Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Avonturen aan de Wilde Kust (1982)

Informatie terzijde

Titelpagina van Avonturen aan de Wilde Kust
Afbeelding van Avonturen aan de Wilde KustToon afbeelding van titelpagina van Avonturen aan de Wilde Kust

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (45.47 MB)

ebook (54.29 MB)

XML (0.57 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/geschiedenis-archeologie
non-fictie/aardrijkskunde-topografie
non-fictie/culturele antropologie-volkenkunde


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Avonturen aan de Wilde Kust

(1982)–Albert Helman–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

De geschiedenis van Suriname en zijn buurlanden


Vorige
[pagina 205]
[p. 205]

Nog pas gisteren...
(1955-1975)



illustratie



illustratie
Bij hun massale uittocht ter gelegenheid van de gevreesde ‘onafhankelijkheid’ van Suriname, werden de uitwijkelingen aanvankelijk grif toegelaten op Schiphol. In grote aantallen hielden zij zich op in de Bijlmer bij Amsterdam, en de luchtlijn van Paramaribo naar deze stad kreeg weldra de bijnaam van ‘Bijlmerexpress’.


De een-en-twintig jaren die tussen het inwerkingtreden van het Statuut, eind 1954, en de onafhankelijkheidsverklaring van Suriname tegen eind '75 verliepen, waren even weinig opwekkend als hoopgevend voor Suriname, en tot het vele wat in deze periode van verspilling, onderlinge verkettering, krakeel en tenslotte ook corruptie verwaarloosd werd, behoorde bovenal iedere welbewuste voorbereiding van de bevolking, om in eensgezindheid en met het nodige verantwoordelijkheidsgevoel zelfstandig zijn belangen te kunnen behartigen, en met de twee enige middelen die de hedendaagse mens ter beschikking staan om aan de eigen welvaart mee te bouwen, namelijk produktiviteit en besparing, zich geleidelijk aan te onttrekken aan de dienstbaarheid of bevoogding die onverbrekelijk samengaan met het aangewezen zijn op zogenaamde ‘ontwikkelingshulp’. De drie ‘landskinderen’ die achtereenvolgens als Gouverneur optraden en van wie de twee laatste voor hun ambt ‘getraind’ werden bij de ware economische bazen van het land, de suralco - zij bekleedden onmiddellijk vóór hun benoeming door Nederland beiden de functie van directeur-beheerder van deze Amerikaanse onderneming - konden weinig invloed uitoefenen op een landsbestuur dat, voor zover niet door Nederland financieel in het gareel gehouden, geheel naar de pijpen van de Staten moest dansen. En deze gedroegen zich verre van voorbeeldig.

Het ‘Eenheidsfront’ dat al in '55 aan de macht kwam, vertoonde geen interne eenheid; de coalitie der ‘Samenwerkende Partijen’ die telkens in andere combinaties een verkiezingsoverwinning voor de dominante n.p.s. (een specifiek Creoolse partij) mogelijk moest maken, viel even vaak daarna uiteen tot elkaar tegenwerkende groeperingen, ofschoon al die ‘partijen’ met hun vage en daardoor weinig van elkaar verschillende politieke programma's, uit opportunisme soms gemakkelijk genoeg tot kortstondige compromissen bereid waren. Echte principes hielden zij er niet op na. Op ongehoorde wijze verzaakten de Staten hun plicht, zodat tientallen dringend nodige wetten jarenlang onbehandeld bleven, terwijl het college zijn tijd verdeed aan futiliteiten, potsierlijke of woeste ‘opvoeringen’ voor de publieke tribune, zelfs ruzies met handgemeen en herhaalde schorsingen, zodat het dat wat voor een begin van parlementaire democratie moest doorgaan, tot een aanfluiting maakte. Gepraat werd er genoeg, - in het luchtledige. Dozijnen rapporten werden uitgebracht door allerlei van heinde en ver aangetrokken ‘experts’ en verdwenen alsof ze nooit geschreven waren, in het niet. Meer en meer werd de uitvoerende macht misbruikt als gunsten-verlenend partij-apparaat van de n.p.s., met alleen van tijd tot tijd enige medewerking van hetzij de Javaanse k.t.p.i., hetzij de veel grotere Hindostaanse v.h.p., totdat deze laatste jarenlang volkomen uitgeschakeld werd. Er kwamen hier en daar weliswaar radicale gevoelens van ‘nationalisme’ tot uiting, aanvankelijk onder de leus ‘baas in eigen huis’ en daarna meer gericht op het verwerven van uiterlijke symbolen: een eigen vlag en een nieuw wapenschild. Maar toen eindelijk ook de n.p.s. in het kielzog van enkele kleine ‘republikeinse’ Creoolse partijtjes begon aan te dringen op spoedige onafhankelijkheid van het land, raakten de gemoederen eerst recht verdeeld en in beroering. Een in verband hiermee in '61 bijeengeroepen Rondetafel Conferentie moest voortijdig worden afgebroken door de tegenstand van veel plaatselijke ‘politici’, met name die van Aziatische origine, daar zij uit angst voor Creoolse overheersing geen heil zagen in het spoedig doorsnijden van de veilige banden met Nederland. Hun wantrouwen was overigens niet ongegrond. De regering stond inderdaad

[pagina 206]
[p. 206]


illustratie
Inlevering van hun wapens e.d. door de Nederlandse militairen bij de Onafhankelijkheidsverklaring van Suriname.


geheel onder invloed van de n.p.s. en haar incidentele bondgenoten; zij werd bovendien tussen de jaren 1963 en '69 geheel en al beheerst door de bij uitstek voor de negroïde groep ‘archetypische’ figuur van ‘Jopie’ Pengel, die in zijn samengestelde hoedanigheid van partijvoorzitter, vakbondsleider en Premier niet kon nalaten gedurende zowat tien jaren alle macht naar zich toe te trekken. Als verrassende reïncarnatie van een authentieke negentiende-eeuwse Westafrikaanse ‘Obi’, behept met alle eigenschappen van zulk een door uiterlijke welgedaanheid, roekeloze spilzucht en sluwe gemoedelijkheid ‘charismatisch’ werkend vorstje dat steeds door een aantal parasiterende volgelingen omringd, dezen zoet houdt met een nu en dan toegeworpen vet brokje, wist Pengel zich niet alleen binnen de eigen omgeving, maar zelfs tegen het beter weten in van de Nederlandse bewindslieden, gedurende al te lange tijd te handhaven en zijn grillige zin door te drijven. Het is merkwaardig hoezeer deze atavistische terugkeer naar een onmogelijk meer in de herinnering voortlevend Afrikaans grondpatroon, aan de idealen van de Surinaamse negroïde volksmassa bleek te beantwoorden en haar tot volgzaamheid bewoog, zodat men ondanks al Pengel's evident wanbeheer, na zijn dood zelfs een standbeeld ten voeten uit voor hem plaatste op de meest in het oog lopende plek van de hoofdstad. Niettemin blijft het een feit dat hij tijdens de jaren waarin hij de feitelijke macht uitoefende, driemaal minister-president was, tegelijkertijd de belangrijkste ministeries ‘beheerde’ met flinke grepen in 's lands kas en een even flinke afkeer van rekenschap daarover, die kas dan ook vrijwel geledigd, maar het aantal ‘landsdienaren’ enige malen verdubbeld heeft, hoewel er voor de meesten van hen geen passend overheidsemplooi bestond. Door een reeks van stakingen en eindelijk een motie van wantrouwen van de Staten - sinds '63 tot een college van 36 leden uitgebreid - in '69 tot heengaan gedwongen (waarna hij kortelings stierf) liet Pengel het land in een complete administratieve en morele chaos achter.

illustratie
Ondanks de rijkelijk toebedeelde ontwikkelingshulp van Nederland, die de massa echter weinig ten goede kwam, vonden telkens demonstraties plaats om lucht te geven aan de heersende ontevredenheid.


Enige orde daarin kon slechts worden hersteld door de offervaardigheid van een groep niet-politiek geëngageerde, maar integere, ervaren en ambitieloze ingezetenen, die zich strikt hielden aan hun toezegging om zodra zij hun herstelwerk verricht hadden, voorgoed het onwelriekende politieke terrein de rug toe te keren. Dit gebeurde dan ook binnen het jaar.

Ongelukkig genoeg kwam hierna het bewind weer in handen van ‘Pengelianen’ die slechts in staat waren het bedenkelijke voorbeeld van de grote ‘Obi’ na te volgen, zij het verdoezeld door wat meer geciviliseerde gebaren en verontschuldigd door kwasi-wetenschappelijke prietpraat en beloften. Er kwam dan ook maar heel weinig tot stand. De opening van een zich in etappes uitbreidende nationale Universiteit in '68 was nog de meest opvallende gebeurtenis in deze periode van nietsdoenerij en corruptie. De Afobaka-dam die de suralco van goedkope energie moest voorzien, kwam al in '65 klaar en kort daarna konden de eerste aluinaarde en het eindprodukt aluminium (met participatie van de Billiton Mij.) worden geproduceerd. Met de laatstgenoemde en een aantal andere ondernemingen ging de Regering allerlei zogenaamde ‘joint-ventures’ aan, in de hoop zo beter te kunnen delen in de verhoopte winsten van deze investeerders, maar voorshands nog alleen delend in de risico's die zij liepen. Verder bleef het nogal droevig gesteld met de investeringslust zowel van Nederlandse als van andere zijde, mede ten gevolge van de bureaucratische traagheid en de toenemende omkoopbaarheid of het favoritisme der Surinaamse autoriteiten. Deze werden met steeds hogere looneisen van de vakbonden,

[pagina 207]
[p. 207]


illustratie
Typerend voor de toestand op kleinere plaatsen is dit beeld van de hoofdstraat in het thans ruim 100 jaren oude grensstadje Albina, gesticht door een Rijnlandse immigrant.


ook die van het goeddeels waardeloze ambtenarenkorps bedreigd; er volgde staking op staking, in '73 culminerend in een grote algemene staking. En ofschoon de Regering deze overleefde, werd zij een half jaar later, na de algemene verkiezingen waarin weer een ‘Nationale Partij Kombinatie’ (n.p.k.) optrad, vervangen door het kabinet Arron (Pengel's opvolger als voorzitter van de n.p.s.) dat zonder enige medewerking van de ‘Hindostanen’ de laatste regeerperiode onder het Statuut begon. Er waren al kort voordien moeilijkheden ontstaan met de westelijke naburen in de republiek Guiana, waar ook de Creoolse bevolkingsgroep onder leiding van Burnham de boventoon voerde en de grote Hindostaanse minderheid onder Jagan zich achteruitgesteld zag. De door de ontdekkingsreiziger Schomburgk al in de jaren 1840 vastgestelde bovenloop van de grensrivier, de Corantijn, was sindsdien onjuist en de New River de hoofdrivier gebleken; reden waarom Suriname op het betwist gebied aldaar een vliegveldje aanlegde met een beambtenpost erbij. Deze post werd in 1969 plotseling ‘uit de lucht’ aangevallen en ‘veroverd’ door Guianese soldaten, die zich daar blijvend neerlieten. En hoewel op korte termijn de twee betrokken ‘verwante’ regeringen afspraken om alles weer terug te draaien en de grenskwestie voorlopig te laten rusten, gebeurde dit niet en bestaan er nog steeds spanningen tussen beide landen, welke leidden tot latere moeilijkheden betreffende de voorgenomen aanleg van hydro-elektrische werken in het Corantijnbekken, waar men veelbelovende voorkomens van bauxiet en andere mineralen aanwezig achtte. Nog altijd was en bleef de exploitatie van bauxiet de enige reële hoop voor de economische toekomst van de verwaarloosde landbouwkolonie, die nog niet tot enige industrialisatie vermocht te geraken. Wel gelukte het de overheid om steeds grotere inkomsten uit de mijnbouw te verwerven, maar hierdoor bleef zij tevens vrijwel geheel afhankelijk van de wisselvallige vraag naar aluminium op de wereldmarkt. Het in kaart brengen van het land met behulp van luchtfoto's nam vele jaren in beslag, maar vergemakkelijkte zowel de geologische verkenning als de bosbouwkundige ontsluiting van Suriname.

illustratie
Paramaribo dat ruim een derde van de totale bevolking van Suriname op vrij chaotische wijze ‘herbergt’, heeft door deze ongewenste concentratie veel van zijn voormalig stijlvol karakter verloren. Alleen rigoureuze stedebouwkundige maatregelen en monumentenzorg kunnen nog redden wat ervan over is.


Inmiddels was Nederland, geschrokken door de noodzaak van gewapende interventie bij onlusten op Curaçao in 1969, waardoor het vreesde op internationaal niveau nog van kolonialisme beticht te worden, vrij plotseling ten zeerste geporteerd voor een snelle liquidatie van het Statuut en afstoting tot elke prijs van de Overzeese Rijksdelen. Het vond de opportunistische regering-Arron, die bij de verkiezingen geen woord van instemming hiermee gerept had, maar kort daarop aankondigde dat zij het wilde aansturen op onafhankelijkheid ‘per ultimo 1975’, al te zeer bereid om op elk verleidelijk voorstel in te gaan, ofschoon verreweg de meeste inwoners het niet zagen zitten en zeer velen bang waren dat de Creoolse overheersing in een land met een langzamerhand overwegende bevolking van Aziatische origine, vroeg of laat tot een burgeroorlog zou leiden. Op futiele gronden weigerde Nederland, en dus ook de Surinaamse regering, de acuut geworden onafhankelijkheidskwestie aan een volksreferendum te onderwerpen, dat ongetwijfeld voor meer dan 90% negatief zou zijn uitgevallen. De bevolking reageerde dan ook paniekerig; duizenden verlieten het toch al onderbevolkte land en trokken in hoofdzaak naar Nederland. Op de eerste golf van Creolen volgde een tweede van Hindostanen; de exodus bleef nog jarenlang voortduren, zodat weldra ruim een derde van Suriname's inwoners zich in de diaspora bevond, hiertoe veeleer gestimuleerd dan teruggehouden door de eigen regeerders, en evenmin ontmoedigd door de Nederlandse, die

[pagina 208]
[p. 208]


illustratie
Jonge blik in een onzekere toekomst.


Arron en de zijnen letterlijk ‘omkochten’ door inwilliging van bijna al hun wensen: enkele miljarden aan ‘ontwikkelingsgelden’ en een goed-bewapend eigen legertje dat door een Nederlandse militaire missie verder zou worden ontwikkeld. Haastig dokterde men een ‘Grondwet’ in elkaar, die de door de n.p.k. beheerste Staten even haastig aannamen, toen men te elfder ure ook de v.h.p., zij het met tegenzin, overstag wist te doen gaan. De zonderlinge figuur deed zich voor, dat de laatste Kroonvertegenwoordiger, Ferrier, van de ene dag op de andere President werd van de ‘soevereine republiek Suriname’, die op 25 november 1975 plechtig te Paramaribo werd uitgeroepen.

Welke moeilijke jaren de oude volksplanting na zijn door het ‘moederland’ zo gulhartig opgedrongen onafhankelijkheid tegemoet zou gaan, konden slechts diegenen bevroeden, die de waarheid beseften van het klassieke gezegde: ‘Vrees de Danaërs en de geschenken die zij meebrengen.’ De reeds talrijke ‘avonturen’ die de nog jonge staat sinds zijn tanggeboorte doormaakte, zijn hoe boeiend ook, nog geen ‘geschiedenis’. Al het voorafgaande maakt echter, hopelijk, veel van het huidige gebeuren wat begrijpelijker... en wellicht vergeeflijker.



illustratie
Bij zijn onafhankelijkheid kreeg Suriname - met onvoorziene historische gevolgen - een eigen leger. Hier: de eerste President van de pasgeboren Republiek neemt met onwillekeurig afgewend gezicht als opperbevelhebber het vaandel van de landmacht in ontvangst.



Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken