Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Bolke de Beer (1935)

Informatie terzijde

Titelpagina van Bolke de Beer
Afbeelding van Bolke de BeerToon afbeelding van titelpagina van Bolke de Beer

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.89 MB)

XML (0.14 MB)

tekstbestand






Illustrators

N.J. de Graaff

Rein Stuurman



Genre

jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Bolke de Beer

(1935)–A.D. Hildebrand–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 106]
[p. 106]

XI. Water.... water....

Ik heb jullie verteld, hoe het die nacht, toen de dieren terugkwamen van het eind van de wereld, begon te motregenen. Toen Bolke bij Buizer aanklopte, regende het al wat harder en toen Bolke sliep.... toen goot het.

Het regende zo hard, dat het dak van Jokko's boshut het niet houden kon.

Jokko werd wakker van een straaltje regenwater, dat net precies in z'n oor liep.

Het was doodstil in het bos.... alle dieren sliepen na de vermoeienissen van de nacht en er was geen wind. Je hoorde alleen maar, dat het regende....

Het water stroomde langs de oude bomen naar beneden en bleef op de grond in plassen staan. Bij de beek vormden zich ook van die plasjes. En hoe groter ze werden, hoe dichter het water bij de beek kwam tot het er in liep. Het water steeg. De beek werd steeds breder en breder....

Melis, de jonge aap in het huis van Bolke, droomde, dat hij aan het vissen was. Hij droomde,

[pagina 107]
[p. 107]

dat hij zijn staart in het water had gehangen om vissen te vangen.... tientallen fraai gekleurde vissen zwommen om het puntje van zijn staart, maar ze lachten hem uit en ze zongen:

 
Aap, aap, domme aap,
 
Hangt zijn staart in 't water.
 
Aap, aap, domme aap,
 
Hangt zijn staart in 't water.

Dat droomde Melis, maar eindelijk werd zijn staart zo koud,.... zo koud.... van al dat water, dat hij wakker werd en.... toen zag hij, dat zijn staart werkelijk in het water hing. Het water stond vlak voor de drempel van de deur van Bolke's huis.... het kon ieder ogenblik naar binnen stromen. Melis maakte zijn vader en z'n moeder wakker en Olke wreef haar oogjes uit en met z'n vieren keken ze angstig naar het stromende water.

Melis keek nog even of hij alles gedroomd had. Nou, dat moest wel, want vissen zag hij niet.

‘Dat ziet er slecht voor ons uit,’ zei de vader van Melis en de moeder van Melis knikte van ja.

‘Als we de deur maar dicht konden doen,’ zei Olke, ‘maar helaas.... we hebben geen deur.’

‘Zouden we dan niet een deur kunnen maken?’ vroeg Melis.

Ze vonden niets dan twee oude kleerhangers en

[pagina 108]
[p. 108]

daar kun je geen deur van maken. 't Was jammer.

En toen droomde Bolke, die nog steeds op het wortelloof lag, in het huis van Buizer, dat de mannen van het circus hem gevonden hadden en dat ze hem uitlachten en dat ze hem aan z'n snor trokken.... au.... dat deed pijn.

Van de pijn werd Bolke wakker en wie zag hij natuurlijk? Dat hebben jullie al begrepen: Antje, en Polle en Makkie.

Die waren wakker geworden en die kwamen oom Bolke aan z'n snor trekken. Bolke wist niet, hoe laat het was, maar het moest vrij laat zijn en daarom sprong hij op, deed de voordeur open en.... jonges wat een regen. Het hele bos stond vol plassen.

Jammer. Maar Bolke moest er toch door. Hij moest naar z'n huis gaan kijken. Hij was bang, dat z'n huis gebarsten zou zijn omdat 'r zoveel dieren in woonden.

Wachten? Och kom, loop rond. Met zo'n regen kun je wel een hele dag wachten.

Bolke nam een kloek besluit en stapte fluks de voordeur uit.

Bolke zong:

 
Het regent, het regent,
 
En Bolke, die wordt nat.
 
Kom zoek maar gauw je waterjas,
 
Dan word je niet zo nat.
[pagina 109]
[p. 109]

Hij zong het eenmaal en tweemaal en driemaal .... en toen zong ie niet meer, want het water liep hem van z'n voorhoofd, in z'n ogen en van z'n ogen in z'n neus en van z'n neus in z'n mond bah.... en dan moet je weten, hoe vreselijk Bolke het land had aan regen. En aan water.

Bolke stapte flink door. Hij bromde wat in z'n baard, want hij was nijdig. Zo nu en dan keek hij naar boven naar de wolken en dan schudde hij dreigend z'n vuist en riep: ‘Pas maar op, jullie daarboven. Ik zal je wel krijgen.’

De wolken hoorden dat niet eens en regenden kalm verder. Nou.... ze behoefden ook niet zo erg bang te zijn voor Bolke.

Onze brave Bommeldrom bukte zich, pakte z'n waterjas en sprong in de beek. Ooo.... oo.... help! Help!

De beek was veel dieper geworden dan gisteren en Bolke verdween in de diepte.

Het was een angstig ogenblik, maar toen kwam hij gelukkig weer boven. Hij tierde en raasde, dat het een aard had. Want nu liep het water allemaal van boven in z'n waterjas en hij moest zwemmen.

Zwemmende kwam hij bij z'n huis en daar keek hij in vier paar angstige ogen.

‘Goed dat je komt,’ zei de vader van Melis, ‘we zitten hier lelijk in de val.’

[pagina 110]
[p. 110]

‘Het water loopt zo maar binnen,’ zei Olke.

De moeder van Melis knikte van ja.

En Melis zelf zei niets. Die vond het eigenlijk nog wel aardig.

‘Jullie zult moeten zwemmen,’ riep Bolke. ‘'t Is hier reuze diep.’

‘Kunnen apen zwemmen?’ vroeg Melis.

‘Ik denk van wel,’ zei de vader van Melis en de moeder van Melis knikte van ja.

‘Maar als ze nou es niet kunnen zwemmen?’ zei Melis weer. ‘Hebben jullie goed begrepen, dat we dan zouden kunnen verdrinken?’

‘Nee,’ zei de vader van Melis, ‘daar heb ik nog niet aan gedacht,’ en de moeder van Melis knikte bij vergissing toch van ja.

Maar daar kwam iemand aangezwommen. Hee, dat was Vrouw Wilde Eend.

‘Goedenmorgen, wat een regen hè?’ zei ze.

‘'k Heb er nog niets van gemerkt,’ zei Bolke nijdig en hij moest water trappen en zich goed met z'n handen vastklemmen, anders zou hij gezonken zijn.

‘Hou je zo van baden?’ vroeg Vrouw Wilde Eend.

‘Spot er maar mee,’ riepen ze allemaal terug.

‘Waarom ga je niet naar binnen?’ vroeg Vrouw Wilde Eend weer.

[pagina 111]
[p. 111]


illustratie
‘Helpen kan ik je niet,’ zei Vrouw Wilde Eend ‘maar je mag m'n waschtobbe lenen.’


[pagina 113]
[p. 113]

‘Dat kan ik niet,’ zei Bolke. ‘Ik heb gasten en m'n huis is vol.’

‘Och juist.’ Vrouw Wilde Eend dacht diep na.

‘Blijven ze nu voor altijd bij je?’ vroeg ze toen.

‘Nee,’ antwoordde Bolke, ‘maar ze kunnen d'r niet uit, want ze weten niet zeker of ze zwemmen kunnen.’

‘Wat zijn het dan voor rare beesten?’ vroeg Vrouw Wilde Eend. Meteen kwam ze dichterbij zwemmen en keek ze naar binnen. Toen zag ze het gezicht van Melis. Melis stak z'n tong tegen haar uit. De vader van Melis gaf z'n zoon een oorvijg, want dat mocht hij niet doen tegen een dame en toen zag Vrouw Wilde Eend ook het gezicht van Melis' vader.

‘Goeie grut....’ dat was alles, wat Vrouw Wilde Eend zei. Ze was zo geschrokken, dat ze niets meer kon zeggen.

‘Maak u niet ongerust,’ zei Bolke, ‘want het zijn apen.’

‘Nooit van gehoord,’ zei Vrouw Wilde Eend. ‘Wat zijn apen?’

‘Dit!’ zei Bolke en hij wees op Melis en z'n ouders. ‘Kunt u ons niet helpen, want ik moet ze redden!’

‘Helpen kan ik je niet, want ik ben er bang

[pagina 114]
[p. 114]

voor,’ zei Vrouw Wilde Eend. ‘Maar je mag m'n wastobbe lenen.’

Meteen zwom ze weg en Bolke zwom haar proestend en hijgend en blazend achterna. Hij had wel zo'n idee, wat hij met die wastobe zou moeten doen.

Thuis gekomen haalde Vrouw Wilde Eend haar wastobbe (gelukkig een erg grote tobbe) en toen gaf ze Bolke een grote pollepel.

Bolke klom in de wastobbe en met behulp van de pollepel, roeide hij terug naar z'n eigen huis.

Het ging alles heel vlug. Eerst klom de moeder van Melis in de wastobbe en Bolke bracht haar naar de overkant. De moeder van Melis gilde van angst. Maar toen ze aan de overkant kwamen en toen Bolke haar vroeg, of het zo niet prachtig ging, toen knikte ze van ja.

De volgende passagier was Olke. Die gilde niet. Ze was in het circus nog wel gekker dingen gewend.

De vader van Melis hield zich goed, omdat hij een man was, maar hij moest z'n onderkaak vasthouden, want dat ding klappertandde van angst.

Melis zelf kon het niets schelen. Toen ze midden op de beek waren, ging hij zelfs staan wiebelen.

‘Hou op,’ riep Bolke verontwaardigd. ‘Wou je verdrinken?’

En toen ze er allemaal uit waren.... toen begon

[pagina 115]
[p. 115]

het nog harder te regenen. Eén dun straaltje water sijpelde al naar binnen in het huis.

‘M'n huis, m'n huis,’ riep Bolke en hij had gelijk.

Hier moest geholpen worden. Iemand moest Bolke helpen.

En het was Melis, die een goede inval kreeg.

‘Ophogen met zand,’ zei hij. ‘Doodeenvoudig.’

Het duurde nog even voor Bolke het begreep, maar toen keek hij Melis bewonderend aan.

Bolke ging als een paard aan 't werk. Aan de ene kant van de beek schepte hij met zijn pollepel de tobbe half vol met zand. Dat zand bracht hij naar de overzij en dat gooide hij op de drempel. Dan sloeg hij het plat met zijn pollepel en zo maakte hij z'n drempel wel twee decimeter hoger.

Dat is een flink stukje wat?

Nu kon het water niet meer in huis lopen.

Maar die arme apen.... die arme apen.... ze zaten te huiveren en te bibberen en te rillen en te trillen en te klappertanden aan de overkant van de beek en Olke lachte ook niet.

Wat een toeval.... wat een toeval.... wat kan het toch raar lopen in de wereld. Laat daar nou hetzelfde wilde zwijn voorbijkomen, dat Jokko die nacht in de hut had gebracht bij de wilde kat.

Ze raakten natuurlijk aan het praten met elkaar

[pagina 116]
[p. 116]

en toen Bolke eenmaal wist waar Jokko zat.... toen kwam hij op het idee, om de apen daar ook naar toe te brengen.

Hij bracht Olke weer terug naar zijn huis. Ze moest met de pollepel de wacht houden en zorgen, dat het water niet naar binnen liep en toen ging Bolke met de apen naar het huis van Jokko.

Het wilde zwijn had hem uitgeduid, waar hij zijn moest en na een beetje zoeken vond hij de oude, vervallen hut.

Maar toen hij wilde aankloppen, hoorde hij van binnen een vreemd geluid. Het leek wel het miauwen van een kat.

‘Jokko! Jokko!’ riep Bolke, maar zijn stem trilde een beetje van angst. Gelukkig. Daar konk de zware, langzame stem van Jokko:

‘Hallo.... ben jij daar Bolke? Kom d'r maar in.’

Bolke deed de deur open en daar stond Jokko met een wilde kat.

‘Deze wilde kat is zo vriendelijk geweest, om mij te slapen te vragen,’ zei Jokko.

‘Ik breng nog drie gasten,’ zei Bolke verheugd.

De wilde kat keek hem niet erg vriendelijk aan. En ze vond het niets prettig, toen ze de drie apenkoppen zag.

Maar nou ja.... vooruit dan maar. Wat kan een

[pagina 117]
[p. 117]

arme wilde kat doen tegen een muilezel en drie apen?

Bolke beloofde die dag nog eens te zullen terugkomen en daarna ging hij op een ren naar huis.

Waterjas aan.... zwemmen.... waterjas uit!

Olke had goed haar best gedaan. Het water begon al te zakken, want het regende niet meer zo erg hard.

Bolke ging naast Olke zitten en ze begonnen te praten. Over alles wat ze meegemaakt hadden, Bolke sinds hij alleen in het bos was en Olke sinds zij alleen in het circus was. Laat ze maar praten.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken