Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nederduitse orthographie (1971)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nederduitse orthographie
Afbeelding van Nederduitse orthographieToon afbeelding van titelpagina van Nederduitse orthographie

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.78 MB)

XML (0.50 MB)

tekstbestand






Editeur

G.R.W. Dibbets



Genre

sec - taalkunde

Subgenre

non-fictie/naslagwerken (alg.)
taalkunde/algemeen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nederduitse orthographie

(1971)–Pontus de Heuiter–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Vander letteren nature en kraht, zo int bizonderGa naar voetnoot12) als met haer vocalen gevouhtGa naar voetnoot13).

A.

Om de heerlicke krahtGa naar voetnoot14) die A. alle woorden geeft / zietmen haer die hoohsteGa naar voetnoot15) / eerste plaetse onder die letteren / in alle bekende Talen bezittenGa naar voetnoot16) / komende uit die kele door een stille wintGa naar voetnoot17) / ende des monts

[pagina 27]
[p. 27]

gehemelt met tamelicGa naar voetnoot1) geblaes rakende opent die zelvenGa naar voetnoot2) blidelic en ongedwoingen / niet gelijc den Hollander jaeGa naar voetnoot3) / den Flamijnc joaGa naar voetnoot4) / den Brabander bai / mai / wai / blatende dounGa naar voetnoot5). A. is een vande starcste vocalenGa naar voetnoot6) / ende wil in veel woorden (lainc zijnde) gedoubbelt zijnGa naar voetnoot7) / daermen qualic die Diphthonge ae. schrijft / als laat / baat / graat / staat / etc.Ga naar voetnoot8).

Be.

Ga naar margenoot+Eerste vande stomme consonanten / welcke bene*mende haer hulp vocale e. gevouildiGa naar voetnoot9) dat die letter bina stom uit den mont niet kan geraken / voor datseGa naar voetnoot10) e. open dout / wardende door haerhulpe / enGa naar voetnoot11) lettel wints voor tuschen die lippen / met mouite geborenGa naar voetnoot12). Onder ander letteren is haer naeste gebuir

[pagina 28]
[p. 28]

in krahte p.Ga naar voetnoot1) blijct in krebbeGa naar voetnoot2) / webbe / lebbeGa naar voetnoot3) / hebben / rebbenGa naar voetnoot4) / kreppeGa naar voetnoot5) / weppeGa naar voetnoot6) / leppeGa naar voetnoot7) / heppenGa naar voetnoot8) / reppen.

Ce.

Twede stomme consonant bij d'oude Latinen / tot d'afgaenGa naar voetnoot9) des Romse Rijx ghenomt: keGa naar voetnoot10): zijnde mitsdien grote gebuiren c.k.q.Ga naar voetnoot11). Zij komt voorts als dander / mits hulpe van e. t'scharpGa naar voetnoot12) vande toinge / aende voortanden stotendeGa naar voetnoot13) / ende als k. ende q. door weinih geblaes openendeGa naar voetnoot14). Zomen c. nu ter tijt over al nomtGa naar voetnoot15) / heeft zij geen gebruic medallen in d'begin der Neerlantse woorden / en lettel onderscheits met s. ja om dat zij nae maschap is met k. zoudemen een van beiden mogen verwarpenGa naar voetnoot16) (hebbende in d'begin onzer woorden eenGa naar voetnoot17) geluit / als dicmale mede in t'middel en einde) ten ware dat in schoon / scheen / schoun / scheel / schort / schult / gescheurt / geschil / schael / school en ander dees gelijc tuschen s. en h. die k. haer natureGa naar voetnoot18) geensins kan bezigen c. een weinih / hou wel s. en h. geheel haer zouken te verdrucken en verdoinkerenGa naar voetnoot19) / maer tsamen bij een gestelt / konenGa naar voetnoot20) zonder haer of ander letter geen sijllabe makenGa naar voetnoot21) / daerom c. of

[pagina 29]
[p. 29]

Ga naar margenoot+ander letter moutende liden. Summa in alle woorden * daer sc. mout wezenGa naar voetnoot1) / dient veel beter c. met haer gemeen name dan k. Mede verchiertGa naar voetnoot2) c. t'geschrift daer anders twe c. ofte k. zouden mouten komen bij eenGa naar voetnoot3) / als hier: backen / snacken / dackenGa naar voetnoot4) / kacken / becken / gecken / plecken / decken / wecken / micken / licken / sticken / dockenGa naar voetnoot5) / pocken / stocken / jocken / stucken / verdrucken / gelucken / plucken / rucken / jucken. Desgelijx dient haer bedorven name / daer anders twe h. zouden willen zijn / als: lachen / prachenGa naar voetnoot6) / hachenGa naar voetnoot7) / kichenGa naar voetnoot8) / kochenGa naar voetnoot9) / trochenGa naar voetnoot10) / daer nohtans beter ware c. ahtergelaten / en aldus gespelt: lah-en / kih-en / troh-en / prah-en / met meer ander waer in der menschen gewente om tquaet uit te rouien meest mout werckenGa naar voetnoot11). Die FrainsoizenGa naar voetnoot12) als haer meesters de Latinen / schriven mede dees letter c. dicmale qualic / en sprekenze wel / ende dat meest altoos voorde starcste vocalen a.o.u.Ga naar voetnoot13) / zo wel in d'begin als middel der woorden / te weten: car, cause, capituler, cauerGa naar voetnoot14), caue, conseil, contract, confusion, escuGa naar voetnoot15), occuper, cuuerGa naar voetnoot16), cupe met diergelike / daer ghij c. ziet en k. hoort / ten ware h. tuschen beideGa naar voetnoot17) komende die hartheit van k. inGa naar voetnoot18) c. veranderde / als: chanson, chose, chaut, chauffer; maer voorde vocalen e. en i.

[pagina 30]
[p. 30]

behout c. haer valsen naem / te weten: cest, ce, cent, prince, place, cincquante, ancien, circonvoisin, esclaircirGa naar voetnoot1), met duizent ander.

De.

Ga naar margenoot+Een vande stomste consonanten / t'scharpGa naar voetnoot2) vande * toinge zonder geluit / die bovenste tanden bina slaende daer niet uit konendeGa naar voetnoot3) geraken / ten ware e. haer vromelicGa naar voetnoot4) hilpeGa naar voetnoot5). Zij heeft groote gemeenschap met t. woort / voort / hoort / got / bat / hat / zat / mat: woord / voord / hoord / god / bad / had / zad / mad. Ic gebruike in d'einde der voorseide woorden / liever t. dan dGa naar voetnoot6).

E.

Twede vocael / een die inde uitspraec kleine mahtGa naar voetnoot7) hebben / tzelve thonende haer lafGa naar voetnoot8) voorkomen / daer zij nohtans boven onder t'monts gehemeltGa naar voetnoot9) door lettel wintsGa naar voetnoot10) geboren wart / met lansemGa naar voetnoot11) den mont en lippen t'openenGa naar voetnoot12) / ende daeromme bequame / onscheidbare / bistanterse der stomme consonanten en semivocalen. Dees schriven die Grieken aldus ε. en makender aldus η. een lainge ee. af / oft aldus εɜ. van twee hunlijGa naar voetnoot13) ee. gemaect wareGa naar voetnoot14).

[pagina 31]
[p. 31]

eF.

Is een harde semivocaelGa naar voetnoot1) / want haer porrende zonder e. voorts te breingen / gevouiltGa naar voetnoot2) bina onmogelic zijn / blivende tuschen die tanden verwart daer zij geboren wart / alzo die kinne donderste lippen aen de boven tanden stootGa naar voetnoot3) / en mitsdien van Quintilianus beschimptGa naar voetnoot4). Die Latinen makense een half vocale / maer zo Priscianus wil zonder reden / behorende onder die stomme consonanten te wonenGa naar voetnoot5). Des te min heeft zij haer oude plaets be-Ga naar margenoot+houden / daer ic haer late. Die zelve Latinen hebben deze * letter (als alle dander) vande Aeöliennen / (zeven Griecse Eilanden / Sicilien en Italien gebuiren) mede ontfaenGa naar voetnoot6) / diese aldus F. schrivende met haer Tale nommen: VauGa naar voetnoot7): maer nergens anders gebruiken dan die Latinen / en wij Nederlanders v. consonant dounGa naar voetnoot8) / hou wel d'outste Latinen f. gebruicten voor ph. dat bide Grieken een letter van desen φGa naar voetnoot9). maecsel is / tot dat die navolgende Latinen geen ph. in Latijnse woorden meer willende gebruiken f. stelden daer zij te voren ph. schreven / maer f. zonder geblaes / en met ongesloten lippen uitsprekende / dat die Grieken in hun φ. niet konenGa naar voetnoot10) dounGa naar voetnoot11). Dander Grieken nomden der Aeöliennen Vau: digammaGa naar voetnoot12) / mits dat Gamma in

[pagina 32]
[p. 32]
t'Griex de name des letters g. is welke zij onder ander maecselsGa naar voetnoot1) aldus Γ. schriven. Geeft dees int middel een korte linie / aldus F. hebt der Aeöliennen: Vau: van twe Gamma / aldus illustratie gemaectGa naar voetnoot2) / ende daerom bij dander Grieken genomt / digamma / dat is doubbel Gamma of g. waer af der Latinen en onze f. komt. Die Grieken kennen geen f. noh die Latinen hunlijGa naar voetnoot3) φ. maer die Grieken gebruiken in f. plaets φ. van hunlij genomt fi. om datse de kraht van f. enihsins voldout. Die vijfste Keizer na Julius Cesar genomt Claudius / hadde in zijn tijt totGa naar voetnoot4) die 23. Latijnse letteren gevonden drij nieuwe / waer af dit X. een was van hem ghebruict inde plaetse der Grieken ψGa naar voetnoot5) dat zij Ga naar margenoot+nommen psi. die Latinen en wij bezigen daer vore psGa naar voetnoot6). Dander nieuwe * letter was F. aldus Ⅎ. omgekeert / welke hij gebruicte voor v consonant / maer zijn alle drij met den Keizer gestorven / niet tegenstaende hij een bouc van haer nature en kraht / zelve geschreven haddeGa naar voetnoot7). Ende hou wel t'Sestih die zelve gaerne weder in tliht zoude breingenGa naar voetnoot8) / zorgeGa naar voetnoot9) dat hij niet mere dan Keizer Claudius zal verwarven. Angaende mijGa naar voetnoot10) / waer wel van zinne des Keizers gestorven letter door t'Sestih verwectGa naar voetnoot11) in tleven houden / als mede te volgen zijn zinne / rourendeGa naar voetnoot12) die consonant wa. waert zake dat imant tzelve begonnen hebbende van geähte mannen gevolht wart / maer deerste zijnGa naar voetnoot13) die in mijn schrift / ongezien letteren zoude stellen ende oude ahterlaten / zorge meer belaht en begect dan gevolht te warden. Niet dat ic lasterenGa naar voetnoot14) wil hunlij geredent voornemen / maer dat tzelve qualic onder d'ongeleerde gemeente is
[pagina 33]
[p. 33]

tot ufenijng te breingen / zo geweldigen Tijran is: GewenteGa naar voetnoot1): Leest hier meer af inde letteren u.va. waGa naar voetnoot2). f. ende v. consonant zijn na gebuiren: vader / fader: vrient / frient: vreemt / freemt: vroom / froom: vragen / fragen: vlagen / flagen / en daerom wil f. zeer zelden in dbegin van oprehte Neerlantse woorden gevonden warden / wel die wij vande Fransoizen / Latinen / Duitsen / of ander landen gebruickenGa naar voetnoot3) / als zijn: faem / faetsGa naar voetnoot4) / flainc / fluit / fijn / fris / foinc / floinc / freuit met meer anderGa naar voetnoot5) / maer genouh in t'middel en einde der Neerlantse woorden / als: ontfaen / ontfijnc / heffen / Ga naar margenoot+neffens / teffens / * seffens / draf / graf / laf / straf / gehef / gekef / besef / stijf / lijf / wijf / gekijf / graaf / schaef / gedraef / neef / dreef / heef / of / lof / stof / gesuf / gepuf / ende dezer gelijc in welke ghij die f. komende nae een Diphthonge of lainge vocale krainc / of slap van krahte hoort: wederGa naar voetnoot6) starc en vol komende na korte vocalen. Maer dit is die natuire van korte en lainge vocalen / dat lainge vocalen en Diphthongen (die van haer natuire mede lainc zijn) alle consonanten hun volgende / schinen te verkraincken / mits dat zij laingen tijt inden mont bliven: alzo weder korte vocalen die zelve schinen te verstarcken / uit den mont slibberende zeer lettel tijts / en krainc van geluit in een sijllabe hun latende horenGa naar voetnoot7).

Ge.

Alzomen dees letter overal qualic nomt / heeft zij grote gemeenschap met j. consonantGa naar voetnoot8). Maer gewent die kinderen ge. te zeggen / alzo den Brabander ghei / ja wij die zelve in alle woorden met g. beginnende / nommen / te weten: gaen / gapen / gaven / geven / gegeven / gelijc / giften / geloven / gout / geen / gemeen / gulzih / met duizenden dees gelijc / zo zuldij die kinderen min mouiten dounde die letteren leren nommen alzomen die leest / en voortaen mogen schriven: gij: met meer duizent woorden / zonder d'onnotelicke

[pagina 34]
[p. 34]

h.Ga naar voetnoot1) want nimant spreect: ij / jeven / jejeven / jelijc /jaen / japen / javen / jiften / jeloven / jout / jemeen / jeen/julzihGa naar voetnoot2). G. spruit uit t'middel vande Ga naar margenoot+mont / om*trent t'gehemelt onbescheitGa naar voetnoot3) / mouilic geluit door weinih wints makende / tot dat haer enige vocale t'leven geeftGa naar voetnoot4).

Ha.

Is bide Grieken geen letter / noh vande Latinen noit met gemeen gedoge daer voor ontfaen / dan alleen voor teken om t'geluit des vocaels daer zij voor stont / door een lettel geblaes starken en vermeerderenGa naar voetnoot5) / zomen merct dat die kraht des letters inheeft / en daerom nimmermeer bij hunlij in d'einde van volmaecte / of iet betekenende woorden komendeGa naar voetnoot6) / waerom ooc noh geen geleerde Latinen tot dezen dage willen dat zij plaetse zal hebben / dan alleen voor vocalen en diphthongen / schrivende: vehementer, comprehendo, hanc, mihi, triumphus, met meer duizenden daer zij plahten te schriven: veementer, compreendo, anc, mij, triumpus, en naderhant weder zo zere h. gebruikende / dat zize in alle woorden voor vocalen en consonanten gebruicten /

[pagina 35]
[p. 35]

als: chorona, chommodum, hinsidiae, chenturio, praecho, chelo, chado, daer CatullusGa naar voetnoot1) en QuintilianusGa naar voetnoot2) oude Latijnse schrivers mede gecken / welke geblazijnge die Hooh-duitsen noh dezen dage / en dieze als frai nabootsen zo zere onderhouden / dat zij meer schinen der honden gebasGa naar voetnoot3) / of slaingen geblaes / dan een minnelicke / menschelicke tale voorts te breingen. Ende angezien dat h. bij ons zo wel voor consonanten als vocalen (zonder lelic Ga naar margenoot+geblaes) * mout komen / en duizentih woorden sluiten / hebbe ic haer als ons oudersGa naar voetnoot4) mede voor letter dopende bide stomme consonanten gezetGa naar voetnoot5) / om dat haer notelic een vocale volht / ahterlatende der geleerden scharpzinnicheit. Dat h. voor vocalen en diphthongen komt is alle man bekent. Maer na vocalen en voor consonanten / in d'begin en middel der woorden blijct hier: ahterwaerts / volhden / gewihten / lihten / rehten / slehten / knehten / krahten / gedahten / geslahten / nahten. In tleste der woorden na vocalen en voor consonanten: zaht / laht / naht / daht / wehtGa naar voetnoot6) / sleht / geziht / vlihtGa naar voetnoot7) / riht / niht / doht / noh / bezoht / beduht / geruhtGa naar voetnoot8). Niemant darGa naar voetnoot9) hem verwonderen dat wij int leste van veel woorden na vocalen h. schriven / angezien die Grieken en Latinen dat in geen volkomen woorden haerder tale kennenGa naar voetnoot10) / daer t'Nederlants niet an gebonnen is / dwelc hier in volht d'oude Hebreuën / Siriennen / Arabiennen / en Aegijptenaren die woorden genouh met geblaes of h. einden. Leert die kinderen zeggen ha. niet haetse / op dat

[pagina 36]
[p. 36]

zij van geen letter een Franse bijl makenGa naar voetnoot1) / hun gewennende alle letteren een sijllabe te geven / om tgemaclic nommen en liht spellen. Waht u mede h. te gebruiken als den Flamijnc doutGa naar voetnoot2) / maer volht hier alle dander Nederduitse landen eendrahtige lieflicke zede en maniere. Die geboorte van h. is gout om mercken / zijnde niet dan een windigen asem die door stil betrec Ga naar margenoot+vande kaecbenen omtrent t'gehemelt wart geborenGa naar voetnoot3) / haer * mits enige vande vocalen bekent makendeGa naar voetnoot4).

I.

Is onder alle die vocalen minst van geluit / ende wert bina als e. geboren / maer meer omtrent die tandenGa naar voetnoot5) / door zeer stil geblaes / ende met meerder openijnge des monts en lippenGa naar voetnoot6) / zulx dat het een vrouweletter schijnt om minlic te spreken. Zij wart consonant komende voor een ander vocale of diphthongeGa naar voetnoot7) / waerom men haer dan zal schriven groot / of gestaart / als: Jacob / Joost / jammer / jent / jonste / joinc / juist. Desgelijx komende in tmiddel der woorden tuschen twe vocalen: gejuct / gejoct / gejontGa naar voetnoot8) / dwelc men zo openlic hoort datze die Grieken en Latinen in zulker vougen voor doubbel consonant nemenGa naar voetnoot9) / dat in onze tale zo niet en valt.

[pagina 37]
[p. 37]

K.

Kennen die Latinen niet dan in Griecse woordenGa naar voetnoot1) / daer wize af hebben meer gebruikende dan c. angezien c. gelijc g. anders van ons als letter / anders int lezen genomt wardenGa naar voetnoot2) / en dan zij in woorden klijncken / te weten: crame / cleeft / clijft / climmen / comen / clein / cort / crommen / claer / cluwen / en dezer gelijc die wij met c. schriven / nohtans met k. spreken en geschrevenGa naar voetnoot3) behoren te zijn. In d'einde der woorden daer c. of k. mah vallen / geve ic igelic zijn keuzeGa naar voetnoot4). In tmiddel der woorden / die nature des Ga naar margenoot+letters rade ic t'anzien. maer in tbeginne schrijft altoos k. * nimmermeerGa naar voetnoot5) c. alzomen spreect / te weten: krame / kleeft / kjijft / klimmen / komen / klein / kort / krommen / klaer / kluven / etc.Ga naar voetnoot6) K. wart met wat mouitens middel inden mont / met volle kaken geboren / weinih tvoorste des toinx rourende / eerlic ende lettel / die lippen openendeGa naar voetnoot7).

eL.

Eerste vande simpele vlouiënde consonantenGa naar voetnoot8) / wardende geboren als ons toinge die rehter zide ons monts gehemelt stille slaet / den mont lettel en blidelic openendeGa naar voetnoot9). med' is l. d'eerste vande semivocalen/ want haer noh haer gezusteren / men niet kan nommen zonder e. of ander vocael voor te stellen / waer dore zij half vocalen schinen te warden / want indien ghij haer

[pagina 38]
[p. 38]

vocale wilt na stellen / zult gewaer warden dat die semivocalen bina die helft van haer natuirlicheit zullen verliezen / ende haer kraht geheel verplompen en bot wardenGa naar voetnoot1).

eM.

Is een sware semivocael / die met gesloten mont inde lippen geboren wardendeGa naar voetnoot2) niet zonder gelikenisse van stil kouien / geroup of gelouiGa naar voetnoot3) voorts komt / zoudende haer zelven geheel beschamen / ten ware die voorgaende e. hare ere bewaerde. Dus of m. komt in dbegin / middel / of einde der woorden / geeft altoos tzelve doincker en plomp geluit / zulx dat altoos die vocalen bij haer komende / starker luidende / haer als natuirlic viant schinen te verdrucken.

Ga naar margenoot+eN.

ValtGa naar voetnoot4) vriendelickerGa naar voetnoot5) dan m.Ga naar voetnoot6) spruitende voor uit den mont die lippen weinih vande toinge wardende geslagenGa naar voetnoot7) ende geopent / zo dat zij schijnt een klein / stil / minnelic geklainc of getinGa naar voetnoot8) mede te breingen. In dbegin en einde der woorden / is n. krahtiger dan m. In tmiddel niet / ten ware daer zij gedoubbeleert wartGa naar voetnoot9) / als: minnen / vinnen / zinnen / winnen / binnen / rinnen.

O.

Een vande vroomsteGa naar voetnoot10) / starcste / wel klijnckende vocalen na a. rijst voor uit den mont die zelve mannelic en rondelic openendeGa naar voetnoot11) / niet zonder die

[pagina 39]
[p. 39]

lippen en mont eerlic te rouren en stil te beblazenGa naar voetnoot1). Van deze maken die Grieken / als vande e. mede een lainge vocaelGa naar voetnoot2) / aldus ω. schrivende / oft twe o. aldus oo. aen een gewassen waren: βρώτος, brootos / dat is spijs / wij zeggen brootGa naar voetnoot3).

Pe.Ga naar voetnoot4)

Stomme consonantGa naar voetnoot5) / wart geboren tuschen die twe lippen / maer daer zij zonder hulpe van wint en enige vocael / nimmermeerGa naar voetnoot6) zoude uitgeraken / noh gehoort wardenGa naar voetnoot7). Zij heeft grote gelikenisse en gemeenschap met b. als daer is gezeitGa naar voetnoot8).

Qu.

Een vande vijr Latijnse letteren / te weten f. h. q. u. den Grieken in dees gedaente enihsinsGa naar voetnoot9) bekent / al gebruiken zij der zelver kraht. Is een stomme Ga naar margenoot+consonant die door hulpe der vocalen u. (dieze alleenGa naar voetnoot10) helpt / anders onvruhtbaer) op de maniere van c. ofte k. bina geboren wardende / maer die lippen min openende ende door intreckijnge der kaken wat uitstekendeGa naar voetnoot11) / haer bekent maectGa naar voetnoot12) nergens tou dienende / dan om dander vocalen (bij haer zonder u. niet konende geduren) met haer te verenigen / als blijct in quaet / quam / quelt / quist / quijt / met meer dezer gelijc / dwelc die Fransoizen niet konende naspreken / zeggen zeer ongeschictelic / voor: qua, que, qui, quo, quu: ka / ke / ki / ko / ku / volgende die nature der Latijnse Poëterie /

[pagina 40]
[p. 40]

daer zij d'Oratoren behoorden te volgenGa naar voetnoot1) / dwelc hunlij noh al te vergeven ware / banden zij uit hun a.b.c. die q. als die Grieken doun / maer houdende en gebruikende met die Latinen q. bederven en valsen haer uitspraec / waer voor wij ons wantende mouten die kinderen gewennen te zeggen qu. zo wize lezenGa naar voetnoot2) / niet ku. als den Fransois dout en Latijnse Poët die wij niet te volgen hebben. Niet dat ic ontkenne q. met k. en c. alzoot die Latinen noomden grote gebuirschap te hebben / ja lideGa naar voetnoot3) en kenne die zelve zeer na te wezen / maer niet een daer mede.

eR.

Wart een honts letter genomt / om dat haer uitspraec gelijct tgegnorGa naar voetnoot4) van enen grammen hontGa naar voetnoot5). Zij komt ahter uit den mont / die toinge voor Ga naar margenoot+een lettel opwaerts krommende ende die lippen openendeGa naar voetnoot6) /en * mitsdien swaer om uitspreken den genen die dic en kort van toinge zijn / nohtans alle talen bekent en notelic.

eS.

S. die twede vaste simpele vocaelGa naar voetnoot7) wart geboren tuschen die twee lippen / die zelve een weinih rourende / ende hart omtrent die tanden slaendeGa naar voetnoot8) met een opreht slaingen geblaesGa naar voetnoot9) / hou wel nohtans d'ouders s. om brootdroincken te spreken gebruicten / daer Quintilianus mede schimptGa naar voetnoot10) / ende die Parijsse vroukens met meer ander in haer tale wel nabootsen / zeggende voor: encoire, boire, voire: encoise, boise, voise, om r. te schuwenGa naar voetnoot11). Duit-

[pagina 41]
[p. 41]

sprake van c. ende s. in t'nommen der letteren / niet der woorden / misbruict en onderscheit den gemeen man nietGa naar voetnoot1) / dwelc men klaer mah mercken / nomt eens es. die vocale e. nastellende aldus seGa naar voetnoot2). waer uit openlic blijct c. als k. genomt behoren te warden / zo d'ouders hebben gedaen. Maer hier af meer inde letteren c.Ga naar voetnoot3) en k.Ga naar voetnoot4).

Te.

Gelijc alle dander consonanten kan dees zonder hulpe van enige vocale / voor uit den mont / daer zij van tvoorste vande toinge gemaect en gesmeet wardende omtrent die tanden haer stoot / niet gerakenGa naar voetnoot5). Zij heeft grote gemeenschap met d. als daer is geschrevenGa naar voetnoot6) / ende in z. klaerder verhaelt zal wardenGa naar voetnoot7).

u. Va. Wa.

Ga naar margenoot+Deze drij letteren hebbe ic verscheide namen ge*geven om haer verscheiden natuirlicken kraht van joinx gewennen / verstaen en begripen. Deerste (die altoos vocael blijft) alleen u. nommende / daerom in dbegin der woorden dus u. of aldus V.Ga naar voetnoot8) maer in tmiddel of einde der woorden / anders niet dan aldus u. altoos schrivende / tzijGa naar voetnoot9) in vocalen of diphthongenGa naar voetnoot10). Die twede altoos stomme consonant blivende / nomt va.Ga naar voetnoot11) en schrijft anders nietGa naar voetnoot12) waer die zelve komt dan aldus v. om haerder met u. onderscheit beter te kennen / dwelc nimant vreemt zal vinden / angezien Priscianus schrijft dat al voor zijn tijt v. consonant bij veel Latinen / d'Aeölische name Vau. vourdeGa naar voetnoot13) / niet konende d'omgekeerde F. van Keizer Claudius gevonden / tvelt behouden daerGa naar voetnoot14) ic meer inde letter f. af schriveGa naar voetnoot15). Die derde mede stomme consonant / nomt wa.Ga naar voetnoot16) en schrijft altoos dus w. tot onderscheit van uu. lainge vocale /

[pagina 42]
[p. 42]

dwelc dounde zult die kinderen van joinx gewennen zonder mouiten / alledijnc met eigen letteren schriven / ende elker kraht licht leren kennen / dwelc dubbel u. zeggende hunlij onmogelic is / blivende dicmael in tzelve onverstant / alle haer leven vrouwen en mannen / van edele en onedele huizenGa naar voetnoot1). Die vocael u. heeft va. voortsgebraht / komende voor een ander vocale / in tbegin of middel der woorden / als blijct in: vast / vallen / vaingen / vehten / vegen / vin / vijnc / volht / voor / vuiste / vuil / vuiren. In tmiddel: gevallen / bevaingen / gegeven / schriven / wriven / bevin / bevoht / gevonnen / ver-Ga naar margenoot+vuilt / gevuirt. noh wart * zij consonant voor halfvocalen / meest l. en r. komende / als: vrouë / vragen / vlage / vroom / vrouih / vliegen / vlus / vloGa naar voetnoot2). Summa in als daer v. schijnt maesschapGa naar voetnoot3) te wezen met f. zo die Hoohduitsen en haer gebuirlanden meest al met f. schriven dat wij met va. Maer alzo onze tale vriendelicker en minlicker van uitsprake valt / duinct mij beter onze va. dan hunlij harde f. te bezigenGa naar voetnoot4). Tsestih wil deze consonant wa. geheel uit Nederlant bannenGa naar voetnoot5) / stellende va. in haer plaetse / daer tou hem porrende dat die Latinen wa. niet kennen / maer uitdrucken genouh haer natureGa naar voetnoot6) door va. en haer naestvolgende vocale / makende alsdan va. (als mede dout j. consonant) in tbegin van alle Latijnse woorden een sijllabe meer dan of zij vocael ware / of vermeert zij die sijllabe niet bina luidende oft zo geschiede / te weten: vinum, vicus, ventus, vannus, vespa, vulnus, die hij meint die Latinen gesproken te hebben / of aldus geschrevenGa naar voetnoot7) stont: u-inum, u-icus, u-entus, u-annus, u-espa, u-ulnus met duizent anderGa naar voetnoot8) / alzo zij mede gesproken hebben

[pagina 43]
[p. 43]

j. consonant: J-esus / J-acob / I-acio, I-ubeo, I-ambus, I-upiter, I-anusGa naar voetnoot1). Angande mijGa naar voetnoot2) / waer wel te vreden volgen zijn redensGa naar voetnoot3) (als ic voor in f. gezeit hebbeGa naar voetnoot4)) waer zo wel ons gemeen Nederlander / als die Latinisten wijs te maken deze scharpzinheit / maer wantGa naar voetnoot5) tzelve qualic mogelic is / zijnde over veel hondert jaren gewent aen wa. duinct mij datmen verloren Ga naar margenoot+arbeit zoude doun de zelve willen bannen / en * gewennen den Nederlander meer mahs en staets va. te geven / dan zij heeft konen bewaren nademale onze ouders om deze scharpzinheit te vlieden wa. bequaemGa naar voetnoot6) onze tale gevonden hebben / merkende openlic dat die Latinen zelve inde voorseide woorden metter tijt geheel tot u. vocael vervielen en onwetende / mits der letteren maeschapGa naar voetnoot7) weken / dwelc oorzake is geweest dat Keizer Claudius gaarne ontleent hadde vande Aeöliennen f. aldus Ⅎ: omgekeert om te gebruiken inde plaetse van vaGa naar voetnoot8). ende tvoorseide gebrec beter te schouwenGa naar voetnoot9) / welke v. consonant / Quintilianus en Priscianus met hun voorschrivers in verscheide plaetsen beclagen / niet uit te drucken haer volkomen behoirlicke kraht in ceruus, seruus, vulgus, dauus, auus, auunculus en meer anderGa naar voetnoot10). Angezien dan onze gemeente tot der oude Latinen gewente niet te breingen en ware / dan met zorge te vallen in hunlij mishant / duinct mij (tmijn nohtans alle geleerden om beter gevende en gaerne wikende) dat wij wa. wel mogen behouden en gebruiken / zijnde niet nieus dat wij tot d'oude Latijnse letters / zommige nieuwe ons notelic / annemen / angezien die Latinen tzelve tot die Aeölise gedaen hebben / en die Grieken tot die Phoeniciense of CaldeuseGa naar voetnoot11). Mede ist natuirlic dat alle Talen des werelts haer eigentheden hebben in tgebruike der

[pagina 44]
[p. 44]

letteren en uitsprake / zulx dat in deen tale schoon en notelic is / in dander Ga naar margenoot+lelic / belahlic / en onnotelic wart gehouden. Waeromme ooc nimant * wonder darGa naar voetnoot1) geven dat verscheide spraken / eigen en verscheiden letteren mouten nemen. Dat om onze wa. kinderen diemen tot t'Latijn op vout die Latijnse va. mohten vervalsen en trecken tot wa. zal geen noot zijnGa naar voetnoot2) / indien die Latijnse Schoolmeesters wel touzien / hunlij terstont wizende en lerende / elker talen letteren kraht en nature / zo wel in t'Nederlants / Griex / als Latijn / welken kleinen arbeit zij inswelgende verteren mouten / willen zij met meerderGa naar voetnoot3) arbeit komen tot kennisse vander Talen die de VrikonstenGa naar voetnoot4) / en haer verholentheden te bewaren hebben / om vander zelven onbegripelicken rijcdom wat mede deilen / angezien God alledijnc voor arbeit te kope stelt / en voorde tragen alle zaken hemeltGa naar voetnoot5) / hun latende in goutduinckens poule hobben en tobbenGa naar voetnoot6). DaerGa naar voetnoot7) mij duinct dat wa. den Neerlander mah derven / zal ic hier na inde gemeen regelen thonenGa naar voetnoot8). Alleen ziet wel tou haer geen doubbel u. meer te nommenGa naar voetnoot9) / om d'onderscheit der vocalen en consonanten van joinx lerende vast t'onderhouden. V.Ga naar voetnoot10) zaht gesproken wart geboren voor inde mont (hart ahter inde kele) een weinih die toinge voor krommende en lippen openendeGa naar voetnoot11) / mogende getelt warden met die starke vocalenGa naar voetnoot12).Ga naar voetnoot13) va. voor inde lippen lettel / en eerlic die zelven door klein geblaes openendeGa naar voetnoot14).Ga naar voetnoot15) wa. spruit mede voor uit den mont / maer wat hart die lippen openende / en naden rehter houc betreckendeGa naar voetnoot16).

Ga naar margenoot+iXGa naar voetnoot17).

Dees doubbel semivocaelGa naar voetnoot18) wart vande Grieken en Latinen gebruict om uit te drucken de kraht van verscheide consonanten int middel / of meest d'einde van een woorts sijllabe vergarende gevonden (alzo wel Joannes

[pagina 45]
[p. 45]

PontanusGa naar voetnoot1) leert) om kort spreken en schriven / te weten inde plaetse van cs. gs. en onze ks.Ga naar voetnoot2) want d'oude Latinen al eer zij x. gebruicten plegen te schriven / pacis, fornacis, facis, apecis, fecis, legis, regis, gregis, radicis, cornicis, nicis, fornicis, nocis, coelocis, allobrogis, Cappadocis, crucis, lucis, trucis, ducis. Daer na die vocael i. weh nemende om tgemac / pacs, fornacs, facs, apecs, fecs, legs, regs, gregs, radics, cornics, nics, fornics, nocs, coelocs, allobrogs, Cappadocs, crucs, lucs, trucs, ducs. Ten lesten x. gevonnen hebbende omde lihtheit schreven zo zij noh doun: pax, fornax, fax, apex, fex, lex, rex, grex, radixGa naar voetnoot3), cornix, nix, fornix, nox, coelox, allobrox, Cappadox, crux, lux, trux, duxGa naar voetnoot4), welke Latinen wij in gelijc luidende woorden behoren te volgen / angezien wij van outs die letter x. van haerlij tot dien einde ontfaen hebben / ende nohtans niet leren gebruiken / schrivende: een huis vol gemacs / strodacs / gebacs / gepacs: een qua hecs / veel gezecsGa naar voetnoot5) / vol gebrecs: starke strics / gelics / dagelics: rogs / rocs / stocs / kocs / gejocs / gebrocs: vol drucs / ongelucs / gejucs / geplucs. En zom noh veel ongeschicter inde Ga naar margenoot+plaets van s. nade c. stellende x. al*dus: dagelicx / rocx / hecx / drucx / met meer anderGa naar voetnoot6) daermen behoort te schriven: gemax / strodax / gebax / gehax / gepax / hex / gezex / gebrex / strix / gelix / dagelix / rox / rox / stox / kox / gejox / gebrox / drux / ongelux / gejux / geplux. Al eensGa naar voetnoot7) moutmen schriven daer lainge vocalen of diphthongen komen: gehaex / geraex / vaex / zeexGa naar voetnoot8) / sweexGa naar voetnoot9) / geroox / loox / gestoox / insgelijx / desgelijx / bedijx / gekijx. Tzelve geschiet mede dicmale na half vocalen / meest n. ende l. draincs / staincs / geklaincs / kalcs / balcs / volcs / wolcs: schrijft drainx / stainx / geklainx / kalx / balx / volx / wolx / ghij zult der letteren natuir volgende alst behoort / opreht en lihter schriven. Wij breingen x. ahter uit de kele met tamelic geblaes / niet zonder mouiten tvoorste vande toinge een lettel krommende / ende die lippen starc openendeGa naar voetnoot10).

[pagina 46]
[p. 46]

Ze.

Is een Griecse doubbel consonant als mede met die Latinen / nohtans niet gebruikende dan alleen in Griecse woordenGa naar voetnoot1) / ende int middel veranderende in twe ssGa naar voetnoot2). In Nederduits alzo wij die bezigen / waer z. ooc komt / ist geen doubbel consonant2) noh ooc semivocaelGa naar voetnoot3) / nohtans meer z. in tspreken en schriven bezigende dan sGa naar voetnoot4). mits haer natuirlicke zoutheit / waer af wij meer dan die Grieken berommen mogen / angezien zij bij ons een simpel consonants geluit gevende / niet als ss. noh ds. noh sd. is klijnckendeGa naar voetnoot5) / maer als een dic ofte volle zout luidende s. dwelc gout om mercken is / die op haerder Ga naar margenoot+beider natuirlicke uitspraec (zo * wij behoren te doun in alle letteren) nau wil letten. Men ziet menih schriver die z. gebruict / maer zonder oordel / want zij der letteren naderschapGa naar voetnoot6) niet gaislaen / daer nohtans z. maeschapGa naar voetnoot7) met s. zijnde die zelve in lieflicheit var te boven gaet / zeer minnelic voor uit die mont spruitende en met weinih geblaes vrolic / en lettel die lippen openendeGa naar voetnoot8) / hou wel Appius Claudius z. schude en beschimpte / om dat zij schijnt geheel uit te drucken het drouf tanden getoonGa naar voetnoot9) van een mensche die sterftGa naar voetnoot10). Maer om z. en ander letteren daer voor is af gesproken volle natuir beter te kennen / bij gelikenisse van gebuir letteren / weet dat

anders niet en is { z. } dan { s. } een lettel dicker { verzamen: samen.
anders niet en is { b. } dan { pe. } of volder van { braden: praten.
anders niet en is { t. } dan { de. } geluit vallende / { tiennen: dienen.
anders niet en is { f. } dan { va. } alzo hier blijct. { geufent: geuventGa naar voetnoot11).

Maer om dat zommige ongeufende menschen swaer duinct in alle woorden s. van z. tonderscheiden / volht (tot ghijt gewent zijt) dezer drij regelen raet. Eerst al dat met s. mout geschreven zijn / zal ende mout luiden gelijc onze c. overal qualic genomt klijnctGa naar voetnoot12) / als hier: sus / samen / simpel / sober / somma /Ga naar voetnoot13) seffens / geensins / ontsihGa naar voetnoot14) / maecsel / gesuf / elsen om schoun

[pagina 47]
[p. 47]

mede naien / met alle woorden daer doubbel s. komt: geesselen / gelikenisse / ossen / klossen / daer al s. klijnct / als onze gemeenGa naar voetnoot1) c. want stelt voor s.z. zult geheel ander geluit hebben / te weten: zus / zamen / zimpel / zober / elzenhout etc.Ga naar voetnoot2). Ten anderen blijft s. in tleste van alle woorden die een sijl-Ga naar margenoot+labe van doun * hebben met s. beginnende om een reden te vollen / als zijn: Latijnse / Griecse / Duitse / Franse / houtse / stootse / vaingste / kooptse / helptse / geeftse / neemtse / dectse en gelike feminijnseGa naar voetnoot3) woordenGa naar voetnoot4). Ten derde als s. komt voor enige consonant t'sij in d'begin of middel der woorden / blijftse s. te weten: schamel / stamelen / beschaemt / schellen / stellen / snel / ontstellen / schil / stil / dageschijn / stout / stoot / stont / mergenstont / anstoot / schuit / schurft / schult / met meer duizendenGa naar voetnoot5). Ziende uit dees drij Regelen waer s. plaets heeft / hebt voorts gout te verstaen / dat alle ander plaetsen z. haer als eigen touschrijft / dwelc men mah mercken als s. komt inden beginne of middel der woorden voor een vocale / of diphthonge daer zij in Nederduits haer geluit verliezendeGa naar voetnoot6) z. meestendeels plaetse maect / uitgezondert lettel woorden die ic in deerste regel stelle / ende den tijt u noh meer zal openbaren / waer onder meest al zijn die wij vande Latinen en Fransoizen behoudenGa naar voetnoot7) / zo oordelen mogen die Fransois en Latijn verstaen / angezien zij die s. in dbegin der woorden altoos wel en natuirlic gebruiken / te weten: sommes, sans, soupçon, sont, sens, soit, soulier, sel, sainct, sorte, serai, serez, sera, seront met duizent ander / in welke woorden s. luit zoot behoort / ende als wij ende zij c. qualic nommenGa naar voetnoot8) / ende daer voor z. willende stellen / zult belaht warden daer wij Neerlanders contrarij gebruiken ende om lahen zouden. Maer in tmiddel der woorden wart s. zo wel bide Ga naar margenoot+Fransoizen * als bide LatinistenGa naar voetnoot9) dicmale vals gestelt / t'Latijn latende varen hoort int Fransois: chose, disons, occasion, presenter, fantasie, raison, composer, cause, presumer, met meer duizenden daer zij s. schriven / ende ghij z. hoortGa naar voetnoot10). In dees navolgende behout s. in tmiddel wel haer plaets: defense, conseille, renuerser, pension, ainsi, personne, penser, enseigner, consentir, response, met meer anderGa naar voetnoot11).

[pagina 48]
[p. 48]

ij. Geen letter alleen.

Die doubbel ij. (zomen die qualic nomt voor letter / en wel als lainge vocael) heb ic ahterGa naar voetnoot2) gelatenGa naar voetnoot3) / angezien zij geen letter bide LatinenGa naar voetnoot4) noh bij ons is / danGa naar voetnoot5) alleen bide Grieken / dieze aldus onder botGa naar voetnoot6) υ. schriven / uitspreken en bezigen inde plaetse van onze u. die daer uit gesproten is / als hier blijct: τύχη, tuche, fortuin. νυϑὸς, nuthos, stom. νυμφαῖος, numphaios, bruidegom. ὑμνος humnos, zainc alle welke die Latinen (die Griecse letter een start aldus γ. gevende) schriven of twe ij.Ga naar voetnoot7) warenGa naar voetnoot8) / dwelc d'ongeleerde niet verstaende meinden ij. eenGa naar voetnoot9) Latijnse letter wezen gemaect van twe i. schreven die voorseide Griecse woorden aldus: tijchi, nijthus, nijmphoeus, hijmnusGa naar voetnoot10), dat zij nohtans inde Griecse diphthongen niet konden doun / moutende u. behouden / als hier: βῶς, bous, een os. πῶς,pous, een vout. νῶς, nous,Ga naar voetnoot11) d'begrijp des verstants / opperste kraht der zielen. Maer alzo die Latinen veel Griecse woorden bezigen / wij geen / heeft den Nederlander Ga naar margenoot+deze letter niet van doun / dan voor * lainge vocael / want daer wij twe i. gebruiken (dwelc nimmermeerGa naar voetnoot12) inden beginne der woorden behoort te wezen) is een lainge vocael / geen Griecse Ypsilon of upsilon / alzo ghij terstont inde vocalen zult horen / daermen die kinderen wel behoort in t'ufenen / om wel leren spellen en schriven / want komende tot t'Latijn en Griex zullen der zelver tale letteren kraht en natuir haestGa naar voetnoot13) leren kennen / geraken zij andersGa naar voetnoot14) bij goude Meesters.

Waerschuwijnge.

Van deze vier en twintih letteren behoren c.Ga naar voetnoot15) en x. nimmermeerGa naar voetnoot16) in dbegin van Neerlantse woorden. (ja noh x. int middel / ten ware die zelve

[pagina 49]
[p. 49]

woorden van haer eerste natuirlicheit scheiden / als: bouc / boucsken / bouxken / houc / houcsken / houxken / douc / doucsken / douxken / etc.Ga naar voetnoot1)) plaetse te hebben dander xxii. zeer wel. Letters zelden inden beginne / van oprehte Nederduitse woorden behorende te komen / zijn f.j.u. vocalenGa naar voetnoot2) / want consonant wardende / vintmenze tamelic.Ga naar voetnoot3) g. ende s. vindmen ooc zo dicmale inden beginne der woorden niet / nohtans meer dan f.j.u.Ga naar voetnoot4).

voetnoot12)
apart, op zich.
voetnoot13)
Dit laatste heeft wsch. vooral betrekking op de consonanten, die volgens p. 39 immers ‘zonder vocalen meest stom’ zijn.
voetnoot14)
klank.
voetnoot15)
voornaamste.
voetnoot16)
Goropius Becanus, Hermathena, p. 59: ‘Nunc igitur ad A, omissa Protogenis apud Plutarchum quaestione, cur haec vocalis primum sibi locum inter litteras vindicarit, quam pòst, ut modò recepi, longè aliter quàm quisquam scriptorum suspicatus hactenus fuerit, explicabo’; Twe-spraack, p. 19: ‘De / a / in alle talen d'eerste letter zynde / na veler mening uyt óórzaack / datze het leeghste ende onwerkelyckste gheluyd heeft /’; Van der Schuere, p. 12: ‘De A bezittende d'eerste plaetze van alle de Letteren’. Voor de geschiedenis van het alfabet vergelijke men D. Diringer, The alphabet. A Key to the history of Mankind, London 19683.
voetnoot17)
ademstroom.
voetnoot1)
middelmatig, of: vrij krachtig; vgl. WNT XVI, kol 855-858. Op grond van noot 6 lijkt de laatste betekenis mij het waarschijnlijkst.
voetnoot2)
T.w. de mond.
voetnoot3)
Gezien deze vergelijking zal De Heuiter hier spreken over de lange vocaal. De juiste klank van de lange vocaal a is dus anders dan de klank die men hoort als een Hollander ja zegt: die realiseert dan immers een palatale klank die De Heuiter met ae verbeeldt; vgl. ook p. 70 en aant. en D, p. 90 en 107-110.
voetnoot4)
Ook de vocaal in de Vlaamse uitspraak van ja is geen goede a; vgl. voor de juistheid van De Heuiters notering Weijnen Dial., p. 151.
voetnoot5)
Hield hij het bij Hollanders en Vlamingen bij woorden die inderdaad ook met zuivere a kunnen worden uitgesproken, hier vergelijkt hij slechts klanken: naast Brabants bai, mai, wai, waar in elk geval ook geen zuivere a wordt gehoord, kunnen we immers niet plaatsen een ‘ABN’ ba, ma, wa, maar bij, mij, wij; vgl. D, p. 214 noot 4 waar o.a. Montanus, p. 98 wordt geciteerd: ‘Hier is oovergeslaegen de ǎej / of ęj / die ic meen vande Braebanders gebruict te worden in gy / my’.
voetnoot6)
meest sonore klinkers; ook o en u worden hier toe gerekend, vgl. p. 52 en 58 en D, p. 186.
voetnoot7)
met het teken aa weergegeven.
voetnoot8)
Goropius Becanus, Hermathena, p. 56: ‘ita longas (vocales) geminata figura frequenter notamus; quòd perinde atque diphthongi geminum tempus trahant, & illud quidem in eodem sono consistens; tametsi quandoque scribentium incuria id negligatur, nonnumquam etiam pro AA vna vocali, AE diphthongus notetur; eo quòd in pronuncianda hac vocali longa, os, quasi hiando defessum, in E quodammodo desinat: Siue enim Taam / & Maat / siue Taem / & Maet scribamus’. Lambrecht had in 1550 al gepleit voor de spelling aa, en ook Sexagius en Spiegel stonden deze voor, zij het dan ook dat zij geen van allen de spelling ae volledig uit het systeem wilden bannen. De Heuiter is door Goemans (L.B. 4, p. 68) Hellinga (Opbouw, p. 312) en Zwaan (Van der Schuere, p. 71) ten onrechte tot aa-speller uitgeroepen: in de hele Nederduitse Orthographie trof ik slechts 17 woorden met aa aan. De Heuiter pleit alleen voor het gebruik van aa in die gevallen (dialecten) waarin men inderdaad aa uitsprak; gezien de grote overvloed van ae-woorden bij De Heuiter meen ik hem als ae-speller en -spreker te moeten beschouwen. Vgl. uitvoeriger D, p. 90-92 en 107-110 waar ook Sexagius' systeem beschreven wordt.

margenoot+
42
voetnoot9)
Constateert ge; vgl. voor deze mouillering D, p. 133-134.
voetnoot10)
T.w. de letter b.
voetnoot11)
‘en’: een.
voetnoot12)
De Heuiter wijst dus vooral op het bilabiale plofferachtige van deze consonant; vgl. D, p. 148 en 178-183. Vgl. ook Lambrecht, p B Ir: ‘B / be / de leppen zoetgins zonder persen d'eane teghen d'ander voughen'; Goropius Becanus, Hieroglyphica, p. 132: ‘Consonans B sic Terentiano pronunciatur, vt labella comprimat, & eorum oras figat’ en p. 133: ‘Ipsum enim B consonans intra labra fixum maneret, vt Terentianus docet, nisi ab E foras protruderetur’.
voetnoot1)
Vgl. p. 52 en 61 en D, p. 147.
voetnoot2)
Kil. noemt krebbe Vlaamse vorm naast kribbe.
voetnoot3)
lebmaag, of: afgesneden stuk vlees.
voetnoot4)
Kil. noemt rebbe Vlaams voor rib(be).
voetnoot5)
Kreppe of krippe niet bij Kil. WNT VIII, kol. 165-166 vermeldt krep in bet. lapje vlees of vernederlandsing van Fra. crêpe; zie noot 11.
voetnoot6)
Zie noot 8.
voetnoot7)
Kil. geeft dit als Vlaams naast lippe (lip). Ik denk hier niet aan het Fries-Groningse ‘leppe’ spade, schop.
voetnoot8)
hippen? Men vraagt zich bij deze en andere voorbeeldenreeksen uit Nederduitse Orthographie soms af of De Heuiter wel bestaande woorden uit allerlei dialecten gebruikt als illustratiemateriaal, of dat het hem alleen om de klanken te doen is.

voetnoot9)
einde.
voetnoot10)
Vgl. Janssen I, p. 48; ook De Heuiter p. 34.
voetnoot11)
De Heuiter duidt hier uiteraard op de klanken die door de drie tekens worden voorgesteld.
voetnoot12)
de punt.
voetnoot13)
Zijn beschrijving op p. 51 bij k is nog vager voor wat de bewegingen van de tong betreft.
voetnoot14)
Hij beschrijft dus het optreden van een ademstroom. Vgl. Goropius Becanus, Hermathena, p. 118: ‘nobis constat C & K idem esse; atque inde mox liquet, nomen huius litterae Ke esse debere.’; en p. 215: ‘Tertio elemento orationem auspicatur, quod vt Kappa pronuntiandum, non vt vulgus per S lenius profert’.
voetnoot15)
De Heuiter verzet zich tegen de ook nu nog gebruikelijke benaming van c, ‘see’. Vgl. ook p.54 en D p, 156.
voetnoot16)
Als teken.
voetnoot17)
hetzelfde.
voetnoot18)
normale klank.
voetnoot19)
Hieruit volgt dat De Heuiter toch aan c en k ietwat verschillende klanken toekent. De Heuiter ziet nog niet dat de tekens c en h te zamen één klank voorstellen. Vgl. Twe-spraack p. 43: ‘() moghen wy / c / niet ontberen: wantse voor de / h / komende ende tusschen / s / en / h / gestelt / ons de zelve letters helpt verstrecken’. Montanus beschouwt ch als aparte letter, de ech; vgl. D, p. 157-358. De Heuiter zal bij deze c die tussen s en h staat, waarschijnlijk vooral denken aan de ‘see’, de naam die hij zojuist verworpen heeft.
voetnoot20)
kunnen.
voetnoot21)
Goemans (L.B. 4, p. 73, n. 1) deelt mee dat De Heuiter voorstelt om sh te gaan schrijven i.p.v. sch; het tegendeel is waar. Van Heule II, p. 12 gaat wel zover; vgl. p. 43, noot 11. Voor de Duitse opvattingen in de zestiende eeuw van ch en en sch vgl. Jellinek H, p. 12.
margenoot+
43
voetnoot1)
waar men s en c achter elkaar moet schrijven.
voetnoot2)
Oude spelling voor versiert, teruggaand op de vroegere Franse schrijfwijze chiere.
voetnoot3)
Vgl. Twe-spraack, p. 44: ‘dies zoud' ick de / c / laten behouden haar ghewoonlyck gheluyd ende bezigen die óóck daar de / k / in gheklanck verdubbeld om de niewicheid te myen / van / kk / te schryven’. Dafforne, p. 88-89 valt De Heuiter op dit gebruik van c aan; vgl. D, p. 59.
voetnoot4)
daken; vgl. WNT III, kol. 2244; of, als werkwoord, van een dak voorzien; vgl. WNT III, kol. 2252.
voetnoot5)
stoten, betasten etc.; vgl. WNT III, kol. 2752.
voetnoot6)
pochen, pralen; vgl. WNT XII, kol. 3807-3810.
voetnoot7)
Mv. bij hach: gevaar?; vgl. WNT V, kol. 1501; of een door De Heuiter bij het tussenwerpsel hach gevormde infinitief?; vgl. WNT V, kol. 1502.
voetnoot8)
kuchen; vgl. WNT VII, kol. 2742-2743.
voetnoot9)
kuchen; vgl. WNT VIII, kol. 4850.
voetnoot10)
Onbekend; misschien mv. naast troch? Vgl. ook p. 42 noot 8. Met zijn informatie suggereert De Heuiter in al deze woorden een dubbele h te horen.
voetnoot11)
Ging deze spelling hem te ver? In nnl. lacht enz. spelt hij consequent laht, maar in woorden als lachen spelt hij ch; vgl. D, p. 157 en 161. Van Heule II, p. 12 neemt De Heuiters voorstel, zonder overigens zijn naam te noemen, over en gaat zelfs verder: ‘Ooc is de C overtollich in alle woorden die wy met CH schrijven / want Heilih, dah, luhtih, shoon, aldus geschreven zijnde / veroorzaekt merkelicke kortheyt / ende zoetvloeyentheyt’. Vgl. tegen het voorstel van De Heuiter Dafforne, p. 88-89, geciteerd D, p. 59.
voetnoot12)
Tekst: ‘Frainsoizen’.
voetnoot13)
Vgl. p. 41, noot 6. De Heuiter verzet zich blijkens de voorbeelden vooral tegen het Frans. Voor het Latijn, vgl. p. 42, noot 10. Lambrecht, p. B Iv, constateert hetzelfde verschil voor het Nederlands: ‘c / cé / de welk heeft twea crachten te wéten van een k / ende dat alsse staad voor a / o / of u; ende van ean s / ende dat voor e of i staande’. Vgl. ook Twe-spraack, p. 43: ‘De / c / is int Duits weynigh nut / want wat die voor / a / o / ende / u / klinckt / daar in dient ons de / k / die t' selve gheklanck voor / e / ende / i / heeft: ende wat de / c / voor / e / ende / i / doet / daar toe magh ons de / s / dienen die t' selve gheluyd voor alle klinkers heeft’. Uitvoerig over al deze kwesties Van der Schuere's commentaar door Zwaan, p. 54-56.
voetnoot14)
‘caver’.
voetnoot15)
‘écu’.
voetnoot16)
‘cuver’.
voetnoot17)
T.w. c en volgende vocaal.
voetnoot18)
Tekst: ‘in.’.
voetnoot1)
‘éclaircir’.

margenoot+
44
voetnoot2)
de punt.
voetnoot3)
Vgl. p. 42, noot 20.
voetnoot4)
flink, goed.
voetnoot5)
De Heuiter beschrijft d als een alveolare explosief; vgl. D, p. 162-163 en 178-183. Goropius Becanus, Hermathena, p. 126: ‘Nos Terentianum & Martianum Capellam laudamus, qui linguae ad dentes appulsu has litteras formant (). Cum igitur in harum pronuntiatione linguae extremitas dentibus, quibus sonus eius ligatur, impellitur & coërcetur eorum illisione; fit vt sonus earum ad vinculi vim exprimendum commodus videretur’. Lambrecht, p. B Iv: ‘d / dé / thende van ean dicke tonghe zoetgins téghen d'opperste tanden stékende / al grollende ean weinigh’.
voetnoot6)
Uit De Heuiters woorden blijkt dat het zuiver een spellingskwestie is; zelden wijkt hij zelf van deze regel af, hij is dus geen voorstander van de gelijkvormigheidsspelling die in deze tijd begint op te komen; vgl. D, p. 163. Twe-spraack, p. 42: ‘De b en p in abt, beslabt, krabt ende tapt, lapt, klapt verschelen in geklanck wainigh / als óóck de d en t in ghód, pót, ghlad, ghat, pad, spat’.

voetnoot7)
weinig sonoor zijn; vgl. p. 41, n. 6. (p. 25).
voetnoot8)
flauw, slap.
voetnoot9)
Het harde palatum; vgl. D, p. 94.
voetnoot10)
zwakke ademstroom.
voetnoot11)
langzaam.
voetnoot12)
De Heuiter onderscheidt dus niet, als Sexagius, scherplange en zachtlange e; evenmin lange of korte vocaal of svarabhakti- of reductievocaal. Voor de beschrijving vgl. Goropius Becanus, Hermathena, p. 65: ‘Terentianus nobis cecinit, in E pronunciando, rictum modico tenore deprimi, lingua vtrimque molares premente. Quiuis in E efferendo sentit linguam non molares modò, sed radices etiam dentium anteriorum premere, atque vndique se firmare’. Vgl. ook de omschrijving van Lambrecht, p. Blr: ‘e / wat zoetelic grijnkelende / thende van der tonghe téghen d'onderste tanden’, en Twe-spraack, p. 19: ‘De / e / komt vóórt met een uytpuilende kin / tende des tongs teghen d'onderste tanden: als ghy my hoort uyten in ego, echo, me, te, ere, ezel, be, re’, die daar overigens aan toevoegt dat achter het teken e verschillende klanken schuil gaan.
voetnoot13)
hunlieder.
voetnoot14)
Vgl. Mekerchus p. 94-95: ‘Postea Simonides Melicus ex duobus E E invertit alterum, hoc modo EƎ, deinde ea coniunxit ac effecit unum H’.
voetnoot1)
Vgl. p. 40.
voetnoot2)
Vgl. p. 40, n. 4 (p. 24).
voetnoot3)
Vgl. Erasmus, kol. 955: ‘() primum quod in f, labium inferius apprimitur superioribus dentibus, deinde quod spiritu leniore profertur’; Lambrecht, p. B iv: ‘f/ef/d'opperste tanden téghen d'onderste leppen haudende / al blázende’; Goropius Becanus, Hermathena, p. 127: ‘Suavi enim spiritu efflatur, labro superiore leuiter ad inferius depresso, & inferiore interius ad superios dentes retracto’; vgl. ook D, p. 154.
voetnoot4)
De in p. 54, noot 10 geciteerde woorden van Quintilianus vervolgen met: ‘quin fordeum faedosque pro adspiratione F velut simili littera utentes; nam contra Graeci aspirare F uit φ solent, ut pro Fundanio Cicero testem, qui primam eius litteram dicere non possit, irridet’.
voetnoot5)
Priscianus I 13: ‘quare cum f loco mutae ponatur (id est p et h sive φ), miror hanc inter semivocales posuisse artium scriptores: nihil enim aliud habet haec litera semivocalis, nisi nominis prolationem, quae a vocali incipit’.
margenoot+
45
voetnoot6)
Vgl. p. 21 en 35 en D, p. 154 en Erasmus 957: ‘Nee inutiliter Claudius AEolicam illam Ⅎ ad hoc usus literam adjecerat’.
voetnoot7)
De naam is overgenomen uit het Hebreeuws, vgl. p. 32 en 55 en Priscianus I 20: ‘() F diagamma, id est “vau” ab ipsius voce profectum teste Varrone et Didymo, qui id ei nomen esse ostendunt’.
voetnoot8)
Vgl. Erasmus, kol. 957: ‘Nam Victorinus tradit AEolicum digamma eandem esse literam quam Hebraei dicunt Vau, eamque respondere nostrae v, consonanti’.
voetnoot9)
Vgl. Priscianus I 12: ‘F AEolicum digamma, quod apud antiquissimos Latinorum eandem vim quam apud AEolis habuit, eum autem prope sonum quem nunc habet, significabat p cum aspiratione, sicut etiam apud veteres Graecos pro φ π et illustratie, unde nunc quoque in Graecis nominibus antiquam scripturam servamus pro φ p et h ponentes, ut “Orpheus” et “Phaeton”, postea vero in Latinis verbis placuit pro p et h f scribi, ut “fama”, “filius”, “facio”, loco autem digamma u pro consonante quod cognatione soni videbatur affinis esse digamma ea litera’.
voetnoot10)
kunnen.
voetnoot11)
Vgl. Goropius Becanus, Hermathena, p. 127: ‘Apud Graecos eius (f) loco φ habetur, quod duriusculum est’. De Heuiters woorden ‘zonder geblaes’ kunnen duiden op het ontbreken van het spirantisch karakter in het Latijn; vgl. noot 4 hierboven en vgl. D, p. 179.
voetnoot12)
Vgl. Goropius Becanus, Hermathena, p. 51 over: ‘De huius litterae figura, & quare Digamma ab aliis Graecis, ab AEolibus Vau vocetur’.
voetnoot1)
gedaanten, figuren.
voetnoot2)
Vgl. Goropius Becanus, Hieroglyphica, p. 164: f, ‘quam figuram AEoles, eo quòd duplex gamma alterum alteri impositum videretur, digamma nominarunt’.
voetnoot3)
hun.
voetnoot4)
bij.
voetnoot5)
Vgl. Priscianus I 42: ‘() huic praeponitur p et loco ψ Graecae fungitur, pro qua Claudius Caesar antisigma x hac figura scribere voluit’.
margenoot+
46
voetnoot6)
Vgl. p. 35.
voetnoot7)
Pomponius schrijft aan keizer Appius Claudius Caecus De Usurpationibus toe, welk werk evenwel verloren is gegaan. Mogelijk ontleende De Heuiter dit gegeven aan Priscianus I 20: ‘V vero loco consonantis posita eandem prorsus in omnibus vim habuit apud Latinos, quam apud Aeolis digamma. unde a plerisque ei nomen hoc datur, quod apud Aeolis habuit olim F digamma, id est “vau” ab ipsius voce profectum teste Varrone et Didymo, qui id nomen esse ostendunt. pro quo Caesar hanc figuram scribi voluit, quod quamvis illi recte visum est, tamen consuitudo antiqua superavit’.
voetnoot8)
Vgl. Sexagius, p. 238-239: ‘Non inuenio autem quae commodior posset in hoc seligi literae species & quai fini aeque atque principio vel medio dictionis conueniat, ea qua veteres AEolas ad denotandum eundum sonum, vsos fuisse existimo, nempe hanc, digammatis inuersi Ⅎ quae minus his aliena videri potest quod f inuersae speciem referat, quam va prolata v trito hactenus more nuncupandam censerem, quo scilicet sonus istius Ⅎ melius significetur, & facilius ab f distinguatur, va & fa inter se conferendo. Hac nota seu litera Ⅎ scribenda censeo omnia quae crassum hunc sonum habent (quur enim quae eundem sonum habent non ijsdem literis scribamus) siue collacanda veniat in principio, siue in medio, siue in fine dictionis’.
voetnoot9)
ben ik bang.
voetnoot10)
Wat mij betreft.
voetnoot11)
ten leven gewekt.
voetnoot12)
betreffende.
voetnoot13)
Tekst: ‘ziin’.
voetnoot14)
afkeuren, een kwaad woord zeggen over.
voetnoot1)
Vgl. Sexagius, p. 240: ‘mos à doctis vbique saevissimus tyrannus numcupetur’.
voetnoot2)
Vgl. p. 55-58.
voetnoot3)
Vgl. voor het Duits Goropius Becanus, Gallica, p. 14: ‘Vitant enim quàm possunt maximè omnem sermonis suauitatem; atque ideò in principio pro V. pronunciant F. vt pro Vrancryc, Francreich; pro Vatten, Fassen, quod est comprehendere; pro vel, quo pellis notatur fael aut fel; & Latinè loquentes pro vino potant finum’. Vgl. ook Van Heule II, p. 7.
voetnoot4)
flets, doods, vervelend (vgl. WNT III, kol. 4340).
voetnoot5)
Vgl. hiervoor D, p. 68; alleen van het Nnl. vonk (De Heuiter foinc) staat de ontlening niet vast.
margenoot+
47
voetnoot6)
daarentegen.
voetnoot7)
Vgl. Lambrecht, p. B vir: ‘De vocálen voor de consonanten allean staande / verliezen wat van haarlieder rechte uutsprake’. Sexagius verbond scherp- en zwakgesneden met kort en lang (vgl. K. Kooiman, Een verhandeling over scherp en zwak gesneden klinkers uit de zestiende eeuw, in NTg 46 (1953), p. 222-223; vgl. D, p. 81-82.

voetnoot8)
De Heuiter spreekt hier over de naam van de letter.
voetnoot1)
Deze h verwerpt hij ook op p. 83. Vgl. ook Goropius Becanus, Hieroglyphica, p. 18: ‘Iam G septimum in vocibus elementum duas etiam sortitum est figuras; alteram qua G lene denotatur, proximè ad sonum C accedens; alteram qua Gh aspiratum & ex imo pectore ductum depingitur’, en p. 219: ‘Sonat enim G cum adspiratione ex ipso pulmone altius efflandum, quo nostrates in fine maxime vtuntur; vt in Hoogh / Oogh / Doogh / Boogh / Wagh / Hagh / Lagh / & similibus. Nos tamen non semper adspirationem addimus in scribendo, eo quòd ipsum G ita ferè proferatur, vt plerumque in ore plurimorum adspiretur. Sic alij Gh, alij G simpliciter scribunt. Illud interim certum aurium est indicium, G in fine nobis semper ex praecordiis duci, atque idcirco G adspiratum esse’.
voetnoot2)
Lambrecht, p. B iv, schrijft over g o.a.: ‘voor e / ende i / zo medeluudse ghelijc i consonant voor de vocálen. doed’, en ook Goropius Becanus is het niet met deze bewering van De Heuiter eens: vgl. Origines Antwerpianae, p. 430-431: ‘() Quid quod et Flandri Iun pro Gun dicunt, quod ipsis idem, quod Latinis faveo, signat’, en Vertumnus, p. 27: Quia tamen G & I consonans magnam habent soni vicinitatem, multi G in I mutarunt, vt factum est Ia particula sermonis affirmante’.
margenoot+
48
voetnoot3)
gematigd, onduidelijk.
voetnoot4)
Lambrecht maakt op p. B iv onderscheid tussen g voor a, o of u en voor e en i. De eerste beschrijft hij ‘ghelijc offer en h tusschen stonde / tdicke ende platte van der tonghe achter téghen tverhémelte van den monde’; voor de tweede zie aant. p. 47. Vgl. ook Goropius Becanus, Hermathena, p. 137: ‘Deinde littera ipsa non solùm à dentium septo intus refertur; sed ad ipsum palatum spirat: quo monemur, omne id quod propriè ad nos referimus, sursum ferri, & anhelare debere’.

voetnoot5)
Vgl. Priscianus I 16: ‘h autem aspirationis est nota et nihil aliud habet literae nisi figuram et quod in versu scribitur inter alias literas’, en I 47: ‘H literam non esse ostendimus, sed notam aspirationis’.
voetnoot6)
Vgl. Priscianus II 9: ‘In h, quae est nota aspirationis, non potest terminari syllaba. invenio tamen in ‘vah’ et ‘ah’ interiectionibus terminalem videri syllabae h, sed magis puto, ut superius dictum est, per apocopam hoc solere fieri, cum perfecta ‘vaha’ et ‘aha’ sint, vel quod abscondita voce solent interiectiones et huiuscemodi voces proferri, ut eadem ‘ha ha’, ‘he he’; vgl. ook de woorden van Erasmus geciteerd in noot 4 bij p. 49.
voetnoot1)
Misschien kende De Heuiter het epigram van Catullus (geciteerd D, p. 47) uit een afzonderlijke uitgave van Catullus gedichten. Hij kan het echter ook gelezen hebben in Goropius Becanus Hermathena, waar het geciteerd staat op p. 58.
voetnoot2)
Quintilianus I v 20: ‘Parcissime ea veteres usi etiam in vocalibus, cum aedos ircosque dicebant; diu deinde servatum, ne consonantibus aspirarent, ut in Graccis et in triumpis; erupit brevi tempore nimius usus, ut choronae, chenturiones, praechones adhuc quibusdam in inscriptionibus maneant, qua de re Catulli nobile epigramma est’.
voetnoot3)
geblaf.
margenoot+
49
voetnoot4)
Vgl. Erasmus, kol. 957: ‘De h, propemodum convenit inter Grammaticos, e literarum catalogo jure submovendum esse, nihilioque justius videri ut inter literas numeretur, quam si apud Graecos spiritus tonive nota in literarum ordinem accerseretur, quum interim, invitis Grammaticorum centuriis prope dixerim, regnet in mediis literis praeposita vocalibus lenius sonans’. Lambrecht nam h in zijn alfabet op, evenals Sexagius.
voetnoot5)
Vgl. p. 38.
voetnoot6)
wicht.
voetnoot7)
vlecht.
voetnoot8)
De Heuiter past deze spelling niet alleen toe in Nederduitse Orthographie, maar ook in De Veterum ac sui saeculi Belgio, waar ik o.a. noteerde die Veht en Maestriht; vgl. D, p. 226, noot 297. Van Heule II, p. 12, schrijft: ‘Ooc is de C overtollich in alle woorden die wy met CH schrijven / want Heilih, dah, luhtih, shoon, aldus geschreven zijnde / veroorzaekt merkelicke kortheyt / ende zoetvloeyentheyt’. Daarbij moet worden opgemerkt dat De Heuiter nooit heeft voorgesteld om sch als sh te gaan schrijven, zoals Goemans heeft gesuggereerd; vgl. hiervoor D, p. 167-168.
voetnoot9)
moet.
voetnoot10)
Erasmus, kol. 957 wijst erop dat h slechts zelden achter vocalen komt te staan in het Latijn, en dat ‘in aliquot barbaris & interjectionibus, veluti in ah, vah, oh, & proh, non sine rixa tamen Grammaticorum, cavillantium id per apocopen fieri, quum integrae voces fuerint, aha, vaha, ohe, & prohe’.
voetnoot1)
Vgl. Lambrecht, p. B iv: ‘h / há / of haats’ en het Franse hache. Vgl. voor de naam ha echter ook Goropius Becanus, Hermathena, p. 214: ‘Ne tamen quidquam vel melius posset excogitari vel compendiosus, omnia nomina monosyllaba fecerunt; & vocales quidem per se; consonantes verò, quia aliter audiri non possent, vna adiecta vocali extulerunt. Nec aliis consonantibus aliam vocalem, sed omnibus vnam eandemque secundam tribuerunt; tum vt facilior litterarum traditio esset ac memoria; tum vt in omnibus consonantibus cogitaremus, nihil in rerum natura esse posse, quod non nitatur ipsi Vni, tamquam fundamento. Quamvis enim Ha quosdam audiamus pronunciare; id tamen vitiosè fit, & contra certarum consonantium regulam. Hebraei He seruarunt, pro eo ac vera ratio postulat’.
voetnoot2)
Vgl. Erasmus, kol. 951: ‘Et ne quid existimemus sub sole novum esse, sunt hodie qui spiritum addunt ubi nihil opus, & spiritum adimunt ubi erat addendus. Quorum hoc posterius Flandriae parti gentilitium est, qui mira constantia spiritum addunt tenuibus et adimunt adspiratis. Is error velut agnatus haeret illis etiam Latine Graeceve sonantibus’.
margenoot+
50
voetnoot3)
Goropius Becanus, Hieroglyphica, p. 219 rekent h tot de gutturalen: ‘Nos, qui scimus singulis litteris suos esse peculiares sonos, tametsi ab Hebraeis & aliis pronuntiatio maiorem in modum sit corrupta, dicimus hanc litteram gutturalem esse’.
voetnoot4)
Vgl. p. 39.

voetnoot5)
Vgl. voor e p. 44. Het foneem / ε / kunnen we dus als midden-achter, / i / als midden-voor beschrijven; vgl. D, p. 186.
voetnoot6)
/i/ is dus meer open dan /ε/; vgl. D, p. 186, en p. 99-100 waar de juistheid van De Heuiters bewering betwijfeld wordt. Vgl. verder ook Quintilianus IX iv 34: ‘E planior littera est, i angustior est, ideoque obscurius in his vitium....’.
voetnoot7)
Vgl. p. 39.
voetnoot8)
Vgl. ook p. 85-86 en D, p. 134-138. De Heuiter wijkt in de praktijk maar zelden van de hier gegeven regel af.
voetnoot9)
Vgl. Quintilianus I iv 11: ‘Sciat enim Ciceroni placuisse aiio maiiamque geninata I scribere’ en Priscianus I 18 die meedeelt dat i moet worden gehouden ‘pro duplici autem, quando in medio dictionis ab eo incipit syllaba post vocalem ante se positam subsequente quoque vocale in eadem syllaba, ut ‘maius’, ‘peius’, ‘eius’ in quo loco antiqui solebant geminare eandem i literam et ‘maiius’, ‘peiius’, ‘eius’ scribere, quod non aliter pronuntiari posset, quam si cum superiore syllaba prior i cum sequente altera profertur, ut ‘pei-ius’, ‘ei-ius’, ‘mai-ius’; en Priscianus I 50: ‘in Graecis vero, quotiens huiuscemodi fiat apud nos diaeresis paenultimae syllabae, i pro duplici consonante accipitur, ut “Μαῖα, Maia”, ᾿Αἴας, Aiax’; ook geciteerd door Goropius Becanus, Hermathena, p. 51.
voetnoot1)
Vgl. p. 33-34.
voetnoot2)
Vgl. p. 42-43 en p. 47.
voetnoot3)
Tekst: ‘geschreuen’.
voetnoot4)
Waarschijnlijk in navolging van Sexagius blijkt De Heuiter in zijn spellingpraktijk c te prefereren; vgl. D, p. 156.
margenoot+
51
voetnoot5)
nooit.
voetnoot6)
Vgl. ook p. 64 en 86. In Nederduitse Orthographie worden vreemde woorden overigens met c geschreven, vgl. D, p. 156.
voetnoot7)
K wordt dus als velaar en occlusief beschreven, waarbij ook de tongbeweging aan de orde komt; vgl. D, p. 155 en p. 181. Vgl. Lambrecht B2r: ‘k / ka / tplatte van der tonghe téghen tverhémelte / thende van der tonghe los’.

voetnoot8)
Vgl. p. 40.
voetnoot9)
De Heuiter beschrijft l dus als een unilateraal; vgl. hierover L.P.H. Eijkman, Geschiedkundig overzicht van de klankleer in Nederland, in Ntg 17 (1923), p. 225-243, p. 229 en D, p. 143 en aant. Niet zo beschreven door Lambrecht, p. B2r: ‘l / el / al gápende / de kinne ean weinigh neder stékende / ende thende van der tonghe stékende téghen topperste tandvleasch / ende daar an haudende / op dat duer tliht afscheaden gheanen achter lul ghemaakt en werde’; evenmin door Goropius Becanus in Hieroglyphica, p. 82: ‘Littera Lambda dum pronunciatur, linguam cogit supremum caeli ferire’, Hermathena, p. 147: ‘L partem caeli supremam ferit’ en p. 148: ‘() de natura litterae L, quae sic pronuntiatur, vt suprema linguae pars supremam caeli partem pulset, atque id validè & vehementer, vt rectissimè a Terentiano explicatur’.
voetnoot1)
De Heuiter vergeet dat f al aan de orde is geweest; of sluit hij hier aan bij de op p. 44 toch afgewezen opvatting van o.a. Priscianus die f niet tot de semivocalen rekende?

voetnoot2)
Vgl. Goropius Becanus, Hieroglyphica, p. 200: ‘Cum enim haec consonans os concludat, & sonum quodam modo intus retineat, vt eam Terentianus intus in ore mugire dicat, conueniens littera erit iis denotandis quae nobis non adesse tantum volumus’, en Hermathena, p. 148: ‘M litteram Terentianus ait intus in ipso ore mugire’.
voetnoot3)
Tekst: ‘gelour’.

margenoot+
52
voetnoot4)
klinkt.
voetnoot5)
aangenamer, welluidender (ten gevolge van grotere helderheid).
voetnoot6)
Vgl. Montanus, p. 85: ‘Sommige Letteren van een zelvde trap teegen malcanderen vergeleeken, verschillen noch eenichsins in hoochte haers geluits. Als by voorbeelt inde Naestlaechsten trap luiden de Dieper Letteren hooger dan die ondieper zijn, de ng dan de n, de ng en n dan de m’, en Cohen, p. 84; zie D, p. 144-145.
voetnoot7)
De Heuiter beschrijft n dus als een apicaallabiaal, wat onjuist zal zijn: in plaats van lippen zal men tanden dienen te lezen. Vgl. Goropius Becanus, Hermathena, p. 48: ‘Martianus Capella formationem litterarum ad hunc modum exsecutus est (). N, lingua dentibus appulsa collidit’; ook Lambrecht, p. B ijr: ‘n / en / al gapende / de kinne nederwaart stékende / ende de tonghe brijnghende téghen tbinnenste oppertandvleasch’.
voetnoot8)
Duidt De Heuiter hier op de zeer lichte explosie die bij het realiseren van n kan optreden? Vgl. D, p. 145.
voetnoot9)
Vgl. voor de vergelijking m en n (gravis-acutus) D, p. 144; Ramus over n: ‘acutius quidem in principio et fine, obtusius autem in medio’ en Erasmus, kol. 959: n ‘maxime tinniens in medio geminata’.

voetnoot10)
krachtigste.
voetnoot11)
Duidt hierop soms ook Goropius Becanus, Hermathena, p. 100: o ‘Rotundum haec sonum habet?’
voetnoot1)
Vgl. Lambrecht, p. Br: ‘o / de leppen wat rond treckende / ende de tonghe los’. De Heuiter beschrijft o dus duidelijk als een geronde klinker.
voetnoot2)
Vgl. p. 35 en p. 44.
voetnoot3)
Vgl. voor de uitspraak van o en het verschil tussen o en oe p. 74-75 en p. 85 en aant Vgl. Mekerchus, p. 92: ‘βρῶτος, id est, cibus, ut Belgis broot, hoc est panis, à Graeco deductum’ en Abraham vander Mijle, Lingua Belgica etc., Leiden 1612, die op p. 35-42 een ‘specimen vocabulorum communium Belgis & Graecis’ geeft, waarin hij op p. 36 vermeldt: ‘Broot-Brotòn, Brotos’. Voor het teken van omega vgl. eveneens Mekerchus, p. 92: ‘Est enim re vera magnum, sive quantitatem spectes, quum sit natura longum, sive figuram, quum sit veluti ex duobus o o conflatum ex veterum consuetudine’, en p. 94-95: ‘Sic etiam duplex o o univit Simonides, hoc modo ω’.

voetnoot4)
Tekst ‘Pe’.
voetnoot5)
Vgl. p. 38.
voetnoot6)
nooit.
voetnoot7)
P is dus een bilabiaal.
voetnoot8)
Vgl. p. 42.

voetnoot9)
Gezien ook p. 32-33 moet enihsins hier wel niet betekenen.
margenoot+
53
voetnoot10)
als enige.
voetnoot11)
Tekst: ‘uitstekenende’.
voetnoot12)
De Heuiter beschrijft q dus als een met ronding uitgesproken k. Merkwaardig genoeg blijft De Heuiter u achter q een vocaal noemen; vgl. ook p. 81-82 en D, 169-171. Vgl. ook Goropius Becanus, Hermathena, p. 155: ‘Q littera ex C & V composita, utriusque elementi usum sortitur. Sic dicimus Caet & Quaet pro eodem, nisi quòd V latiorem reddat & leniorem pronunciationem’.
voetnoot1)
Vgl. Niedermann, p. 10. Waarschijnlijk duidt De Heuiter op woorden als reliquus die ook zijn geschreven en uitgesproken als relicuus.
voetnoot2)
Dus: kwe.
voetnoot3)
beken.

voetnoot4)
gegrom.
voetnoot5)
Vgl. b.v. Goropius Becanus, Hermathena, p. 44: ‘atque inde littera canina vocata est, eo quòd canes ringentes eam quodammodo exprimere videantur’. Vgl. ook D, p. 142 en aant.
margenoot+
54
voetnoot6)
Deze beschrijving deed mij het meest denken aan de tongpunt-r. Vgl. echter ook B.C. Damsteegt, Over relevante kenmerken van fonemen en de nederlandse r, Leiden 1969, p. 12, die meent dat De Heuiter een mengvorm van tong-r en velaire r beschrijft.

voetnoot7)
Vgl. p. 40 ‘Simpele Halfklainckers’.
voetnoot8)
De Heuiter beschrijft s dus als een alveolaar; vgl. D, p. 178-179 en Lambrecht, p. B iir-v: ‘s () al hussende / de tonghe half en half / téghen tverhémelte ende opperste binnen tandvleasch haudende / de tanden van ean’, en Twe-spraack, p. 45: ‘() zó merckt dat de / s / scherp ende lichter gheklanck heeft vóórtkomende de tong an t' verhemelt des monds rakende’.
voetnoot9)
Vgl. Goropius Becanus, Hermathena, p. 58 over s: ‘Et quis non eum sonum fugiat, qui proprius serpentis videtur, hostis homini capitalis’.
voetnoot10)
Vgl. Quintilianus I iv 13-14: ‘Nam ut Valesii Fusii in Valerios Furiosque venerunt, ita arbos, labos, vapos etiam et clamos ac lases fuerunt. Atque haec ipsa S littera ab his nominibus exclusa in quibusdam ipsa alteri successit, nam mertare atque pultare dicebant’.
voetnoot11)
Vgl. Erasmus, kol. 931: ‘Idem faciunt hodie mulierculae Parisinae, pro Maria sonantes Masia, pro ma mere, ma mese’; vgl. ook Abraham vander Mijle, Lingua Belgica, etc., Leiden 1612, p. 21: () ‘mutando s in r: cui contrarium facit hodie dialectus Parisiensis: nam dicunt mon pese, ma mese: ubi reliqui Galli dicunt mon pere ma mere, s pro r’; voor andere getuigenissen vgl. D, p. 223, noot 234.
voetnoot1)
De ontkenning niet behoort slechts bij de laatste persoonsvorm niet bij misbruict.
voetnoot2)
Vgl. p. 42.
voetnoot3)
p. 42.
voetnoot4)
P. 50-51.

voetnoot5)
T wordt dus als een alveolare explosief beschreven. Vgl. Erasmus kol. 949: ‘T sonabis, si summa lingua pulsaris supernos et infernos dentes’; Lambrecht, p. B iiv: ‘t / té / thende van der tonghe stijf téghen tbinnenste van d'opperste tanden stékende / ean weinig grijnkelende / ende met eanen berst’; Goropius Becanus, Hermathena, p. 126: ‘T qua superis dentibus intima est origo. Summa satis est ad sonitum ferire lingua’.
voetnoot6)
Vgl. p. 44.
voetnoot7)
Vgl. p. 61.

margenoot+
55
voetnoot8)
V als teken voor de hoofdletter u; vgl. p. 85 en 86.
voetnoot9)
of het nu is.
voetnoot10)
Enkele malen treffen we in Nederduitse Orthographie fouten aan tegen deze regel: schriuen (p. 35), riuier (p. 97); andere voorbeelden D, p. 107.
voetnoot11)
Deze naam ook bij Sexagius, p. 238; vgl. verder over de benaming D, p. 148-149.
voetnoot12)
met geen ander teken.
voetnoot13)
Priscianus I 20: ‘V vero loco consonantis posita eandem prorsus in omnibus vim habuit apud Latinos, quam apud Aeolis digamma. unde a plerisque ei nomen hoc datur, quod apud Aeolis habuit olim F digamma, id est “vau” ab ipsius voce profectum teste Varrone et Didymo, qui id ei nomen esse ostendunt. pro quo Caesar hanc Ⅎ figuram scribi voluit, quod quamvis illi recte visum est, tamen consuitudo antiqua superavit’.
voetnoot14)
Tekst: ‘dar’.
voetnoot15)
Vgl. p. 45-46.
voetnoot16)
Voor zover ik kon nagaan is De Heuiter de eerste die in Nederlandse geschriften deze naam gebruikt.
voetnoot1)
Vgl. nog de Engelse naam doubble u. De Nederlandse parallel heeft lang bestaan; vgl. D, p. 222, noot 210; De Heuiter verzette zich ertegen op didactische grond, zoals uit de tekst blijkt.
margenoot+
56
voetnoot2)
Vgl. voor deze redenering p. 39, vooral noot 6 en voor De Heuiters laatste opmerking Schönfeld, par. 50.
voetnoot3)
maagschap, verwant.
voetnoot4)
Vgl. p. 46, noot 3 en verder nog van Goropius Becanus, Hermathena, p. 220: ‘Notes hic Vau pro f creberrimo esse in vsu. Hinc Sueui pro nostro Vau frequentissimè f ponunt. Nos enim vranc / illi franc dicunt, & alia simili formula. Pro zelo nos eiuer / illi eifer dicunt’ en Francica, p. 3: ‘Quemadmodum autem pro Vranco Francum Alemanni dicunt, ita pro Vri Frei pronunciant’.
voetnoot5)
Vgl. D, p. 52-53.
voetnoot6)
klank.
voetnoot7)
Tekst: ‘grschreven’.
voetnoot8)
Sexagius, p. 237: ‘Quod etiam arguunt plurimae dictiones quas per v consonans Latinè scriptas, nos ab antiquo per duplex w scribimus & ad verum quem dixi sonum pronuntiamus, vtpote vannus, vannare, vinum, vicus, vae, vespa, velle, verruca, verum, via, vietus, ventus, vincere, viduus, voluptas, vulnus, & vermis, pro quibus scribimus wan / wannen / węin / węic / wie / wespe / willen / węrte / waar / węch / wiec / wint / winnen / weduwe / wellust / wonde / weurm / quae eadem sunt vel non admodum discrepantia à praecedentibus Latinis, prolato v ad eum sonum quo in Teutonicis duplex illud w. Quantula enim est differentia siue Latinae vinum & vicus dicas (modo sic vt dixi proferas) siue Teutonicè węin & węic / vel wiin ac wiic vt Flandri pronuntiant. Ac proinde errore potius quam ratione węin / vel vt Flandri pronunciant wijn per duplex w scribimus, scribendumque potius est viin per simplex v, vt & ipsa dictat ratio. Relegandum itaque nobis censeo duplex illud w / vtpote iam superfluum atque adeò insulsum, nihilque rationis in se habens, vtendumque loco illius simplici v, sonandumque hoc quo dixi modo, vt tandem ex nostro idiomate discat inuentus recte Latina sonare’.
voetnoot1)
Sexagius, p. 235-236: ‘Tametsi enim consonans fiat, non debet propterea ita planè primaeuam suam naturam perdere, non magis quam i quum consonans fit (quam tunc ad differentiam vocalis censerem scribendam longiusculè hoc modo j) quae non adeò genuinum suum sonum perdit, vt vix percipias vocalis sit an consonans, nec passim vulgus Latinè loquens admodùm distinguat inter vtramque, promiscue pronuntians Iesus, Iacobus, iacio & ieci’.
voetnoot2)
Wat mij betreft.
voetnoot3)
redeneringen.
voetnoot4)
Vgl. p. 46.
voetnoot5)
omdat.
margenoot+
57
voetnoot6)
geschikt voor.
voetnoot7)
maagschap, verwantschap.
voetnoot8)
Vgl. p. 45-46.
voetnoot9)
schuwen.
voetnoot10)
Vgl. Quintilianus I vii 26: ‘Nostri praeceptores seruum ceruumque u et o litteris scripserunt, quia subjecta sibi vocalis in unum sonum coalescere et confundi nequiret; nunc u gemina scribuntur ea ratione, quam reddidi; neutro sane modo vox, quam sentimus, efficitur. Nec inutiliter Claudius Aeolicam illam ad hos usus litteram adiecerat’, en I iv 7-8: ‘At grammatici saltem omnes in hanc descendent rerum tenuitatem, desintne aliquae nobis necessariae litterarum, non cum Graeca scribimus (tum enim ab iisdem duas mutuamur) sed propriae, in Latinis ut in his seruus et uulgus Aeolicum digammon desideratur, et medius est quidam V et I litterae sonus’. Ook Priscianus I 17: ‘() sic i et u, quamvis unum nomen et unam habeant figuram tam vocales quam consonantes, tamen, quia diversum sonum et diversam vim habent in metris et in pronuntiatione syllabarum, non sunt in eisdem meo iudicio elementis accipiendae, quamvis et Censorino, doctissimo artis grammaticae, idem placuit’.
voetnoot11)
Het Latijn is voor De Heuiter dus weliswaar een norm, maar wordt terzijde geschoven wanneer de traditie van de moedertaal ermee in conflict komt.
margenoot+
58
voetnoot1)
mag.
voetnoot2)
daarvoor zal geen gevaar bestaan.
voetnoot3)
Tekst: ‘Meerder’.
voetnoot4)
Artes liberales.
voetnoot5)
verbergt, verheimelijkt.
voetnoot6)
scharrelen, sukkelen.
voetnoot7)
Waar.
voetnoot8)
P. 84.
voetnoot9)
Vgl. p. 55 en noot 1 aldaar.
voetnoot10)
V als hoofdletter u; vgl. p. 55 noot 8.
voetnoot11)
Vgl. Lambrecht B iv: ‘u / ean muulkin mákende / of ean tótgin uutstékende / thende van der tonghe téghen d'onderste tanden’ en Twe-spraack, p. 21: ‘De / u / doet int uyt spreken de lippen voor uyt puilen de tong an de voorste onder tanden brenghende’; vgl. ook D, p. 107 en 186.
voetnoot12)
Met a (p. 41) en o (p. 52).
voetnoot13)
De punt achter ‘vocalen’ ontbreekt in de tekst.
voetnoot14)
Vgl. Lambrecht B iiv: ‘v () es ghenoug van gheliker uutsprake als f / zonder datse niet en blaast / maar horzelt wat’ en Twe-spraack, p. 46: ‘Om te onderscheiden de v ende w, zó merckt dat de v met de lippen an de bovenste tanden roerende ende de w, met een open mond ende uytpuilende lippen uytghesproken worden’.
voetnoot15)
De punt achter ‘openende’ ontbreekt in de tekst.
voetnoot16)
De Heuiter beschrijft de bilabiale w die in de zestiende eeuw normaal was; vgl. D, p. 139. Voor De Heuiters opmerking dat w rechts gerealiseerd zou worden vgl. het artikel van Eijkman, genoemd bij p. 51 noot 9.

margenoot+
59
voetnoot17)
Tekst: ‘IX’.
voetnoot18)
Vgl. ook p. 38 en 40.
voetnoot1)
Ik heb niet kunnen achterhalen wie deze J.P. is en op welk werk De Heuiter doelt.
voetnoot2)
Vgl. Goropius Becanus, Hieroglyphica, p. 168: ‘quòd Xan non sit littera una, sed duplex. () Xan itaque C & S, & G & S, & Ch & S complectitur’.
voetnoot3)
Tekst: ‘radix:’.
voetnoot4)
De historische grammatica van het Latijn bevestigt deze theorie van De Heuiter niet. Ik heb niet kunnen achterhalen waar De Heuiter hier op steunt; misschien op de mij onbekende Pontanus?
voetnoot5)
gezags.
margenoot+
60
voetnoot6)
Deze door De Heuiter afgewezen spelling treffen we b.v. aan in het werk van Cornelis Everaert.
voetnoot7)
Precies zo.
voetnoot8)
Kil. vermeldt seecke als Vlaamse vorm naast seycke.
voetnoot9)
des weeks.
voetnoot10)
In de genetische beschrijving vinden we het velare van k terug en de luchtstroom die bij het uitspreken van s optreedt. Overigens is er weinig overeenkomst met de beschrijvingen bij k (p. 51) en s (p. 54); vgl. D, p. 172-173.
voetnoot1)
Vgl. p. 33.
voetnoot2)
Vgl. Janssen, I, p. 16.
voetnoot3)
Ramus rekent z tot de semivocalen, vgl. Livet, p. 195.
voetnoot4)
Vgl. Twe-spraack, p. 46: ‘Dóch hebben onze voorouders / de ze, een zoon, zon, etc. met z, gheschreven diesvólgens zuldy bevinden dat wy de z, veel ende de s, minder behoeven / daar wy nu int teghendeel de z, wainigh ende de s, steeds in haar plaats ghebruiken’.
voetnoot5)
Dus niet als de Griekse zeta.
margenoot+
61
voetnoot6)
gelijkheid, verwantschap.
voetnoot7)
verwant.
voetnoot8)
Z wordt hier dus als spirant beschreven; vgl. D, p. 179.
voetnoot9)
geklank.
voetnoot10)
‘Z uero Appius Claudius detestatur, quod dentes mortui, dum exprimitur, immitatur’; vgl. D, p. 48-49.
voetnoot11)
Het lijkt me dat De Heuiter een fout heeft gemaakt bij het overnemen van zijn voorganger Sexagius. Deze schrijft op p. 235: ‘Z enim nihil aliud re vera est quam crassum s, vt b crassum p, d crassum t, et v consonans crassum f’; evenals Sexagius zal De Heuiter de tegenstelling stemhebbend-stemloos hebben willen aangeven. De volgorde die Sexagius geeft, is de juiste. Vgl. D, p. 147.
voetnoot12)
Vgl. p. 42.
voetnoot13)
Tekst: ‘somma seffens’.
voetnoot14)
ontzag.
voetnoot1)
gewone.
voetnoot2)
Het principe is dus: schrijf s (ss) waar je s hoort. Voor de juistheid van de gegevens van De Heuiter, vgl. D, p. 164-165.
margenoot+
62
voetnoot3)
vrouwelijke.
voetnoot4)
De Heuiter rekent tot deze groep adjectieven die, onverbogen, op s eindigen en werkwoordsvormen met enclitisch se.
voetnoot5)
Er bestaat wat dit betreft slechts weinig verschil tussen de regel van De Heuiter en modern-Nederlands gebruik: De Heuiter zal vóór w s spellen, terwijl wij z schrijven: swaer-zwaar.
voetnoot6)
Dit wil uiteraard niet zeggen dat s stemloos wordt, maar dat de ‘normale’ klank van s verandert in z.
voetnoot7)
Vgl. Schönfeld, par. 50.
voetnoot8)
Vgl. p. 42.
margenoot+
63
voetnoot9)
zij die zich met het Latijn bezighouden.
voetnoot10)
Vgl. Erasmus, kol. 953: ‘Nos tamen loquentes interdum usurpamus illius sonum ubi nihil opus, id fere perpetuo quoties s, incidit inter duas vocales, pro laesa dicentes laeza, pro vise vize, pro illuso illuzo, pro risi rizi’.
voetnoot11)
Livet wijst er op p. 60 op dat Meigret s in deze positie (tussen twee vocalen) door z verving, en dat Estienne meedeelt dat ‘Entre deux voyelles, s prend le son de z’ (p. 370).
voetnoot2)
achterwege, uit het alfabet.
voetnoot3)
Vgl. p. 32-33; Sexagius, p. 193 schrijft: ‘Ex altera autem parte vocalis Graeca y, qua Latini vtuntur, à nobis vt superflua relinqui poterit, neque enim video vbi in idiomate nostro necessaria accidat’; in zijn alfabet op p. 240 neemt hij y overigens wel op, maar laat daar op p. 241 op volgen dat deze letter overbodig is voor wie geen Latijn kent.
voetnoot4)
Vgl. b.v. Priscianus I 49: ‘Y et z in Graecis tantummodo ponuntur dictionibus’.
voetnoot5)
maar.
voetnoot6)
zonder staart.
voetnoot7)
i's.
voetnoot8)
Vgl. Erasmus, kol. 937: ‘v Gallico respondet υ Graecorum, vel ipsa teste figura, quae nobis cum illis communis est, nisi quod nos sinistram lineam inferne protraximus υ y’.
voetnoot9)
Tekst: ‘en’.
voetnoot10)
Vgl. Terentius Scaurus VII 25, 13: ‘y litteram superuacuam latino sermoni putauerunt, quoniam pro illa u cederet, sed cum quaedam in nostrum sermonem graeca nomina admissa sint, in quibus euidenter sonus huius litterae exprimitur, ut hyperbaton et hymnus et hyacinthus et similia’.
voetnoot11)
In de tekst ontbreekt de komma.
margenoot+
64
voetnoot12)
nooit.
voetnoot13)
spoedig.
voetnoot14)
tenminste.

voetnoot15)
Vgl. p. 50-51.
voetnoot16)
nooit.
voetnoot1)
De Heuiter wil waarschijnlijk zeggen: in woorden die geen afleiding of samenstelling zijn, komt x niet in het woord voor; vgl. D, p. 172.
voetnoot2)
Lees: ‘f en de vocalen i en u’ (het teken j duidt immers zowel voc. i als cons. j aan, u zowel u als v).
voetnoot3)
Tekst: ‘tamelic g. ende s.’
voetnoot4)
Waar De Heuiter deze gegevens aan ontleende, is me niet duidelijk geworden. Voor f en s in anlaut vgl. Schönfeld, par. 50.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken