Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Kroniek (1942)

Informatie terzijde

Titelpagina van Kroniek
Afbeelding van KroniekToon afbeelding van titelpagina van Kroniek

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.77 MB)

Scans (19.74 MB)

ebook (3.19 MB)

XML (0.76 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Kroniek

(1942)–Emiel van Hemeldonck–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

XXIV.

Op Kerstavond heeft hij 's middags de school gesloten, hij wil nog naar huis, zijn vader heeft wat gereed gezet.

Heel den voormiddag heeft er sneeuw gehangen, maar tegen den noen breekt de lucht op en de kou wordt stil.

Neen, hij zal niet te laat thuis komen, hij heeft de zangers nog een laatsten keer bijeen geroepen. Hij stapt flink door, de kou bijt; de veenpiassen liggen al vast en de masten staan

[pagina 159]
[p. 159]

daar stijf met ijzel gepint. De werf ligt verlaten; als hij in den huis komt, vindt hij Stanske aan den heerd.

Ze kijkt hem verwonderd aan, ze meende dat hij met Klaasboer zou aangekomen zijn. Hij was al vroeg naar Turnhout gegaan, maar hij wist niet of hij op tijd aan de middagtafel zou zijn. Is al verschillende keeren weg geweest den laatsten tijd.

Karel hoort de vraag wel die achter haar woorden schuilt. Hij haalt zoo maar de schouders op, wat kan hij daar op antwoorden?

Neen, eten moest hij nog niet, hij zou dan nog maar eens rondloopen. Hij kon hier in de buurt blijven; vader zou hij wel hooren, hij had gezien dat de hond mee was.

Het is de stilte die hem treft, de stilte op de werf en in de boomen, waar geen vogel roert. De wereld ligt versteven, het is een peisvol berusten. Hij hoort alleen dit vreemde geluid van het brekende gras onder zijn voeten en het doffe gekraak van dor hout. De boomen rijzen naakt en massaal, de gladde stammen glimmen en hoog staat het fijne takkenspel als grillig kantwerk op de bleeke lucht geëtst. Hij volgt het slingerpad door het hooge mastenbosch. Hier is de stilte hoorbaar, dit wonderlijk gesuis dat aanzwelt en wegdeint; er roert geen tak en de hooge kruinen zijn in rust. Zijn oogen gaan langs de ruige stammen, waar de gloed van de laaiende herfstzon nog in gevangen zit. Hier heeft hij gespeeld als kind, gejaagd achter de vlugge eekhoorns die met kletterend geluid langsheen de stammen omhoog liepen. Hij kent nog altijd, - het geluid zingt in zijn ooren, - het lied van de hooge winden orgelend in de kruinen, de rukstooten die de stammen deden kreunen, of bij regendag dit gedempt getokkel van de vallende lekdruppels in de kleine plassen. Er zijn geuren die hij herkent; het klepperend wiekgeluid van een vluchtende boschduif of den sarrenden roep van een opgejaagden rotzak; En ginder aan den boschrand plooien de verten open. Daar heeft hij als kind droomend gestaan aan de grens van zijn wereld. Dit bosch en de hooge boomen, met hun stevige wortelknoeten in den grond geankerd, het gaf hem een gevoel van rustige zekerheid. Met den arm om den ruigen stam geslagen, stond hij als een matroos aan den mast, en ginder lag de wijde, oneindige zee aan zijn voeten. De hei en de verre horizonten, waar zijn

[pagina 160]
[p. 160]

droomen naar hunkerden, dit land van verlangen, nu nog verteedert de bekoring hem en hij kan niet weerstaan. Het lage struikgewas staat roerloos, door geen wind bewogen. De matte zon leeft verborgen in de ijskristallen. In de verte verglijdt dit witte land, met enkele vage schimmen van eenzame vliegmasten, naar den bleeken horizon.

Hij heeft dit land bemind en hij heeft die liefde nooit verloochend, in het diepste van zichzelf weet hij dat. En niet alleen de boomen, de bosschen en de rustige hei, maar het werk, de strijd tegen bodem en weder, hij is de zoon van zijn vader, dat bloed kan hij niet verloochenen. Maar zijn wegen werden anders geleid. Beter of slechter, - hij zal de vraag niet stellen, maar anders.

Hij slaat den terugweg in. Nu ziet hij eerst hoe verrukkelijk de hoeve, en de stallen met de hooge rietruggen, tegen dien muur van stammen en kruinen liggen. De lage daken vlekken donker in die freele, rijpwitte vrieswereld. Peislijk kronkelt de rook uit de schouw. Is dat een droom en zal hij de kabouters zien die over de werf kuieren, of zal de deur openglijden en de heks uit het sprookje verschijnen?

Hij hoort hondengeblaf dat de stilte scheurt. En ginder komt zijn vader aan met den monteren stap van den gezonden vijftiger.

 

Zij zitten in den heerd, het is buiten maar koud, het is wel noodig dat het wat vriest voor 't ongediert, maar te lang is te lang. Klaasboer zit maar te knikken, het is of hij het niet gehoord heeft. Hij buigt naar den mutserd in den hoek, breekt het hout en schuift het traag in het vuur. En dan kijkt hij op naar Karel zijn zoon. Hij legt de zware hand op de knie, zijn oogen worden klein en hij zet den mond spits, hij zal wat zeggen. Maar dan is het of hij zich bedenkt, de blik wordt naar binnen gekeerd en hij wrijft over zijn voorhoofd.

Karel vertelt over zijn avondschool en hij verzwijgt niet hoe hard de strijd is; hij had gepeinsd die boeren met een handomdraai te winnen met eenige bitterheid gewaagt hij van Janneke Berten en den brief van den gemeenteraad. Maar zijn vader luistert niet, hij heeft dat al lang gezien.

Hij vraagt plots: ‘En ge zijt naar Turnhout geweest? De markt goed?’

Nu komt er leven in Klaasboer. Zijn oogen staan onderzoekend

[pagina 161]
[p. 161]

op zijn zoon. En dan lacht hij, dat lachje dat amper om de lippen leeft, maar weerspiegeld zit in de lijnen van dit gelaat, en ondeugend in den oogappel tintelt. Maar dan wordt zijn blik weer streng en in dit gelaat komt iets hard, hoekig. Zijn stem kraagt als hij zegt: ‘Ik heb de hoeve gekocht.’

‘De hoeve?’

‘Ja, de hoeve.’ En dan werpt hij het er uit, hortend, met plotse stooten: ‘Huis en schuur en stallen. Ik heb dat gekocht. En d'alaam en de beesten en het peerd. En twintig gemeet grond. Al wat ge hier ziet, alles. Ik heb dat allemaal gekocht!’

Hij staat recht en gaat naar het vuur. Het is of hij koude handen heeft, hij heeft ze naar het zacht vlammende vuur geheven.

Zijn stem wordt rustiger als hij vertelt: ‘'k Heb u dat gezegd van onzen heer? Och ja, ge waart er bij als w'hem hier op de hei gezien hebben. Den berg af; één zoon, en die er verstand van heeft om het op te krijgen. Hij heeft mij op een avond laten roepen, meneer. Ik heb dien ouwen mensch zien schreeuwen om ziek van te worden. Schulden en nog schulden, en meneer kan alles betalen. Maar vul die putten, onbegonnen werk. Veel grond al verkocht en dit kasteel berent. En dan zei hij dat hij op een klein kasteeltje bij Antwerpen ging wonen, en dat hier allemaal verkoopen...’

Groot en donker staat zijn gestalte geteekend tegen den haardmuur, waar de grillige flikkering van het brandende hout op speelt.

‘En ook de hoeve ging hij verkoopen. Ook de hoeve. En dan heeft hij gevraagd of ik... Ik had de voorkeur. Wat zou'de gij gedaan hebben?’

‘Vader?...’

‘Ja, ik versta dat wel. 'k Heb ook bedenktijd gevraagd. Eigenlijk kon ik ja zeggen, hij wist hij wel dat ik niet anders kon. Maar hoe moest dat gebeuren?’

Hij wacht, maar het is geen antwoord dat hij noodig heeft.

‘Hij is er zelf mee afgekomen, hij heeft een notaris gevonden die hem geld wilde geven. Alles staat nu op mijnen naam. Ik heb dat gekocht.’

Karel kijkt verbaasd naar zijn vader op, ‘Vader,’ fluistert hij, ‘hoe zal dat gebeuren?’

Klaasboers gebaar is kort en hoekig: ‘Ik ben vijftig jaar,

[pagina 162]
[p. 162]

sleet voel ik nog niet, en van werken ben ik niet bang geweest. Ik moet dat verdienen.’

Hij zwijgt. En dan herhaalt hij: ‘En dat zal ik verdienen.’ De taaie onverzettelijkheid gonst in zijn stem. Hij heeft veel grond ontgonnen, hij heeft de hei veroverd, hij zal ook dat veroveren.

‘Hier heeft hij gezeten,’ wijst hij, ‘en geschreeuwd lijk een kind. Alles moeten afgeven, kasteel, de boomen, laag en hoog bosch en dat hier allemaal.’

Hij gaat terug zitten en zijn oogen rusten op Karel, zijn zoon. ‘Als ik nu maar hulp had,’ zegt hij donker en Karel heeft een onmenschelijken angst dat hij zal vragen, hij weet niet wat, maar hij vreest die woorden.

In die stilte voelt en hoort hij zijn hart kloppen, onrustig en gejaagd. Hij heeft de hoeve gezien als in een sprookje, de hooge rietdaken en de boomen in breeden krans rond de gebouwen gerijd. De bosschen en de hei, en de weiden en het labeurland. Er groeit onweerstaanbaar een verlangen in hem, zoer en toch vol pijn, en zijn glimlach verraadt dit. Hij kijkt naar zijn vader op, hij slaat den blik niet neer als hij die scherpe oogen voelt, maar spreken kan hij niet.

‘Ja,’ zegt zijn vader en dat is het laatste woord. Alles is gezegd.

Hij staat terug recht en kijkt rond. ‘Ga'de nog eens mee?’

Ze gaan buiten. Klaasboer stapt rustig en zwaar, de handen in de zakken. Langs de stallen, in de schuur. Zijn hand glijdt over het hooi, hij snuift den geur op. Hij draait de zware poort dicht en schoort ze. Langs de dreef, zoo de hei in; achter den versch ontgonnen grond, daar ligt er nog die wacht. Zoo door het lage bosch tegen de weiden aan, langs het korenland en de patattenakkers. Op de werf bast de hond. Klaasboer werpt de staldeur open, de warme geuren van vee en mest waaien aan, luie koppen kijken om, kettingen rinkelen. Hij staat bij de beesten, zijn hand betast den rug, glijdt over een heup. Hij knikt. En daar staat het peerd. Zijn vingers gaan door de lange manen, hij rukt wat hooi uit de ruif en de harde paardelippen schuren over zijn vlakke hand. Hij gaat er rond, zoo maar, het is iets dat moet gedaan worden.

En dan staat hij plots vóór Karel. ‘Dat is 't!’ zegt hij. Hij is niet meer de huurboer, die gewoon is te luisteren en weinig

[pagina 163]
[p. 163]

te bevelen. Dat is een andere Klaasboer, - en het leeft al in zijn stem.

 

De schemering valt als Karel den terugweg naar huis inslaat. ‘Tot Zondag dan!’ roept hij nog. ‘En gij ook meekomen, Stanske!’

Met de Kerstdagen heeft hij het te druk, zijn tijd is benomen. Maar derde Kerstdag, een Zondag, is voor zijn vader.

Klaasboer kijkt hem achterna. Zijn oogen volgen hem tot hij in de groeiende duisternis opgenomen is en het geluid van de stappen op den harden grond lang verklonken is. Dan gaat hij traag binnen. Hij werpt versch hout op het vonkende vuur, donker en zwijgend. Hij heeft een hoeve gekocht, vijftig jaar en nog geen sleet gevoeld. Als hij nu maar hulp had.

De avond als de tafel gezet wordt, de borden en het doffe geluid van vork en lepel; en boven het vuur de pruttelende papketel. Daar komt er een uit de schuur, hoor, het piepen van de zware poort. Op den ben watergeplets, in den stal het schuiven van de zware stoopen over den dorpel. Ze schuiven aan tafel, de klakken gaan af, er is een die bidt en het gemummel van d'anderen. Ze eten traag en zwijgend. Zoo was het vroeger, Klaasboer kan het niet vergeten. En het is voorbij.

Hij staat aan het vuur, groot en eenzaam. En zijne jongen is naar Rielen, die leert de letters aan de kinderen.

Stanske is daar. Ze zegt dat het eten gereed staat. Ze moet het nog eens zeggen, en nog een derden keer. Dan gaat Klaasboer zitten. En Stanske heeft dat gesloten gelaat gezien; ze weet dat ze hem niets moet vragen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken