Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Kroniek (1942)

Informatie terzijde

Titelpagina van Kroniek
Afbeelding van KroniekToon afbeelding van titelpagina van Kroniek

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.77 MB)

Scans (19.74 MB)

ebook (3.19 MB)

XML (0.76 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Kroniek

(1942)–Emiel van Hemeldonck–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

XXVII.

Hij heeft zwijgend vóór de wieg gestaan, waarin het kind rust. Hij kon de oogen niet zien, het kleine hoofd rustte in het kussen als een gesloten bloemknop.

‘En eten dat het doet,’ zei Jane.

Hij is eens naar de school gegaan, de klammige kilte deed hem huiveren. Het naïef geteekende kerststalletje, en daar zijn viool, en de leege banken. ‘Ja, ja, Freddeman, ge moogt morgen meegaan, daar zult ge zitten.’

Langs het kerkhof naar huis. De opgezette terp en het kruiske in wit zand. De lauwe dooiwind speelt in zijn haren, het kind is ongeduldig.

Hij moet terug naar het leven, het kan niet anders.

 

Er is een groote stilte als hij vóór de kinderen staat. Het gezoem van de kachel is een rustig lied. En dan ziet hij de kinderen, streng ordelijk gerijd, de strakke, wachtende aangezichten en de oogen. De helle, blauwe oogen, - de wijde hooge hemel boven den Konijnenberg en de donkere bosschen, hooggespannen en wolkenloos. De donkere rustige oogen, met het gedempte laaien van een verborgen vlam. De grijze, scherpe oogen, - 't is Rielen, en dat harde, pijnlijke zand,

[pagina 182]
[p. 182]

roestbruin onder den regen, vuilgrijs als de wind er over fluit, zuiver en blond onder de brandende zon van den hoogen zomerdag. Ze schouwen hem aan, groot en oprecht, - de heldere spiegels van de veenplassen tusschen den rossen bunt en de eenzame vliegers.

De kinderen, die er zijn en die er waren. Fieneke met de gevouwen handjes en de argelooze vraag om den bleeken mond. En Goor die zijn hoofd fronst en op zijn werk losschiet lijk een boer op een hei; en Fik van Sooi Delles, hij teekent torens en beesten en meesters. Hij ziet hun oogen, en achter de oogen rijzen vaag, maar scherper en scherper geteekend, de aangezichten van de moeders. De jonge moeders, ze zijn nog kinderen, hun haren glanzen en ze lachen luid en onbezorgd, hun eerste kind danst op hun arm. En de magere, afgewerkte moeders, scheef gegroeid van de drachten, de vent drinkt nog al eens en in den winter is er geen werk in de kleiputten, de zieke kinderen rooven hun nachtrust, maar ze geven niet op, er is het leven van alle dagen, de kinderen die er zijn en die nog moeten komen, aan d'eeuwige waschkuip vinden ze nog een lied; als 't kermisdag is, mogen ze met hunnen vent uitgaan. En d'oude moeders, ze hebben haar kinderen afgeleverd en het leven is voorbij gewaaid lijk een wind; ze zitten zoo wat aan den kant, ze zijn uit de rij gewerkt en ze zien het gebeuren of z'er zelf niet meer bijgerekend worden: de kinderen die geboren worden, de trouwers, en die en die, is ze ook weeral zoo ver? De venters zitten in den heerd aan de pijp te zuigen, ze kuieren eens langs de hei en de bosschen, ze staan daar weemoedig met een duif in de hand en als ze den borrel heffen, hebben ze den bibber in de stramme handen. De oude moeders, en de oogen die zooveel gezien hebben, en die wijze berusting hebben geleerd.

Al de moeders, en die moeder. Haar donkere oogen, die bij elken glimlach begonnen te leven van diepe vuren. De gesluierde blik naar het kind op haar arm. Nacht, moeneke, nacht moeneke...

‘Het kruisteeken!’ beval hij heesch. De jonge, hooge kinderstemmen. En Freddeman.

Er gleed een waas vóór zijn oogen, hij zag de kinderen als in mist. En plots spoelde het over hem heen, groot en onweerstaanbaar, als een golfslag van de zee. De tranen sprongen

[pagina 183]
[p. 183]

in zijn oogen, hij kon ze niet weerhouden, - en brak in een snik.

De kinderstemmen brokkelden af, ‘des Zoons... en des Heiligen...’

Eén hooge, helle stem riep ingehouden: ‘Amen!’

Freddeman, zijn zoon. Nacht, moeneke!

Amen, - het zij zoo.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken