Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Orkaan bij nacht (1976)

Informatie terzijde

Titelpagina van Orkaan bij nacht
Afbeelding van Orkaan bij nachtToon afbeelding van titelpagina van Orkaan bij nacht

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.12 MB)

Scans (10.82 MB)

ebook (3.01 MB)

XML (0.45 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Orkaan bij nacht

(1976)–Albert Helman–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 199]
[p. 199]

XVII

‘Dat ik mijn zwakheid overwonnen heb, en je nu rustig laat gaan? Het is eenvoudig,’ zegt Claire. ‘'t Is heel eenvoudig... Ik was zeventien en leefde in de Elzas, bij mijn ouders. Ik was doodongelukkig in die trieste harteloze omgeving met zijn vormelijk fatsoen, zijn fabrikanten-eerzucht. Waar men denkt dat geld alleen geluk brengt. Ik zocht warmte, vriendschap, en ik had mijn jongemeisjes-dromen, anders dan men duldde... Laat ik je dat besparen; het is zo banaal. In alle burgerlijke welgestelde kringen gaat dat zo. Ze moeten kinderen breken en mismaken om ze mee te laten lopen in het algemeen gareel van christelijke gedrochten. Een wonderlijk instinct heeft mij al vroeg gewaarschuwd, en ik wou eraan ontsnappen tot elke prijs.

Ik bén ontsnapt, want nauwelijks achttien, had ik een minnaar. Ik hield van hem zoals een kind, dacht aan een huwelijk, vrij te zijn daardoor, mijn eigen weg te gaan; een voortdurend feest zou 't zijn bij hem. Zie je, nu kan ik het rustig zeggen, dat hij meer een tijdpassering zocht van mannetjes en wijfjes. Ik had geen vermoeden toen, wat liefde was. Ofschoon een onbevredigdheid, een loom verlangen mij had kunnen waarschuwen. Ik dacht: het gaat vanzelf over als we trouwen; dat andere is de onvermijdelijke inzet. Vreugdeloos genoegen was het. Ik werd zwanger. In die kringen is dat: noodzaak om te trouwen. Ach, dat weet je wel. Ik was er niet bedroefd om, zoals anderen, maakte geen scènes. Ik vertelde 't bijna juichend aan mijn vriend; ik riep: Nu móeten we wel spoedig trouwen. Hij zei niets. Na enkele dagen is hij weggegaan. Hij moest op reis. Maar hij is nooit meer van die reis teruggekomen. Niemand heeft ooit meer iets van hem vernomen. Is hij verongelukt? Of had hij er enkel genoeg van? Was hij te laf? Kan hij niet anders? Ik wist het niet; ik weet 't nu nóg niet. 't Is ook niet nodig. Hij is weggegaan, ik heb nooit meer gehoord waar hij gebleven is. Ik dacht toen nog: het kan niet dat een sterveling zo spoorloos verdwijnt, of hij mod gestorven zijn. Ik heb mij maar gewend te denken dat hij dood is. Maar hij is weggegaan. Het doet er ook niet toe.

Mijn ouders waren woedend toen ze merkten dat ik een kind verwachtte, en de schuldige onvindbaar was. De schuldige

[pagina 200]
[p. 200]

noemden ze hem, en ik was ook in hun ogen schuldig door hem kans te geven te ontsnappen, niets vooruit te zeggen... want hij had wel geld, hij wás tenslotte een partij. De wreedheid van die mensen, van mijn eigen ouders, moet wel onbegrijpelijk zijn voor wie niet in zulke milieus geleefd heeft. Liever zien ze dat je sterft, dan dat je hun fatsoen een schram toebrengt. En vaderloze kinderen, ongehuwde moeders zijn daar onfatsoenlijk. Al hun maandenlange wrok, al hun verwijten na het onverwachte weggaan van Marc's vader, mijn fysieke toestand, alles samen bracht mij in een staat van volkomen apathie. Waaruit ik eerst bevrijd werd toen het kind ter wereld kwam.

Ze hadden mij gezonden naar een dorp, ver, in Zuid-Frankrijk. Daar leefde ik met het kind; daar leerde ik wat woede is, dat er voor elke woede toch een uitweg bestaat; daar kwam mijn vroegere rebelsheid weer terug, maar nu volwassen. Voortaan wou ik vrij zijn, wou ik leven zoals ík verkoos. En nooit meer in die atmosfeer zijn, waar een mens verstikt in geldzucht en fatsoen en huichelarij. Ik hoefde maar te kijken naar de kleine Marc zoals hij daar heel teer en hulpeloos in zijn wiegje lag, om een roekeloze woede en energie te voelen, die bergen kon verzetten. Ik wist wat je bereiken kon met hun fatsoen te bedreigen; ik schreef mijn ouders: als ik niet mijn kindsdeel krijg, kom ik terug met Marc, als a het krijg, verlaat ik Frankrijk. Mijn vader was juist midden in een politieke strijd om député te worden voor de clericalen. En hij wou natuurlijk dat ik wegbleef.

Ik ben toen naar hier vertrokken. Waarom juist naar hier? Ik dacht: ik wil ver weg zijn van hun huichelend gedoe. En het beschaafde Europa is één walgelijke huichelaars-bende.

Toen ik hier kwam, was dit huis te koop, en de fabriek. Ik wou die schurken tonen dat ik ook verdienen kon, ook werken. Mijn woede was nog niet gestild, ik had nog tomeloze energieën. Werkelijk heeft de fabriek me erg in beslag genomen al die jaren. Suze werd een prikkel te meer; voor mij vertegenwoordigt hij de fabrikanten-horde die ik zelf ben ontvlucht. De fabriek was mijn grootste sport, al de jaren hier, en ik heb me voorgesteld er iets humaans en eerlijks van te maken, op de duur de brave Suze klein te krijgen.

Zo heb ik de laatste vijf jaar geleefd: sportief en eigenzinnig. De woede is geluwd, de energie... misschien nog niet. Maar

[pagina 201]
[p. 201]

wrok heb ik niet meer. En in de jaren hier, terwijl ik heel alleen was, mannen van mij af hield zoals hinderlijke vliegen in de tuin, ben ik mij gaan bezinnen op het raadselachtige lege in mijzelf dat er van begin af was. Dwaasheid, dacht ik; dwaasheid. Eerst moet heel de wereld beter worden, generaties verder. De fabriek... het is een klein begin, maar hoe dan ook, 't is een begin. Er zullen misschien enkele andere mensen zijn die net zo doen als ik. Ik hoopte dat ik ooit zo'n mens ontmoeten zou, om maar te weten: ik ben niet alleen, de wereld is niet leeg, de laatste man is niet gestorven.

Gek, nietwaar? Te denken dat de laatste Man misschien gestorven is... Maar dat was mijn verlangen naar geluk, naar liefde die ik nooit gekend had. Het was mijn hunkering naar het vervuldzijn van mijn leegte. Ik wist alleen wat sexe was, ik wist dat liefde ánders zijn moest, méér. Ik wist het instinctief, maar kende 't niet. Ik hield alleen van Marc.

Toen kwam jij... Vanaf het eerste ogenblik dat ik je zag, een vreemdeling, eenzelvig, koppig... in die harde regenbui aan 't ploeteren om de motor te herstellen... heb ik met wilde vlagen, schreeuwend bijna, naar geluk verlangd. Heel duidelijk: ik wil toch ééns gelukkig zijn... ééns in mijn leven... daarop heb ik recht! Met jou... Ik dacht: het was mijn recht... Ik denk het nóg, mijn lieve vriend. Het heeft ons naar elkander toegedreven, mijn verlangen. En het jouwe. Het is góed geweest; nu kan ik levenslang mijn noodlot dankbaar zijn. Wat wilde ik anders dan gelukkig zijn mét jou, dóór jou? En dat is gebeurd. Maar zie je, juist omdat ik niets van je afwist, stond ik op mijn recht. Want volgens mij heeft liefde een onvervreemdbaar recht op haar vervulling. En toen kwam opeens die brief vertellen dat er ook nog andere rechten waren, dat ook jíj te rekenen had met een verleden. Ach, ik wist het toen al, zonder dat ik 't durfde erkennen, dat je gáán moest. Dat ik 't niet zou kunnen velen dat je deed zoals Marc's vader, wegbleef van een andere die nog rechten had. Dat zou je voor mij verlagen tot een schadeloosstelling voor die man... jij, met wie juist alles nieuw geworden is, die mijn verleden ongedaan gemaakt hebt. Want dat heb ik je te danken; dat ik werkelijk een week lang diep, intens gelukkig ben geweest. En nu weet waarom het leven waard te leven is, en voor de latere jaren een herinnering heb, waard om ervoor te lijden.’

[pagina 202]
[p. 202]

Minne's hoofd rust aan haar heup, dicht bij haar schoot. Claire zit weer in de vensternis met opgetrokken knieën, en de man zit lager, op een bank. Haar lang verhaal stroomt kalm en zangerig over hem; de kleine pijn die er nog in de aanvang was, is gans verdwenen nu ze spreekt over hun liefde. Er is geen geheim meer tussen hen; geen ander dan het zoete, donkere geheim van hun verdroomde nachten.

De man zegt niets. Hij nestelt slechts zijn hoofd nog dichter tegen haar. Hij wil van deze kostbare uren niets verliezen. Tot hun uiterste seconde wil hij ze genieten, onbezwaard door wat verleden bracht of toekomst brengen zal. Hij is niet meer opstandig; als hij gaan moet, zal hij 't kunnen; en zolang hij blijft, zal hij met vreugde en volle overgave blijven.

‘Zie je waarom het eenvoudig is en logisch dat je gaat?’ zegt Claire, zo teder, zo van-binnen-uit-verzekerd en verwarmd, dat alle hardheid, iedere vorm van diepe smart uit deze woorden is geweken.

En Minne weet: 't is logisch en eenvoudig. Dat het veel verdriet zal kosten aan hen beiden weet hij ook. Maar dit gemeenzame, vrijwillige verdriet vormt juist hun hechtste band. De innigheid van samen lijden om eenzelfde inzicht, een gelijk herinneren, zal toch wel de afstanden trotseren; weegt ze, nu zij beiden van geluk verzadigd zijn en van verdriet verzadigd, dan niet ruimschoots tegen alle lijfelijk bijeenzijn op? Hun liefde is doorgebroken, heeft de grenzen van hun ik verlaten, schept een wereldwijd contact waarin ze voortaan onvervreemdbaar voor elkander leven.

‘Jij zei: kom; en ik ben gekomen. Jij zegt: ga; en ik zal gaan. En wat ook geschiede, onze trouwe liefde zij geprezen,’ prevelt Minne, als was het een gebed. Het op-zich-nemen van verdriet dat méér dan plicht is, het vrijwillig afstand-doen heeft hem een besef van wijding meegedeeld. Hij is nu uitverkoren; een soldaat die zingend het gevaar trotseert, die zonder vrees naar vreemde landen tijgt om voor zijn droom te sterven.

‘Er is een verdriet dat veel meer waard is dan geluk, geloof ik,’ zegt hij, zich bezinnend hoe het zijn zal als hij ‘ginds’ is, waar hij 't vroeger niet meer harden kon.

‘En een verlangen dat meer waard is dan vervulling,’ mijmert Claire. ‘Is dit het, wat wij van de aanvang af bedoelden?’

Buiten liggen alle heuvels bruin en groen te blinken, en de zil-

[pagina 203]
[p. 203]

verblauwe driehoek van de zee daarachter. Schapen blaten in de verte, en een herder roept ze met het zacht geweeklaag van zijn fluit. En Minne's hoofd leunt tegen 't weke lichaam van de vrouw. Het is zeer goed, zeer stil.

Je bent veel sterker dan de meeste vrouwen zijn, denkt hij. Je bent veel moederlijker dan mijn moeder, zusterlijker dan mijn kind. Veel werkelijker dan mijn droom die Esclarmonde heette. Jij bent alles in één wezen saamgestroomd, de goedheid aller dingen in één goedheid, de verwachting aller liefde in één vervulling: Esclarmonde.

't Is de naam die hij aan zijn herinnering geeft.

Hij vertelt nu ook van zijn eigen leven, met slechts weinig woorden. Zijn teleurstellingen, zijn eerste passie... Wonderlijk, ze heette net als jij... Ons leven is een wonderlijke repetitie... kleine variaties op eenzelfde thema, en ook: kleine variaties van elkanders thema. Dan valt meteen de naam van Beéa. Zonder wrok. Ze heeft niets met zijn droom te maken, maar ze is de moeder van zijn kinderen; zij is zijn band met toekomst en verleden, zijn tijdsbegrip... Hij is aan haar gehecht, zoals een mens zich aan zijn leven hecht, natuurlijk en vanzelfsprekend. Het lijkt geen wonder meer, omdat het is van alledag; maar op-zich is het ook een wonder. Hij weet dat hij zich nu niet meer zal ergeren.

Hij spreekt ook even over Monica: Ze is nu zo oud als jij, toen je ook je eigen weg ging. Ik weet zeker dat ik altijd goed voor Monica zal zijn, want in haar zal ik jóu zien, in haar leven than het jouwe.

Er is slechts lichte verlegenheid als hij het over Olaf heeft. Nog enkele jaren, en dan is zijn zoon precies zo oud als hij zelf was, toen hij de eerste Clara leerde kennen. Wanner Olaf hier kwam... Het is een fatale kringloop.

‘Laat hem zijn gang gaan...’ waarschuwt Claire. ‘Ik denk vaak: hoezeer zal mijn kleine Marc niet aarden naar zijn vader. Vroeger kreeg ik aanvallen van machteloze woede, wanneer mij dat te binnen schoot. Maar sinds ik jou hier heb, en weet wat voor een onbegrijpelijk wonder uit veel donkere driften, wrede tegenstellingen dooreengemengd deze orkaan is... Ik bedoel: het wonder van de mannelijkheid, waarin een vrouw zich klein en bang en huiverend voor het mysterie bergt, als in een onweer, achter hoge rotsen - ik kan het niet in andere

[pagina 204]
[p. 204]

woorden zeggen - sinds ik dát weet, haat ik het niet meer. Marc moet een mán zijn als hij groot is, dat is alles.

Zo spreken zij nu, zonder pijn, eenvoudig, over hun drie kinderen, hun vroeger leven, alles. Het is ongevaarlijk... alle dreiging heeft het thans verloren, en het raakt de diepte niet. Het diepste dat alleen blijft voor hen beiden; dat ze niet meer noemen omdat het zo tastbaar in en om hen is, en ze geen woorden vinden om die innigheid te omschrijven.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken