dagen. Ook Op ten Noort, die brave. Mijn gevoelens heb ik op verzoek van Alex in het Handelsblad van heden weergegeven.Ga naar voetnoot2 Ik ontving dadelijk daarna een klaarblijkelijk spontaan briefje van Van Aalst, die veel van Op ten Noort hield en hem helaas te veel naar zijn pijpen liet dansen, om mij te bedanken. Als ik iets tegen Op ten Noort aan te voeren zou hebben, dan zou het zijn te groote meegaandheid, waartoe zijn vriendschap voerde, in de laatste jaren. Had hij mij in den Hollandschen Lloyd gesteund - hij was het altijd met mij eens - dan ware daar groot onheil voorkomen. Maar hij wilde niet tegenover Van Aalst. Een enkele maal heeft hij mij dit wel eens toevertrouwd. Ook bij de Hollandsche Stoomboot Mij breidelde hij niet. Daarentegen maakte hij op 70-jarigen leeftijd, in Indië zijnde, schoon schip bij de Paketvaart, toen die na den oorlog in het moeras zat.Ga naar voetnoot3 Daar was zijn prestige dan ook grenzeloos.

15 Januari 1924.

Gisterenavond de gastvoorstelling in den Stadsschouwburg van Louis Bouwmeester na zijn herstel bijgewoond. De 82-jarige had een be-

[pagina 529]
[p. 529]

wonderenswaardige jeugdige mimiek in het overigens slecht gespeelde en weinig beteekenende Vriend Fritz.Ga naar voetnoot1 De zaal was stampvol, het publiek geestdriftig. Geweldige ovaties werden hem gebracht. Royaards sprak hem goed toe, doch het oude mannetje was te ontroerd om anders dan door teekenen van dankbaarheid te antwoorden. Bouwmeester verraadt de oude school in zijn spelen tot het publiek, dat dit alles als vanzelfsprekend en hooge kunst vindt. Dat daargelaten is hij wel een rasacteur. Men moet hem echter evenmin als 9/10 der andere Nederlandsche tooneelspelers in de rol van een groot heer of een meneer zetten. Daarvoor blijven zijn accent en manieren te plebeïsch. Het is de verdienste van Royaards in de onbeschaafdheid van het tooneel groote verbetering en tevens de regie op een hoog peil gebracht te hebben, maar den toon van het spel heeft hij niet aanmerkelijk kunnen veranderen. Niets dwazer is er te zien dan de Engelsche societystukken die zijn gezelschap nu en dan geeft. De malste caricaturen van ladies en gentlemen treden dan op. Alleen zijn vrouwGa naar voetnoot2, die overigens dikwijls saai speelt, vormt een uitzondering en hijzelf is wel niet vulgair, maar hij maakt van elke figuur een pias, behalve wellicht in klassieke drama's, waarin hij niet vrij van chargeeren is en te veel zijn persoon - Royaards - op den voorgrond dringt. Uitmuntend spelen velen in de echt Hollandsche moderne stukken à thèse-Heyermans bv. Een betere creatie van den ouden jood in het Ghetto dan Louis de Vries ken ik niet.

21 Januari 1924.

De Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij - Koninklijke West-Indische Maildienst is in de Magellan ConferenceGa naar voetnoot3 zonder beperkende voorwaarden. Het financieel resultaat zal voorloopig niet groot zijn, maar ik acht het principieel van groote beteekenis. Toe-

[pagina 530]
[p. 530]

treding tot andere conferences in de Afrika- en Britsch-Indiëvaart zullen nu eerder volgen. De resultaten der Vereenigde beloven ook zonder dat in 1924 veel beter dan in vorige jaren te worden, al ziet het er naar uit, dat zij met de Zuid-Afrikalijn ten slotte zal moeten vechten. Nu de Regeering weer ‘zit’, heeft zij den termijn van antwoord op 29 Februari gesteld. Met Van Aalst en Treub sprak ik af, dat zij zouden trachten een onderhoud met Aalberse, die op mijn brief van 30 Nov. nooit antwoordde, te verkrijgen. Treub wist dezer dagen te vertellen, dat Kröller zich niet meer voor de Holland-Zuid-Afrika-Lijn interesseert. Het zou mij niet verwonderen, want er zit niets voor hem in.

Het bleek mij gisteren uit een gesprek met Ter Meulen, dien ik vroeg mede te werken tot het tot stand brengen van een comité voor het aanbieden van een huldeblijk aan de Nederlandsche Handel-Maatschappij, ter gelegenheid van haar 100-jarig bestaan op 29 Maart a.s., dat hij groote minachting voor Van Aalst's karakter heeft. Dat hij niet van hem hield, wist ik, doch Ter Meulen is altijd zoo voorzichtig in zijn uitlatingen, dat men niet gauw beschuldigingen van hem te hooren krijgt. Nu vertrouwde hij mij toe, dat Van Aalst Hope - de oude vrienden der Nederlandsche Handel-Maatschappijbedrogen heeft en nog bedriegt, niet wetende, dat zij - Hope - op de hoogte van dat bedrog zijn. Uiterlijk is hij tegenover hen hartelijker dan ooit en zegt het zoo jammer te vinden, dat zij - hij en Ter Meulen - elkaar zoo weinig ontmoeten. De gereserveerde Ter Meulen noemt zijn handelwijze ignobel en spreekt van dat ‘individu’. Hij wil tot het comité toetreden, mits het niet op een bewierooking van Van Aalst uitdraait. Dat behoeft hij van mij niet te vreezen.

Jan Veth vroeg mij dezer dagen of ik niet door Colenbrander uitgenoodigd was, voor De Gids een artikel over Op ten Noort te schrijven.Ga naar voetnoot1 Ik antwoordde bevestigend, doch zeide er tevens voor bedankt te hebben, daar ik na mijn kort stukje in het HandelsbladGa naar voetnoot2 bezwaarlijk een ander kon opstellen. Hij zeide, dat het meer de bedoeling was de geschiedenis der scheepvaart in de laatste 30-40 jaren te beschrijven, waarin dan de groote figuur van Op ten Noort naar voren zou komen. Hij was zeer geërgerd over het doodzwijgen

[pagina 531]
[p. 531]

van Op ten Noort door de Nw. RotterdammerGa naar voetnoot1 - die weinig oprechte krant. Ook dit wees ik af, in de eerste plaats wegens gebrek aan tijd en dan omdat ik Op ten Noorts groote werk in IndiëGa naar voetnoot2 niet van nabij aanschouwd heb en in de Zuidamerikaansche vaart zelf een rol gespeeld heb, die mij wel eens nolens volens tegenover hem heeft doen staan. In 1906 had hij de zaak als hopeloos opgegeven en voor de Duitschers gecapituleerd en heb ik de Nederlandsche Handel-Maatschappij bewogen in te grijpen - met het bekende gevolg.Ga naar voetnoot3 En later in de dagen van Wilminks roekeloos beleid kon ik den ouden heer, die heel goed inzag, dat men hollend den verkeerden weg opging, niet van Van Aalst los krijgen. Was hij toen flinker geweest, dan was de Hollandsche Lloyd wellicht voor de ergste dingen gered. Het is onder die omstandigheden moeilijk voor mij, een oprecht verhaal het licht te doen zien, waarin meer leven zit dan in de droge en wezenlooze geschiedenis der Amsterdamsche stoomvaart van De Boer.Ga naar voetnoot4

24 Januari 1924.

Eenige malen heb ik in Den Haag op uitnoodiging van den Heer Rengers (Th. van Welderen Baron Rengers) uit Leeuwarden met hem, Patijn, Bruins, Snouck, Loudon en laatstelijk ook Posthuma en Ter Meulen over een met Amerika te ondernemen actie ten behoeve van de verzorging van hongerlijdenden in Duitschland vergaderd. De vertegenwoordiger van het Amerikaansche comité, dat onder Generaal Allen staat, Mr. Kean, was gisteren aanwezig. Men werd het eens en zal hier te lande, indien hetzelfde in Scandinavië, Zwitserland en Engeland geschiedt, een oproep aan de natie, geteekend door zakenmenschen, uitzenden om krachtig de bestaande comité's tot hulpverleening te steunen, teneinde den chaos in Duitschland, die ondanks de opleving, door de rentemark veroorzaakt, door honger in het voorjaar dreigt, te voorkomen. Het doel is philantropisch, maar indirect een sfeer van internationale toenadering te verschaffen. Zoo wellicht een definitieve regeling van de schadevergoeding te bevorderen. In Amerika schijnt men tot nu

[pagina 532]
[p. 532]

toe niet veel in de ellende in Duitschland te gelooven, maar Allen's comité tracht den waren toestand bloot te leggen. Ter Meulen, altijd behoedzaam, maakte eerst capsie, maar verklaarde zich ten slotte bereid mee te doen.

Eergisteren was ik ook in Den Haag voor een vergadering door Financiën uitgeschreven voor de Nederlandsche leden van de Nederlandsch-Duitsche commissie voor de Duitsche credietovereenkomst. Dat besprokene zal wel uitvoerig in de notulen vermeld worden. Eigenaardig was de houding van Van Aalst, die zich, in afwijking van vroegere gelegenheden, op het standpunt plaatste, dat hij van de ten uitvoerlegging van het crediet niets wenschte te weten, daar hij anders mede verantwoordelijk zou zijn. Vermoedelijk wist hij zeer veel van de bijzonderheden der uitvoering af, maar wilde voorkomen, dat anderen evenveel te hooren kregen. Een zaak, die niet besproken werd, is volgens een vertrouwelijke mededeeling van hem aan Muysken onder het crediet ondergebracht, namelijk de vergoeding door Duitschland van de getorpedeerde Tubantia. Het geld - ik meen tot nu toe iets van 6 millioen - is door Duitschland onder het crediet opgenomen op onderpand van Duitsche schepen; de Hollandsche Lloyd, resp. de assuradeurs, hebben uitbetaling, geheel of gedeeltelijk ontvangen. Het is geenszins vereenigbaar met den opzet van het verdrag, maar voor één Nederlandsch belang zeer dienstig. De geallieerden mogen er echter onder geen beding achter komen; vandaar dat het niet ter sprake kwam.

25 Januari 1924.

Gisteren onder den lunch bij Everwijn, waar behalve de Amerikaansche gezant, Tobin, de gastheer en -vrouw en Van Aalst aanwezig waren, zeide deze mij, dat Treub dezer dagen Aalberse over de Holland-Zuid-Afrika Lijn-kwestie zou spreken. Wij kwamen overeen dat hij, als regeeringscommissaris, op wetswijziging zou aandringen, waardoor de overeenkomst tusschen beide partijen mogelijk zou worden.

Na afloop, toen de gezant vertrokken was, had Van Aalst het over Hope en Van LoonGa naar voetnoot1, aan welke firma's hij onder het tegenwoordige ultra-conservatieve bewind der heeren Ter MeulenGa naar voetnoot2 en Van LoonGa naar voetnoot3

[pagina 533]
[p. 533]

een toekomst van uitdroging toeschreef. Bij de laatste Indische leening deden zij niet mede, omdat Van Loon niet het uitsluitend inschrijvingsadres kon zijn - de traditie bij vroegere leeningen. Ook was hij erover verwonderd, dat de oudeGa naar voetnoot1 noch de jonge Van LoonGa naar voetnoot2 hem en zijn tweede vrouwGa naar voetnoot3 bij haar eerste ontvangsten te Amsterdam bezochten, terwijl hij toch bij andere gelegenheden alle mogelijke confidenties van hen over de familie te hooren had gekregen. Ik ben het met Van Aalst eens, dat de toekomst van Hope, met de daaraan verbonden firma Van Loon, zich eenigszins duister laat aanzien. Behalve den uiterst angstvalligen, maar zeer bekwamen Ter Meulen en den slimmen en vrij onwetenden Willem van Loon, staan de jonge Van Loon en de jonge LudenGa naar voetnoot4, geen van beiden door opvoeding of kennis geschikt om een groote rol op financieel gebied te spelen, en de jongste der vele de BeaufortsGa naar voetnoot5 uit Woudenberg, die zeker wel een meer menschelijke opleiding genoten heeft, waarschijnlijk niet onbekwaam, doch buiten kantoor niet bekend is. Dat de Van Loons Van Aalst op het oogenblik mijden is voor mij na de ontboezemingen van Ter Meulen niet verrassend.

VoûteGa naar voetnoot6 heeft zijn commandeurschap in de Oranje-Nassau te pakken. De Visser is bij die gelegenheid te Amsterdam gekomen en heeft hem en Van Hasselt zeer in de hoogte gestoken. Het laatste klinkt nogal verwonderlijk, want Van Hasselt heeft zich bij deze gelegenheid - als altijd - een uitmuntende secretaris-penningmeester betoond - doch geen prestaties verricht welke een bijzondere vermelding verdienen.Ga naar voetnoota Dat mijn naam weggelaten werd, zal wel een gevolg zijn van mijn den minister niet onwelkom verzoek, op den achtergrond gehouden te worden. Ik heb in mijn NieuwjaarsredeGa naar voetnoot7 mijn meening over het verkwistend beleid van dezen bewindsman, den gevaarlijksten van allen, niet onder stoelen of banken gestoken en hem gedurende mijn presidium bij de Academie verschillende inconsequenties verweten. Ik zal wel niet zeer door hem geliefd worden.

[pagina 534]
[p. 534]

Van NottenGa naar voetnoot1 heeft zijn ontslag als directeur van het Museum voor Geschiedenis en Kunst genomen, nadat hij eerst ‘wegens bezuiniging’ op wachtgeld gesteld was. Lees in plaats van dien grond ‘Schmidt Degener’, met wien hij niet overweg kan. Van Notten is een veel sympathieker figuur dan de double-faced hoofddirecteur, maar geen bijzonder ondernemend man. Schmidt Degener, die zonder twijfel een heerlijk gerangschikt museum van de groote bad- en zweminrichting, waarvoor het gebouw geschikt zou zijn, zal maken, kan nu Van Nottens meubels en stoffeering in zijn schilderijenzalen krijgen, maar de afdeeling meubels zal lijden, want Schmidt Degener weet daar weinig van en zijn adjunct HudigGa naar voetnoot2 voorloopig ook niet veel. Zijn keus van schilderijen zal er ook wel eens naast zijn - getuige de ordinaire Veronese in de Oldenburg-collectie en de Tiepolo, eerder gekocht, die hij bewondert, ten onrechte, of beweert te bewonderen.

28 Januari 1924.

Van Hasselt ontving dezer dagen van PeltzerGa naar voetnoot3 van de Hamburg-Amerikalijn - evenals vele van de Duitsche leiders in de scheepvaart een onbetrouwbaar type - een brief, waarin hij zich de eer toekent, zijn toetreding tot de Magellan Conference (Pacificvaart) mogelijk gemaakt te hebben. Zijn maatschappij had, zoo schrijft hij, nog onbeperkten tijd met den strijd kunnen doorgaan, daar zij slechts een gering aandeel in die vaart heeft en zooveel andere gebieden waar zij vaart, maar hij speelt gaarne den belangeloozen makelaar! Om dezelfde reden biedt hij thans zijn diensten voor een bemiddeling in de Afrika-vaart aan. Zeer waarschijnlijk zit hier WoermannGa naar voetnoot4 achter, die de grootste belanghebbende in die sfeer is. Het is in elk geval duidelijk, dat, nu de exploitatiekosten voor de Duitschers gestegen zijn, zij den strijd moede worden. Voor een jaar zat Woermann nog op het hooge paard, thans zullen wij ons niet haasten en tijd nemen om onze voorwaarden te stellen. In Oost-Afrika staan we zeer sterk: we vervoeren daar vandaan de meeste lading tot stijgende vrachten. Eerst moeten we ook in Zuid-Afrika in het zadel zitten. In West-Afrika verliezen we nog zwaar geld, maar verhinderen de Engelschen en Duitschers

[pagina 535]
[p. 535]

zelf te verdienen. In dat gebied drijven we de vaart echter met de weinig handelbare heeren der Hollandsche Stoomboot Maatschappij.

30 Januari 1924.

Gisterenavond kwamen Oderwald en Van Hengel (Nederland) mij vertellen, dat Arriëns van de Hollandsche Boot en Van de Roemer, Kröllers scheepvaartman, dien dag bij hem geweest waren, om mede te deelen, dat laatstgenoemde te Hamburg Amsinck van de Woermannlijn gesproken en van dien vernomen had, dat de Engelschen en de Duitschers het met elkaar eens zijn in de vaart op West-Afrika en de laatsten nu een overeenkomst met de Hollanders begeerden, die zich wellicht op Zuid-, ja zelfs op Oost-Afrika zou kunnen uitstrekken. Werd echter Kröllers medewerking in de Zuid-Afrika verlangd (waarin hij ons door zijn houding - in overleg met Heringa aangenomen - dwars zit), dan zou zij op de een of andere wijze erkend moeten worden, hoe, werd niet gezegd. Wel liet Van de Roemer los, dat de Regeering Kröller gevraagd had of hij - evenals hij het voor de ‘Zeeland’ gedaan heeft - zich de Holland-Zuid-Afrika Lijn wilde aantrekken. Ik zeide den heeren van de Nederland, dat Arriëns niet bij hen doch bij Valstar, die voor ons de Afrikazaken met hem dagelijks behandelt, met deze mededeelingen had moeten komen en dat overigens onze meening was - een gereserveerde houding aannemen. De Duitschers hebben ons thans noodig. Deze boodschap zullen zij aan hem en Van de Roemer overbrengen.

Heden bijna 2 uur met Colijn zitten praten, dien ik volledig over de hangende kwesties in de Afrikavaart inlichtte. Hij liet Van Doorninck komen en droeg hem op met Heringa te confereeren.

Het recht op thee, dat hij van 25 ct op ƒ 1, - wilde verhoogen, wordt ingevolge de protesten van den theehandel ‘slechts’ met 75 ct belast.Ga naar voetnoot1 Hij komt nog niet met een recht op koffie van ƒ 25, - per 100 kg, doch wacht daarmede tot den zomer en laat het vallen, indien de opbrengst der belastingen medevalt. Het is een moordend recht voor den koffiehandel, doch deze militairGa naar voetnoot2 heeft daarop niet den juisten kijk. Het tarief van invoerrechten wordt ‘technisch’ herzien - zeer veel thans zwaar belaste artikelen, welke weinig in het laadje brengen, worden vrij, enkele worden hooger belast. Niets

[pagina 536]
[p. 536]

staat nog definitief vast, maar ik denk, dat hij textielgoederen met 7% zal treffen. Dat heet dan geen bescherming, maar de Tilburgers zijn er voorloopig tevreden mede, als eerste begin. De Kamers van Koophandel krijgen het ontwerp voor praeadvies. Indien uit het invoerrecht wat meer gehaald moet worden, dan zijn inderdaad manufacturen de voornaamste post waaruit het mogelijk is. Het vrijmaken van de groote massa kleine artikelen is juist gezien.

Veel confidenties over de andere ministers kreeg ik te hooren. De Visser wil wel, maar kan niet bezuinigen en is te slap. Ruys werkt goed mede, Heemkerk bezorgde nogal last in den beginne, maar draait bij. WesterveldGa naar voetnoot1 doet zijn best, OorlogGa naar voetnoot2 zit onder de plak van de bekende kliek, WaterstaatGa naar voetnoot3 làlà, enz. Colijn erkende, dat het beheer der posterijen een rommel is.

Mijn meening van al deze ministers, met uitzondering van Oorlog en Marine, die ik niet ken, is, dat het tweede-klas figuren zijn. Ook Aalberse en Karnebeek, die Colijn niet noemde, behooren daartoe, ofschoon de laatste, in vergelijking tot vroegere ministers van Buitenlandsche Zaken, veel goeds heeft. Zijn beleid in zake Rusland is evenwel slecht en zijn tact gering. Bovendien is het een weinig aantrekkelijke, op eigen eer bedachte figuur.

Colijn was ten aanzien van zijn succes minder branie dan gewoonlijk. Hij acht het een reuzentaak de 250.000, voor 9/10 te veel en voor 1/10 te weinig betaalde en in hun geheel te talrijke ambtenaren, op normale salarissen en normaal getal terug te brengen. Er wordt thans niemand meer door de departementen zonder goedkeuring van de Thesaurie aangesteld en hij wil - in navolging van het Engelsche stelsel - de comptabiliteitsambtenaren van de andere departementen aan de Thesaurie ondergeschikt maken, waartoe een wetsontwerp bij de collega's circuleert.Ga naar voetnoot4

[pagina 537]
[p. 537]

5 Februari 1924.

Zaterdag (2-2) sprak ik Duparc en deed een goed woord voor Teding van Berkhout, den directeur van het PrentenkabinetGa naar voetnoot1, waarvan het gerucht liep, dat hij eveneens als Van NottenGa naar voetnoot2 ontslagen zou worden en die het geld niet kan missen. Het bleek niet noodig te zijn, want Berkhout blijft, minder wegens zijn verdiensten dan omdat hij geen assistent heeft, die zijn taak, althans tijdelijk, zou kunnen waarnemen. Het is waar, dat hij - ofschoon met hart en ziel bij de zaak - van het prentenkabinet een ijskelder maakt, waar elke bezoeker als een gevaarlijke inbreker behandeld wordt.

Duparc bracht het gesprek ook op het ontslag van Van Notten, dat hij tragisch noemde, maar waarvan hij de volle verantwoordelijkheid voor zijn rekening neemt. Financiën heeft volgens hem het initiatief genomen, toen het duidelijk werd, dat ingevolge het ontslag nu zooveel suppoosten gemist konden worden, dat een bezuiniging van ƒ 26.000, - per jaar verkregen werd. Geloove die het wil. Er moest een aanleiding gezocht worden, daar de verhouding tusschen DegenerGa naar voetnoot3 en Van Notten onhoudbaar geworden was. Van Notten was ook steeds in de oppositie bij de reorganisatieplannen van het museumwezen en wellicht wat al te koppig, maar mijn sympathie blijft bij hem.

Het onderhoud met AalberseGa naar voetnoot4 verliep bevredigend, doch niet zonder verrassing en uitbarsting. Aanwezig waren, behalve de Minister en Heringa, Treub, Van Aalst, Van OordtGa naar voetnoot5 en ik. Het bleek, dat het departement nimmer antwoord op zijn brief van 8 Augustus ontvangen had, ofschoon de Vereenigde dien brief op 19 September via Van Aalst beantwoord heeft.Ga naar voetnoot6 Van Aalst kon geen verklaring geven, vermoedelijk is hij in het ongereede geraakt in de drukte van zijn toen plaatsvindend huwelijk. Het departement (Heringa) had vermoed, dat de vertraging van de Holland-Zuid-Afrika Lijn opzettelijk was en daarom niets gedaan. Ik vroeg hem, waarom hij dan Kröller er bij gehaald had, wat toch, nadat de Regeering met succes gepoogd heeft partijen tot elkaar te brengen, onbehoorlijk was. Toen stoof hij op, doch na een heftige woordenwisseling, waarin hij zeide,

[pagina 538]
[p. 538]

dat Van de Roemer eigener beweging bij hem geweest was, luwde de storm en werden we goede vrienden. Nu moeten Kröller en Van de Roemer nog verklaring van hun houding geven. Aalberse, die waarschijnlijk ook van Colijns belangstelling wist, zeide toe de zaak in den Ministerraad te zullen brengen, zoodra hij het gezamenlijk verzoek der Holland-Zuid-Afrika-Lijn en Vereenigde tot verandering der regeeringsovereenkomsten ontvangen zou hebben. Dat wordt nu geprepareerd. Voor 1 Maart krijgen we bericht of de zaak voor de Kamer gebracht wordt, en met spoed, waarop ik sterk aandrong. Laat ons hoopen, dat geen nieuwe kink in den kabel komt. Van Kröller ben ik niet zeker.

6 Februari 1924.

Valstar had gisteren een merkwaardig gesprek met Van de Roemer, die hem zeide, dat de Duitschers en Engelschen nog geen overeenkomst in de Afrikavaart hadden, doch dat volgens de Duitschers (Amsinck) dezen van de Engelschen de boodschap gekregen hadden, dat ze hen vrij lieten het met de Hollanders eens te worden, doch dat zij, de Engelschen, geen duimbreed van hun terrein zouden afstaan. De Duitschers nu wilden wel met de Hollanders aanbinden, maar met slechts één persoon te doen hebben - Kröller - en West- en Zuid-Afrika aan elkaar verbinden. Ook Oost-Afrika willen zij er wel in betrekken, Britsch Oost-Afrika (waar zij weinig te beteekenen hebben) er gracieuzelijk uitlatende. Kröller (of is het Van de Roemer, die spreekt?) wil zijn bemiddeling wel verleenen en ook van aanspraken (!) op de Holland-Zuid-Afrika Lijn afzien, indien het advies dat hij aan de Regeering ter zake van de Holland-Zuid-Afrika Lijn gegeven heeft, op de een of andere wijze gecompenseerd wordt, b.v. door hem een hoofdagentschap te Durban of in Holland te geven. Je moet maar brutaal zijn! Aldus blijkt, wat zoo dikwijls beweerd is, dat het adviseurschap van Kröller geenszins belangeloos is, ja eigenlijk veil.

Daar de Duitschers ons thans, om betere vrachten ter dekking van hun gestegen exploitatiekosten te bekomen, bepaald noodig hebben, zit in hun houding veel bluf. Wij moeten aan den heer Kröller te kennen geven, dat wij geen tusschenpersoon behoeven en de Duitschers direct bij ons kunnen komen; beter nog, dat onderhandelingen geen zin hebben, tenzij wij door Engelschen en Duitschers tezamen uitgenoodigd worden.

[pagina 539]
[p. 539]

Valstar, zelf een oud-Müllerman, hoorde bij dezelfde gelegenheid van zijn oud-collega's rare dingen over het beheer bij die wereldfirma, wat op wanbeheer lijkt. De heer Van DeventerGa naar voetnoot1, zeer gesteund door mevrouw Kröller, met haar echtgenoot deelgenoote in de firma, schijnt de voornaamste schuldige te zijn. Thans is op verlangen van de Rotterdamsche Bank de heer Van Dusseldorp in de directie gezet. Zulke toestanden ontstaan licht in een onderneming die zoo uitgebreid is als Müller en waarvan het hoofd bijna steeds afwezig is.

Arriëns (Hollandsche Stoomboot), door Valstar over Müllers houding in zake Afrika ingelicht, verklaarde zich accoord met de door ons bepleite houding.

Gisterenavond aten de Van NottensGa naar voetnoot2 bij ons. Hij is zonder eenige waarschuwing of consultatie aan den dijk gezet - na 16 jaar aan het MuseumGa naar voetnoot3 gewerkt te hebben. Ook Pit, zijn voorganger en adviseur van het Amsterdamsch Museum, is niet gekend.

Vissering, dien ik gisteren bezocht, deelde mij op mijn verzoek een en ander mede over de acceptmaatschappijenGa naar voetnoot4, die de banken thans hier oprichten en waarin Engelsche en Duitsche banken, ja ook de EnskildaGa naar voetnoot5 te Stockholm meegaan. Ik acht ze van groot belang voor de geldmarkt zoowel als voor de goederenmarkt en meen, dat de banken hierin veel eerder hadden moeten samenwerken, in plaats van onderling te kijven en elkaar vliegen af te vangen. Indien disconto's de plaats van prolongatie konden innemen, zou dat een bijkomstig voordeel zijn. Vissering schrijft zichzelf de eer van het denkbeeld toe, dat bij hem gerijpt is, omdat Frankrijk en België er voortdurend op uit zijn, de goederen naar hun havens te trekken en Rotterdam (ik wees hem er op, dat Amsterdam niet minder belangrijk voor sommige goederen dan Rotterdam is en ook een groot transitovervoer heeft) er uit dreigt te geraken. Voorwaarde voor de medewerking van de Nederlandsche Bank moet Nederlandsch belang zijn, dus goederen naar Nederlandsche havens.

[pagina 540]
[p. 540]

Hij vertelde mij ook van zijn bespreking met Schacht en Norman (van de Bank of England), die beiden onlangs hier geweest zijn, om over de Goldnotenbank te confereeren.

17 Februari 1924.

Op 15 dezer bespreking van den Raad van Bijstand over een handelsverdrag met Rusland. Slechts twee leden, Waller en ik, waren aanwezig. Voorts Karnebeek, Beelaerts, Snouck, v.d. Sande Bakhuysen en Nederbragt. Karnebeek nog steeds recalcitrant, bracht één nieuw, goed argument naar voren: n.l. de van de Soviets te verwachten eisch van toelating van hun vertegenwoordiging in Nederlandsch-Indië. Dat is inderdaad ontoelaatbaar. Intusschen denk ik, dat de zaak eerlang niet meer te houden zal zijn en hij wel aan een verdrag zal moeten gelooven, indien de Russen dan nog willen.

De Vereenigde heeft definitief de tusschenkomst van Kröller-Van de Roemer in zake Afrika geweigerd. Voor dien tijd (op 11 dezer) had Van de Roemer Valstar nog eens duidelijk te kennen gegeven, dat het Müller om een voordeel te doen is, doch niet alleen de agentuur, nog meer. Een commissariaat?

De brief van de Holland-Zuid-Afrika-Lijn, door de Vereenigde voor accoord geteekend, aan de Regeering, is in zee en de Holland-Zuid-Afrika-Lijn biedt thans inzage van haar boeken aan. Er is dus alle medewerking van die zijde.

De Vlugt had het in den RaadGa naar voetnoot1 over de ‘ontstellende oppervlakkigheid’ van menschen die de hooge productiekosten in Nederland aan de mentaliteit der arbeiders toeschrijven en dus tegen subsidieering van binnenlandsche industrieën waarschuwen. Daarmede heeft hij o.a. mijn uitlating in de Januarizitting der Kamer van Koophandel op het oogGa naar voetnoot2 - overigens Treub bedoelende, die veel ruwer uitgevallen is. Tegenover het verwijt van een diepzinnig staathuishoudkundige als de burgemeester past zwijgen, maar ook Wibauts gram-

[pagina 541]
[p. 541]

schap heb ik verwekt, door in mijn nieuwjaarsrede eenigszins sneerend over de gemeentelijke financiën te spreken.Ga naar voetnoot1 Hij maakt van een vormfout gebruik om mij aan te vallen en verlangt herroeping van mijn oordeel. Ten deele zal ik a.s. Dinsdag in de openbare vergadering der Kamer van Koophandel daaraan voldoen, maar op het wezen der zaak ga ik nog wat dieper in.Ga naar voetnoot2

29 Februari 1924.

Eenige dagen in Duitschland geweest en daar tezamen met Van Hasselt een nieuwe overeenkomst met de Deutsche Levant Linie betreffende Smyrna afgesloten.Ga naar voetnoot3 Dit beteekent althans vrede met die onderneming - tenminste, indien zij niet door anderen gedwongen wordt op haar aangegane verplichtingen terug te komen. Zij is feitelijk maar een onderdeel van de Hamburg-Amerika lijn, die, naar wij hooren, gebrek aan geld heeft en haar wil verkoopen. De concurrent van de Deutsche Levant Linie is de Deutsche Orient Linie, die veel agressiever is en waaraan, naar de Holland-Zuid-Afrika Lijn zegt, knapper menschen dan Campbell en Dreessen van de Deutsche Levant Linie verbonden zijn - oude procuratiehouders der Deutsche Levant Linie. Mogelijk wordt zij koopster.

In zaken heerscht in Duitschland veel leven en de fabrieken

[pagina 542]
[p. 542]

schijnen - voor zoover zij niet wegens den strijd over den arbeidsdag in staking verkeeren - met orders overvuld te zijn. Hotel- en restaurantprijzen zijn zeer hoog, veel hooger dan ten onzent, het tegenovergestelde van een jaar geleden. Voor den geruïneerden rentenier, professor en gepensionneerde is het bestaan meer kommervol dan ooit.

2 Maart 1924.

De Ministerraad heeft besloten, ter zake van de voorgestelde overeenkomst tusschen Vereenigde en Holland-Zuid-Afrika Lijn geen beslissing te nemen, alvorens Kröller, die 4 dezer uit het buitenland terugkeert, gelegenheid gehad zal hebben te verklaren of hij zich nog voor de Holland-Zuid-Afrika Lijn interesseert en in welken vorm. Dit besluit is begrijpelijk, maar wellicht noodlottig, want het veroorzaakt op zijn minst vertraging en daardoor mogelijk afbreking der wachtensmoede Vereenigde. Intusschen heeft Heringa Van de Roemer ter verantwoording geroepen en deze heeft nu schriftelijk aan Koning - een ouden makker uit de marine - erkend, dat de belangstelling der firma Müller voor de Holland-Zuid-Afrika Lijn niet door de Regeering is uitgelokt, een herroeping dus van de vroegere beweringen van Kröller en Van de Roemer. Hierop schrijf ik aan Heringa, dat mijn beschuldigingen ten zijnen aanzien (over tegenwerking, Heringa zegt, dat ik ‘dubbel spel’ gezegd heb) geen grond hebben. Kröllers houding wordt er niet fraaier door belicht.

De jaarafrekening der Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij valt tegen; ondanks grooter vervoer ongeveer dezelfde uitkomst als in 1922 en voorts tegenvallers door een ongunstig assurantiebedrijf voor eigen risico, afschrijvingen op deelnemingen, enz. De bezuiniging en loonsverlaging heeft den bodem bereikt; eerder is verhooging van bedrijfskosten te verwachten, en een belangrijke vrachtenverbetering zie ik niet in de naaste toekomst. Er is 4 millioen meer aan inkomsten noodig, om de afschrijving ruim te dekken. Een duister vooruitzicht.

22 Maart 1924.

Kröller, die later teruggekeerd is dan verwacht werd, heeft medegedeeld (aan de Regeering) dat hij zich voorstelt de mogelijkheid om zich in de Holland-Zuid-Afrika Lijn daadwerkelijk te interesseeren, ernstig te onderzoeken. Dit beteekent a. dat de Regeering

[pagina 543]
[p. 543]

niets zonder goedkeuring van Kröller durft te doen, b. dat Kröller zijn spel voortzet, c. dat er voor de Vereenigde opnieuw vertraging voor onbepaalden duur ontstaat. Wij overwegen thans wat ons te doen staat: de Vereenigde te raden, de onderhandelingen met de Holland-Zuid-Afrika Lijn (welke den laatsten tijd alle medewerking verleend heeft en wier reisrekeningen enz. door onzen boekhouder zijn nagezien) af te breken en op Kaapstad enz. te gaan varen, waardoor een scherpe verhouding tusschen de groep-Van Aalst en ons kan ontstaan, terwijl er kans is, dat Kröller dan bij de Holland-Zuid-Afrika Lijn geïnteresseerd raakt en dan wel van de Regeering de contractswijziging gedaan krijgt, welke hij noodig acht, en ons blijvend in de wielen rijdt; dan wel verder geduld te hebben, waardoor we kans loopen, dat Kröller evenzeer den ongewenschten invloed bekomt, zonder dat wij onze positie door het aanloopen der Kaaphavens versterken. Eindelijk kunnen wij er ook nog aan denken, ons geld in de Holland-Zuid-Afrika Lijn met het tegenwoordige onereuse en onuitvoerbare contract te steken, waardoor we de intrede van Kröller in de Holland-Zuid-Afrika Lijn verhinderen, doch er ons aan bloot stellen, dat de Regeering onder zijn invloed na afloop van de subsidie (over 2 jaar), als wanneer de lijn niet voortgezet kan worden, geen force majeure zal willen erkennen en ons zal dwingen tot voortzetting - af te koopen door concessies aan Kröller. Misschien is het geraden, de Holland-Zuid-Afrika Lijn te verklaren, dat wij bij ons aanbod van overneming blijven, maar intusschen van onze vrijheid gebruik maken op de Kaaphavens te gaan varen, waartegenover zij zich zou moeten verplichten, geen overeenkomst met Kröller of anderen aan te gaan.

Karnebeek heeft Snouck en Van Vlissingen naar de Soviets te Berlijn gestuurd, die onverrichterzake terug gekomen zijn, omdat de Russen erkenning de jure verlangen. Juist wat te verwachten was en wat Karnebeek wilde, daar hij nu weer met de zaak kan wachten, want het Parlement wil thans nog geen de jure erkenning, treurig en belachelijk genoeg. Wat maalt Rusland om ons? Tegenover den Raad van Bijstand is Karnebeek's houding nogal ergerlijk. Van Aalst had mij reeds op den morgen van 15 Februari gezegd, dat genoemde heeren naar Berlijn gestuurd zouden worden, doch Karnebeek sprak in de vergadering, op dien dag gehouden, niet over deze bedoeling, slechts over zijn bezwaren tegen onderhandelen. Als hij denkt, tegenover zijn raadslieden met dergelijke onbetrouwbare geheimzinnigheid juist te handelen, vergist hij zich als velen die niet recht door zee zijn.

[pagina 544]
[p. 544]

Heden eeuwfeest der Nederlandsche Handel-Maatschappij, gelukkig zonder veel persoonlijke bewierooking gevierd. Het was merkwaardig te zien, hoe weinig populair zij is, al zou men uit de belangstelling bij de receptie het tegenovergestelde afleiden. De oorzaak ligt voor een groot deel in haar indringen op het terrein van den localen goederenhandel en in haar soms weinig loyaal optreden. De bijdragen voor het geschenk, haar namens den Amsterdamschen handel aangeboden, waren voor velen een gedwongen fraaiigheid.

Wij bemerken meer en meer, dat bij de Engelschen en Duitschers geneigdheid bestaat, met de Hollandsche lijnen tot overeenstemming te komen. Na de ‘hint’ der Duitschers, door Van de Roemer overgebracht, die wij afwezen, omdat wij niet van de tusschenkomst van Kröller gediend zijn en omdat wij niet met de Duitschers, die ons voor een jaar afwezen, willen praten, voordat we de Engelschen erbij hebben, kregen we nu dezer dagen te hooren, dat Elder Dempster, de groote lui van de West-Afrikavaart te Liverpool, ons gaarne spreken willen. En nadat wij dit aangenomen hadden, komt Amsinck (Woermann) plotseling bij Bernard Ruys, zijn oude relatie, en vraagt, ondanks onze afwijzing, een onderhoud met mij, ofschoon hij mij vermoedelijk het afspringen van onze onderhandelingen in 1920 nooit vergeven heeft. Wij moeten echter fatsoenshalve en ook uit goede tactiek eerst met de Engelschen gesproken hebben. Valstar gaat dezer dagen naar Liverpool. Volgens Amsinck zijn Engelschen en Duitschers het reeds eens. Ook uit Oost-Afrika ontvingen wij bericht, dat de Engelsche lijnen daar beginnen bij te draaien. Dat opent voor de Vereenigde het perspectief, dat zij weldra definitief haar plaats in de verschillende conferences veroverd zal hebben.

30 Maart 1924.

Aan het diner der Nederlandsche Handel-Maatschappij - een mooi feest in het Concertgebouw, dat met de honderd bloemstukken waarmede de handel de Nederlandsche Handel-Maatschappij begiftigd had, schitterend aangekleed was - zat ik naast Deterding, die - begrijpelijkerwijs - groote minachting voor den Minister van KoloniënGa naar voetnoot1, eenige plaatsen van ons gezeten, heeft en die op de hem eigen luidruchtige manier aan den dag legde. Het ‘Simon de

[pagina 545]
[p. 545]

leugenaar’Ga naar voetnoot1, met welken eerenaam de hoogwaardigheidsbekleeder meer aangeduid wordt, klonk telkens luide over tafel, maar Simon gedroeg zich, als altijd bij dergelijke gelegenheden, als een eend die met water besproeid wordt.

Ik vroeg Deterding of hij berichten over den toestand in Rusland had. Hij zeide met zekerheid in Mei van dit jaar, of uiterlijk van het volgend jaar, een omwenteling te verwachten, die de partij van Krassin aan het roer zou brengen, in elk geval de gematigde richting zou doen zegevieren. De extremisten, die thans nog schalten und walten, brengen het land hoe langer hoe meer achteruit en hebben door hun aantasten van den godsdienst de geestelijkheid en de boeren tegen zich geladen.

4 April 1924.

Valstar is uit Engeland terug en heeft bij Elder Dempster te Liverpool bevonden, dat zij zeer gaarne bereid zijn, met ons en de Duitschers over een regeling van de Zuid-Afrikavaart te onderhandelen en dat zij het in het geheel nog niet met de Duitschers eens waren. Het beweren van Amsinck was dus, zooals zoo vaak het geval met Duitsche reeders, onwaar. Zoowel de Engelschen als wij blijken echter overeenstemming met hen noodzakelijk te achten en afgesproken werd, dat wij hun naar aanleiding van hun voorloopig vergeefsch bezoek zouden berichten, dat wij thans tot spreken bereid zijn. Bij die eerste bespreking zal hun dan gevraagd worden, vooraf hun afspraken met zekere groote afladers bloot te leggen. Loopt dit - dan zullen de drie partijen aan de groene tafel gaan zitten.

Valstar bezocht tevens, geïntroduceerd door Elder Dempster, de Union Castle te Londen - aangaande wie Amsinck eveneens gezegd had, dat zij het met de Duitschers over Oost- en Zuid-Afrika eens was. Ook dit bleek onjuist te zijn. Men onderhandelde, maar alleen ten aanzien van Oost-Afrika bestond er kans, dat men het eens zou worden, indien de Duitschers zekere voorwaarden aannemen, waarop zij waarschijnlijk zonder onze medewerking niet kunnen ingaan. Aangaande Zuid-Afrika was er geen kwestie van overeenstemming, om de eenvoudige reden, dat enkele Engelsche reeders (in dit geval o.a. Harrison) niets met eenigen Duitscher te maken willen hebben. Wat een overeenkomst met de Hollanders aangaat: een prealabele

[pagina 546]
[p. 546]

voorwaarde zou het samengaan der Hollandsche lijnen zijn, omtrent wier geharrewar de Union Castle vrijwel ingelicht bleek te zijn.

Het is duidelijk, dat, indien de Holland-Zuid-Afrika Lijn eenmaal opgelost is, de kans op ons toetreden tot de conference groot is, want de Duitschers zijn vechtensmoe, de Engelschen zijn ook tot praten bereid en in het geval van West-Afrika beschouwen zij ons eerder als hun bondgenooten tegenover de Duitschers dan als vrienden van de laatsten.

Door eerst de tusschenkomst van Kröller en daarna de onderhandelingen met de Duitschers, voorafgaande aan die met de Engelschen, af te wijzen, hebben wij, voor allen aanschijn, eerstgenoemde voor een goed deel uitgeschakeld en zijn wij zelven de bemiddelaars tusschen Engelschen en Duitschers geworden. Slechts ten aanzien van Zuid-Afrika wordt de positie nog door Kröllers interventie bij de Regeering vertroebeld. Valstar meent, dat het oogenblik gekomen is, de Regeering aan te bieden, de rest van het subsidie te laten vallen, op voorwaarde, dat het contract der Holland-Zuid-Afrika Lijn in den door ons gewenschten zin gewijzigd wordt en zij van haar verplichting tot terugbetaling van het reeds genoten subsidie (voorschot) ontheft. Ik gevoel er veel voor.

6 April 1924.

Er wordt den laatsten tijd veel naar de positie van Van VlissingenGa naar voetnoot1 gevraagd. Naar ik van Van Walree verneem, die het weten kan, is hij meer dan op. Zijn groep - de Van BeuningensGa naar voetnoot2 en hij - heeft ongeveer 8 millioen in de automobiel- en vliegtuigfabriek Trompenburg verlorenGa naar voetnoot3, waarin zij door een zekeren Wijnmalen bestolen zijn. Tegenover de Twentsche Bank was Van Vlissingen persoonlijk borg voor 2 millioen, uit welke verplichting hij zich tevergeefs heeft trachten uit te draaien.Ga naar voetnoota Het einde is geweest, dat de Van Beuningens

[pagina 547]
[p. 547]

betaald hebben (één van hen is Van Vlissingens zwager). Of de Steenkolenhandelsvereeniging, welke zwaar in de tot nu toe veel geld gekost hebbende kolenmijnGa naar voetnoot1 aan de Limburgsche grens geïnteresseerd is, aan crediet ingeboet heeft, heb ik nog niet kunnen ontdekken. D.G. van Beuningen, die met Van Vlissingen directeur is, zie ik voor een goed zakenman aan, niet geniaal, zooals zijn zwager, maar intelligent en zeer werkzaam. Ik had niet gedacht, dat zoo'n sluwe vos als Van Vlissingen zich zóó zou laten uitkleeden. Naar buiten toe is zijn optreden in niets veranderd.

Ter Meulen, die zoo juist uit Budapest en Parijs terug is, vertelde mij, dat Fransche insiders (reeds in December zeide hij mij het) sedert December voortdurend vast op de franc geweest zijn en dat de snelle daling in Januari en Februari ontstaan is voornamelijk door de paniek onder de Fransche beleggers, flink geholpen door Oostenrijksche en Duitsche speculanten. Had de Regeering niet op het laatste oogenblik ingegrepen, dan ware de lawine niet meer te stuiten geweest. De snelle rijzing der laatste weken heeft het vertrouwen bij den gewonen man hersteld, maar aan den Franschen exporteur, die in vreemde valuta verkocht had, veel geld gekost, evenals aan de importeurs, die hun voorraden in francs aangevuld hebben. De baissespeculatie in het buitenland heeft ook zwaar verloren, maar de wilde geruchten welke te Parijs aangaande daarin betrokken, hier gevestigde banken de ronde gedaan hebben, zijn onjuist geweest. Zelfs de altijd in de eerste plaats besproken Rotterdamsche Bank schijnt schotvrij geweest te zijn. Of dit bij de Duitsche banken hier ook het geval is, kan ik niet beoordeelen. Mijn zwager Alex Bungener, die met De Lubersac te Parijs geassocieerd is, welk huis in valuta's arbitreert, kwam onlangs expres over om zich op de hoogte te stellen. Hij kreeg ongeveer dezelfde inlichtingen.

Het herstel van de franc heeft de positie van Poincaré zeer versterkt, en nu hij zijn ministerie naar links omgewerkt heeft, gaat hij waarschijnlijk blijgemoed de verkiezingen tegemoet, en het ziet er niet naar uit dat hij, ondanks zijn nieuwe, minder nationalistisch aangelegde medewerkers, een soepeler buitenlandsche politiek zal volgen. Met spanning ziet men de conclusies der experts tegemoet, die blijkens hun vertraagde uitspraak voor groote moeilijkheden zitten. Daar de Duitschers hoe langer hoe meer in de stemming der ‘Draufgänger’

[pagina 548]
[p. 548]

à la Ludendorff terug gekomen zijn - grootendeels het gevolg van de Fransche usurpatie, die weer een uitvloeisel van het niet nakomen hunner Versailles-verplichtingen door de Duitschers is en welk te kort schieten, behalve aan onwil en opzet hunnerzijds aan de onvervulbaarheid van het hun afgedwongen tractaat is toe te schrijven - is mijn hoop, dat we wellicht in 1924 tot een internationale regeling zouden komen, weer aanmerkelijk gedaald. Ik ben bezorgd over den loop der zaken in het voorjaar.

De heer Rengers (Theo van Welderen Rengers), dien ik onlangs weer ontmoette, sprak zelfs van een a.s. oorlog. Van zijn plan om met de Amerikanen een internationale steunactie op touw te zetten, is niets gekomen, omdat de echt Duitsche flater, te Washington bij den rouw voor Wilson begaan, de sympathie in Amerika plotseling heeft doen wegsmelten en overigens ook de herleving van zaken in Duitschland den indruk, dat er periculum in mora was, heeft weggevaagd. Dat er achter het voorspoedsgordijn veel ellende schuilt en gevaarlijke ellende, vrees ik intusschen zeer.

Ter Meulen is ten aanzien van de hier door de banken met medewerking van buitenlandsche banken als Kleinwort, de Westminster, Lagard, Mendelsohn, opgerichte acceptmaatschappijen niet zeer hoopvol gestemd. Hij verwacht daarvan onderling gekrieuw, gegeven het antagonisme tusschen b.v. den Handel-Maatschappij en de Rotterdamsche Bank, die daarin broederlijk vereenigd zijn. Bovendien acht hij onze discontomarkt te klein om veel te kunnen absorbeeren, al wil Vissering meehelpen. Het laatste is zeker juist, zoolang het gewoonte blijft bij scheepvaartmaatschappijen enz. om beschikbare middelen in prolongatie te steken in plaats van in eerste-klas wissels. Ook ben ik bevreesd, dat onze geldmarkt nu nog vlugger ten behoeve van Duitschland leeg gezogen zal worden.

10 April 1924.

Dezer dagen heb ik de laatste eer aan den ouden Jan HudigGa naar voetnoot1 te Rotterdam bewezen. Hij was een Rotterdammer van de allerbeste soort. Een hart van goud, altijd moedig, vol humor en niet van het platte materialisme dat het meerendeel van zijn gegoede stadgenooten kenmerkt. Ik heb hem in de 25 jaar van mijn directeurschap (hij was commissaris bij onze maatschappij) leren waardeeren.

[pagina 549]
[p. 549]

Het advies der deskundigen (commissies-DawesGa naar voetnoot1 en -McKennaGa naar voetnoot2) is uit. Het heeft een goede pers en is ongetwijfeld een veel beter stuk werk dan alle vorige schema's, door de Commissie van Herstel of de staatslieden uitgebroed, maar ook hier mist men weer de vaststelling van een bereikbaar totaalbedrag der schuld van Duitschland aan de geallieerden en wordt voorgesteld - na eenige jaren van bepaalde, betrekkelijk geringe schadevergoedingen - de hoogte der jaarlijks te betalen sommen, boven een zeker minimum, van den welvaartsindex afhankelijk te doen zijn. Of het gevluchte Duitsche kapitaal onder deze omstandigheden zal repatrieeren - het eerst noodige voor het herstel - blijft de vraag. De commissie was ten aanzien van het bepalen van een totaalbedrag gebonden door de voorwaarde, dat aan het vredesverdrag niet getornd mocht worden - dit te harer verontschuldiging. Ondanks deze feilen is het voor de Duitschers zeker zaak op de nieuwe voorwaarden in te gaan, stel dat ze door de geallieerden worden overgenomen. Zij weten dan althans waaraan zij gedurende de eerstvolgende jaren toe zijn, vooral omdat het er naar uitziet, dat hun valuta tegenover het pond (de Engelschen hebben heel aardig de Goldnotenbank aan het pond vastgeknoopt) stabiel zal zijn.

16 April 1924.

Aan de Vereenigde deden wij het door Valstar verdedigde voorstelGa naar voetnoot3 toekomen en voegden er aan toe, dat het noodig zou zijn, de mededeeling, dat wij de verplichtingen der Holland-Zuid-Afrika Lijn, behalve de terugbetaling van het subsidie (en boeten), willen overnemen, zonder aanspraak op het restant van het subsidie te maken, te publiceeren, daar anders de Regeering de zaak toch maar sleepende houdt. Hierover wordt de volgende week beslist.

Aan Van Aalst, die den volgenden dag bij mij was, deed ik mededeeling van dit voorstel. Hij vreesde, dat het bekend worden ervan

[pagina 550]
[p. 550]

de vooruitzichten van het wetsontwerp tot staatssteun aan den Koninklijken Hollandschen Lloyd zou bederven. Dit is dus een reden te meer voor hem om de Regeering te bewegen eindelijk toe te happen en Kröller naar huis te sturen (wat zij toch niet durft te doen). Gisteren liet hij mij weten, dat hij Aalberse niet heeft kunnen te pakken krijgen, omdat de minister in retraite is (in een klooster). Hij drong zeer op eenig uitstel aan.

Intusschen is ook het voorloopig verslag over het wetsontwerp Koninklijke Hollandsche Lloyd verschenen. Het is hoogst ongunstig, doch wordt door een sterk Rotterdamschen bijsmaak bedorven.Ga naar voetnoot1 Het ontwerp leent zich zeker tot critiek: het bevat geenerlei waarborg voor goed beheer en het staatsgeld komt vrij sterk in het gedrang achter andere schulden der onderneming. In de Kamer van Koophandel heeft niemand lust het te verdedigen, ofschoon men het een ramp zou achten, indien de maatschappij ten onder ging. De heeren van den Lloyd hebben mij steeds gemeden; ik meen, dat ik den staat wel aan een betere oplossing had kunnen helpen.

Van Walree zeide mij heden, dat Van Aalst bepaald uit zaken wil. Hij had het hem zelf gezegd. Het gerucht loopt al lang, maar ik heb er geen recht geloof aan gehecht. Volgens Van Aalst heeft Guépin de Nederlandsche Handel-Maatschappij 12 millioen gekost. Een deel ervan komt toch zeker voor Van Aalst's eigen schuld.

26 April 1924.

Van Aalst zeide mij dezer dagen, dat hij Aalberse den 22sten gesproken en hem verklaard had: ‘Wij wachten op U, want meneer Kröller heeft gezegd, dat hij U en de Vereenigde zou spreken.’ Dit lijkt alles op ergerlijk spelen met ons, Vereenigde. Van Aalst zou nu Kröller zijn ongenoegen over zijn houding te kennen geven. Intusschen kan ik de gedachte niet van mij af zetten, dat Kröller en Van Aalst een gemeenschappelijk belang hebben: het wetsontwerp Koninklijke Hollandsche Lloyd in veilige haven te brengen, en convenieert hun van dat oogpunt elke vertraging van de oplossing der

[pagina 551]
[p. 551]

kwestie Holland-Zuid-Afrika Lijn en Vereenigde. M.a.w. ik ben niet overtuigd, dat achter alles geen doorgestoken kaart schuilt. De Vereenigde heeft gisteren echter een (door mij onderteekenden) brief aan Van Aalst gericht, waarin zij constateert, dat de zaak nu, buiten haar schuld, meer dan een jaar traineert en zij, door haar voorwaardelijke overeenkomst gebonden zijnde, naar allen aanschijn in de wachtkamer gehouden wordt, daarvan genoeg heeft en meedeelt, dat zij zich na 15 Mei vrij beschouwen zal, indien haar dan geen bericht bereikt heeft, dat de Regeering de contractswijziging onverwijld aan het Parlement zal voorleggen. Zij zal dan op de Kaaphavens gaan varen. Advienne que pourra! Onzerzijds is het mogelijke gedaan.

Van het denkbeeld, van verdere subsidie tegenover kwijtschelding der reeds verstrekte voorschotten af te zien, zijn wij terug gekomen, daar Nijgh van Brautigam, het socialistisch kamerlid, dat aan de Minister eenige onbevredigend beantwoorde vragen ten aanzien van haar houding in zake de Vereenigde-Holland-Zuid-Afrika Lijn steldeGa naar voetnoot1, vernomen had, dat die afstand niet den indruk van een concessie zou maken en de verlangde kwijtschelding der reeds betaalde voorschotten bij de Kamer het vermoeden zou wekken, dat de Vereenigde spoedig betere vrachten verwacht en dus den Staat niet het profijt van betere tijden gunt. Ook wilde men, om geen onnoodige verscherping te veroorzaken, niet tot publicatie overgaan, tenzij dit noodig wordt.

12 Mei 1924.

Van 29 April tot 3 Mei te Parijs geweest, van 4 tot 11 Mei in het Kurhaus Sain-Matt bij Lucern en gisteren en heden een bezoek aan de Chaponnières te Genève gebracht.

Te Parijs had ik verschillende besprekingen met Loudon en leden

[pagina 552]
[p. 552]

van de Hollandsche kolonie in verband met de Nederlandsche deelneming aan de internationale tentoonstelling van toegepaste kunst te Parijs in 1925, waar onze architecten, beeldhouwers en aanverwante kunstenaars zeer goed voor den dag kunnen komen, omdat de ontwikkelingsstand van die kunst ten onzent, vergeleken met vele andere landen, een zeer gunstige is. Ik heb mij er toe laten vinden de voorzitter van de te benoemen regeeringscommissie te worden op voorwaarde, dat de regeering ƒ 50.000, - van de Staten-Generaal loskrijgt. Eerst wilde zij niet, omdat men in Den Haag niet begrijpt, wat wel en niet veroorloofde uitgaven zijn, het geld wegsmijt aan schoolmeesters, ambtenaren en werkloozen en onthoudt aan nuttige zaken. Ten slotte deed Colijn het toch, maar nu moet er nog ƒ 100.000, - van particulieren gevonden worden, hetgeen een heele toer zal zijn. Ik had het misschien niet op mij moeten nemen, want ik was den laatsten tijd, na, dank zij de psycho-analytische behandeling van Dr. van der Chijs in November/Januari, heel goed geweest te zijn, weer vaak moede en toen ik uit de drukte van Parijs weg was, waar ik goed sliep, te Lucern aan mijn gedachten overgeleverd was, begon ik over de te vinden ton te piekeren en bracht vele slapelooze nachten door. De verveling van het Kurhaus met zijn publiek van oude juffrouwen (Vissering had het mij aanbevolen, net iets voor hem) en het slechte weer hebben er toe meegewerkt. Vandaag na een heerlijken, zij het ook kortstondigen slaap en een paar gezellige dagen te Genève, zie ik alles weer door een zonnigen bril. Maar ik ga toch v.d. Chijs weer eens opzoeken, want het blijkt, dat ik niet vast in mijn schoenen sta.

Te Genève ontmoette ik voor het eerst sedert vele jaren mijn ouden schoolkameraad Johan van Notten, consul aldaar, gewichtig als altijd, en Van HamelGa naar voetnoot1, die mij vertelde, dat Hunger in Albanië niet voldaan heeft.Ga naar voetnoot2 Te slap tegenover het roerige volk van dat landje en er niet in geslaagd, prestige bij inboorlingen en de buitenlandsche gezanten te verwerven. Een gentleman van top tot teen, maar niet de man die er noodig is. Jammer, want het is geen bonne marque voor Holland en men zal hem door een andere nationaliteit vervangen. Van Hamel vertelde mij ook, dat Zimmerman van de Volkerenbond te hooren gekregen heeft, dat hij in Oostenrijk te weinig bezuinigd

[pagina 553]
[p. 553]

en te zwaar belastingen geheven heeftGa naar voetnoot1, terwijl de pers het doet voorkomen, dat het de Oostenrijksche regeering contra Zimmerman is, die aldus wil. Volgens Van Hamel is er bij de laatste conferentie te Genève een crisis tusschen Zimmerman en zijn lastgevers geweest.

18 Mei 1924.

Ik gevoel mij, terug gekomen, veel beter. Klaarblijkelijk ben ik niet rijp voor het besjeshuis.

De Regeering heeft eindelijk besloten de overeenkomst tusschen Vereenigde en Holland-Zuid-Afrika Lijn voor de Staten-Generaal te brengen en op den fatalen datum - den 15den - waarop ons ultimatum verviel, hadden wij er het bericht van. Van Aalst zei mij, dat hij er zich zoo over opgewonden had, dat het hem op een hartaandoening te staan was gekomen, waarvoor hij thans rust neemt. Bij die gelegenheid klaagde hij er over, dat de last hem te zwaar is en hij in zijn collega's geen steun heeft. Geen wonder! Aan wien de schuld? Aan Van Walree heeft hij gezegd, dat hij wil aftreden.

De onderhandelingen met Rusland zijn mislukt. De Soviets zijn - zooals te verwachten was - onhandelbaar gebleken. Karnebeek heeft zijn zin en het geheele Parlement, met uitzondering van de communisten, geeft hem gelijk, ofschoon hij in 1923 waarschijnlijk alle gelegenheid gehad heeft, op behoorlijke voorwaarden tot een handelsverdrag te komen. Intusschen zijn de berichten over de behandeling van buitenlandsche schepen in Rusland, die wij van Duitsche zijde vernamen, zoo weinig aanmoedigend, dat ik voorloopig niet betreur, geen onzer schepen naar Russische havens te zien vertrekken.

In zaken slecht: veel vervoer, maar tot verlies latende vrachten. Loonen en kosten te hoog.

Ik hoorde dezer dagen van Patijn, dien ik aan de Nederlandsche Bank ontmoette, dat Karnebeek het verloop van zaken met Rusland toch beroerd vindt. Hij had inderdaad verwacht, dat hij ook na de de jure erkenning door Engeland nog een handelsverdrag kon sluiten en had niet op de hooge eischen der Soviets gerekend. Zijn beleid getuigt aldus niet van goed inzicht.Ga naar voetnoot2

[pagina 554]
[p. 554]

26 Mei 1924.

De West-Afrika Duitschers hebben eieren voor hun geld gekozen: zij komen morgen in Den Haag om met ons te onderhandelen - zonder intermediaire van Kröller, dien wij aldus uitgeschakeld hebben.

Het wetsontwerp Koninklijke Hollandsche Lloyd komt eveneens morgen in de Tweede Kamer.Ga naar voetnoot1 De stemming was er daar niet gunstig voor, ook niet na het verschijnen van de Memorie van Antwoord; maar ziet, de Rotterdamsche Kamer van KoophandelGa naar voetnoot2 zendt op het juiste oogenblik een adres af, dat zoo duidelijk en op zoo weinig waardige wijze de belangen van de Rotterdam Zuid-Amerika lijnGa naar voetnoot3 verdedigt en op het afslachten van den Lloyd bedoeld is, dat vele leden waarschijnlijk hun stem vóór het ontwerp zullen geven, ofschoon zij het oorspronkelijk zeker hadden verworpen willen zien. Daar de Rotterdamsche Kamer het in haar adres voorstelt, alsof de bewering van de Regeering, dat het prestige van Nederland met het voortbestaan van den Lloyd gemoeid is, belachelijk geacht moet worden en dit argument van den Minister juist het alles beheerschende is, heeft de Amsterdamsche Kamer nog fluks harerzijds in een adres, waarin zij de merites van het wetsontwerp en detail niet bespreekt, er bij de Tweede Kamer op aangedrongen, zich in de eerste plaats door de overweging, dat inderdaad het nationale prestige tegenover de wereldscheepvaart en in Zuid-Amerika met

[pagina 555]
[p. 555]

het verdwijnen van de Lloyd een zwaren slag zou krijgen, te laten leiden.Ga naar voetnoot1

Intusschen hoor ik van Ferd de Beaufort (die uit Indië terug is en zijn taak bij de Nederlandsche Bank aanvaard heeftGa naar voetnoot2), dat zoowel de passagiersschepen als de vrachtbooten van den Lloyd sluitende reisrekeningen maken.

30 Mei 1924.

Hollandsche Lloyd met groote meerderheid erdoor.Ga naar voetnoot3 Rotterdam heeft dus goed geholpen.Ga naar voetnoot4

Dezer dagen vroeg de burgemeester mijn oordeel over de vooruitzichten van een wereldtentoonstelling in 1928, tijdens de Olympiade, welke dan te Amsterdam plaats heeft, te houden. Naar mijn meening zijn wereldtentoonstellingen uit den tijd en is Amsterdam er niet de stad voor. Eerder een koloniale tentoonstelling, en een van architectuur, bloemen en planten en dan zóó op te zetten, dat er iets blijvends uit komt, b.v. een academie voor beeldende kunsten in het dan vastgelegde plan Zuid.

12 Juni 1924.

Weer eenige dagen te Parijs geweest in verband met de tentoonstelling.Ga naar voetnoot5 Ik schiet met de inzameling van gelden goed op, ondanks den geringen steun welken ik van mijn medestanders ontvang. ¾ van de benoodigde ton zijn bijeen en het wetsontwerp regeeringscrediet heeft den Raad van State verlaten.

In zake Holland-Zuid-Afrika Lijn geen voortgang te bespeuren. Het wetsontwerp hangt ergens, waarschijnlijk bij de Koningin. Aan Van Leeuwen heb ik gevraagd er in den Raad van State spoed mee te maken. De memorie van toelichting, welke Heringa erbij geschre-

[pagina 556]
[p. 556]

ven heeft, is een prul, maar hij wilde er niets in veranderen, eigenwijs als altijd.

In zake West-Afrika Lijn conferenties met Engelschen en Duitschers. De eersten op onze hand, de laatsten onbetrouwbaar als gewoonlijk. Voortgang niet belangrijk, maar daar de Duitschers er financieel slecht voorstaan, zullen zij ten slotte wel eieren voor hun geld kiezen.

Gisteren had ik een memorabel onderhoud met Van Aalst naar aanleiding van zijn herhaalde (verleden vroeg Van Eeghen mij) uitnoodiging tot het commissariaat der Nederlandsche Handel-Maatschappij. Ik zeide hem, dat mijn gezondheid thans geen beletsel meer is, maar dat ik ernstig bezwaar had, bij de tegenwoordige samenstelling der directie in het bestuur te reden. Zooals Van Aalst mij zelf onlangs verklaard had, wordt hij onvoldoende gesteund door zijn medeleden der directie. Bierens de Haan, een brave man, is niet bekwaam, maar verbeeldt zich heel wat en Everwijn, misschien wel knapper, is een ambtenaar van huis uit en wordt nooit een zakenman. Beiden zijn geen menschen, die de cliëntèle aantrekken. Vester is een prettige, vroolijke man, maar uit de weinige aanraking welke ik met hem aan de Java-China-Japan Lijn heb, kan ik geen verder oordeel over zijn waarde vormen. Van Aalst gaf dit alles toe. Welnu, verklaarde ik, wanneer ik commissaris ben, kan ik onmogelijk genoegen met dezen toestand nemen, te minder, omdat Van Aalst zich meer wil terugtrekken - op raad van zijn arts - misschien over eenigen tijd aftreden, maar ik weet niet of ik een reconstructie van de directie zou bereiken. Maar wel, dat mijn verhouding tot Bierens de Haan en Everwijn, welke zeer goed is, al heeft de eerste na zijn huwelijk al zijn vrienden laten schieten, verstoord zou worden. Daarin heb ik geen lust. Wie moet ook president worden, wanneer Van Aalst werkelijk weggaat (wat ik nog niet zie gebeuren)? Everwijn vigileert er natuurlijk op, maar is niet de man er voor. Ik noemde Trip (over eenige jaren), maar meer eigenaardig behoort hij Visserings opvolger te worden. Ik vroeg Van Aalst, waarom hij La Gro, thans bij de Banque de Paris, een oud-factory man, zeer bekwaam en internationaal geschoold, niet nam. Hij gaf twee redenen op: niet voldoende standing en Vester lust hem niet. De werkelijke reden is, dat Van Aalst geen bekwame, zelfstandige menschen, die in zijn plaats kunnen handelen, naast zich wil hebben en dat is ook de oorzaak van de tegenwoordige, onbevredigende samenstelling van het college. Hij denkt nu als aanvulling over Crena de Iongh, agent

[pagina 557]
[p. 557]

te Rotterdam, een zeer sympathiek jongmensch, maar, naar het mij schijnt, te zachtzinnig om in deze moeilijke tijden mede aan het hoofd van onze grootste bankinstelling te staan.Ga naar voetnoot1 Van Walree hoopt mij als president der Handel-Maatschappij te zien, maar met de Koninklijke Boot dans la dèche en Van Aalst als machthebber zie ik dat niet gebeuren.

Intusschen zijn wij als de beste vrienden gescheiden en hij, Van Aalst, vroeg mij of hij op mij rekenen kon, als de bezwaren die ik had, niet meer bestonden. Ik antwoordde bevestigend.

13 Juni 1924.

Gisteren aan Buitenlandsche Zaken Snouck gesproken. De Russen hebben nu laten weten, dat ze wel op basis van Zweden en Noorwegen willen afsluiten, maar een uitnoodiging wenschen om hier te komen. Begrijpelijkerwijze wacht men nu het verloop der onderhandelingen te Londen af.Ga naar voetnoot2

De Duitsche spoorwegtarieven zijn in dezen winter, ondanks het verdrag van Versailles, ten onzen nadeele en ten voordeele der Duitsche havens verlaagd.Ga naar voetnoot3 Buitenlandsche Zaken ervoor gespannen, doch heeft zich door de Duitsche Regeering om de tuin laten leiden. Ik wilde thans op de credietgeving door Nederland invloed uitoefenen, hoorde van Snouck, dat de Duitschers meer crediet willen hebben, om de tarieven als concessie te geven. Ik zou België er op af sturen.

[pagina 558]
[p. 558]

Daarna vergadering aan Buitenlandsche Zaken over retorsiemaatregelen, door Colijn gewenscht. Hun onbruikbaarheid en verderfelijkheid op schitterende wijze door Nederbragt aangetoondGa naar voetnoot1, zoodat iedereen, ook de man van Financiën, tegenstemde, behalve Heringa, die daardoor weer eens bewees, hoe verkeerd hij op zijn plaats is aan de afdeeling ‘Handel’. De zielige Van HoekGa naar voetnoot2 van Landbouw wist heelemaal niet hoe hij stemmen moest.

Na de vergadering zei Heringa mij, dat het wetsontwerp Holland-Zuid-Afrika Lijn in het Kabinet der Koningin hokte. Er rust een ‘fatum’ op, zeide hij. Heden hoor ik echter van Van Aalst, dat het aan het Departement van Arbeid, Handel & Nijverheid zelf is blijven liggen en nu dreigt te laat bij de Tweede Kamer te komen, om nog voor het reces behandeld te worden. KoolenGa naar voetnoot3 wil n.l. dezer dagen voorstellen, geen nieuwe wetsontwerpen meer in behandeling te nemen. Van LeeuwenGa naar voetnoot4, wien ik verzocht had, het stuk door den Raad van State vlug te laten afdoen, bevestigde aan Van Hasselt, dat het ontwerp aan het Departement vertraagd was.

15 Juni 1924.

Inderdaad: Heringa is de schuldige. Het prul! Eergisteren telegrafeerden wij den Minister en gisteren ging Valstar nog eens naar Heringa om voor de zooveelste maal spoed bij de zaak te zetten. Toen bleek de waarheid. Ik telefoneerde daarop met Van Leeuwen, doch trof zijn vrouw aan, die intusschen altijd van alles op de hoogte is. Ik vroeg haar de boodschap over te brengen, dat wij hoopten, dat het ontwerp nog morgen (Maandag) door de Raad van State afgedaan zou worden. Zij antwoordde, dat dit zeker niet kon en dat trouwens de Raad van State niet met zich liet sollen (door Heringa). Naderhand kwam Heringa weer aan de telefoon, om mij te vragen, hoe de zaak met Van Leeuwen verloopen was. Hij zit nu in den piepzak, want er is alle kans, dat de fusie door zijn schuld mislukt en de Holland-Zuid-Afrika Lijn dan naar den kelder gaat.

Daar Piet van TienhovenGa naar voetnoot5 op opzienbarende wijze de Rotterdamsche Bank verlaat (volgens de kranten, omdat het werk hem te veel

[pagina 559]
[p. 559]

wordt; volgens Vissering, om van de Rotterdamsche Bank het odium weg te nemen dat feitelijk op hem rust, en volgens algemeene opinie, omdat er te groote stroppen zijn, waarvan hij de schuldige is), Westerman er als president-commissarisGa naar voetnoot1 aftreedt en er allerlei geruchten over Kröller, met wien de Rotterdamsche Bank eng verbonden is, loopenGa naar voetnoot2, vroeg ik Valstar, zelf een oud-Müller man, in Den Haag Regout uit te hooren, die nog bij Kröller zit, voor ons in Zuid-Afrika gewerkt heeft en een gezond oordeel bezit. Valstar berichtte mij gisteren het volgende:

Ondanks minder goeden gang van zaken (dan eenige jaren geleden) en ondanks zekere moreele zwakheden is de zaak Wm. H. Müller & Co goed. Kröller zelf bezit geen fortuin. Al zijn huizen, gronden enz. zijn eigendom van Wm. H. Müllers exploitatiemaatschappij, waarvan de aandeelen voor een deel bij de firma, voor een deel bij de Mijnbouw- en Scheepvaartmaatschappijen zitten. Zij heeft een gecamoufleerd verlies en staat bij de Rotterdamsche Bank in het krijt voor 10 millioen, waartegenover de bezittingen staan: de Jobshaven te Rotterdam, het buiten Groot Haesebroek, eenige duizenden H.A. hei en bosch op de Veluwe enz.

Dit en het slechte beheer van Van Deventer (de amant van mevrouw Kröller), heeft de Rotterdamsche Bank aanleiding gegeven, om Van Dusseldorp met groote macht in de firma te zetten (beter gezegd: als directeur van de zaak). Hij is nu bezig er schoon schip te maken, naar Dubois zegt, niet altijd oordeelkundig. Intusschen kan de Rotterdamsche Bank naar haar geld fluiten en dit, met de andere stroppen welke zij zich op den hals gehaald heeft, maakt haar positie, dunkt mij, zeer zwak. Vissering, dien ik er eergisteren over interpelleerde, had nog eenig air van vertrouwen, maar hij heeft altijd sterk aan haar zijde gestaan, geïnfluenceerd, indertijd, door Joost van Vollenhoven en Piet van Tienhoven en geleid door zijn voortdurende geschillen met Van Aalst, den grooten antagonist der Rotterdamsche Bank (de steun, aan MarxGa naar voetnoot3 verleend, was steun der Rotterdamsche Bank door de Nederlandsche Bank).

Om op Valstar en Regout terug te komen: de laatste wist ook te vertellen - hij had dat van zijn collega v.d. Roemer - dat Kröllers actie

[pagina 560]
[p. 560]

in de Holland-Zuid-Afrika Lijn aangelegenheid niet buiten voorkennis van Van Aalst geschied was en dat men zich daar zeer over diens uiteindelijk medegaan met ons verwonderd had. Mijn argwaan tegenover Van Aalst zou dus niet ongegrond geweest zijn. Kröller heeft ten slotte wegens geldgebrek van de geheele zaak afgezien en had, volgens Regout, ook niet verder bij het Departement gehinderd. Indien er inderdaad gedurende een zekeren tijd overleg tusschen Van Aalst en Kröller bestaan heeft, dan wordt de inactie van het Departement tusschen April 1923 en Maart 1924 verklaarbaar en het ‘onwillekeurige’ van het vergeten-doorzenden van ons antwoord aan den Minister van September 1923 door Van Aalst zeer verdacht.Ga naar voetnoot1 Wat een geknoei!

De toestand in het bankwezen is nog altijd niet zuiver. ScheurleerGa naar voetnoot2 in Den Haag zit leelijk vast - 7 millioen bij de Nederlandsche Bank, nu tot 2 terug geloopen - en nu komen, naar ik verneem, Heldring & Pierson erbij, die door slechte credieten en wanspeculaties verloren schijnen te hebben. Ik moet trachten, Meta'sGa naar voetnoot3 geld te redden. Zij is bij de firma geïnteresseerd en heeft er toevallig door verkoop van fondsen een groot saldo staan. Ik ben er echter niet erg bang voor, daar de firma een machtige cliëntèle heeft en Pierson's broer, Allard (Pierson & Co.), heel erg rijk is.Ga naar voetnoota

RuysGa naar voetnoot4, president-commissaris van de Rotterdamsche Bank, verklaarde mij gisteren met nadruk, dat PietGa naar voetnoot5 eigener beweging de Rotterdamsche Bank verlaten heeft, bewogen door de overweging welke Vissering mij noemde.Ga naar voetnoot6

21 Juni 1924.

Met Heldring & Pierson schijnt het rond te loopen - althans voorloopig. Ze zitten in het faillissement van Lilien en Rosenkrantz.Ga naar voetnoot7

[pagina 561]
[p. 561]

De wetsontwerpen Holland-Zuid-Afrika Lijn en staatscrediet Parijsche tentoonstelling zijn op het laatste nippertje bij de Tweede Kamer ingediendGa naar voetnoot1 en worden nog voor het reces door haar behandeld. Het heeft heel wat moeite gekost.

Colijn heeft voorts zijn ontwerp tot herziening van het invoerrechtentarief ingediend.Ga naar voetnoot2 Hij kondigt het als technisch aan, maar het is, zooals te verwachten was, doorloopend beschermend, zij het ook niet zoo uitgesproken als dat van Kolkman.Ga naar voetnoot3 In zoover is het beter dan zijn voorganger, dat vele artikelen vrijgesteld worden en technisch is het oneindig superieur aan het tegenwoordige. Colijn wil het er door jagen en de Tweede Kamer is hem ter wille, daar zij besloten heeft, het in Juli in de afdeelingen te behandelen, dus voordat haar de stemmen uit het bedrijfsleven kunnen bereiken. We zullen eens zien of het hem lukt.

De algemeene verhooging van 5 op 8% is 1% meer dan verwacht werd, maar vermoedelijk bedoeld om gedeeltelijk losgelaten te worden. Indertijd verluidde het, dat de Roomsche werkgevers met 7% tevreden waren en Colijn zelf zeide mij in Januari, dat hij tegen protectie was, maar 1% meer geen protectie noemde.Ga naar voetnoot4

28 Juni 1924.

Een week geleden ben ik te Brussel geweest om de verzameling-StocletGa naar voetnoot5 te bezichtigen - alles oude kunst vóór de renaissance - Egyptisch, Aziatisch, Grieksch, Merovingisch, Aztekenkunst, Vlaam-

[pagina 562]
[p. 562]

sche en Italiaansche primitieven, Gothiek enz. - machtige schatten. Het huis is van Hoffmann (Weenen), met groote weelde aangelegd, modern Duitsch, wel smaakvol, behalve de eetzaal, die door Klimt versierd is. Gezellig is het interieur allerminst. Stoclet is van de Banque d'Outremer, mevrouw is een Stevens van haarzelf, nicht van de schilders van dien naam (Alfred en Joseph).

Chris van EeghenGa naar voetnoot1 deelde me dezer dagen mede, dat ook hij de firma verlaten gaat, omdat hij het karakter en beleid van den eigenwijzen en onbekwamen oudsten zoon van S.P., HenriGa naar voetnoot2, gevaarlijk voor haar acht. S.P. ziet dit ook wel in, maar hij heeft de rust thuis - zijn bazige vrouw steunt haar zoon - verkozen boven het belang van de firma. Nu Ferd de Beaufort haar ook reeds ontvallen is, heb ik een zwaar hoofd in de toekomst van het huis, tenzij de jongere broeder LouisGa naar voetnoot3, die nog geen ervaring bezit en een prettiger man dan zijn broer is, maar nu nog met dezen medegaat, blijkt een goede leiding te kunnen geven. Chris is zeker de intelligentste van allen, maar heeft weinig initiatief. Ze hadden hem naar de Nederlandsche Bank moeten laten gaan en Ferd bij de firma moeten laten.Ga naar voetnoota

Gisteren (27-6-'24) werd ik door Vissering tot een spoedbijeenkomst bij de Nederlandsche Bank uitgenoodigd. Ik vond daar, behalve de directie, S.P. van Eeghen en Rehbock. Vissering begon met ons te zeggen, dat hij ons niet als commissarissen, doch Van Eeghen en mij als oud-voorzitter en voorzitter der Kamer van Koophandel en Rehbock als lid der commissie van advies had uitgenoodigd. Later bleek het, dat Rehbock er voornamelijk zat als presidentcommissaris der Handelsvereeniging Amsterdam, die een grooten post aandeelen Rotterdamsche Bank bezit en bezig is dien te spuien. Vissering deelde ons mede, dat aandeelen Rotterdamsche Bank steeds meer aangeboden worden en dat, indien dit voortging, de daling niet meer was tegen te houden en door een run op de bank gevolgd zou worden, waartegen zij niet bestand zou zijn. Met de enorme beteekenis der Rotterdamsche Bank zou dat niet minder dan een nationale ramp beteekenen, waarin een groot deel van ons bedrijfsleven zou mede gesleurd worden. Buitenlandsche saldi zouden opgevraagd worden, de gulden dalen - kortom, het vertrouwen in

[pagina 563]
[p. 563]

Nederland (zoowel in binnen- als buitenland) zou weg zijn. Reeds heeft de Rotterdamsche Bank 20 millioen nominaal van haar eigen aandeelen gekocht (waarvan 10 op naam van Wm. H. Müller & Co en door haar beleend). Van die 20 millioen zijn er 6 uit de winst op o afgeschreven, doch de overige 14 zitten in de gecamoufleerde balans. Dit is zeer ondeugdelijke politiek, maar wellicht als noodmaatregel onvermijdelijk. Thans tracht het bestuur nog een syndicaat van 2,5 à 5 millioen te vormen, om verderen steun aan de aandeelen te verleenen, doch op een vraag van S.P. wist Vissering niet te zeggen of dit syndicaat door de Rotterdamsche Bank gegarandeerd zou worden. Dat zou op hetzelfde neerkomen als koopen voor rekening der bank. Verschillende conferenties hebben ten huize van Vissering met het bestuur van de Rotterdamsche Bank plaats gehad en nu komt men om steun. De Nederlandsche Bank kan dien steun, welken zij wenschelijk acht, niet alleen verleenen, want om de crediteuren te voldoen is 100 millioen noodig, te veel voor de Nederlandsche Bank. De Regeering zal er dus in gekend moeten worden, of liever alleen Colijn, want vóór alles moet ruchtbaarheid voorkomen worden. Thans vroeg hij, Vissering, ons advies. We waren het allen eens, dat het onheil geweerd moest worden. Eerst werd gesproken over de vraag of de aandeelen gesteund moesten worden dan wel de deposito's - waarmede de debiteuren ook gediend zijn - maar van het eerste werd afgezien; want al zegt de Rotterdamsche Bank, dat de aandeelen 100% waard zijn, wie garandeert dit? Zij zit met 80 millioen bevroren crediet, waaronder MüllerGa naar voetnoot1, StokvisGa naar voetnoot2 enz. Dat het met Müller niet pluis is, weet ik, maar wat de mate van het risico is, weet ik niet. Besproken werd ook de vraag of de andere bankiers erin gekend moesten worden, die wel geen portefeuillebelang, maar wel een groot indirect belang bij het afwenden van een débacle van de Rotterdamsche Bank bezitten. Vissering legde echter de grootste minachting voor de kleinzielige bankiersvereenigingGa naar voetnoot3 aan den dag en zeide, dat de eenige man die daarin wat beteekent, Van Aalst, er zich niet mee bemoeide. Ik raadde sterk aan, dezen wel in het vertrouwen te nemen, omdat hij een man van initiatief is en in

[pagina 564]
[p. 564]

zijn ijdelheid gekwetst zou zijn, indien hij buiten den engen kring gelaten werd en dan eerder geneigd zou zijn, tegen te werken. Bovendien is het vrij zeker, dat Colijn hem terstond consulteert, nadat de Bank bij hem geweest zal zijn. Afgesproken werd, dat Tetrode, die in de buurt van Colijns buiten te Leersum vertoeft, dezen zal waarschuwen en hem zal mededeelen, dat Van Aalst geraadpleegd zal worden, altijd, indien de Rotterdamsche Bank dit goedkeurt, een harde pil voor haar. Tetrode vreesde wel, dat Van Aalst van de gelegenheid gebruik zou maken, onder de duiven der Rotterdamsche Bank te schieten. Het is niet onwaarschijnlijk, maar het andere belang acht ik toch grooter.

Men wil tevens het bestuur der Rotterdamsche Bank reorganiseeren op een wijze die het publiek vertrouwen inboezemt en o.a. tot president een man benoemen wiens naam imponeert. Men heeft Mr. W. SuermondtGa naar voetnoot1 op het oog en in de tweede plaats Zimmerman. Den eersten ken ik niet of weinig, hij wordt gunstig beoordeeld, doch Van Eeghen betwijfelt ten sterkste, dat hij zich van zijn zaken te Rotterdam zou kunnen of willen losmaken om hier (het hoofdbestuur zou hierheen verplaatst worden) de moeilijkheden van de Rotterdamsche Bank op te lossen. De andere is zeer bekwaam, doch geen zakenman en kan geen knappe menschen naast zich velen. Bovendien is hij tegenover den Volkenbond tot het einde van het jaar gebonden. Tetrode noemde Posthuma, die echter geen bankier is en altijd een meening klaar heeft, al kent hij de zaak maar half. Ik sprak van Patijn, zeer bekwaam, maar bang voor verantwoordelijkheid en aarzelend, en Van Walree, zeker geheel voor de zaak gewassen, wat vakkennis betreft, maar een moeilijk man voor velen, voornemens aan het einde van het jaar naar Japan te gaan en ten slotte als directeur der Twentsche Bank vermoedelijk verhinderd naar de concurrente over te stappen. Wij konden dus geen betere oplossing aan de hand doen dan de in den boezem der Rotterdamsche Bank overwogene.

Het is inderdaad een ernstige situatie, waarover wel eens gesproken is, maar waarvan men de realiteit niet voor zich zag. Er valt ook volstrekt niet te zeggen, hoe diep het kwaad zit. Aan de Nederlandsche Bank gelooft men, dat de bevroren credieten der Rotterdam-

[pagina 565]
[p. 565]

sche Bank wel terecht komen, maar zij is gewoonlijk bijzonder slecht op de hoogte. Haar deelneming aan Marx & Co's Bank kost haar tot nu toe wel 13 millioen, en ofschoon zij er niet voor uitkomt, zal er nog wel 7 millioen bijkomen, in het geheel een bedrag, gelijkstaande aan het kapitaal van de bank. Aanvankelijk heette het, dat er waarschijnlijk geen verlies mede gemoeid zou zijn. Ofschoon de directie de commissarissen steeds met een kluitje in het riet stuurt, neem ik niet aan, dat zij dergelijke verliezen bij Marx in den aanvang voorzag, maar schrijf haar vergissing aan gebrek aan practisch inzicht toe. Ze heeft aan de debiteuren van Marx een waarde toegekend welke geen zakenman als juist zou erkend hebben. Met de Rotterdamsche Bank zal het wel net zoo zijn. Of zij het geknoei met Müllers Algemeene Exploitatie Mij beseft, betwijfel ik (daaraan alleen heeft de Rotterdamsche Bank 10 millioen voorgeschoten).

We spraken over de waarde van het Stokvis-concern, waarin de Rotterdamsche Bank zwaar betrokken is. Het zwakste punt noemde Vissering daarin de werf de ‘Nieuwe Waterweg’, doch zelfs dat gaf eenig licht, want zij had groote orders uit Engeland gekregen. Ik vertelde hem, dat in scheepvaartkringen gemeend wordt, dat die orders verlies laten en alleen aangenomen zijn om het bedrijf aan den gang te houden en de beste werklieden niet te verliezen. Overigens is die werf inderdaad een goede, en bekwaam geleid, doch hoe zij gekapitaliseerd is, weet ik niet.

Het benieuwt mij te vernemen, hoe Colijn zich tegenover de mededeeling van Vissering zal stellen. Hij zal wel begrijpen, dat de Regeering steun moet verleenen, maar snelle actie zonder ruchtbaarheid - die een paniek zou doen ontstaan - is hoogst gewenscht. Nadat de Staten-Generaal vrijwel de belofte van de Regeering bekomen heeft, dat zij zich zonder hun goedkeuring van steunactie zou onthoudenGa naar voetnoot1 - weliswaar was het naar aanleiding van allerlei verkeerd gegeven steun - is handelen zonder machtiging van het Parlement wel zeer moeilijk. Zelfs het consulteeren van de andere ministers is gevaarlijk, loslippig en onzaakkundig als velen hunner zijn. In zijn plaats zou ik echter fluks handelen, een onafhankelijk onderzoek naar den toestand der Rotterdamsche Bank laten instellen en eischen, dat er een nieuwe, krachtige man aan het hoofd komt.

[pagina 566]
[p. 566]

1 Juli 1924.

Colijn heeft gehandeld, zooals ik hoopte.Ga naar voetnoot1 Vissering wil eenigen tijd aan de Rotterdamsche Bank gaan zitten, om den boel te doorvorschen, waarbij het te vreezen is, dat hij in de luren gelegd zal worden. Zimmerman zal uitgenoodigd worden zich t.z.t. aan het hoofd te stellen. Naar mijn meening laat Colijn den Staat al te royaal opdraaien en had hij tot voorwaarde moeten stellen, dat de Nederlandsche Bank en de banken een deel van het risico droegen.

Met Piet van Tienhoven had ik heden aan de Bank van de Middellandsche Zee een vertrouwelijk gesprek, waarin ik hem duidelijk maakte, dat ik verandering in den Raad van Bestuur wenschte, thans bestaande uit SteinerGa naar voetnoot2 - zeer bekwaam -, Piet, die zich speciaal aan deze bank en die voor Zuid-Amerika wil gaan wijden, hetgeen niet ongevaarlijk is, al zal Steiner hem allicht remmen, - Westerman en Kröller. Verder wensch ik ‘Anlehnung’ aan andere banken - een en ander na de vacantie nader te bespreken. Piet had eerst in de vergadering gesproken van verandering, welke hem convenieerde. Dit is niet het bescheiden standpunt, dat hij in de tegenwoordige situatie behoort in te nemen. Ik nam hem apart en deelde hem mede, dat hij

[pagina 567]
[p. 567]

daar hij van de Rotterdamsche Bank ontslag genomen had om haar te bevrijden van het odium dat zijn aanblijven op haar deed rusten, dit odium op de Bank v.d. Middellandsche Zee zou overbrengen, indien zij niet van de Rotterdamsche Bank losgemaakt werd en in den Raad van Bestuur andere, voor mij acceptabele personen kwamen. Vond dit niet plaats, dan zou ik mijn ontslag nemen. Aldus afgesproken. Deze bank is overigens een der weinige goede ondernemingen der Rotterdamsche Bank.

3 Juli 1924.

Nog steeds ongerust over de onvoldoende kracht (en bekwaamheid) van Vissering en zijn medeleden om den rommel der Rotterdamsche Bank te beredderen, trachtte ik hem te spreken, doch daar hij in conferentie was, verwees hij mij naar Tetrode, wien ik aanried Van Eelde als deskundige voor de beoordeeling van de onderpanden der credietgeving van de Rotterdamsche Bank te nemen. Een zeer bekwaam en hoogstaand man. Werd dankbaar genoteerd.

S.P. van Eeghen liet mij blijken, dat hij erover dacht, BaltGa naar voetnoot1 een plaats bij hem op kantoor te geven en vroeg mijn meening. Ik ried hem aan het te probeeren.

Verder zeide hij gelezen te hebben, dat Ferd de Beaufort tot commissaris der Nederlandsch-Indische Handelsbank benoemd was, hetgeen onvereenigbaar is met het directeurschap der Nederlandsche Bank. Wat het geval erger zou maken is het feit, dat hij in het begin van het jaar, toen hij in Indië was, door de Twentsche Bank aangezocht is geworden en Vissering er zich toen - terecht - tegen verklaard heeft en voorts, dat Luden - president-commissaris van de Nederlandsche Bank - gelijke functie bij de Nederlandsch-Indische Handelsbank bekleedt, terwijl nog Maandag j.l. in de commissarissenvergadering der Nederlandsche Bank het ontoelaatbare van commissariaten bij bankinstellingen voor directeuren der Nederlandsche Bank werd besproken en algemeen erkend.

4 Juli 1924.

Gisteren met Ferd de Beaufort geluncht. Tot mijn groote verbazing bleek het, dat Luden hem zelf het commissariaat had aangeboden en toen De Beaufort naar de meening van commissarissen van de Bank

[pagina 568]
[p. 568]

vroeg, zeide Luden, dat het feit, dat hij het hem aanbood, daarop wel als voldoende antwoord kon gelden. Daarop heeft De Beaufort met zijn collega's overlegd en aangenomen, omdat de Indische Bank zich niet of weinig op het gebied der credietgeving in Nederland beweegt en er dus geen of geringe kans bestaat, dat zij de Nederlandsche Bank te hulp te roepen heeft. Ik zeide hem, dat - ook al heeft de Indische Bank inderdaad een karakter dat van dat van de Twentsche Bank afwijkt - dat toch niet wegneemt, dat de andere banken met zijn optreden bij één ervan niet ingenomen zullen zijn, en terecht. De Handel-Maatschappij heeft reeds aanmerking gemaakt, waarop De Beaufort opmerkte, dat Van Aalst altijd campagne tegen de Nederlandsche Bank voert.

Aan de beurs met S.P.v. Eeghen en Rehbock deze zaak besprekende, vond ik ze beiden onbevredigd over de uitlegging van De Beaufort, maar dien grootelijks verontschuldigd door de onbegrijpelijke handeling van Luden. Besloten werd, den laatste erover te schrijven en hem te verzoeken, de zaak te komen bespreken.

De Holland-Zuid-Afrika-Lijn wetswijziging met vlag en wimpel door de Tweede Kamer.Ga naar voetnoot1 Thans moet de Holland-Zuid-Afrika-Lijn gereorganiseerd worden.Ga naar voetnoot2 Van Aalst wil als president-commissaris aftreden en den mantel op NierstraszGa naar voetnoot3 laten vallen, waarmede wij ons niet accoord verklaard hebben. Waarom Van der Mandele niet, die vice-president is?

9 Juli 1924.

Van Aalst blijft voorzitter en Van der Mandele ondervoorzitter. Nierstrasz, die geen aanzien geniet, schijnt althans voorloopig geécarteerd.

[pagina 569]
[p. 569]

Wat ik zoo hier en daar zie en opvang, doet mij gelooven, dat de Rotterdamsche Bank het lot van een artichoc ondergaat: de menschen halen er hun rekening vandaan en brengen ze naar een andere bank over. De Incasso Bank werkte dit in de hand, naar ik hoor, door haar diensten aan alle klanten van de Rotterdamsche Bank aan te bieden. Het was te voorzien, dat aldus zou gebeuren, maar ik voorzie, dat het de Rotterdamsche Bank voor goed nekt. Het communiqué dat de Nederlandsche Bank op 30 Juni met betrekking tot de Rotterdamsche Bank in de pers heeft gezet, wordt algemeen als onhandig beoordeeld. Ongetwijfeld heeft het de alarmklok geluid en het toch al bestaande wantrouwen in volkomen gebrek aan vertrouwen omgezet; maar anderzijds valt te bedenken, dat aan het publiek bekend gemaakt moest worden, dat de Nederlandsche Bank achter de Rotterdamsche Bank ging staan, daar anders - altijd naar oordeel van Nederlandsche Bank en Rotterdamsche Bank beide - de run zou losbarsten en de laatste haar guichets zou moeten sluiten. Dat Vissering echter de andere bankiers, en althans Van Aalst, niet gekend heeft, blijf ik verkeerd achten.

Intusschen worden de aandeelen, waarvan een groot aanbod voortdurend plaats heeft, door een machtige hand opgehouden. Wie dat is, weet ik niet. Wel heeft Vissering mij eenige dagen nadat hij besloten had zich niet met de aandeelen in te laten, getelefoneerd dat er toch tot een steunactie besloten was, maar als ik mij wel herinner, voegde hij er alleen bij, dat de Rotterdamsche Bank er zelf niet achter stond. Daar hij bij een vorige gelegenheid verklaard heeft, dat de Nederlandsche Bank en de Staat ook geen part aan het koopen van aandeelen mochten hebben, moet ik aannemen, dat het een derde partij is - niet de andere banken, die zich afzijdig houden. Het bestuur der Rotterdamsche Bank kan en privé ook veel doen, maar neemt toch waarschijnlijk geen 6 à 7 millioen aan aandeelen op, het bedrag dat, naar men berekent, tot nu toe gekocht is geworden. Wetende dat Vissering de aandeelen voor goed aanziet, ben ik niet zeer gerust omtrent zijn houding.

Hij heeft thans Chris van Eeghen uitgenoodigd, om namens de Nederlandsche Bank als directeur der Rotterdamsche Bank op te treden, vermoedelijk op instigatie van Ferd de Beaufort, die een der weinigen is die met Chris' a.s. uittreden uit Van Eeghen bekend is. Chris kwam mijn oordeel vragen. Ik zeide hem, dat het een buitengewoon zware taak zou zijn, te meer daar hij op verkeerde voorstellingen in den boezem der Rotterdamsche Bank zou stuiten en met

[pagina 570]
[p. 570]

brutale en slimme kerels te doen zou krijgen en dat hij goed zou doen, zich van den steun van iemand als Van Eelde te verzekeren, als hij zich er eenmaal van overtuigd had, dat de zaak inwendig nog goed is, waartoe hij de opmaking van een duidelijke balans per 30 Juni behoorde te eischen. Vissering had hem gevraagd of hij bij zijn optreden een verklaring zou willen publiceeren, dat naar zijn meening de zaak goed was. Chris wilde de zaak verder met Ferd bespreken, die heden wegens de begrafenis van zijn vader afwezig was.

Chris laat zich geen knollen voor citroenen verkoopen, heeft een scherpen kijk op menschen en een buitengewoon helder verstand, maar hij is, vrees ik, niet energiek genoeg om Kröller en dezulken op hun plaats te houden. Bovendien is hij totaal onbekend met buitenlandsche bankierderij en onvoldoende op de hoogte van het buitenland in het algemeen, dus in dit opzicht zwaar gehandicapped bij de beoordeeling van de zeer gewichtige connecties en belangen van de Rotterdamsche Bank aldaar.Ga naar voetnoota

12 Juli 1924.

Hedenmorgen bespreking ten mijnent met Luden, S.P. van Eeghen en Rehbock. Luden ontkent, dat hij De Beaufort geantwoord zou hebben, dat het feit, dat hij hem polste, de stilzwijgende goedkeuring van commissarissen der Nederlandsche Bank inhield. Hij zou hem in antwoord op zijn vraag gezegd hebben, dat commissarissen zich met hetgeen directeuren ten aanzien van commissariaten bij andere ondernemingen deden, niet inlieten. Wij wezen hem er op, dat dit zeker niet onze meening was. Commissarissen hadden zich wel degelijk met dit punt te bemoeien. Wij verlangden over dit punt een commissarissen-vergadering, welke dan het beginsel voor het vervolg uit te maken zal hebben. Daartoe werd besloten en Luden zeide, dat hij Vissering in overweging gegeven had, ook een vergadering van commissarissen en directie bijeen te roepen, teneinde zooveel mogelijk opheldering te geven van het communiqué van 30 Juni, dat het licht zag één dag na de vorige commissaris-vergadering, waarin Vissering (nog wel antwoordende op een vraag van Luden) aan de aanwezigen mededeelde, dat er niets bijzonders over den toestand te Rotterdam en Amsterdam te berichten was. Van Eeghen, Rehbock en ik waren wel ingelicht, Luden niet, over den toestand der Rotter-

[pagina 571]
[p. 571]

damsche Bank. Na die vergadering hadden wij nog een korte bespreking met Vissering, waarin het communiqué opgesteld werd en wij hem aanrieden, Luden zoo gauw mogelijk in het geheim te nemen. Vissering deed dit, na afloop van zijn bezoek aan Colijn op dien dag, toen alles afgesproken was en deed het tegenover Luden voorkomen, alsof hij de eerste was die van de zaak op de hoogte gebracht werd en dat zij eerst na afloop der vergadering aan het rollen gebracht werd. Luden, niet beter wetende, ried hem toen aan, S.P.v. Eeghen toch ook in te lichten. Vissering heeft er zich dus met veel comedie uitgedraaid. Erkend moet worden, dat hij het groote aantal commissarissen bezwaarlijk kon inlichten, wilde hij de bespreking met den Minister niet ruchtbaar maken, wat vermeden moest worden. Anderzijds is het gewoonte der directie commissarissen omtrent voorname zaken niet of slecht in te lichten.

Ferd de Beaufort zag ik heden op de beurs. Hij had door S.P. (Van Eeghen) Ludens ontkenning gehoord en was er verontwaardigd over.

Chris zeide mij, dat Ornstein hem cijfers per 31 Dec. van de Rotterdamsche Bank had laten zien, welke hem omtrent de boniteit der zaak geen licht verschaften. Hij heeft een balans per 30 Juni verlangd, waarin hij door Vissering gesteund was. Zeer terecht wil hij - waar zijn optreden bij de Rotterdamsche Bank den indruk moet verwekken, dat hij vertrouwen in de zaak heeft - zelf de overtuiging bezitten, dat zij goed is. Hoe Vissering kan beweren, dat de Rotterdamsche Bank goed is, zonder de noodige documenten ter beschikking te hebben gehad, is mij een raadsel, tenzij hij op even losse gronden oordeelt als hij (en zijn collega's) het bij Marx deden, waarbij de actie der Nederlandsche Bank op tenminste 15 millioen komt te staan. Naar buiten toe begint dit ook door te schemeren, getuige Sternheims jongste kritiek in ‘De Kroniek’ over het bankbeleid ten koste van den belastingbetaler.Ga naar voetnoot1 De Nederlandsche Bank zal nog een serie van slechte jaren doormaken, want behalve op Marx heeft zij nog veel ander waardeloos discontopapier.

13 Juli 1924.

Van Heutsz is dezer dagen overleden. Hij was een van onze weinige zeer groote mannen. Hij overwon in Indië elke sleur en bereikte, be-

[pagina 572]
[p. 572]

halve de pacificatie van Atjeh, de vestiging van ons gezag door geheel Indië. In mijn jonge jaren hoorde men telkens zeggen, dat Indië te groot voor ons was. Ik ergerde mij aan die Jan Salie-achtige onwaarheid. Zelf ontmoette ik Van Heutsz weinig - in de Oost heelemaal niet, hoewel ik in 1909 met Herman van der Wijck en Ferd de Beaufort eenige weken lang zijn gast te Kota Radja was. Hij was toen bezig Pedir ten onder te brengen. Later zag ik hem een paar maal gedurende zijn kort verblijf in Nederland vóór zijn gouverneurgeneraalschap en nog later waren wij beiden commissaris bij de Stoomvaart Maatschappij Nederland. Dat waren echter zijn nadagen. Hij was daar niet op zijn plaats en zeide weinig. Sedert 3 of 4 jaar ging hij zichtbaar achteruit. In zijn goeden tijd was hij doortastend, ruw, merkwaardig helder van inzicht, ook in niet-militaire vraagstukken - op politiek en financieel gebied; gezeur en etiquette minachtend, geheel de man dien wij toen in Indië met zijn angstige ambtenaars- en officierswereld noodig hadden. Minder gelukkig waren zijn commercieele betrekkingen na zijn aftreden als Gouverneur-Generaal. Hij had zich daarvan moeten onthouden. Zijn raadsman was sedert vele jaren Vattier KraaneGa naar voetnoot1, geen man van de bovenste plank. Ik hoop, dat Van Heutsz spoedig een standbeeld zal krijgen.Ga naar voetnoot2

29 Juli 1924.

Eergisteren van een uitstapje naar Zuid-Limburg en België teruggekomen, waarop ik Piet van EeghenGa naar voetnoot3 en JanGa naar voetnoot4 heb meegenomen. De jongens hebben veel plezier gehad, vooral in de grotten van de St. Pietersberg, Valkenburg en Han. Logeerden eenige dagen in het Hotel Château d'Ardennes en gingen van daar uit o.a. naar Bouillon. Terug over Brussel.

Voor mijn vertrek heb ik Vissering nog gevraagd, het initiatief voor de oprichting van een standbeeld voor Van Heutsz te nemen en den volgenden dag sprak Treub mij erover aan, die hetzelfde aan IdenburgGa naar voetnoot5 wilde vragen. Wij spraken af, dat Vissering zich met dezen in

[pagina 573]
[p. 573]

verbinding zou stellen. Vissering zou den volgenden dag - ik meen den 19den - De Graaff en Colijn er over spreken.

Chris van Eeghen zeide mij gisteren, dat hij van de Rotterdamsche Bank afzag, omdat de positie hem na kennisneming van gegevens niet goed genoeg scheen, om haar te saneeren en tevens als groot instituut te handhaven. Westerman bleek in het geheel niet onder den indruk te zijn, dat saneering noodig of wenschelijk was, ofschoon hij op de pertinente vraag van Chris, wat naar zijn oordeel de positie der bank zou zijn, indien de werkelijk noodige afschrijvingen aangewend werden, toegaf, dat zij dan ‘een mooi lijk’ zou zijn. Hij bleek veel meer een voorstander van rangeeren en groepeeren der schijnbare reserves en voortgezette dividendbetalingen te zijn - dus van verdere misleiding van het publiek. Chris had ook zeer sterk den indruk - geheel de mijne - dat de Nederlandsche Bank slap tegenover den toestand staat, deels uit gebrek aan juist inzicht, deels uit gebrek aan energie. Van de krachtige maatregelen waarvan Vissering sprak, toen hij ons in zijn vertrouwen nam, komt niets. Intusschen heeft hij den steun van Colijn, die naar mijn meening wel wat al te voortvarend gehandeld heeft, door dien toe te zeggen, zonder zich van den steun van de andere bankiers te verzekeren. Chris had den indruk, dat de eenige aan de Nederlandsche Bank die de positie begrijpt, Tetrode is, helaas een zenuwachtig man van weinig actie. Ferd de Beaufort is al weer de beminnelijke optimist, die hij ook bij den Hollandschen Lloyd geweest is.

Intusschen stierf dezer dagen de oude Adriaan OyensGa naar voetnoot1, voor mij altijd zeer tegemoetkomend en vriendelijk, maar door zijn tijdgenooten, die hem niet geheel correcte handelingen in zaken in zijn jeugd toeschreven, nooit zoo prima beoordeeld. Hij had een charmante en knappe vrouwGa naar voetnoot2, zuster van S.P. van Eeghen, al eenige jaren geleden gestorven. De laatste jaren had ik den ouden heer, die buiten woonde, niet meer gezien.

Dan verdronk Polly LudenGa naar voetnoot3, zwemmende aan het strand bij Duin en Kruidberg, met een Prinses de LigneGa naar voetnoot4, met wie hij getennist had. Hij was nog geen 40 jaar oud, collet monté en niet zeer bekend. Wat

[pagina 574]
[p. 574]

nu bij Hope gaat gebeuren, waar Ter Meulen alleen met den weinig sympathieken jongen Van LoonGa naar voetnoot1 overblijft, ben ik benieuwd te weten. Het geld der Ludens kan er moeilijk gemist worden.

31 Juli 1924.

Ter Meulen sprak heden tegenover mij met waardeering van den jongen LudenGa naar voetnoot2, die zich volgens hem goed begon te ontwikkelen en hem reeds tot steun was.

5 Augustus 1924.

Gisteren Colijn aan zijn Departement opgezocht en hem mijn indrukken omtrent de slapheid der Nederlandsche Bank inzake de Rotterdamsche Bank medegedeeld. Colijn meent, op grond van zijn eigen voorloopig onderzoek, dat de aandeelen Rotterdamsche Bank pari waard zijn. Hij had van Vissering vernomen, dat de reden waarom Chris van Eeghen zich niet als reorganisator wilde beschikbaar stellen, was dat volgens Westerman slechts een deel der reserves (ik meen, dat Colijn zeide 22 millioen) in verband met de daar tegenover staande waarden afgeschreven moesten worden, terwijl Chris de aanwending van de geheele reserves (44 millioen) noodig achtte. Daar hij er prijs op bleek te stellen, Chris te ontmoeten en deze moeilijk, bedankt hebbende, naar Den Haag kan gaan, kwamen we overeen, dat zij beiden Maandag a.s. met mij zouden lunchen.

Het bleek mij uit uitlatingen van Colijn, dat de staat ook bij het syndicaat van den opkoop der aandeelen betrokken is. Vissering heeft dit deel der zaak zeer geheimzinnig tegenover ons behandeld. In onze bespreking op 27 Juni werd door alle aanwezigen erkend, dat de Staat en de Nederlandsche Bank niets met de aandeelen Rotterdamsche Bank te maken moesten hebben en evenzoo, dat verder koopen van haar eigen aandeelen door de Rotterdamsche Bank uitgesloten moest zijn. Toevallig kreeg ik gisterenavond als lid van den Raad van Bestuur van de Hollandsche Bank voor de Middellandsche Zee een exemplaar van de condities waarop het syndicaat gevormd is, onder oogen. Ik zag daaruit, dat wel niet de Rotterdamsche Bank erin figureert, doch Determeyer, Weslingh & ZoonGa naar voetnoot3 - een firma

[pagina 575]
[p. 575]

welke indertijd door de Rotterdamsche Bank is overgenomen - de grootste participant is, voor ruim 15 millioen, op een totaal bedrag van ongeveer 21 millioen. De Nederlandsche Bank is de leider van het syndicaat. Dit vereischt nadere verklaring.

Colijn had van Vissering niet vernomen, dat wij (S.P. van Eeghen, Rehbock en ik) de bank indertijd aangeraden hebben, de bankiers en - indien dat bepaald onmogelijk geacht werd - Van Aalst in de zaak te betrekken, en evenmin dat de Rotterdamsche Bank er zich tegen verklaard had.

Colijn deelde mij mede, dat de begrooting over 1925 zou sluiten indien de verhoogde tabaksaccijns en het nieuwe invoerrechtentarief er door gaan. Hij acht dit laatste als blijvende maatregel noodig, omdat het budget in te groote mate van de directe belastingen op de groote inkomens (boven ƒ 50.000) afhankelijk is. Hij meent een meer stabiele bron van inkomsten in een verhooging van het invoerrecht, dat door de groote massa opgebracht wordt, te vinden en acht 8% evenmin protectie als 5%.Ga naar voetnoot1

Daar het adres van de Amsterdamsche Kamer van Koophandel over het nieuwe tarief dezer dagen in zijn handen gekomen wasGa naar voetnoot2, bleek mij hieruit, dat hij vooralsnog niet geneigd is, naar haar raad te luisteren, die er heen gaat, de verhooging lager dan 8% te stellen, juist omdat de beschermende invloed toeneemt, naar gelang de heffingsvoet hooger is, terwijl de begrooting der inkomsten uit het tarief dientengevolge in dezelfde mate dreigt overschat te zijn. In de tweede plaats heeft de Kamer met nadruk geëischt, dat de verhooging een tijdelijke zou zijn en alleen zou dienen, om de financieele moeilijkheden van het oogenblik te boven te komen. Zij acht het radicaal verkeerd, de productiekosten te verhoogen, maar stelt op het oogenblik het evenwicht der begrooting boven alles. Naar mijn meening zou het duurzame karakter te aanvaarden zijn, indien het aantal belaste artikelen belangrijk geringer ware en de inkomsten uit enkele artikelen, zooals in Engeland het geval is, gehaald kon worden. Ik kom op deze zaak nog terug, maar ik vrees, gegeven de lauwe stemming in den lande, dat Colijn zijn zin krijgt en de 8% er voor goed doorgaan.Ga naar voetnoot3

[pagina 576]
[p. 576]

We hadden het over de verkiezingen van het volgend jaar, Colijn verwacht weder een rechtsche meerderheid, die wel geringer zal zijn dan de tegenwoordige, maar toch ministrabel. Anti-Revolutionair zal het meest verliezen, daar de oppositie zich tegen hem, den leider der partij, keert, maar de compactheid van het Anti-Revolutionaire kiezerscorps is volgens hem een waarborg tegen grooten afval. Christelijk Historisch heeft meer stuifzand en Roomsch zal allicht ook een zetel verliezen. Hij verwacht op ongeveer 55 rechts tegen 45 links uit te komen.Ga naar voetnoot1 Hoe weinig ik voor het kerkelijk element in de politiek gevoel en hoezeer ik de toeneming van de Roomsche macht aanzie met zorg, voorzie ik zoo weinig kracht van een linksche regeering - indien die in elkaar te timmeren zou zijn, wat al zeer twijfelachtig lijkt - dat dit resultaat wellicht nog het minst slechte zou zijn. Colijn te behouden acht ik onder de omstandigheden zeer veel waard en bij een volgend ministerie kan hij allicht betere medewerkers bekomen. Het is tijd, dat menschen als De Graaff, Van Swaay, De Visser en AalberseGa naar voetnoot2 verdwijnen. Ook de marinemanGa naar voetnoot3 is weinig soeps, schijnt het. Colijn zou later Oorlog en Marine willen vereenigen en Onderwijs weer onder Binnenlandsche Zaken terug brengen, maar vooral een afzonderlijk ministerie voor de schatkist willen creëeren, waarvan de leider ministerpresident is. Naar mijn meening behoorde Waterstaat, dat een departement van uitvoering is, onder een directeur-generaal te staan en ook ergens onder gebracht te worden, liefst bij Handel, Nijverheid en Landbouw, dat dan echter wel al te omvangrijk wordt, vooral indien Arbeid er bij blijft, wat haast ondoenlijk zou zijn.

Van McKenna, dien Colijn te Londen ontmoet had, had hij ver-

[pagina 577]
[p. 577]

nomen, dat van de 800 millioen mark leening aan DuitschlandGa naar voetnoot1 de helft door Amerika, 300 millioen door Engeland en 100 millioen door de kleine neutralen genomen moeten worden, zonder eenige staatsgarantie. We waren het er over eens, dat, indien de conferentie te Londen tot een door de Duitschers aanvaardbare oplossing komt, toch niet meer dan een verademing van eenige jaren bereikt wordt en de sommen welke Duitschland na vijf jaren ingevolge het plan-Dawes gedurende een menschenleeftijd moet opbrengen, niet zullen of kunnen betaald worden. De hoofdzaak is de beveiliging van Frankrijk en de beveiliging van Europa tegen verstoring van de onrust. Het ziet er niet naar uit, dat Engeland daaraan op practische manier zal medewerken.

Tenslotte bracht ik bij Colijn verschillende onderwerpen te berde, die eigenlijk bij andere departementen thuis behooren, maar waarvan de bestuurders te weinig breede opvattingen bezitten om vlugge oplossingen te bereiken. Het waren: het verbod van zilverinvoer op CuraçaoGa naar voetnoot2 (het bleek mij op Koloniën, dat dit verbod afhankelijk is van een koers van den Nederlandschen gulden op Curaçao van meer dan 97%) - bij die gelegenheid beschreef ik den tegenwoordigen gouverneur BrantjesGa naar voetnoot3 als het slechtst denkbare specimen van een bewindsman, waarop Colijn zeide ‘zooals die van Suriname’, hetgeen mij verwonderde, daar volgens de berichten uit Suriname Van HeemstraGa naar voetnoot4 daar gunstig beoordeeld wordt (Colijn noemde hem een humbug). Voorts de aankoop van het radiostation der Bauxietmaatschappij in Suriname voor ƒ 500.000; de regeling van de concessies voor den radio-omroep in den lande (Nederlandsche Seintoestellenfabriek); de benoeming van een Nederlandschen ingenieur in de internationale Donau-commissie, indertijd door Waterstaat afgewezen - hoe stom! - en de aanbeveling van Menkman, onzen hoofdagent op Curaçao, als directeur-generaal der posterijen.

[pagina 578]
[p. 578]

8 Augustus 1924.

Ik heb aan Colijn een kort contra-betoog tegen de duurzaamheid van een verhoogd tarief en tegen de 8% ingezonden.Ga naar voetnoot1

Met Ferd de Beaufort dejeuneerende, vernam ik van hem, dat de Nederlandsche Bank niet aan het syndicaat voor den opkoop der aandeelen mededeed en alleen in opdracht handelt. Meer mocht hij mij niet zeggen. Er schijnt tot nu toe ongeveer 12 millioen nominaal aan aandeelen gekocht te zijn, d.w.z. dat er met de 20 millioen die bij de Rotterdamsche Bank zelf en Wm. H. Müller zitten, en 4 millioen die bij Stokvis Furness ondergebracht zijn, ongeveer de helft van het kapitaal der Rotterdamsche Bank zwevende is.

Ferd had den indruk, dat Chris voornamelijk wegens den persoon van Westerman, die zich geheel gedraagt alsof hij een der prominente figuren in de bankwereld zal blijven en niet als iemand onder wiens leiding tenminste 44 millioen van de Rotterdamsche Bank (het bedrag der reserves) zoek gemaakt zijn, van een medewerking afgezien heeft. Westerman, Van Tienhoven en Kröller vormen tezamen inderdaad een gevaarlijk triumviraat, en al is de tweede afgetreden, zijn invloed zal wel blijven, zoolang Westerman er is. Colijn zeide mij onlangs, dat hij het beter vond dat Westerman niet ging, daar dat naar buiten toe opnieuw een slechten indruk zou maken. Ik geloof, dat zoo lang Westerman blijft, er van een reconstructie niets komt en de Rotterdamsche Bank het volgend jaar weer met een misleidende balans verschijnt, net zoo lang, tot de krach niet meer te houden is. Al dien tijd zit men dan hier in een atmosfeer van wantrouwen, hetgeen voor het algemeen zakenleven hoogst nadeelig is. Deze politiek te steunen - verlangde men van Chris en dit heeft hij geweigerd.

Van Kalff (Spoorwegen) hoorde ik dezer dagen, dat de Duitschers ten aanzien van de spoorwegtarieven, welke zij uitsluitend ten gunste der Duitsche zeehavens verlaagd hadden, bijdraaien en wij waarschijnlijk ongeveer dezelfde verlagingen ten gunste van het vervoer via de Nederlandsche grens kunnen tegemoetzien.Ga naar voetnoot2 Snouck wist dit ook en zeide mij, dat GeversGa naar voetnoot3 een geweldigen uitbrander van Buitenlandsche Zaken over zijn onbenullige houding in deze aangelegenheid gekregen had. Het is voor de spoorwegen en de stoomvaartmaatschappijen zeer te hopen, dat deze zaak spoedig in orde komt.

[pagina 579]
[p. 579]

De laatsten hebben dit vervoer bitter noodig, tot betere vrachten dan zij thans bekomen.

De gang van zaken bij onze maatschappijGa naar voetnoot1 blijft treurig - groot vervoer (geen stilliggende schepen sedert 1923), doch lage vrachten en stijgende kosten, vooral in Hamburg, waar onze schepen veel komen. Ik geloof niet, dat wij dit jaar onze interest zullen dekken. Bij de Holland-Amerika lijn is de toestand bepaald somber. Het zal daar tot een reconstructie moeten komen. Ik verwacht voor ons van 1925 af verbetering, grootendeels ten gevolge van het feit, dat wij nu in de conferences voor de Pacific en Afrika opgenomen zijn. Daarentegen vechten wij in de Levantvaart op leven en dood met de HalcyonlijnGa naar voetnoot2 van ThyssenGa naar voetnoot3, terwijl zich de beide andere, onder Duitsche vlag varende Duitsche lijnen, de Deutsche Levante en de Deutsche Orient Linie (de Halcyon vaart onder Nederlandsche vlag) gecombineerd hebben. Zij zijn echter financieel zwak. De Deutsche Levant Linie is een onderdeel der Hamburg-Amerika lijn, die haar wenscht te verkoopen.

11 Augustus 1924.

Colijn telegrafeert, dat hij heden verhinderd is te komen.

15 Augustus 1924.

Eergisteren Karnebeek bezocht, om hem te polsen over een uitnoodiging, door de Kamer van Koophandel aan de Soviets tot een bezoek aan onze havens te zenden.Ga naar voetnoot4

De brave burgemeester van RotterdamGa naar voetnoot5 heeft eenigszins ontijdig veel cas van die heeren gemaakt en wij lieten na, dit voorbeeld te

[pagina 580]
[p. 580]

volgen, toen de onderhandelingen te Berlijn mislukt waren, doch nu ze te Londen een halfbakken verdrag hebben gesloten en B. & W. van Amsterdam hun half en half te kennen gegeven hebben, dat zij hen gaarne hier zouden zien, achten wij het tijd een uitnoodiging te lanceeren. Karnebeek had er geen bezwaar tegen.

Met Ferd de Beaufort etende, zeide ik hem, dat in het beleid in zake Rotterdamsche Bank verandering moet komen, daar men hier in bankkringen en in het buitenland een onzeker gevoel heeft, zoolang Westerman, die niet vertrouwd wordt en nog den grooten meneer wil spelen - zelfverheffende stukken in de Telegraaf schrijft - blijft en er geen krachtige reorganisator komt. Het bleek mij toen, dat men aan de Nederlandsche Bank overstag is en Westerman wil laten vallen. Ferd heeft Chris opnieuw gepolst, maar nu weifelt deze, ofschoon men aan zijn bezwaren ten aanzien van het weggaan van Westerman en een schoone balans per 1924 wil voldoen. Hij is dus niet doortastend, waarvoor ik hem, eigenlijk gezegd, ook niet aangezien heb. Hij heeft te minder reden te aarzelen, nu zijn vertrek van Van Eeghen & Co. bekend is. De Nederlandsche Bank wil nog een tweede aan hem toevoegen, wiens naam Ferd mij niet mocht noemen. Mogelijk heeft Chris bezwaar tegen dien onbekende, maar ik schrijf hem toch ook een zeker gebrek aan flinkheid toe.

Iedereen oordeelt, dat Van Eeghen & Co. met het uittreden van Ferd en Chris zware verliezen lijdt. Reeds hebben zij de connectie met A.C. Fraser & Co.Ga naar voetnoot1 verloren, die naar Tiedeman en Van Kerchem zijn overgegaan en waardoor zij als importeurs van thee en kina van den tweeden of derden rang op den zevenden of achtsten gedaald zijn. Ik heb den indruk, dat de oude S.P. (van Eeghen) vrij ongevoelig over den achteruitgang der firma, welke hij zoo lang in het voorste gelid heeft gehouden, is. Het geld dat hij bezit - ik denk een 7 of 8 millioen - schijnt hem te troosten.Ga naar voetnoota

Op 1 October zijn Paul den Tex en ik 25 jaar directeur van de Koninklijke Nederlandsche Stoomvaart Maatschappij. Ik zal zorgen onvindbaar te zijn. S.P.Ga naar voetnoot2 zeide mij, dat men bezig is voor een decoratie. Ik verklaarde hem, daarop niet gesteld te zijn en heb dit ook ten overvloede aan RöellGa naar voetnoot3 geschreven. Voor Paul is het een ander

[pagina 581]
[p. 581]

geval. Hij heeft hard gewerkt en is nooit naar voren gekomen; maar menigeen zal toch vinden, dat het een belooning voor een slechten gang van zaken is.Ga naar voetnoot1 Dividend is niet eens in het zicht.

Ik ga 14 dagen vacantie te Domburg nemen.

Domburg, 18 Augustus 1924.

De regeeringen zijn het te Londen eens geworden. De Duitsche rijksdag neemt de uit de voor de regeling voor Duitschland voortvloeiende wetten zeker aan, ondanks het gebrul der Duitsche nationalen, die vóór zullen stemmen, indien hun tegenstemmen de aanneming onmogelijk zou maken, daar zij het zeker niet op nieuwe verkiezingen durven laten aankomen, welke hun groot verlies zouden toebrengen. In Frankrijk heeft Herriot, dank zij zijn toegeven aan Loucheur, zeker de meerderheid achter zich, en zoo zullen we het plan-Dawes waarschijnlijk eerlang in werking zien. Dat de bankiers in de voortgezette bezetting van de Roer gedurende één jaar geen bezwaar zien, om de leening van 800 millioen mark geplaatst te krijgen, doet mij vermoeden, dat Herriot onderhands toezeggingen voor een snellere ontruiming gedaan heeft, want het is een leelijk punt, dat veel op losse schroeven zet en tegen den geest van het rapport-Dawes ingaat. Hoe het zal gaan, indien het zwakke ministerie-Herriot binnen het jaar voor een kabinet à la Poincaré of zelfs minder nationalistisch plaats maakt, is een vraag waarop een geruststellend antwoord niet te geven is. Men moet er het beste van hopen, evenals van de medewerking der Duitschers, die het in de eerste jaren, behoudens complicaties als bijv. een langere bezetting van de Roer, vrij gemakkelijk zullen hebben, maar later, wanneer de normale schadevergoedingen à 2 milliard per jaar een aanvang nemen, moeilijk, en waarvan het meerendeel niet voornemens is, die latere termijnen integraal te betalen. Het speculeert op de langzamerhand zich wijzigende stemming en vertrouwt, dat steeds grootere meegaandheid der geallieerden hun dan wel, zoo niet de rest, dan toch een groot deel van de rest der onvoldane bedragen zal kwijtschelden. Het is trouwens het zwakke punt in het plan-Dawes, dat geregelde betalingen van enorme bedragen - stijgende naar gelang van de welvaart - gedurende een menschenleeftijd aanneemt - iets wat in de geschiedenis nog nooit

[pagina 582]
[p. 582]

dan onder dwang is voorgekomen, en dwang wil men juist niet. Ik ben nog niet gerust op dit punt en evenmin op de nog zwevende vragen der intergeallieerde schulden en van Frankrijks veiligheid, welke vóór de regeling met Duitschland geregeld hadden moeten worden. Engeland is hierin wederom te kort geschoten, en de atmosfeer van onzekerheid welke dientengevolge in Frankrijk blijft heerschen, blijft een schaduw op Europa werpen.

21 Augustus 1924.

Gisteren was BaltGa naar voetnoot1 hier, die van S.P.Ga naar voetnoot2 het aanbod heeft 1 Sept. bij hem op kantoor te komen en na wederzijdsche proef 1 Jan. in de firma opgenomen te worden. Chris is heftig tegen zijn aanneming van het aanbod, waarin hij een benadeeling van zijn belangen zou zien. Hij hoopt nl. dat een deel der cliëntèle van Van Eeghen & Co. (de effectenafdeeling) met hem de firma zal verlaten en ziet in het aanbod een manoeuvre van S.P. (van Eeghen), die door het intreden van een zwager van Chris aan de wereld wil duidelijk maken dat de grieven van Chris niet zeer reëel zijn. De verhouding tusschen S.P. (van Eeghen) en Chris is de laatste weken gespannen geworden. Het is een netelige zaak, maar ik heb ten slotte Balt geraden, toch op het aanbod in te gaan, indien S.P. (van Eeghen) de intredetermijn op 1 Jan. en den duur van de proeftijd op één jaar wil stellen.Ga naar voetnoota

Domburg, 22 Augustus 1924.

Wimink is plotseling te Genua, waar hij woonde, overleden. Ik heb hem voldoende gememoreerd om het er bij te laten, ware het niet, dat het HandelsbladGa naar voetnoot3, zijn tekortkomingen vermeldende, hem als een ‘althans rechtschapen’ man beschreven heeft. Helaas is dat onwaar. Hij was zeer zeker onbetrouwbaar, doch ik kan mij begrijpen, dat menigeen hem aanzag voor een gevaarlijk optimist en niets anders, die zelf aan zijn voorstelling van zaken geloofde. Tot op zekere hoog-

[pagina 583]
[p. 583]

te is dat juist, maar daarnaast misleidde hij ook met bewustheid. Hij was een van de merkwaardigste figuren welke ik ontmoet heb. Het duurde lang, voordat ik de ledigheid van zijn beweringen doorzag, en bij anderen kwam die ontdekking te laat. Hij bezat een groote bekoring, veel uiterlijke distinctie; zijn geestdrift - veelal bombast - deelde zich aan anderen mede, en daar hij over een werkelijke kennis van het moderne passagiersverkeer ter zee beschikte, welke in Amsterdam niet voorkwam, won hij velen voor zijn plannen, daarbij door Van Aalst gesteund, die hem in het geheel niet doorzag.

25 Augustus 1924.

Een week te Domburg, dat ik als de prettigste plaats aan onze zeekust proclameer. Je bent er niet op de zee aangewezen en kunt er heerlijk in de bosschen en over Walcherens vette landerijen wandelen. Prachtige wolkenformaties en schitterende verlichting bij neigende zon. Eindelijk geschikt publiek en meer beschaafd Nederlandsch te hooren dan in Bergen aan Zee, om van de andere badplaatsen niet te spreken. Hotels gemoedelijk primitief en onverschillig voor moderne eischen. Bevolking vriendelijk en schilderachtig.

31 Augustus 1924.

Terug in Amsterdam na een regenachtige vacantie.

De Dawes-wetten zijn er in Duitschland door. Het ware beter geweest, indien zij verworpen waren en de Rijksdag ontbonden was. Nu zitten een veel te groot aantal nationalisten en communisten erin, die een krachtige (zoo krachtig mogelijke, wel te verstaan) ‘Erfüllungspolitik’ in bedenkelijke mate kunnen tegenwerken. Nu de leening nog uitbrengen en plaatsen. Ik verwacht geen grooten opbloei, ook al gelukt het laatste, maar een geleidelijke verbetering, tenzij Frankrijk nu weer in het vraagstuk der intergeallieerde schulden teleurgesteld wordt.

Deze dag is weer eens ontsierd door een wolkbreuk van ridderorden, ditmaal extra stom. Telders van de Twentsche Bank, die zeer middelmatig is en nooit iets bijzonders gepresteerd heeft dan met de dochterGa naar voetnoot1 van Adam Roelvink te trouwen, beleeuwd; het is niet buiten de (lamme) lijn, maar een directeur van de Rotterdamsche Bank (Buma) en Cox van de Hollandsche Stoomboot in de tegenwoordige

[pagina 584]
[p. 584]

omstandigheden decoreeren, dat riekt naar erge decadentie. Waarom wordt dit misselijk instituut niet afgeschaft? Omdat we door sukkels geregeerd worden.

6 September 1924.

Piet van Tienhoven bezocht mij gisteren. Hij zeide geheel hersteld te zijn van de depressie welke hij naar aanleiding van de ellende met de Rotterdamsche Bank doorgemaakt heeft en kwam nu over de Middellandsche Zee Bank spreken, waarin we samen zitten en waarin hij thans, nu hij van de Rotterdamsche Bank weg is, een grooter aandeel in de leiding neemt. Andere leden van het Bestuur zijn Steiner, die tot nu toe alleen de leider is, Westerman en Kröller. Ik had hem voor 2 maanden gezegd, dat ik de verbinding van de Middellandsche Zee Bank met de Rotterdamsche Bank alleen ongewenscht vond en ‘Anlehnung’ aan andere banken raadzaam achtte. Voorts verandering van samenstelling van den Raad van Bestuur. Mocht dit niet doenlijk blijken, dan zou ik mijn ontslag nemen. Ik zeide hem thans, dat ik besloten was mijn ontslag, zij het ook niet overijld, te nemen, omvat ik, hoewel erkennende dat de tegenwoordige stand der Middellandsche Zee Bank geen aanleiding tot zorgen geeft, haar credietgeving aan den speculant Bosch te Weenen en aan de in zeer slechte positie verkeerende mijn LauraGa naar voetnoot1, in verband met mijn medeaansprakelijkheid als lid van de Raad van Bestuur, mij een onrustig gevoel gaf, terwijl ik anderzijds het nuttelooze van pogingen om andere banken (ik had aan Hope en de Banque de Paris gedacht) bij haar te interesseeren, inzag, omdat zij in hun oog onder de wolk die de Rotterdamsche Bank beschaduwt verkeert. Ik liet mij afkeurend uit over het uitblijven van reorganisatiemaatregelen bij de Rotterdamsche Bank, de bevreemdende houding van Westerman, die zelfverheerlijkende artikelen in de Telegraaf schrijft, en de benoeming van een directeur der Rotterdamsche Bank tot ridder in de Nederlandsche Leeuw.Ga naar voetnoot2 Het publiek wordt op die wijze in de waan gebracht, dat alles in orde is, althans men poogt dit te bereiken, maar zonder resultaat, want de bom moet toch barsten. Ik voel mij, zoo zeide ik aan Piet, niet in die omgeving thuis. Piet gaf mij schoon gelijk, vroeg mij alleen om mijn ontslag tot de balans over 1924 uit te stellen. Ik maakte het voorbehoud, dat er niets met de Rotterdam-

[pagina 585]
[p. 585]

sche Bank moest gebeuren dat mij aanleiding moest geven eerder af te treden.Ga naar voetnoot1

Piet schrijft het débacle van de Rotterdamsche Bank aan het gebrek van een eenhoofdige leiding en de verdeeling van de directie over Den Haag, Amsterdam en Rotterdam toe. Hij had herhaaldelijk op centralisatie te Amsterdam aangedrongen, toen het nog tijd was en aangeboden zelf weg te gaan, indien dit de verwezenlijking kon vergemakkelijken. Op persoonlijke gronden was dat steeds afgestuit. Ofschoon hij het niet zeide, begreep ik, dat Westerman, die lui en ijdel is, in Den Haag een soort rol speelt die hem te Amsterdam niet wachten zou.

16 September 1924.

Gisteren had ik Posthuma bij mij, die mij zeide, dat Colijn de tariefwet er met sneltreinspoed door heen wil jagen en dat de neuzen in de Tweede Kamer geteld zijn, dank zij een politieke transactie, waarvan de tariefwet één object uitmaakt. Hij liet zich zeer ongunstig over Heringa uit, die alle mogelijke belanghebbenden tot het bepleiten van beschermende maatregelen in hun belang had uitgelokt. De verschillende lichamen waarvan hij voorzitter is, zullen er nog tegen getuigen - zonder op verwerping aan te dringen, aangezien men Colijn niet weg wil hebben - dit is althans mijn eindindruk. Ik vrees dus het ergste, maar de Amsterdamsche Kamer van Koophandel zal althans nog een laatste poging wagen, zonder eenig succes waarschijnlijk.Ga naar voetnoot2

[pagina 586]
[p. 586]

18 September 1924.

De millioenennota bevestigt mijn indruk, in mijn interview in het Handelsblad van 5 Sept. uitgesprokenGa naar voetnoot1, dat de tariefwet financieel overbodig is.Ga naar voetnoot2

Heden te zamen met Rehbock Vissering opgezicht, om hem eens aan te porren in zake de Rotterdamsche Bank, waarin voor het oog van het publiek niets geschiedt, sedert het communiqué eind Juni geplaatst werd, behalve dat men wel in de gaten heeft, dat een ‘syndicaat’ de aandeelen opkoopt. Westerman handelt integendeel, alsof hij de zaak weer wil doen vergeten en de Regeering werkt mede, door een lid der directie te ridderen. Vissering had, als naar gewoonte, een lang verhaal op te disschen, waaruit moest blijken, dat er reeds veel werk door de Nederlandsche Bank bij de Rotterdamsche Bank verricht was, maar onze indruk was, dat zij aan het lijntje gehouden is geworden en niet krachtig doortast. Waar is het, dat om schoon schip te maken, een krachtige man noodig is, die niet gemakkelijk te vinden is. Vissering beweert er thans een te hebben, wiens naam hij niet noemde, maar hij wil zoo mogelijk de medewerking van de heeren der Rotterdamsche Bank voor zijn benoeming verkrijgen. Hij sprak ook nog over een ander, dien hij tegelijkertijd zou willen benoemd zien en waartegen de Rotterdamsche Bank zich niet verzet, waarschijnlijk omdat hij geen krachtige figuur is - zooals Rehbock zeide, die wist, wien Vissering bedoelde. Ik veronderstel dat het Telders van de Twentsche Bank is.Ga naar voetnoot3 Rehbock meende ook te weten, dat die zich niet beschikbaar zou stellen, en dat hij voor een andere betrekking aangezocht wordt, waarin hij meer lust heeft. Indien het werkelijk Telders is, dan wordt er veel eer aan een niet veel beteekenend man verleend. Vissering bleek huiverig te zijn, de goede oplossing te forceeren. Hij scheen Westerman niet goed aan te durven, ofschoon hij zeide te hopen, dat men hem wel zou bewegen met een commissarisplaats genoegen te nemen. Ik heb toen nogal krachtig gesproken en hem gezegd, dat men hem, Vissering, aanziet voor den

[pagina 587]
[p. 587]

verantwoordelijken man, nu de Nederlandsche Bank verklaard heeft achter de Rotterdamsche Bank te staan. Er heerscht een atmosfeer van onzekerheid, nu de reorganisatie uitblijft en geen correcte balans gepubliceerd wordt. Het is urgent, dat de goede oplossing gevonden wordt, en de Nederlandsche Bank moet niet in de eerste plaats met Westerman rekening houden. Hij zal niet willen medewerken, dus de vuist op tafel en een eind er aan maken, als hij den goeden man bij de hand heeft. Ik hoop, dat dit betoog wat geholpen heeft.

Vissering was overigens over Westermans oprechtheid niet te spreken en zeide, dat het opkoopen der aandeelen van Colijn uit ging, die daartoe door Westerman bewogen is, nadat, na ons onderhoud met hem, Vissering, in de laatste dagen van Juni besloten was, de aandeelen aan zich zelf over te laten. Behalve de 20 millioen nominaal die de Rotterdamsche Bank reeds opgekocht had en waarvan volgens Vissering 10 millioen op ƒ 1, - afgeschreven zijn, heeft het zoogenaamde syndicaat, dus feitelijk de Staat, er 15 millioen verworven voor ongeveer 13,5 millioen geld. Vissering verwacht, dat dit aldus zwevende blok aandeelen met behulp van buitenlandsche bankiers overgenomen zal worden, wanneer de reorganisatie eenmaal een feit zal zijn. Hoe de Staat er zonder kleerscheuren uitkomt, is mij niet duidelijk. De waarde der aandeelen zou ongeveer 90% moeten zijn, hetgeen Colijn beweert te gelooven, maar over het algemeen is men daarover sceptischer gestemd. Dat hij de verantwoordelijkheid van dien steun op zich heeft kunnen nemen, zonder de bankiers erin te kennen, getuigt, vrees ik, van wildheid. De Nederlandsche Bank is door een garantie van Colijn gedekt ten aanzien van zekere ongedekte credieten - die wel slecht zullen afloopen. Zonder garantie heeft zij papier genomen, voortspruitende uit bevroren credieten, waarvan zij vertrouwt, dat zij terecht komen.

Sprekende over de moeilijkheid, knappe menschen voor het bankiersbedrijf te vinden, kwamen wij tot de teleurstellende, zoo niet verontrustende constateering, dat de toekomst onzeker is bij:

de Nederlandsche Handel-Maatschappij, waar Van Aalst van weggaan spreekt en door onbeteekenende menschen omringd wordt;

de Indische Bank, die Gerard OyensGa naar voetnoot1 staat te verliezen;

Hope & Co., die alleen op Ter Meulen drijven, wiens gezondheid wankel is. De jonge Van LoonGa naar voetnoot2 is niets bijzonders;

[pagina 588]
[p. 588]

de Twentsche Bank, waar Van Walree weggaat en geen leidende figuren in de kracht van hun leven achterblijven, terwijl er ook kwestie van het heengaan van Telders schijnt te zijn;

Amsterdamsche Bank, die naar een hervorragend man schijnt te zoeken;

Incassobank, die kort geleden in den ouden GoedewaagenGa naar voetnoot1 de voornaamste kracht verloren heeft, om niet van de Rotterdamsche Bank te spreken.

Betreffende de Javasche Bank vertelde Vissering, dat Trip, die nu Zeilinga opgevolgd is, de deur tot besprekingen met de Nederlandsche Bank heeft geopend en de relaties dientengevolge hervat zijn. Waarschijnlijk gaat Westerman Holstijn naar Java, in de verwachting, nog een zekere vergoeding van de Javasche Bank thuis te brengen.

27 September 1924.

Eergisteren heeft KeesingGa naar voetnoot2, de financieele redacteur van het Handelsblad, zich (begrijpelijkerwijs) gedrongen gevoeld iets over de positie der Rotterdamsche Bank te zeggenGa naar voetnoot3, die raadselachtig blijft. De Rotterdamsche Bank schijnt zich er eerst tegen verzet te hebben, maar daar hij in elk geval iets wilde publiceeren, heeft zij eenige duistere mededeelingen omtrent op til zijnde veranderingen in de kapitaalsverhoudingen van de bank los gelaten, welke opnieuw aanbod van aandeelen hebben uitgelokt en de Rotterdamsche Bank slechts kunnen schaden. Het heeft alleen dit goede, dat de noodzakelijkheid van het optreden van een reorganisator steeds duidelijker wordt. Telders (ik weet nu, dat hij gevraagd werd) heeft voor de eer bedankt, evenals hij voor een benoeming bij de Indische Bank bedankt heeft, voornamelijk omdat hij gevoelt, aan de Twentsche Bank niet gemist te kunnen worden.

Van Ferd hoor ik, dat er ernstige onderhandelingen tusschen Chris en Hope gevoerd zijn, doch dat zijn intrede daar op tegenstand van den jongen Van Loon gestuit is. Ik vermoed, dat hij thans voor de

[pagina 589]
[p. 589]

Indische Bank aangezocht is geworden. Ik zou hem voor het eerste beter gevonden hebben, niet om een internationaal man als Ter Meulen te vervangen, maar om de groote effectenportefeuille bij Hope te beheersen.Ga naar voetnoota

De Amsterdamsche Kamer van Koophandel heeft op verwerping der tariefwet aangedrongen, nu de Regeering haar niet overeenkomstig haar voornaamste wensch gewijzigd heeft en zij integendeel een stuk opportunistisch, protectionistisch broddelwerk is geworden.Ga naar voetnoot1 Rengers (Th. van Welderen) schreef mij, dat hij nog pogingen doet om landbouwmannen, als Lovink, die altijd vrijhandelaar is geweest, tot inzicht te brengen, dat hij niet mag voorstemmen, maar het is waarschijnlijk verloren moeite. Ik plaats wellicht nog een artikeltje in de Ec. Statistische BerichtenGa naar voetnoot2 - het budgettair onnoodige van de wet, nu de Londensche conferentie de algemeene vooruitzichten zooveel beter maakt, betoogende.

28 September 1924.

Chris was zoo even bij mij om mij te zeggen, dat hij door de Indische Bank en de Incasso-Bank wordt gepolst en mij te vragen, wie van de twee naar mijn oordeel de meeste ‘standing’ heeft. Nu, de Incasso-Bank is ongetwijfeld de eerste in de tweede categorie banken ter plaatse, maar de eerste zit helemaal in de eerste groep, ondanks haar déboires van 1921/2, welke zij te boven is.Ga naar voetnoot3 Financieel is

[pagina 590]
[p. 590]

het directeurschap bij de Incasso Bank, zelfs bij een dividend 6½% tegen de andere 8%, interessanter. Chris kan naar mijn meening echter moeilijk bij de Incasso directeur worden, waarvan hij reeds president-commissaris is. Daar het werk bij de andere instelling ook wel aangenaam zal zijn, voorzie ik dat hij directeur van de Nederlandsch-Indische Handels-Bank wordt.Ga naar voetnoot1

Hij zeide ook dat het gerucht geloopen heeft, dat hij bij Hope zou komen. ‘Hij wist daar niets van,’ m.a.w. het feit, dat die besprekingen afgesprongen zijn, verzweeg hij. Dat Ferd mij erover gesproken heeft, was hem klaarblijkelijk niet bekend.Ga naar voetnoota

29 September 1924.

Heden vergadering bij de Bank voor de Middellandsche Zee, waar behalve Steiner, Tienhoven en ook Westerman tegenwoordig waren. Mijn ontslagneming laten notuleeren - tegen het voorjaar - op grond van het bezwaar, mede geldelijk verantwoordelijk voor het beheer te zijn, waar ik feitelijk buiten sta en tevens bezwaar tegen de eenzijdige vertegenwoordiging der Rotterdamsche Bank. Men wenscht daaraan tegemoet te komen door statutenwijziging en opneming van andere personen. Men sprak over La Gro van de Banque de Paris, dien ik ook gaarne erin zou zien. Piet v. Tienhoven gaat voor 3 maanden naar Zuid-Amerika.

Parijs, 1 October 1924.

Het is 25 jaar geleden, dat ik te zamen met Paul den Tex het directeurschap der Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij aanvaardde. We herdenken dien dag met onze vrouwen bij Larue, waar hij ons uitgenoodigd heeft. Helaas is de staat van zaken bij de Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij nog ver van bloei verwijderd, hoewel over het dieptepunt heen. Aandeelhouders hebben sedert 1920 weinig reden tot tevredenheid gehad en wij hebben - beiden toch al wars van huldebetoon - met succes onze maatregelen genomen om alle viering te voorkomen. Slechts een fondsje ten bate van het personeel hebben we gesticht en dit na ons vertrek

[pagina 591]
[p. 591]

bekend laten maken. Ik hoop, dat de volgende 10 jaren weer loon na werken - en voor aandeelhouders na wachten - zullen brengen. Wanneer ik zie, dat onze schepen bijna altijd vol vertrekken en, behalve in de slappe zomermaanden, ook gevuld terugkomen, dan twijfel ik niet aan een bestaan van een gezonde basis, ondanks den geweldigen groei, welken de onderneming ondergaan heeft. We moeten echter 4 à 5 millioen meer inkomsten per jaar hebben, voordat we dividend kunnen betalen.Ga naar voetnoota

Rome, 17 October 1924.

Uit de Hollandsche couranten zie ik, dat het reorganisatieplan der Rotterdamsche Bank thans publiek is. Reductie van het kapitaal van 75 op 50 millioen. Voor de 25 millioen aandeelen welke in ‘bevriende’ handen zijn, worden amortisatiebewijzen afgegeven. De reserves worden gedeeltelijk voor afschrijving aangewend. Dat nog 10 millioen aandeelen in handen der Rotterdamsche Bank en afgeschreven zijn - zoodat het kapitaal feitelijk 40 millioen bedraagt, wordt natuurlijk niet vermeld. Van HengelGa naar voetnoot1 van de Amsterdamsche Bank wordt gedelegeerd commissaris en Westerman treedt als president-directeur af, wordt president-commissaris - met hoogeren rang gepensioneerd. Van Hengel treedt als directeur af bij de Amsterdamsche Bank en wordt daar commissaris. Dit is dus de ‘duvel’ dien Vissering bedoelde. Brutaal en knap is hij zeker wel, maar het algemeen vertrouwen geniet hij niet. Er is reeds lang gezegd, dat hij de Amsterdamsche Bank zou verlaten, daar men hem de daar geleden, maar te bovengekomen verliezen toeschreef. Van Hasselt schrijft mij, dat hij wel ruzie met de andere directeuren der Rotterdamsche Bank zal krijgen, die geen politiek van drastische saneering voorstaan (to save their faces) en dat men reeds een fusie van Amsterdamsche Bank en Rotterdamsche Bank voorspelt.Ga naar voetnoot2 Het geheel geeft een droevigen indruk van het beleid der Nederlandsche Bank.

[pagina 592]
[p. 592]

27 October 1924.

De Duitsche rijksdag wordt ontbonden, daarmede worden de nationalisten en de volkspartij, die niet veel beter is, in het volgende parlement tot geringere proporties teruggebracht, zoo ook de extremisten van links. Nadat Genève met krachtige medewerking van Frankrijk een vredesprotocol tot stand heeft gebracht en men Duitschland in den Volkenbond wil toelaten, zal een mijlpaal afgelegd zijn, indien althans niet een conservatieve regering in Engeland, waarop de verkiezingen, waartoe McDonald besloten heeft, op dat protocol terugkomt. Gewoonlijk ziet men echter in dat land de nieuwe regeering uitvoering geven aan hetgeen de vorige - hoewel politiek tegenstandster - ondernomen heeft.

ChrisGa naar voetnoot1 meldt mij, dat hij het directeurschap der Indische Bank aanvaard heeft.

De pers bericht, dat Vissering voor zes maanden naar Zuid-Afrika en Indië vertrekt. Ik heb aan LudenGa naar voetnoot2 geschreven, dat ik daar als commissaris der Nederlandsche Bank tegen ben. Het verraadt gebrek aan besef van verantwoordelijkheid in deze omstandigheden, nu de zaak der Rotterdamsche Bank nog even onhelder blijft als voorheen en er dagelijks andere gewichtige zaken de aandacht van den President vragen. Op zichzelf kan hij best gemist worden, maar dan behoort hij niet aan te blijven. Deze reis is overigens door hem waarschijnlijk bedoeld om zijn in Nederland tanend aureool op te poetsen, want Zuid-Afrika heeft hem uitgenoodigd in zake den gouden standaard van advies te dienen.

25 November 1924.

Ik geef mij zoo moeilijk en er gaat zoo weinig warmte van mij uit. Zelf mijn moeder te vroeg verloren, zei Bazzola, mijn vereerde raadsman te Celerina (Engadin) in mijn neurasthenischen tijd.Ga naar voetnoot3

voetnoot1
Vgl. Oud, Jongste verleden, dl. II, p. 89 vlg.
voetnootb
Vanaf ‘Dr. van der Chijs ....’ door Heldring in het origineel geschrapt; zin loopt niet.
voetnoot2
Heldrings nieuwjaarsrede als voorzitter der Kamer van Koophandel. Vgl. haar Jaarverslag K.v.K. A'dam, 1924.
voetnoot3
Mr. Cornelis Joan den Tex Bondt, over wie Heldring hier op p. 96-98 schrijft. Vgl. aldaar over hier genoemde details.
voetnoot1
De N.R.C.

voetnoot2
Vgl. Alg. Handelsbl., avondblad, eerste blad van 10 januari 1924. ‘Grimmig velt de zeis van den onverbiddelijke in deze barre dagen,’ begint Heldring typerend. ‘Ook de immer jeugdige, voor wien de driekwart eeuw van zijn naarstig leven niet scheen te wegen, viel, onverwacht, zonder doodsstrijd.’ En iets verder: ‘Ik geloof niet, dat ik mijn verder leven een merkwaardiger verbinding van aantrekkelijkheid, flinkheid, verstand en eerlijkheid zal ontmoeten. In hem kon men, wat veel te weinig het geval is, onbeperkt vertrouwen stellen.’
voetnoot3
Vgl. De Boer en Westermann, Paketvaart, p. 179-183.

voetnoot1
Bouwmeester speelde de rol van Rebbe David Sichel in Vriend Fritz van Erckmann-Chatrian. Vgl. Alg. Handelsbl., 15 januari 1924, ochtend, p. 6.
voetnoot2
Jacqueline Royaards-Sandberg (geb. 1877).

voetnoot3
Vgl. Directienotulen K.N.S.M.: ‘Men kan zeggen dat, terwijl voor eenige jaren de Zuid Pacific Lijn de eenige rendabele was, zij thans den vooruitgang op andere lijnen teniet doet. Gelukkig kwamen wij in het begin van 1924 tot een overeenkomst met de buitenlandsche lijnen in deze vaart tengevolge waarvan wij in de Conférence zijn opgenomen .... Het indirecte voordeel van het lidmaatschap van deze conférence achten wij niet onaanzienlijk.’ De vaart op de Zuid Pacific valt onder de Magellan Conference.
voetnoot1
Het voorstel was een suggestie van Jan Veth zelf. Vgl. diens brief aan zijn dochter mevrouw S. Delprat-Veth, 21 maart 1924, in archief mevrouw Delprat-Veth.
voetnoot2
Vgl. hier noot 2, p. 528.
voetnoot1
De N.R.C.
voetnoot2
Terzake van de Kon. Paketvaart Mij.
voetnoot3
Vgl. hier p. 160 vlg.
voetnoot4
M.G. de Boer, Geschiedenis der Amsterdamsche Stoomvaart, 2 delen (1921-1922). Uitgegeven in opdracht der Amsterdamsche Stoomvaartmaat-schappijen.

voetnoot1
De Amsterdamse bankiers.
voetnoot2
C.E. ter Meulen.
voetnoot3
Jhr. W.H. van Loon.
voetnoot1
Jhr. W.H. van Loon.
voetnoot2
Jhr. Hendrik Maurits van Loon.
voetnoot3
Anna Agatha Geertruida van Aalst.
voetnoot4
Hendrik Luden.
voetnoot5
Jhr. mr. Johannes Cornelis de Beaufort.
voetnoot6
M.P. Voûte; vgl. over de aangestipte kwestie hier p. 526.
voetnoota
Vanaf ‘Het laatste klinkt....’ door Heldring in het origineel geschrapt.
voetnoot7
Als voorzitter der Kamer van Koophandel te Amsterdam. Vgl. Jaarverslag K.v.K. A'dam (1924).
voetnoot1
Marinus van Notten.
voetnoot2
Prof. dr. Ferrand Whaley Hudig.

voetnoot3
Een directeur der Hamburg-Amerika Linie.
voetnoot4
Kurt Woermann der Hamburgse rederij Woermann Linie. Vgl. Bohner, Die Woermanns, p. 253.

voetnoot1
Vgl. hier p. 5261.
voetnoot2
Colijn, die zijn carrière als militair was begonnen.
voetnoot1
Evert Pieter Westerveld.
voetnoot2
Dr. Jannes Johannes Cornelis van Dijk.
voetnoot3
Ir. Gerardus Jacobus van Swaay.
voetnoot4
Vgl. Oud, Jongste verleden, dl. II, p. 166.
voetnoot1
Het Rijks Prentenkabinet te Amsterdam.
voetnoot2
M. van Notten; vlg. hier p. 534.
voetnoot3
Dr. F. Schmidt Degener, hoofddir. Rijksmuseum Amsterdam.
voetnoot4
Over de Holland-Zuid-Afrika Lijn.
voetnoot5
J. van der Houven van Oordt.
voetnoot6
Deze correspondentie werd niet teruggevonden.

voetnoot1
Salomon van Deventer.
voetnoot2
M. van Notten en zijn vrouw.
voetnoot3
Als directeur van het Museum voor Geschiedenis en Kunst te A'dam.
voetnoot4
Op 25 januari 1924 was de Ned. Acceptmaatschappij opgericht door de Ned.-Handel-Mij., R'damsche Bankver., Mendelsohn & Co., Amsterdam, en Pierson & Co.; voorts werd de Internationale Crediet Compagnie opgericht. Vgl. Houwink, Acceptcrediet, p. 42.
voetnoot5
De Stockholms Enskilda Bank.

voetnoot1
De Amsterdamse gemeenteraad.
voetnoot2
In de openbare vergadering der Amsterdamse Kamer van Koophandel van januari 1924 is een hooglopende discussie gevoerd naar aanleiding van de bestelling van een Nederlands schip bij een Franse werf voor de Stoomv. Mij. ‘Nederland’. De voornaamste oorzaak van de ongunstige Ned. inschrijving lag bij de hogere produktiekosten als gevolg van het loonverschil. Heldring wijdt een uitvoerige principiële beschouwing aan het geval en zegt o.a. naar aanleiding van de mogelijkheid van staatssubsidies: .... ‘dergelijke subsidies dwaas te vinden, omdat zij noodig zijn geworden als gevolg van door de Regering voorgestelde sociale maatregelen. Men heeft eerst overdreven en moet nu aan den anderen kant uit de zakken van de gemeenschap putten om den daardoor geschapen toestand weer te verhelpen.’ Heldring erkent overigens .... ‘dat men nu en dan middelen moet toepassen die men theoretisch niet kan verdedigen, doch men dient zich daarvan zoveel mogelijk te onthouden.’ Vgl. Notulen openbare vergadering Kamer van Koophandel A'dam, 2 en 15 januari 1924.
voetnoot1
Vgl. nieuwjaarsrede Heldring, 2 januari 1924, in Jaarverslag K.v.K. A'dam (1924), p. 16: ‘De gemeentefinanciën van Amsterdam vereischen eveneens groote zorg, daar de rekening van uitgaven en inkomsten slechts met opoffering van reserves der gemeentebedrijven, en dan nog niet met zekerheid, sluiten zal en de belasting niet zonder gevaar voor verhuizing naar elders verhoogd kunnen worden.’
voetnoot2
De zinsnede over de gemeentefinanciën klopte niet geheel met de feiten en werd na een opmerking terzake van wethouder Wibaut gewijzigd in: ‘.... door de rekening van uitgaven en inkomsten slechts met aantasting van het reservefonds voor bijzondere doeleinden, en dan nog ....’ (etc.) Vgl. Notulen openbare vergadering Kamer van Koophandel A'dam, 19 februari 1924.

voetnoot3
Vgl. Jaarverslag K.N.S.M. 1924.

voetnoot1
S. de Graaff, van 1919-1925 en 1929-1933 minister van koloniën.
voetnoot1
De voornaam van de minister: Simon.

voetnoot1
F.H. Fentener van Vlissingen.
voetnoot2
De broers Willem van Beuningen, gehuwd met Charlotte Elizabeth Fentener van Vlissingen, Daniël George van Beuningen en John Wells van Beuningen, allen directeuren der Steenkolenhandelsvereeniging te Utrecht.
voetnoot3
N.V. Trompenburg Automobiel Mij. te Amsterdam, opgericht 1898, produceerde vliegtuigen en auto's, naar de toenmalige directeuren J. en H. Spijker Spijkers genaamd. De malaise van 1921 gaf een terugslag, die onoverwinbaar bleek. Het einde kwam in 1922. Vgl. De Vries, Amsterdam, p. 41, 84, p. 87. Jaarverslagen K.v.K. A'dam 1919-1922.
voetnoota
Vanaf ‘uit welke verplichting ....’ door Heldring in het origineel geschrapt.
voetnoot1
De Sophia Jacoba, langs de Limburgse grens, doch op Duits grondgebied. Vgl. Ingen Housz, Fentener van Vlissingen, p. 347.

voetnoot1
Jan Hudig (1838-1924).
voetnoot1
Het plan-Dawes van 9 april 1924 beoogde een nieuwe regeling der herstelbetalingen. Vgl. Bruins, Rapporten van Deskundigen, p. 383, 410 en 434; Stolper, Deutsche Wirtschaft seit 1870, p. 109 vlg.
voetnoot2
De Commissie-MacKenna had tot opdracht een onderzoek in te stellen naar de omvang van het uit Duitsland naar het buitenland gevoerde kapitaal en naar de middelen om dit kapitaal naar Duitsland terug te brengen. Vgl. Bruins, Rapporten van Deskundigen, p. 434 vlg.

voetnoot3
Vgl. p. 546.
voetnoot1
In Rotterdam was men eerlijk verontwaardigd over het smijten van geld in deze bodemloze put, terwijl Van Nievelt Goudriaan & Co. met zijn Rotterdam-Zuid-Amerikalijn maar in concurrentie zonder steun moest blijven ploeteren. Uiteindelijk kreeg Rotterdam door de uitkomst gelijk. Heldring treedt hier als vrijhandelaar niet in zijn beste licht, staatssteun aanvaardend waar het om zijn Amsterdamse dierbaarheden gaat.

voetnoot1
Vgl. Handelingen, Tweede Kamer, Aanhangsel, p. 131; de vragen gedateerd 11 april 1924. Minister Aalberse bevestigt dat er in maart 1923 een voorlopige overeenkomst is getroffen tussen V.N.S. en de H.Z.A.L., doch dat hieraan geen goedkeuring kan worden gehecht zonder voorafgaande wettelijke goedkeuring van de dan noodzakelijke wijzigingen in het oorspronkelijk contract met de Holland-Zuid-Afrika Lijn (wet van 30 juli 1921, Staatsblad no. 1018). De regering meent niet een dergelijke wijziging van wet te mogen indienen voordat gebleken is dat geen regeling kan worden getroffen, waarbij het voortbestaan der maatschappij ook zonder zodanige wetswijziging voldoende is verzekerd. Overleg dienaangaande is nog hangende.

voetnoot1
J.A. van Hamel.
voetnoot2
J.D. Hunger, die financieel adviseur van Albanië was.
voetnoot1
Zimmerman was van 1922 tot 1926 hoge commissaris voor de Volkenbond in Oostenrijk.

voetnoot2
Vgl. over de tot dusver gesloten handelsverdragen van Rusland met andere mogendheden E.S.B. (1924), p. 27. Heldring had in zijn nieuwjaarsrede als voorzitter der Kamer van Koophandel er al op gewezen dat het meer en meer tijd werd dat de regering tot een handelsovereenkomst met de Sovjets kwam.
voetnoot1
Het wetsontwerp tot toekenning van kasvoorschotten aan de N.V. Koninklijke Hollandsche Lloyd, bij K.B. van 7 maart 1924. Hierbij werd de overeenkomst ter bekrachtiging voorgelegd, die op 10 december 1923 was gesloten tussen de minister van arbeid, handel en nijverheid en de K.H.L. De staat verbond zich t.a.v. de exploitatie aan de maatschappij als geleend ¾ van de bedragen uit te keren, waarmee gedurende vijf jaren (vanaf 1 oktober 1923) de exploitatie-uitgaven de exploitatie-ontvangsten zouden overtreffen, tot een totaal van ƒ 5.250.000, -. De K.H.L. verbond zich verder een soortgelijke overeenkomst met de gemeente Amsterdam te sluiten, tot een derde van de van de staat ontvangen bedragen. Vgl. Wet van 8 juli 1924, in Staatsblad, nr. 333. Vgl. over de reorganisatie Jaarverslag K.v.K. A'dam (1924), p. 444.
voetnoot2
Vgl. Adres der Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Rotterdam aan de Tweede Kamer betreffende kasvoorschotten aan de Kon. Holl. Lloyd, 20 mei 1924, in Jaarverslag K.v.K. R'dam (1924), bijlage XXVI, p. 165-177.
voetnoot3
In 1892 ontstaan door een overeenkomst van belanghebbende Rotterdamse kooplieden met de Hamburg-Süd-Amerikanische Dampfschiffahrt-Gesellschaft.
voetnoot1
Vgl. telegram aan de Tweede Kamer van 22 mei 1924, in Jaarverslag K.v.K. A'dam (1924), bijlage 22.
voetnoot2
Als directeur.

voetnoot3
Het ontwerp van wet tot toekenning van kasvoorschotten aan de N.V. Kon. Holl. Lloyd werd in de Tweede Kamer aangenomen met 48 tegen 28 stemmen, in de Eerste Kamer met 27 tegen 2. De wet in het Staatsblad, 8 juli 1924, no. 333.
voetnoot4
Vgl. hier p. 554.

voetnoot5
Van toegepaste kunst. Vgl. hier p. 552.
voetnoot1
Crena zou in 1925 directeur worden, in 1934 president; in 1939 zou Heldring hem opvolgen.

voetnoot2
Vgl. Oud, Jongste verleden, dl. II, p. 196 vlg.
voetnoot3
Door deze Seehafenausnahmetarife werden de havens van Nederland en België benadeeld. België kon zich daarbij beroepen op art. 365 van het verdrag van Versailles. Uit het begin oktober aan de Staten-Generaal door de minister van buitenlandse zaken aangeboden Oranjeboek bleek dat op grond van Duitse verzekeringen en toezeggingen een bevredigende oplossing kon worden tegemoet gezien. Met ingang van 1 januari 1925 zijn toen op de Duitse Spoorwegen ook t.b.v. de Ned. zeehavens een aantal uitzonderingstarieven ingevoerd, van geringe betekenis echter, daar zij niet het vervoer van en naar ons onmiddellijk achterland betroffen, doch dat met verder gelegen, voor ons minder belangrijke gebieden. Vgl. Jaarverslag K.v.K. A'dam (1925) p. 19, en nota over de Seehafenausnahmetarife, 10 juni 1925, in Archief Ned. Bank, archief Vissering, dossier no. 22. Tariefquaestie met Duitsland 1925-1930. Vgl. ook hier p. 603.
voetnoot1
In de vergadering van de raad van bijstand.
voetnoot2
Dr. Petrus van Hoek.
voetnoot3
Mr. dr. D.A.P.N. Kolen.
voetnoot4
Mr. dr. W.F. van Leeuwen, vice-president Raad van State.

voetnoot5
Mr. dr. J.P. van Tienhoven.
voetnoot1
Bedoeld is president-directeur.
voetnoot2
Dit vormt het voorspel van het débacle der Rotterdamsche Bankvereeniging, waar Heldring nauw bij betrokken zal worden. Vgl. hier p. 562 vlg.
voetnoot3
Marx en Co's Bank.
voetnoot1
Vgl. hier t.a.p.
voetnoot2
Scheurleer & Zoonen's Bank, Den Haag. Vgl. enige details in Balansanalyses 1926, p. 137.
voetnoot3
M.W. Heldring-Van den Wall Bake, Heldrings schoonzuster, wier vermogen hij beheerde.
voetnoota
Vanaf ‘Ik moet trachten ....’ door Heldring in het origineel geschrapt.
voetnoot4
Willem Ruys.
voetnoot5
Mr. dr. J.P. van Tienhoven.
voetnoot6
Vgl. hier p. 559.

voetnoot7
Wegens de onbereikbaarheid van de bron zijn wij niet in staat hier nadere details te geven.
voetnoot1
Het ontwerp van wet tot wijziging van de wet van 30 juli 1921 tot toekenning van een voorschot t.b.v. een stoomvaartverbinding tussen Nederland en Zuid-Afrika, K.B. 19 juni 1924, ingekomen bij Tweede Kamer 20 juni 1924. Vgl. Handelingen Tweede Kamer 1923-1924, p. 2515. Vgl. voor het staatscrediet t.b.v. Parijse tentoonstelling: Handelingen, Tweede Kamer, bijlage 369, no. 4, 2 juli 1924.
voetnoot2
De memorie van toelichting op het ontwerp-Tariefwet stelt: ‘Door een recht van 8 pct. der waarde wordt naar dezerzijdsch oordeel het fiscaal karakter der tegenwoordige Tariefwet (welke een waarderecht van 5 pct. ten grondslag heeft) niet aangetast’. Evenals Heldring gaat bijv. Treub daar niet zonder meer mee akkoord. Vgl. diens Tariefwet, p. 660. Over de tariefwet: Jansma, Tariefwet.
voetnoot3
Het mee door Heldring scherp bestreden ontwerp van Tariefwet, door Kolkman, minister van financiën, in 1912 ingediend. Vgl. hier p. 178.
voetnoot4
Vgl. hier p. 535.

voetnoot5
Adolphe Stoclet, dir. Société Générale de Belgique, gehuwd met Suzanne Stevens. Vgl. Who's who in Belgium (1959), p. 578.
voetnoot1
Mr. C.P. van Eeghen, Heldrings zwager.
voetnoot2
Henri Louis van Eeghen.
voetnoot3
Mr. Louis Charles van Eeghen.
voetnoota
Vanaf ‘Chris van Eeghen ....’ door Heldring in het origineel geschrapt’
voetnoot1
Cv. Wm. H. Müller & Co., de zaak van Kröller.
voetnoot2
De N.V.R.S. Stokvis & Zonen.
voetnoot3
De Ned. Bankiersvereniging werd opgericht in 1949; voorlopers waren o.a. de Amsterdamsche en de Rotterdamsche Bankiersverenigingen. Vgl. W.P. voor het bedrijfsleven I, p. 222.
voetnoot1
Mr. W. Suermondt Lzn. Vgl. omtrent Colijns rol: Colijn-Archief in de Dr. Abraham Kuyperstichting, Den Haag, map januari 1927 en jan.-mrt. 1935.
voetnoot1
Vgl. Oud, Jongste Verleden, dl. III, p. 181 vlg.
voetnoot1
De ter zake van de steun tussen Ned. Bank en Robaver gesloten overeenkomst hield het volgende in: de Ned. Bank verschaft ƒ 23 miljoen tot aankoop van aandelen R.B. Deze worden omgezet in amortisatiebewijzen, die geleidelijk zullen worden afgelost. Voorts geeft de Ned. Bank een crediet van ƒ 15 miljoen. Voor dit totaal van ƒ 38 milloen heeft de staat een garantie gegeven. Colijn deed een en ander op eigen autoriteit! In 1927 had Robaver zich al zover hersteld dat ƒ 15 miljoen kon worden afgelost. Op grond van de redelijke kans dat de staat niets behoefde te betalen durfde de Geer toen opening van zaken te geven en goedkeuring van de overeenkomst te vragen. Vgl. Oud, Jongste verleden, dl. III, p. 182 vlg. Wetsontwerp wijziging hoofdstuk VII B Staatsbegroting 1927 (overeenkomst Robaver) en Colijn-Archief in Dr. Abraham Kuyperstichting, Den Haag, januari 1927 en jan.-mrt. 1935. - Van ingewijde zijde is er een versie die hier voor beter worde gegeven: de ruime Colijn had terstond gezien dat de Robaver het houden kon met een steuntje in de rug en dat vlot gegeven. De heilige bureaucratius kwam er echter achter dat de comptabiliteitswetgeving voor zoiets een wet eiste en die moest men ten slotte wel indienen en daardoor de Robaver publiekelijk aan de schandpaal nagelen terwijl zij gehoopt had dat alles onder de dekmantel zou blijven.
voetnoot2
Max Steiner. Aan de bron waren omtrent hem geen verdere inlichtingen te verkrijgen; hij was een groot kenner van het Nabije Oosten; nam in Nederlandse ogen grote risico's.

voetnoot1
Heldrings jongste broer Balthasar.

voetnoot1
Vgl. Wet van 28 juli 1924, tot wijziging der wet van 30 juli 1921 (Staatsblad, nr. 1018), in Staatsblad, nr. 353. De wet machtigde de minister van arbeid, handel en nijverheid een in deze wet opgenomen nieuwe overeenkomst aan te gaan met de N.V. Ned. Zuid-Afrikaansche Stoomvaart-Mij. ‘Holland-Zuid-Afrika-Lijn’. Gedurende vijf jaren werd een voorschot van ƒ 1 miljoen in het vooruitzicht gesteld.
voetnoot2
De reorganisatie vond als volgt plaats: besloten werd ƒ 5 miljoen inkomsten-obligaties uit te geven; 90% op het kapitaal af te schrijven, voor elk van de 13.000 af te stempelen aandelen af te geven een winstbewijs, rechtgevende op 1/13000 van 15% der overwinst en voorts na het aflossen van het voorschot van de staat 15% van de winst te bezigen tot geleidelijke bijschrijving op de aandelen van het afgekochte gedeelte. Vgl. Jaarverslag K.v.K. A'dam (1924), p. 445.
voetnoot3
B. Nierstrasz.

voetnoota
Vanaf ‘Chris laat zich....’ door Heldring in het origineel geschrapt.

voetnoot1
Vgl. de Kroniek van Sternheim, 1 juli 1924, p. 489, Enige opmerkingen over de Nederlandsche Bank. De gouden standaard. Kapitaalvernietiging en belastingheffing.

voetnoot1
Van Heutsz kende Vattier Kraane uit zijn periode als gouverneur van Atjeh, in samenhang met de plannen voor Sabang. Vgl. Van Aerssen Beijeren, Van Heutsz, p. 789.
voetnoot2
In Amsterdam werd een niet geheel geslaagd Van Heutsz-monument geplaatst op het Olympiaplein. Vgl. ook hieronder in Heldrings tekst.

voetnoot3
Een neef van Heldring, zoon van één zijner zusters.
voetnoot4
Heldrings oudste zoon.
voetnoot5
A.W.F. Idenburg, de oud-minister van koloniën.
voetnoot1
A.D. de Marez Oyens.
voetnoot2
M.S.H. Oyens-van Eeghen.
voetnoot3
H. Luden, de firmant der fa. Hope & Co., bankiers te A'dam.
voetnoot4
Welke prinses de Ligne hier bedoeld kan zijn, is na onderzoek niet duidelijk geworden. In de dagbladen stond geen aanwijzing; uit het Belgisch adelboek kwam een waarschijnlijk slachtoffer niet naar voren.
voetnoot1
Jhr. Hendrik Maurits van Loon.

voetnoot2
H. Luden.

voetnoot3
Het uit 1765 stammende bedrijf, waarin de R.B. in 1911 een belang verwierf, zodat zij toegang tot de Amsterdamse effectenbeurs verkreeg. Vgl. Brugmans, Begin, p. 150.
voetnoot1
Vgl. hier, p. 561.
voetnoot2
Vgl. het advies aan de minister van financiën betreffende de verhoging van het tarief van invoerrechten, in Jaarverslag K.v.K. A'dam (1924), bijlage 27.
voetnoot3
Inderdaad was in de Tariefwet 1924 (Staatsblad no. 568) het ingevolge de Tariefwet 1862 geheven waarderecht van 5% in het algemeen tot 8% verhoogd. Vgl. nog art. 43 van de Tariefwet 1924.
voetnoot1
De Roomsch-Katholieke Staatspartij zakte van 32 tot 30 zetels; de A.R. van 16 op 13; C.H.U. gelijk (11 zetels); Staatk.-gereformeerden stijgen van 1 op 2; nieuw is de Hervormd-gereformeerde Staatspartij (1 zetel); totaal rechts 57 zetels. De S.D.A.P. stijgt van 20 tot 24; Vrijzinnig-democraten van 5 op 7; de Communistische Partij Holland daalt van 2 op 1; de Vrijheidsbond van 10 op 9, de Plattelanders van 2 op 1; de Liberale Partij verdwijnt (tevoren 1 zetel). Nieuw is de Roomsch-Katholieke Volkspartij 1 zetel.
voetnoot2
Ministers resp. van koloniën, waterstaat, onderwijs, kunsten en wetenschappen, en arbeid, handel en nijverheid.
voetnoot3
E.P. Westerveld.
voetnoot1
Het Dawes-plan, waarover de geallieerden en Duitsland het ter conferentie te Londen in april 1924 eens waren geworden, bracht een nieuwe regeling van Duitslands verplichtingen; de herstelbetalingen zouden gelijke tred houden met Duitslands welvaartstoestand. Een geallieerde lening van 800 miljoen goudmark zou Duitsland over de eerste moeilijkheden heen helpen. Vgl. Brugmans, Kantelend tijdperk, p. 35.
voetnoot2
Vgl. Prakken, Curaçao, p. 1102, p. 1103.
voetnoot3
Mr. N.J.L. Brantjes.
voetnoot4
Mr. A.J.A.A. baron van Heemstra.
voetnoot1
Vgl. hier p. 575.
voetnoot2
Vgl. hier noot 3, p. 557 en p. 608.
voetnoot3
W.A.F. baron Gevers.
voetnoot1
De K.N.S.M.
voetnoot2
Vgl. Knap, Koopvaart, p. 149. In 1926 kocht de K.N.S.M. vier schepen van de Halcyon Lijn, waarmee een eind aan deze concurrentie in de Middellandse Zee kwam.
voetnoot3
August Thyssen.

voetnoot4
Van een Russisch bezoek aan de Amsterdamse havens is niets gekomen.
voetnoot5
Mr. J. Wytema.
‘Eerlijkheid en goedwillendheid mag men de heer Wytema zeker niet ontzeggen, wel mag men de vraag stellen, of hij zijn eigen krachten niet heeft overschat, toen hij Dordt verliet voor Rotterdam,’ aldus J.M. Pattist in Bekende Rotterdammers, p. 14.
voetnoot1
Het Rotterdamse handelshuis, waarvan mr. W. Suermondt Lzn. firmant was. Vgl. Rogge, Handelshuis, p. 289, p. 323, p. 354 en p. 379.
voetnoota
Vanaf ‘Ferd heeft Chris ....’ door Heldring in het origineel geschrapt.
voetnoot2
S.P. van Eeghen; 1890-1934 commissaris der K.N.S.M.
voetnoot3
Mr. dr. A. baron Roëll, de commissaris der koningin in Noord-Holland.
voetnoot1
Dividend 1919 20%, 1920 10%, 1921-1924 nihil; vgl. hier p. 593 over het verlies van 1924. Vgl. nog Knap, Koopvaart, p. 141 vlg.

voetnoot1
Heldrings jongste broer Balthasar.
voetnoot2
S.P. van Eeghen.
voetnoota
Vanaf ‘Gisteren was Balt hier ....’ door Heldring in het origineel geschrapt.

voetnoot3
Vgl. Alg. Handelsbl. 21 en 22 aug. 1924, avondblad, voorpagina .... ‘Aan zijn integriteit en rechtschapenheid had niemand het recht te twijfelen’.

voetnoot1
I.C. Telders-Roelvink.

voetnoot1
Hieromtrent waren bij de bron geen nadere inlichtingen te verkrijgen.
voetnoot2
Nl. B. van Haersma Buma.
voetnoot1
Tegen einde 1924 nam Heldring toch ontslag. Vgl. hier p. 590, 599.

voetnoot2
De Kamer had op 29 juli al een gevraagd advies hieromtrent gezonden aan de minister van financiën (vgl. Verslag der Kamer, 1924 bijlage 27). Zij drong o.a aan op een lagere heffingsvoet en op tijdelijkheid van de verhoging van het percentage. Toen de regering daaraan niet tegemoet wilde komen, zond de Kamer op 25 september 1924 een adres aan de Tweede Kamer (vgl. idem, bijlage 31), waarin zij verzocht de ontwerp-Tariefwet niet aan te nemen, omdat anders een eerste schrede gezet zou worden op de weg naar een ons land in zijn economische ontwikkeling verstrikkend stelsel. Op 13 november werd het ontwerp door de Tweede Kamer aangenomen (57-39 stemmen); 18 december door Eerste Kamer (28-14). Afkondiging in Staatsblad 1924, nr. 568.
voetnoot1
Vgl. Alg. Handelsbl. 5 september 1924, avond, frontpagina, getiteld ‘Tariefwet, belastingpolitiek en economische vooruitzichten. Een interview met den President van de Amsterdamsche Kamer van Koophandel!’ Het nog steeds lezenswaardige stuk beslaat tweeëneenkwart kolom.
voetnoot2
Het evenwicht op de begroting werd hersteld, ook zonder de baten van de verhoging der tabaksrechten en die uit de Tariefwet 1924.
voetnoot3
Deze veronderstelling was juist. Vgl. p. 588.
voetnoot1
G.H. de Marez Oyens.
voetnoot2
Jhr. H.M. van Loon.
voetnoot1
K.G. Goedewagen.

voetnoot2
David Keesing.
voetnoot3
Vgl. Alg. Handelsbl. 25 september 1924, avond, p. 14. Kort bericht, zonder ondertekening, waarin gewag wordt gemaakt van plannen tot wijziging in de kapitalisatie. Van afstempeling der in omloop zijnde aandelen zal geen sprake zijn.
voetnoota
Vanaf ‘Van Ferd hoor ik ....’ door Heldring in het origineel geschrapt.
voetnoot1
Vgl. Adres der Amsterdamse Kamer van Koophandel aan de Tweede Kamer, 25 september 1924, in haar Jaarverslag K.v.K. A'dam (1924), bijlage 31. Vgl. over de tot stand gekomen wet Vermeer, Tariefwet, p. 1043 vlg.
voetnoot2
Heldring, Ontwerp-Tariefwet, p. 880. H. vraagt zich af of de wet uit een budgettair oogpunt nodig is; hij ontkent dat .... ‘nu de vooruitzichten van een geleidelijke verrijzing uit het economisch moeras waarin zich Europa bevonden heeft, tengevolge van de sedert de conferentie te Londen geschapen atmosfeer, zoveel beter geworden zijn’. Als gevolg van de algemene opleving van de wereldhandel zullen 's lands middelen rijkelijker vloeien; reeds is de binnenlandse economische toestand beter dan in 1923. Het wetsontwerp draagt het karakter van opportunistisch broddelwerk. ‘Het is een te hooge prijs voor een dosis opium, welke wij, ondanks onzen nood, niet behoeven.’

voetnoot3
Jaarverslagen Incasso-Bank, 1921, 1922, beide p. 13, waaruit blijkt dat ook hier ruime afschrijvingen moesten worden toegepast. Dividend 1919 10%, 1920 9%, 1921 7%, 1922 6%.
voetnoot1
Dat was inderdaad het geval. Vgl. hier p. 592.
voetnoota
Vanaf ‘Chris was zooeven bij mij ....’ door Heldring in het origineel geschrapt’

voetnoota
In het handschrift volgen nu 44 bladzijden over de reis van Heldring en zijn vrouw naar Rome, en het uiteindelijk dodelijke verkeersongeluk dat mevrouw Heldring overkwam. Wij laten deze hier weg, behalve voor zover er zakelijke mededelingen in staan.

voetnoot1
Mr. A.J. van Hengel.
voetnoot2
Van Hasselts brief werd helaas niet teruggevonden. De fusie tussen Amsterdamsche Bank en Rotterdamsche Bank, werd pas in 1963 aangekondigd en vervolgens verwezenlijkt.
voetnoot1
Mr. Chr. P. van Eeghen.
voetnoot2
Mr. dr. J. Luden, pres.-commissaris der Ned. Bank.

voetnoot3
Men bedenke dat Heldring dit schreef een dag na het overlijden van zijn vrouw. Dr. Bazzola behandelde Heldring tijdens zijn rustkuur in Celerina bij St. Moritz (1916-1917).

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

auteurs

  • over C.J.K. van Aalst

  • over Balthazar Heldring

  • over Ottho Gerhard Heldring


plaatsen

  • Amsterdam


landen

  • Frankrijk

  • Italië

  • Zwitserland

  • Duitsland


Over dit hoofdstuk/artikel

plaatsen

  • Domburg


landen

  • België (Wallonië)


datums

  • 7 januari 1924

  • 8 januari 1924

  • 10 januari 1924

  • 15 januari 1924

  • 21 januari 1924

  • 24 januari 1924

  • 25 januari 1924

  • 28 januari 1924

  • 30 januari 1924

  • 5 februari 1924

  • 6 februari 1924

  • 17 februari 1924

  • 29 februari 1924

  • 2 maart 1924

  • 22 maart 1924

  • 30 maart 1924

  • 4 april 1924

  • 6 april 1924

  • 10 april 1924

  • 16 april 1924

  • 26 april 1924

  • 12 mei 1924

  • 18 mei 1924

  • 26 mei 1924

  • 30 mei 1924

  • 12 juni 1924

  • 13 juni 1924

  • 15 juni 1924

  • 21 juni 1924

  • 28 juni 1924

  • 1 juli 1924

  • 3 juli 1924

  • 4 juli 1924

  • 9 juli 1924

  • 12 juli 1924

  • 13 juli 1924

  • 29 juli 1924

  • 31 juli 1924

  • 5 augustus 1924

  • 8 augustus 1924

  • 11 augustus 1924

  • 15 augustus 1924

  • 18 augustus 1924

  • 21 augustus 1924

  • 22 augustus 1924

  • 25 augustus 1924

  • 31 augustus 1924

  • 6 september 1924

  • 16 september 1924

  • 18 september 1924

  • 27 september 1924

  • 28 september 1924

  • 29 september 1924

  • 1 oktober 1924

  • 17 oktober 1924

  • 27 oktober 1924

  • 25 november 1924