Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Liefde in het oude landschap (ca. 1946)

Informatie terzijde

Titelpagina van Liefde in het oude landschap
Afbeelding van Liefde in het oude landschapToon afbeelding van titelpagina van Liefde in het oude landschap

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.16 MB)

Scans (106.70 MB)

XML (0.48 MB)

tekstbestand






Illustrator

J. de Vries



Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Liefde in het oude landschap

(ca. 1946)–Johan Hidding–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Zeventiende hoofdstuk

HET nieuwe jaar zet zonnig in. Zonnig en zacht. Het kon ineens wel voorjaar zijn, vindt Koba. Als men die wolken ziet en dat wazige aan de bosrand... Een mens wordt er beslist anders van.

Ook Tijs, als hij die middag komt, is in een betere stemming. Hij wenst ze opgewekt veel heil en zegen en zij wensen hem dat insgelijks. De glaasjes worden volgeschonken, de mannen roken een sigaar en Meintien krijgt een knijpertje meer dan de anderen.

Koba breit een nieuwe borstrok voor haar. Het kind was er nodig aan toe. Ze luistert eens naar het eentonige wiegeliedje, dat opklinkt uit de poppenhoek. Daar tussendoor brommen de zware mannenstemmen. De glaasjes zijn gele glanslichtjes in de blauwe nevel van sigarenrook. Het is een goede, genoeglijke middag.

Tegen de tijd van het voeren stapt Tijs op. Ook Frens gaat dan aan het werk, op de deel.

Meintien mag Koba helpen in de keuken. Ze is al bijdehand genoeg. Ze helpt op haar manier de tafel klaarmaken en naderhand weer afruimen.

Bij het naar bed gaan, legt ze netjes haar kleren op een stoel.

‘Kiek es an, wat een grote meid,’ prijst Koba. ‘Ik heb ja niks geen drukte met je.’

Ze neemt het breiwerk weer op. Aan haar voeten ligt de kat, lang en lui, met knipperende ogen. Het dier heeft meer slaap dan Meintien. Die ligt nog met heldere ogen te kijken naar wat Koba doet.

‘Moe' j' garen opwinden, Koba?’

‘Ja. Maar nou moet ie slapen, hoor.’

[pagina 130]
[p. 130]

Koba hangt de bos garen om de leuning van een stoel en begint te winden. Het is nu heel stil in het vertrek. De kat slaapt en Frens staart dromerig voor zich uit. Buiten is de wind opgestoken.

Het is zo niet de vlotste manier om een kluwen te krijgen. Telkens moet Koba met een hand bij de streng.

Frens ziet op uit zijn gepeins.

‘Dat kan ja wel handiger,’ zegt hij. En zonder op een woord van haar te wachten, legt hij het garen om zijn polsen heen.

‘Zo,’ zegt hij dan. ‘Nou maar eens weer.’

Ja, dat is je ware! Koba's handen tollen en zienderogen groeit de kluwen aan. Frens zit rechtop, de armen uitgestrekt.

‘O!’ schatert Meintien. ‘O, wat grappig! Net of pappe zeggen wil: kom dan eens bij mij, Koba...’

 

Het weer blijft niet zo mooi. Het stormt in de dagen die komen. Het regent, het sneeuwt, dan valt de vorst in. Het vriest, fel en volhardend.

‘En nou meenden wij nog wel, dat 't een kwakkelwintertien worden zou,’ zegt Willem Katerberg op een avond tegen Tijs, die een boek bij hem komt halen.

Ja, men moet toch wat te doen hebben, de avonden zijn zo lang. Men kan toch ook niet altijd roken en praten. Daarom, hij haalt maar eens een boek.

Willem heeft er een hele rij staan, romans, reisbeschrijvingen, wat leest Tijs het liefst?

Nou, zo'n boek over een ver land lijkt hem eerlijk gezegd nog het beste toe. Van verhalen houdt hij niet.

Niet? vraagt Willems vrouw verwonderd.

Nee, daar houdt hij niet van. Zo'n boek als hij daarnet uitzocht, over de Zuidelijke streken, dat leest hij, omdat hij het geloven wil. Maar die verhalen? Allemaal bedacht en tien keer mooier gemaakt dan de werkelijkheid is. Hij kan zich nijdig maken op die boekenschrijvers, die een ander van alles op de nek willen doen. Wàs 't maar zo mooi, als zij het je voorspiegelen. Tijs weet veel te goed, hoe de werkelijkheid is. Waar vind je van die singuliere mensen, zoals er in de boeken staan? Toch immers nergens. Het zou een mooi boek worden, dat ging over Jan Nanning en Jeichien, of over hemzelf.

Willems vrouw brengt er niets meer tegen in. Willem zelf heeft er maar half naar geluisterd, die is aan het bladeren geraakt in het boek, dat Tijs meekrijgt.

‘Kiek, hier ben ik al es 'weest,’ wijst hij.

Het is een mooie plaat, met palmen en zwarte mensen. Willem vertelt de vreemde historie, die hij daar heeft beleefd.

‘Nou,’ zegt Tijs, als hij opstaat, ‘ik heb zoeven wel 'zegd, zulke lui met boekenlevens zaten hier niet, maar over dat van jè zou 't verduld haast kunnen.’

 

Het boek bevalt Tijs. De derde avond al krijgt hij het uit en gaat hij het ruilen. Als hij bij Willem binnenstapt, kijkt die op uit de Steenwijker almanak, waar hij in zat te neuzen.

‘Hoe wordt 't met 't weer?’ spot Tijs.

[pagina 131]
[p. 131]

‘Ik keek naar de markten,’ verklaart Willem. ‘Weervoorspellen kan ik zelf ook wel. Wij hebt dadelijk nog geen dooi.’

Net of het kouder wordt op die woorden. Ze kruipen behaaglijk dicht bij het vuur en vertellen elkaar de laatste ijsnieuwtjes. Gisteren won Meindert Timmer in Brummelo de tweede prijs met hardrijden en vanmiddag was Ep Strik in Beilen nummer één. Ja, er zitten hier kranige rijders, dat vindt Willem ook. Heeft Tijs ook nog meegedaan? O niet? Zo. Hij rijdt liever wat rond met Koba.

Nou, zo heel veel komt daar niet van. Koba kan er maar zo niet uitstappen, daar bij Frens.

Och nee, dat zal ook wel.

Willem legt de almanak weg en gaat een paar appels uit de kelder halen. Zijn vrouw is er niet, vertelt hij, en aan koffie zetten heeft hij een hekel, daarom nemen ze maar een appeltje voor de dorst.

Tijs zet zijn tanden er in. Gruwelijk, wat koud!... Zo, is zijn vrouw er tussenuit?

‘Ja,’ zegt Willem en hij schudt zijn hoofd, ‘ze zit bij Sanne. Sanne, die kan d'r niks niet best meer tegen.’

Hij zucht.

Ze staren beiden naar het vuur aan hun voeten.

‘Ja,’ zegt Willem dan weer, terwijl hij een nieuwe stobbe in de vlammen legt, ‘ik wou d'r eigenlijk wel es met je over praten... Wij, ik en mien vrouw en Sanne, wij hebt 't er de leste tied vaak over 'had, hoe wij d'r met àn moet. Kiek es, het zit zo: Sanne, dat weet ie ook wel, die is slim 'hecht an 't ouwe huus. Zij wou daar nooit weg. Maar nou is 't zo ver heen, zij móet er weg, want zij wordt te oud en te minnig, om er langer alleen te zitten. Het kan niet meer. Zij komt zo an de krummel. Zo nou en dan is d'r wel es een dag, dan kan 't nog wel heel wat lieken, dan is ze druk en werkerig, maar net zoas ik zeg, dat is maar van korte duur. Vaak, dat ze duzelig is. Lest op een nacht is ze van bedde af'vallen. Dat is toen nog goed af'lopen, maar 't had ook net zo goed anders kunnen wezen. En wie zegt, dat zulks niet weer gebeurt. Het is niet meer vertrouwd zo.’

Willem wacht even.

‘Nou is 't zo'n spul,’ vervolgt hij dan. ‘Wij heb 't er over had, of ze niet bij ons in wou. Och jawel, as ze er dan toch beslist niet langer wezen kon, dan wou ze dat wel, maar - wie kwam er dan in 't huus... Dat kan niet an zien lot over'laten worden. Om leeg te staan, daar is 't te goed voor. Maar wildvreemde lui d'r in, dat is in haar ogen haast nog minder... En zodoende is d'r maar één mogelijkheid: d'r moet bekenden in... En nou hadde wij overlegd, om jè 't allereerst eens te vragen.’

Hij kijkt naar Tijs - die staart hem aan...

‘Ja,’ zegt Willem een beetje onzeker, ‘ik wist eigenlijk haast niet, hoe 'k er over beginnen zou, want ik weet vanzelf niet, wat je plannen bent... Maar wij dachten zo, misschien dâ j' er belang bij hadden... Zie j', het was onze bedoeling, om 't spullechien te verhuren. 't Ouwe huus met 't land dat er bij is en mien land ook. Maar dan wou 'k er bij bedingen, dat ik nog wat helpen mag bij 't werk dat er te doen is - voor tiedverdrief, begriep ie?’

[pagina 132]
[p. 132]

Tijs zit te wippen. Hij knikt, hij zegt wat, zomaar in 't wilde weg. Het is zo gauw niet te verwerken... Hij kijkt op de klok, hij moet weg, dadelijk!

Maar Willem heeft geen haast. Die is over de beesten begonnen, over het paard, de wagens, al het gerak, al het gerei. Tijs zou dat dan allemaal van hem kunnen overnemen...

Tien minuten later beent Tijs de zandweg af. Naar Koba! Het spul van Willem! Alles er bij! Al 't land! Kan 't mooier? Het bouwland handig bij de werken, vlak bij huis! En 't groenland - beste stukken! De vossemaat, de bollekampies - daar zit wat robol in, heeft Jan Nanning eens gezegd. Maar niet noemenswaard, niet dat wat aangeeft. Daar... Hola! Bijna botste hij tegen een vrommes op, Willems vrouw?... Daar jaagt hij dan eerst de pinken in, in de bollekampies. Beste kampies! A jonge...!

Koba is nog op. Frens ligt al achter de deurtjes, maar zij is nog op. Tijs rabbelt, hij vergeet wat, hij herhaalt wat, Koba vraagt wat, hij hoest, hij slikt een keer... Het hele spul, hij roemt en meet het uit. En zo geschikt!...

Koba zegt niet veel woorden. Maar haar ogen stralen en als ze haar armen om hem heen legt, voelt hij het onstuimig bonzen van haar hart.

Lang zitten ze te overleggen. Ze offeren er met plezier een stuk van hun nachtrust aan op. Trouwens, wie kan er nu slapen, met zulke plannen in het hoofd... Trouwplannen! Tijs voelt van alteratie rillingen door zich heen gaan...

Het is eigenlijk wel een beetje gauw, vindt Koba...

Gauw? Om te trouwen? Lieve mensen, ze kennen elkaar zeker nog niet goed genoeg! Nou maar-e... ze moeten de kans waarnemen! Zo denkt hij er over. Kerelsedingen, het zou wat moois zijn, als ze het laten zouden om de tijd...

Ze kijken elkaar aan. Hij lacht - maar haar gezicht wordt ernstig. En dan weet hij, dat ze weer aan de oude geschiedenis denkt...

Een paar minuten is het stil. Ze moeten ergens overheen stappen; zoiets vergt even tijd...

Als ze verder praten, is hun stem bezadigder geworden. Ze bezien de zaak nu van wat ernstiger kant. Het geld, hoe wordt dat? Willem heeft het spul wel heel billijk aangeboden, maar dat neemt toch niet weg, dat er nog een heel bedrag nodig is, méér dan Tijs op tafel kan leggen. En Koba kan hem natuurlijk niet bijspringen met geld.

Maar wel met raad. Als ze eens bij haar oom aanklopten, oppert ze. Bij Jan Nanning. Die wil vast wel wat voorschieten. Vast wel! Laat Tijs hem morgen maar eens vragen.

Morgen, zegt ze... òf ze er zelf ook heet op is! Zo mag hij het horen!

De andere dag klampt hij Jan Nanning aan en vertelt hem van Willems voorstel. Jan Nannings ogen worden groot van verbazing.

‘Ik begriep 't al!’ roept hij. ‘Ik zit an 'n nieuwe knecht!’

‘Ja, of 't moest wezen, dat ie 't mij niet anraden durfden’...

‘Dan zagen ie d'r zeker van af?... Nee baas. Ie hoeft mij niks meer te vertellen! - Jeichien! Heui, vrouw!... Jèichien!!’

- Dat geld, dat komt natuurlijk voor mekaar. -

[pagina 133]
[p. 133]

Het wordt deze avond al weer laat, eer Tijs in slaap komt. Met gesloten ogen ziet hij maar steeds dat oude huis, zoals het daar staat tussen de hulst, met de akkers er achter en het wijde veld er voor. Het huis van Sanne Katerberg. - Dit is de tweede maal, dat zij de baander voor hem opent...


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken