Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Avonturen aan de Wilde Kust (1982)

Informatie terzijde

Titelpagina van Avonturen aan de Wilde Kust
Afbeelding van Avonturen aan de Wilde KustToon afbeelding van titelpagina van Avonturen aan de Wilde Kust

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (45.47 MB)

ebook (54.29 MB)

XML (0.57 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/geschiedenis-archeologie
non-fictie/aardrijkskunde-topografie
non-fictie/culturele antropologie-volkenkunde


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Avonturen aan de Wilde Kust

(1982)–Albert Helman–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

De geschiedenis van Suriname en zijn buurlanden


Vorige Volgende
[pagina 27]
[p. 27]

Vroege signalen



illustratie



illustratie
Apen van de Nieuwe Wereld, die zich door hun lange grijpstaart het opvallendst onderscheiden van die in de ‘Oude Wereld’. Ze worden dan ook grotendeels ‘slingerapen’ genoemd, omdat zij zich van tak tot tak als trapezewerkers door de lucht slingeren.


Indianen, zo is men sinds de ‘ontdekking’ van Amerika de onbekende mensensoort blijven noemen die men daar overal aantrof. Zij werden weliswaar om hun anders-uitzien, hun naaktheid en hun ongewoon optreden als ‘wilden’ beschouwd, maar niettemin als ver uitgezworven en daarom dus ‘primitieve’ inwoners van het Indië, waarnaar zo naarstig van het oosten uit gezocht werd. Al zag men ook spoedig dat zij over heel het onafzienbare werelddeel verspreid leefden, nog altijd, bijna vijf eeuwen later, spreekt men zonder enig onderscheid te maken van ‘Indianen’ en worden zij aangeduid met de meest foutieve naam die te bedenken valt; evenals men nog altijd spreekt van ‘West-Indië’ en daarmee de Caribische Archipel inclusief de Wilde Kust bedoelt. Zulke monumenten van menselijke domheid zijn onverwoestbaar. Ook wij zullen nog lang moeten blijven spreken van ‘Indianen’, en dit doende, bezig zijn een groot aantal sterk van elkaar verschillende volken op één hoop te gooien.

Intussen hebben deze over meer dan 120 breedtegraden verspreide mensen die men - evenzeer ten onrechte - ‘roodhuiden’ pleegt te noemen, één door niemand geloochende kwaliteit met elkaar gemeen: zij leefden in Noord-, Midden- en Zuid-Amerika reeds duizenden jaren voordat een blanke of neger er ooit een voet aan wal zette. Ten opzichte van zulke nieuwkomers waren zij ongetwijfeld de ‘oorspronkelijke’ bewoners van het continent.

Waarbij het echter een vraag blijft, of zij ook de oudste bewoners waren en of ook zij niet elders vandaan kwamen, al gebeurde dit in een verre, zeer verre voortijd...

Algemeen wordt heden ten dage aangenomen, dat geen apart mensenras in Amerika ontstond, maar dat met grote waarschijnlijkheid het totaal onbewoonde continent 20 à 30.000 jaren geleden in etappes bevolkt werd door mongoloïde stammen uit Noordoost-Azië, die tegen het einde van het laatste ijstijdperk verder oostwaarts drongen en kans zagen om over een smalle landbrug, niet ver van de Beringstraat die bovendien maar 90 km breed is, en later zelfs over zee, via de Aleuten - een eilandenreeks - de andere zijde van de Pacific, en zo het vasteland van Alaska te bereiken. Vandaaruit trokken de elkaar in grote groepen opvolgende nomaden al jagend en vissend zuidwaarts langs het kustgebied, minder koude streken tegemoet; of verder oostwaarts, door een steeds gunstiger milieu aangetrokken. Zij werden door nieuwe groepen gevolgd, als het ware voortgestuwd, de meesten steeds verder naar het zuiden, waarbij de zwakkeren het veld moesten ruimen voor de sterkeren.

Uiteraard trachtten zij onderweg de hoge gebergten die zij tegenkwamen, zoveel mogelijk te vermijden en gaven zij de voorkeur aan lager gelegen gebieden waar voedsel rijkelijker voorhanden en gemakkelijker bereikbaar was. Daarom bleven veel groepen of ‘stammen’ de oostelijke richting volgen en bevolkten zij - verspreid genoeg - de ontzagwekkende ruimte van Noord-Amerika, terwijl andere stammen naar het hoogland van Mexico en de wouden van Yucatan werden voortgedreven, steeds verder zuidwaarts, in een migratie welke duizenden jaren in beslag genomen moet hebben, een grote, maar zich uiterst traag bewegende volksverhuizing; een warwinkel van trekkers en achterblijvers.

Totdat de verst vooruitgedrongen stammen, evenals hun voorgangers inmiddels aangegroeid tot kleine volken, de beide flanken van de Andesketen bereikten, waar zij die zich aan de oostkant daarvan begaven, meer ruimte vonden, ofschoon onder de zeer moeilijke levensomstandigheden van de tropische savannes en oerbossen. Anderen bleven aan beide zijden van de

[pagina 28]
[p. 28]

Andes verder migreren, de meesten door heel Brazilië heen, en zo aldoor maar zuidwaarts, tot Patagonië en Vuurland toe, waar zij die het langst onderweg geweest waren, niet verder meer konden. Zodat tenslotte het gehele werelddeel bevolkt werd; weliswaar uiterst dun, maar toch...

Men neemt aan dat heel dit indrukwekkende proces zich in 15 à 25 duizend jaar moet hebben afgespeeld en eigenlijk nog niet geëindigd is. Want nog altijd zijn talloze Indianen, juist in Zuid-Amerika, en met name in Groot-Guyana, nomaden gebleven. Opmerkelijk is het, dat de volkeren die zich blijvend op plaatsen konden vestigen, waar op den duur irrigatie mogelijk was, zodat zij in plaats van jagers, vissers en verzamelaars te blijven met meer voordeel intensieve landbouw gingen beoefenen, hierdoor in staat waren geleidelijkaan veel hogere culturen te ontwikkelen dan de volken die nomaden bleven. De bevloeiingslandbouw, tot ingenieuze hoogte opgevoerd, bezorgde hun een dusdanig overschot aan voedsel, dat zij zich daarmee de instandhouding van drie voor culturele ontwikkeling belangrijke klassen konden veroorloven: een organiserende en administrerende heersers- en priesterkaste, een menigte van handwerkslieden voor het maken van grote bouwwerken, versterkingen, kunstvoorwerpen of luxe-artikelen, en een beroepsleger ter verdediging van aller bezittingen, grond en cultuur. Op die manier konden, dank zij de irrigatielandbouw en de haast van nature daaraan verbonden kweek van dieren, in delen van Mexico, Yucatan en het Andesgebied de uitzonderlijke culturen tot bloei komen, die torenhoog uitsteken boven alle andere Midden- en Zuidamerikaanse hygiënische, politieke, religieuse, technische en, organisatorische levensvormen.



illustratie
Veelal leefde een oudere Indiaanse man in één hut samen met zijn groot-familie, bestaande uit zijn eigen vrouw(en), zijn nog niet huwbare dochters en zijn zoons met hun vrouwen en kroost. Zij werden echter over het algemeen niet erg oud.


Bij hen die zich door het leefmilieu of door gebrek aan weerstandsvermogen tegen opdringende vijanden gedwongen zagen nomaden te blijven, kon van iets dergelijks geen sprake zijn. Zij leefden in een voortdurende onzekerheid, genoodzaakt om van dag tot dag de momentele terreinen voor hun jacht, visserij en het verzamelen van andere levensbehoeften, tegen nieuwe indringers te verdedigen, terwijl zij zelf, wanneer die terreinen na zekere tijd onvoldoende voedsel opleverden, gedwongen werden op hun beurt indringers te zijn in het gebied van anderen. Het werd dus een voortdurend opjagen, achternazitten en verdringen van elkaar, voortgedreven door de biologische stuwkracht van honger en drang tot zelfhandhaving. Bovendien ging lang niet altijd elke stam zijns weegs, wanneer dit mogelijk was. Waar agressiviteit geen levensvoorwaarde meer was, bleef zij een levensgewoonte, bij deze Indianen zo goed als bij de overige mensheid.

Diegenen welke terechtkwamen in het gebied tussen de Orinoco en de Amazone, hadden het zwaar te verantwoorden in die landschappen waarvan wij de karaktertrekken leerden kennen. Hun voorouders hadden ongetwijfeld in noordelijker streken onder gunstiger omstandigheden en dus ook in betere culturele conditie geleefd dan de nazaten, die in Guyana een uiterst harde strijd om het bestaan moesten voeren, al trekkend van relatief dor en steenachtig hoogland, over onvruchtbare savannes of door oerwouden die nauwelijks anders dan langs eindeloos voortkronkelende waterwegen toegankelijk waren, - om tenslotte het moerassige kustgebied te bereiken, waar weer geheel andere eisen aan hun levenswijze werden gesteld. Om vandaar dan weer voortgejaagd te worden, onverschillig welke richting uit, door andere, aan een zelfde lot onderworpen volken.

Welke stammen elkaar in de loop der eeuwen daar verdrongen hebben, valt niet meer na te gaan. En door de betrekkelijke schaarste aan voorhisto-

[pagina 29]
[p. 29]


illustratie
De bereiding van voedsel, in welke vorm ook, is bij de Indianen uitsluitend vrouwenwerk. Van het door de mannen gejaagde wild - en bijna alles wat zij kunnen bemachtigen is ‘wild’ - wordt veelal een met hete pepers gekruide soep gekookt in aarden potten. Hieraan worden dan nog, wanneer zij te vinden zijn, wat aardvruchten of wortelknollen toegevoegd.




illustratie
Om hun zwerftochten ook te water te kunnen afleggen, ontwikkelden de Guyanese Indianen al vroeg de ‘curiara’ of korjaal, - eerst uit boomschors, later uit uitgehakte of uitgebrande boomstammen vervaardigd.


[pagina 30]
[p. 30]


illustratie
Al in heel vroege reisverslagen werden afbeeldingen gepubliceerd van het afgrijselijkste kanibalisme en van de ‘barbecue's’ van menselijke lichaamsdelen waarop de Indianen zich vergastten, - een prachtig excuus om hen tot slaaf te maken en anders uit te roeien. Ook van de ‘stammenoorlogen’ die de Indianen onderling voerden, hadden de ‘veroveraars’ de wonderlijkste voorstellingen.




illustratie

rische gegevens, schaars vooral in Groot-Guyana waar onder invloed van het klimaat alles snel vernietigd wordt, blijft het vooralsnog even moeilijk de wijze waarop heel het werelddeel bevolkt werd, anders dan schetsmatig te reconstrueren. De bewijzen dat de hierboven aangegeven gang van zaken de meest waarschijnlijke is, hopen zich echter langzamerhand op, al blijven er nog enkele bedenkingen bestaan, zoals de vraag of er ook geen migratie van de Pacific uit naar de Chileense kust heeft plaatsgevonden, in dat geval door Micronesiërs, dan wel invallen in noordwestelijk Zuid-Amerika door Austronesisch-Polynesische zeevaarders. Het een sluit overigens het ander niet uit, maar aan migraties uit de Stille-Zuidzee-eilanden kunnen, indien zij al gebeurden, nooit veel mensen hebben deelgenomen.

Eén ding staat intussen wèl vast: uit antropologisch oogpunt zijn praktisch alle ‘inboorlingen’ van Amerika, hoe verschillend ook van lengte en gestalte of schedelvorm, echte mongoloïden. Daar waar zij nagenoeg onvermengd bleven, zijn zij tot op de huidige dag al op het eerste gezicht als zodanig herkenbaar, met name aan de hoge jukbeenderen, de structuur van hun hoofdhaar, hun geringe lichaamsbeharing en de zogenaamde mongolenplooi aan de binnenhoek der oogleden. Hier komen dan nog enkele minder opvallende eigenaardigheden bij, zoals de blauwachtige ‘mongolenvlek’ boven de stuit van hun pasgeboren kinderen, die na enkele dagen verdwijnt. Ook de volkjes die vóór en bij aankomst der eerste avonturiers kriskras door heel Guyana rondtrokken - en het waren er ongetwijfeld vele - hadden al deze fysieke kenmerken met elkaar gemeen, ofschoon zij totaal verschillende talen spraken en meestal vijandig tegenover elkaar stonden. Tal van hun zeden en gebruiken, wapens en gebruiksvoorwerpen vertoonden eveneens een zekere algemene overeenkomst, naast menigmaal opmerkelijke verschillen. De namen waarmee zij zichzelf aanduidden en die gewoonlijk door de blanken welke ze wereldkundig maakten, werden misverstaan en verstoethaspeld, werken dientengevolge dikwijls verwarrend,

[pagina 31]
[p. 31]


illustratie
Evenals in het verleden overnachten de Indianen tijdens hun zwerftochten nog altijd in eenvoudige ‘kampen’ die, hoewel snel opgebouwd, voldoende beschutting bieden tegen nachtelijke regenbuien.


- zelfs in het overgrote deel van de wetenschappelijke literatuur die de Europeanen aan hen wijdden. Zo zijn in feite al die volkerennamen die met Kali-, Kari-, Gali- of Karai- beginnen, van één zelfde herkomst, evenals die welke beginnen met Guaya-, Oaya-, Waya-, Wara- en allerhande andere spellingen meer. Het zijn veeleer de achtervoegsels die eventuele werkelijke verschillen aangeven; moderne Amerikanisten hebben nog handenvol werk om in deze warwinkel van aanduidingen een beetje orde te brengen.

Guyana, of beter nog zoals de Latino's zeggen Guayana, ontleent als land zijn naam aan een reeks van Indianenvolken die zich daar bevonden en oorspronkelijk onder dezelfde noemer te brengen waren: de Oayana, de Aluguyana, de Roucouyenne, de Wayana-kule en allerlei andere die zichzelf met min of meer gelijkluidende termen aanduidden, terwijl de blanken zonder het te weten soms verschillende van zulke namen aan een en dezelfde stam gaven.

Vermoedelijk waren de meeste van deze kleine volkjes afsplitsingen van één oorspronkelijk Caribenvolk, dat ons hier nog veel zal bezighouden. Een aantal andere waren afsplitsingen van de oude en eveneens ver-verspreide familie der Arawak, die van oudsher in voortdurende onmin leefde met de Carib. Hetgeen niet uitsloot dat ook groepen die hetzij tot de Carib, hetzij tot de Arawak terug te voeren waren, vaak onderling vijandig tegenover elkaar stonden. Alleen bij overvloed - en die was er zelden of nooit - kon van vriendschappelijke betrekkingen tussen de diverse Indianenstammen sprake zijn.

Ongetwijfeld vond in de loop der tijden, door oorlogen waarin krijgsgevangenen gemaakt werden en door vrouwenroof veel vermenging plaats; waar tegenover staat, dat de meeste van deze stammen op elkaar neerkeken en slechts in bijzondere gevallen er toe overgingen, iets anders dan ‘vlees en bloed’ van elkaar over te nemen. Aan de Wilde Kust bleven zij niet de enigen die dit deden.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken