Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dageraed, ofte nieuwe opkomst der geneeskonst (1978)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dageraed, ofte nieuwe opkomst der geneeskonst
Afbeelding van Dageraed, ofte nieuwe opkomst der geneeskonstToon afbeelding van titelpagina van Dageraed, ofte nieuwe opkomst der geneeskonst

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.17 MB)

Scans (67.51 MB)

XML (0.81 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/natuurwetenschappen/geneeskunde


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dageraed, ofte nieuwe opkomst der geneeskonst

(1978)–Joan Baptista van Helmont–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Vyftiende Pael.
De geboorte des Wijn-steens.

GEschildert hebbende den noodt die Paracelsus vermeynde te hebben, om eenen tarter te dichten in alle spijsen en drancken, en den selven te betichten de eenige vaste oorsaecke aller sieckten, soo moeten wy hier voor oogen stellen de geboorte des wijn-steens, om in alles grondelijcker voort te vaeren. De Baskes in de vangst des Walvisch, eer sy met onse Hollanders voeren, worden somtijdts onder Groenlandt in de Atalayas van koude overrast, sulcks dat haer stercken wijn (want het gekoockte wijnen zijn) bevroos, en ontslaende 't vat van reepen en duygen, lieten het naeckt ys, staende als een vat, meer doorvriesen; sy boorden het ys door tot op 't middelen, daer von-

[pagina 141]
[p. 141]

den sy een sap, den oprechten wijngeest, een louter vier des levens, den Amethist in verwe gelijck siende. Sy ontvrosen het ys met stucken over 't vier, 't welck (wesende een suer sap) sy droncken met een weynigh des voorschreven geests vermengt, Dit zy verhaelt tot betooning dat den geest des wijns vliet uyt de natuer voor de koude naer 't midden des vats. Ter contrarie den wijngeest vervlieght bynae geheelijck door warmte, eer hy tot edick wort. Maer dewijl het beter is den wijn-geest inwaert te drijven door koude, dan uytwaert door warmte dien te verliesen, daerom heeft den noot koude plaetsen en kelders ter bewaernis der wijnen gevonden. d'Oostenrijcksche wijnen spinnen geduerigh, en daerom zijnder in Weenen veel kelders over de hondert trappen diep. De Spaensche wijnen souden oock gestaedigh wercken, maer 't wordt hen belet door den Hyesso oft geelranden plaester-steen, dien sy in 't perssen onder de druyven werpen. Nu is 't dan bewesen dat den geest des wijns door de koude inwaert vliet, en hier uyt volght dat de schorsse des wijns min geest heeft, en dat den wijn suer wordt, die van sijnen geest eenighsins wordt berooft. Soo volght hier uyt weder, dat soo haest den wijn in de kelder komt, noch onklaer wesende, sijnen geest stracks begint inwaert te trecken voor de koude, en de schorsse des wijns begint te sueren, en 't is onmogelijck dat de suere stae sonder te wercken, soo ver sy eenigh opwerp heeft. By voorspel, eenen gedistilleerden edik, hoe slap hy zy, vindende 't minste stuck eens kreeften-steens, en houd niet op, hy en ontdoet het, en eet 'et op, tot een doorschijnigh waters wesen. Dese sure dus versaedt wesende, is door 't op-eten van eenigh lichaem geneyght tot runnen. Volgens den regel der Alchymie, dat alle geesten, werckende op de lichaemen met de selve werckinge daer de lichaemen door worden opgegeten, worden oock d'op-etende geesten tot runnen, en tot een lichaem gebracht. Den suren wijn dan, staende in de schorsse bynae sonder wijn-geest, eet de gist op, daer door den wijn onklaer is, en het suer-

[pagina 142]
[p. 142]

sout des geests t'saemen met den opgegeten gist worden geronnen. Nu en runt het niet bequaemelijck in sich selven, het heeft een vast lichaem, waer aen het kleeft. Doch aleer eenigh ding runt, soo en is't noch niet geronnen, en aldus het voorschreven wijnsuer met den opgegeten gist, grijpt op den oogenblick voor 't runnen het vat aen, en 't gene daer aen runt, en vast aenkleeft, is den wijnsteen. Ten eersten, merckt hier dat den voorschreven regel der Alchymie niet heel vast en gaet; overmits tusschen het op eten en het runnen, soo daer geen verscheyde werck en tijdt en waer, soo soude het geronnen niet aenkleven, als gesmolten daer aen gehecht, maer soude den wijnsteen al ten bodem vallen. Ten anderen, soo mercken wy dat den wijnsteen niet wel tot bewijs, en gelijckenis des tarters in ons wordt voortgebracht; overmits den wijnsteen niet en komt van buyten den wijn uyt eenige vremde stoffe, oft tegen natuere des wijns, oft besijden sijne stoffe; soo men wel bestelt dat den tarter door spijse en dranck soude komen. Dus dan den wijn klaer wordende, den overtolligen gist sinckt ten bodem, en dewijl den wijngeest niet op en houdt altijdt voor de koude te vlieden, en by gevolgh te sueren ontrent sijne schorsse, en te eten sijnen opwerp, doch den selven niet meer vindende in de wijn, dan wel op den bodem des vats, eet dien daer allengskens op; maer dewijl de sueren allegader eten met een siedende bobbelinge, soo en blijst den etenden wijn niet beneden, dan komt om hoogh onder d'andere wijn, en minder geest hebbende, wordt ter schorssen des wijns (soo geseydt is) verbannen, alwaer hy den aengesetten wijnsteen vermeerdert, niet mogende onder op den gist dien aensetten, dien hy gestaedelijck opetende beroert. De stercke wijnen sueren niet licht om de menichte des geests, geven niet oft weynigh wijnsteens, de Rijnsche van veel jaeren worden slap in de lieffelijcken suersmaeck, by reden dat haer suer veel gist heeft gegeten; doch blijven goede maegwijnen, als niet hebbende haren wijngeest verloren. De roode

[pagina 143]
[p. 143]

wijnen amper wordende door de koude, ten zy sy haer moeder hebben, eten haer verwe op, die een tastelijck lichaem heeft, en een vluchtige aerde, hierom kan den rooden wijn qualijck overjaerigh worden, ten waer hy des geest veel hadde, soo als Tintillo de xeres, en den gestoofden ongepersten rooden wijn van Bourgondien. Den witten wijn, staende met de moeder, wordt stracks slap, staet dan sonder moeder, op dat sijn suer geen lichaem ontmoetende, mocht lang in sijnen standt blijven. Het suer des wijns, hebbende den gist opgegeten, en sijnen wijnsteen aen 't vat gekleeft, en is niet meer wijn en gist vermengt, soo als 't was in den onklaren wijn, maer is een derde wesen. Want verbrant zijnde, vint men in elck pont wijnsteens ontrent drie oncen Alcali, oft loogsout; 't welck niet en is het suer des wijns, maer nu door 't op-eten is 't lichaemelijck geworden. By voorspel, den gedistilleerden edik op-etende den glet, menie, oft ceruyse, sijnen suer-geest, die vluchtigh is, wordt tot een soet sout, den alluyn gelijck, verwandelt, het welck oock nu bestaet in 't vier, en gebrant zijnde, wordt een loogsout. Oock alle suersout, gestelt op eenigh loogsout, wordt stracks ingedroncken tot een vast lichaem, bestaende in de brant des viers. De vetheyt dan, uyt den gist des wijns, en de vetheyt uyt den klaeren wijn getrocken by distillatie, zijn wel de selve olie, die men uyt den wijnsteen treckt; item den Druckers inckt, uyt den half-gebranden wijngist, en uyt den half-gebranden wijnsteen gemaeckt, zijn wel de selve: doch den suer-geest uyt den wijn is vluchtigh in 't distilleren, en in den wijnsteen is een vast lichaem des souts verwesent; waer door hy oock in 't water gesoden, weder ontweyckt, en namentlijck, soude oock in kout waeter weder ontweycken, en waer sijn geronnen suersout niet belet door de opgegeten aerde, de welcke hoewel sy is opgegeten, nochtans evenwel blijft aerde als voren. Hier mocht Paracelsus sien, wat noodt hy hadde om eenen wijnsteen te vedichten in erweten, boonen, graen, kruyt, vruchten, vleesch, visch, in alle spijsen

[pagina 144]
[p. 144]

en drancken, naedemael de geboorte des wijnsteens nergens elders en bestaet buyten sommige wijnen; te min dat den wijnsteen niet en kan dienen tot onsen steen, mits hy ontgaet in 't waeter, 't welck geen eygendom des steens en is; maer wel betoont, dat den wijnsteen onder de souten staet te reeckenen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken