Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Kroniek (1942)

Informatie terzijde

Titelpagina van Kroniek
Afbeelding van KroniekToon afbeelding van titelpagina van Kroniek

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.77 MB)

Scans (19.74 MB)

ebook (3.19 MB)

XML (0.76 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Kroniek

(1942)–Emiel van Hemeldonck–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

XXXVII.

Als 't schooljaar uit is, komt Fred van den meester met prijzen naar huis. Prijzen, ja, maar niet de prijzen die meester verwacht heeft. Prix de declamation, een schoon leven van den H. Aloysius van Gonzaga. En een prijs van gezondheidsleer. ‘En 't andere?’ vraagt meester. De knaap heeft zijn antwoord gereed: ‘Ze zullen den uitslag naar huis zenden.’

Een paar dagen later is de uitslag daar. Jan Facteur brengt

[pagina 255]
[p. 255]

den brief. ‘Daar zal 't in staan!’ zegt hij en hij wijst naar het opschrift op het druksel: Collège St. Joseph. Hij weet ook alles, Jan Facteur.

Meester legt den brief op zij, hij is bezig met zijn ontbijt, hij moet vandaag op bezoek hij een collega in Herentals en hij voelt vaag dat die brief zijn dag bederven kan.

Fred zit aan tafel; hij heeft den brief gezien, hij durft er zijn oogen niet meer naar richten, hij kijkt obstinant door het venster en er is niets te zien dan een hooge lucht en de breede boog van een scherende zwaluw.

Meester staat recht, het is tijd dat hij henengaat, hij moet dien trein te Tielen halen. Hij kamt nog eens door zijn haren en als hij zijn hoed opzet, ziet hij den brief liggen. Ja, die brief. Hij doet een stap naar de deur, en dan keert hij zich toch om en grijpt den brief. Fred geraakt niet weg, het is te laat. Hij hoort het dorre scheuren van het papier en dan de onheimelijke stilte.

Meester knikt bitter, hij had het wel verwacht: 28e op 30. Nota: kan oneindig veel beter, wil niet, vreest elke inspanning. Le père recteur.

Hij werpt den brief op tafel met een doffe woede in dit gebaar. ‘Van heel den dag niet buiten!’ bijt hij. ‘Twintig vraagstukken tegen t'avond.’ Hij wil nog meer zeggen, maar hij bedenkt zich en schiet buiten.

Dan kijkt Fred op; er zit een hulpeloos lachje om zijn mond, hij speelt met zijn vingers.

‘Nu kunnen we vandaag niet naar grootvader!’ scheldt Merieke. ‘'t Is altijd 't zelfde.’ Er zitten tranen in haar stem. De oude Jane haalt de schouders op.

Fred zit daar licht gebogen. Hij kijkt rond met aarzelende oogen. Hij ziet toe hoe Jane brood en boter in den kelder zet, de kommen op den pompsteen en met de vod over de tafel gaat.

‘Kom, Merieke,’ zegt ze, ‘we gaan eens zien om die konijntjes.’

Tineke zal thuis blijven, ze moet op de soep passen die op het stille vuur staat.

Hij hoort de stappen in het gangetje wegsterven. Hij staat moe recht en slentert in de voorkamer, waar zijn boeken liggen, He rekenboek, - er is een peinzende, strakke glimlach op zijn aangezicht.

[pagina 256]
[p. 256]

Hij legt papier gereed, het open boek. Er rilt een zonnestraal op de tafel, een rustige gouden vlek; van uit het tuintje klinkt het vogelgefluit tot hier door. Hij schiet wakker uit den droom, de glimlach verglijdt, hij dwingt zijn oogen naar den tekst van het boek. Hij moet halfluid lezen. En glimlacht weer; zoo hoorde hij in de klasse de gedempte stemmen uit de andere klasse. Aandachtig over zijn werk gebogen, had hij alles gevolgd. Het scherpe scandeeren van het vers, den val van de stem en het plots versnellen van het rhythme. Cesar, Cesar, het klinkt als een jubel in zijn ooren. Wat zou hij niet gegeven hebben om een van hen te zijn, om ook zijn beurt te krijgen, zóó vóór de makkers en luid uit te galmen: ‘Indien gij tranen hebt, zoo stort ze thans. Gij allen kent dien mantel. Ik herinner den dag mij nog, toen hij voor 't eerst hem droeg. 't Was op een zomeravond in zijn tent...’

Hij glimlacht en leeft in den droom. Hij staat vóór het volk en toont den bloedbevlekten mantel van Cesar. ‘O ja, nu weent ge, ik zie het, en ge voelt het meelij priemen. Dat zijn huldetranen. O goede zielen, weent gij, en ge ziet alleen 't gescheurde kleed van Cesar? - Ziet, hier ligt hij zelf, verminkt door zijn verraders........’ Hij pleit en hitst het volk op. De verraders worden ontmaskerd.

‘Is dat alles?’ vraagt Tineke en ze wijst naar het papier.

Hij glimlacht aarzelend en slaat de oogen neer. ‘'t Is niet gemakkelijk!’ zegt hij. Zij neemt hem het boek uit de handen en leest. Ze zit nog niet op den hoogsten kant, maar dat hij zoo iets durft zeggen.

Zij zet de tafel gereed. Hij zit ginder weeral met een boek, altijd tijd genoeg.

Na het eten zit hij daar, hij laat den tijd maar loopen. En eindelijk zegt Tineke: ‘Ge krijgt niet gedaan.’

Hij knikt zoo maar, hij slaat zijn boek dicht en het kost hem veel. Hij buigt over het papier, hij kan dat onlustgevoel niet overwinnen en geeuwt van eindelooze verveling.

‘Kom hier,’ zegt Tineke en ze neemt hem het potlood uit de handen. ‘Zoo moet ge dat doen.’

Ze schrijft, regel na regel. ‘Zoo moet de oplossing zijn, maar de bewerkingen kunt ge zelf maken, ik heb geen tijd.’

Hij vindt dat gewoon en zet zich aan 't werk. Tineke is bezig, in den huis, in 't achterhuis, hij volgt die zwervende ge-

[pagina 257]
[p. 257]

luiden. Maar telkens als Tineke in de keuken komt, buigt hij dieper over zijn werk.

In den laten avond is vader thuis. Hij ziet er opgeruimd uit. Hij heeft misschien een pint gedronken en het is wel aangenaam de oude gezellen terug te zien.

‘Uw werk?’ gebiedt hij plots. Hij bekijkt de bladzijden en knikt goedkeurend. Dan moet hij het rekenboek zien. Bij de vraagstukken steekt het blad waar Tineke de eerste oplossing op schreef. Zijn oogen vallen er op. En verrast: ‘Wat is dat?’

Tineke kan niet liegen, ze wordt hoogrood en slaat den blik neer. Tegen de kachel staat Fred, hij kijkt niet op.

‘Luie vlegel!’ scheldt zijn vader. ‘Zijn werk door een meisje laten maken!’ Hij rilt onder de harde woorden die hem als zweepslagen treffen. Hij durft niet opzien.

 

Menigen vacantiedag hebben ze doorgebracht op de hoeve bij grootvader. Augustus had vele zonnige dagen gebracht. Merieke en Tineke aardden er best; ze hielpen Stanske bij het werk in den stal, en in den nanoen zaten ze onder de linde met een berg verstelgoed.

‘De boerin heeft het goed met haar twee dochters!’ lacht Klaasboer. Hij zegt meer dan hij eerst meent, het is hem ontsnapt. Hij hoort het gichelend lachen van de meisjes en hij ziet niet meer om.

Hij gaat met Fred naar het patattenland, de vroegste mogen uit. Hij steekt den jongen man een riek in de hand.

‘Zóó’, zegt hij en hij werpt een bos open. ‘En tot den laatsten bovenhalen!’

Hij gaat zelf aan een anderen pand beginnen. Hij hangt zijn jas in den kant en stroopt de hemdsmouwen op. Augustus, de schoonste en mildste van de maanden. De zon is een stille glorie, de boomen staan loofstil, rijk en voldaan. En daar ligt het moederlijk land, de lange panden met het gelend loof, een overdadige rijkdom en de geur van vruchtbaarheid in de lucht.

Hij werpt den eersten bos open; het gele zand reuzelt weg tusschen de blinkende riektanden. Hij raapt de botergele aardappelen op, ze liggen gekoesterd in zijn handen. Schoone, gezonde vruchten, geen spoor van ziekte aan te zien. Bos na bos, hij buigt naar den grond; hij weet wat het zijn zal, en telkens rusten zijn oogen in blije voldaanheid op de schoone vruchten.

[pagina 258]
[p. 258]

Hij kijkt om naar Fred. Het zal hem nog niet gaan, alle begin is moeilijk en laat hem maar wat steunen op de riek.

De rij groeit, goudgeel in dit grauwgele zand. Veel loof, hadden de boeren gezegd, alles naar de bladeren geschoten. Maar Klaasboer wist beter. Hij wist wat hij op zijn land geworpen had en waarom. En laat er maar loof aan groeien, als er wat in den grond zit. Hij schat al hoeveel zakken hij per gemeet zal halen. Ze zullen oogen trekken als ze 't vernemen.

Als de avond daar is, trekken ze naar huis. Stanske heeft met de handen aan den mond geroepen, de harde schelle stem die over de akkers golft en ginder tegen den muur van de hooge boomen herleeft.

Klaasboer staat bij Fred aan den pand. ‘Ja,’ zegt hij, ‘het is een begin.’ En meer zal hij niet zeggen. Wat baat het? Er zit geen boerenvleesch aan, hij kan daar niet meer aan twijfelen. Hij weet het al lang, maar in al zijn zekerheid leefde nog een vage hoop. Nu niet meer, dat is nu ook voorbij. Zijn riek weegt op zijn schouder.

Hij eet zwijgend en ingekeerd. Het lustige getater van de meisjes beroert hem niet. Er glijdt een verstolen blik naar Fred. Dan buigt hij nog dieper naar de tafel.

Na het eten zitten ze buiten en proeven den avond. Fred kruipt onder de linde met zijn boek. En Klaasboer heeft het wel gezien.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken