Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Onder het stroodak (1915)

Informatie terzijde

Titelpagina van Onder het stroodak
Afbeelding van Onder het stroodakToon afbeelding van titelpagina van Onder het stroodak

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.38 MB)

XML (0.33 MB)

tekstbestand






Illustrator

Tjeerd Bottema



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Onder het stroodak

(1915)–C.M. van Hille-Gaerthé–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 209]
[p. 209]

De lente nadert.

HET was op een ochtend na 't ontbijt, dat Else Moeder in de gang met Dr. van Oosten hoorde spreken. En ze hoorde 't dadelijk: er was wat méér klank in Moeders stem. Zou Vader....?

Haar hart begon hevig te kloppen, van verlangen naar Moeders woorden. Maar ze ging rustig door met haar werk - hazelnoten aanrijgen en een bordje brood en zaad klaar maken voor 't vogelhuisje. 't Was het werk van Edu en Liesbeth en de eerste dagen na hun vertrek had niemand er aan gedacht, dit te doen. Maar op een kouden ochtend, toen Else naar buiten keek, zat een rijtje musschen te kleumen op een beuketak en de meezen tuimelden zoo onrustig door de elzetakken rondom het vogelhuisje, dat ze van dien dag af geregeld voor de vogels zorgde. Er waren er ook zooveel rondom 't Stroodak en ze hadden altijd honger.

Moeder kwam binnen. Else sloeg haar grijze oogen verlangend op.

En Moeder glimlachte: ‘Dokter van Oosten vond den pols wat krachtiger en Vader sliep zoo bijzonder goed vannacht.’

Else antwoordde niet. Het waren niet alleen de heerlijke woorden van Moeder, die haar zoo ontroerden; het was nog meer de hoopvolle klank in Moeders stem, die ze er al die lange, droevige dagen in gemist had. Maar ze kon niet spreken, ze moest alleen zijn om dit uit te denken. En ze liep ineens de kamer uit met het bordje eten; de hazelnoten-kettingen aan haar pinken.

[pagina 210]
[p. 210]

Terwijl ze 't voer spreidde in 't huisje, drong de beteekenis van Moeders woorden goed tot haar door. Sterker worden - goed slapen - o, dàt was het immers, wat genezing moest brengen, wat Vader weer maken moest tot hun eigen krachtigen Vader, die met hen stoeide en ravotte. Vader weer bij zich te hebben aan tafel, in den tuin, in z'n grooten stoel in de huiskamer, op de wandelingen over de hei....

De glasdeuren van de eetkamer werden geopend. ‘Else, vroeg, Moeder, wil je eens kijken of er misschien weer een ei in 't hok is? Voor Vader,’ knikte Moeder met een glimlach op haar bleek gezicht.

- Ik ga dadelijk, jubelde Else's stem.

Ze liep 't huis om naar 't kippenhok en ze voelde, hoe weldadig warm het was in den tuin. 't Was zoo lang koud en nat geweest en nu een Februari-dag, zoo zonnig en warm, als was 't volop lente. Boven haar hoofd was hóóg de heldere blauwe hemel en de kastanjeknoppen glommen als goud aan de kale takken. En hoe groen was de kamperfoelie al en daar stond de hazelaar vollen bloei. In deze laatste weken, zoo zorgvol binnenshuis, zoo guur daarbuiten, hadden ze geen van allen aandacht geschonken aan den tuin. En andere jaren was 't altijd Vader, die de eerste lenteboden mee naar huis bracht; de hazelaarkatjes, de eerste sneeuwklokjes geplukt op een zonnig plekje aan de sloot van een boerderij - op een plaats, waar vroeger een oud buitengoed geweest was. Else liep door naar 't plekje, waar hùn sneeuwklokjes altijd 't eerste bloeiden en - ja waarlijk, daar stonden ze, een heel troepje lichte, bengelende klokjes.

[pagina 211]
[p. 211]

- Ik zal ze Vader brengen; hij zal er blij mee zijn. Ook wat hazelaarkatjes plukte ze en zij vond twee versche eieren.

Terwijl ze de klokjes schikte in een vaasje, dacht ze aan Vaders vroolijk gezicht en z'n prettige stem, als ze hem vroeger bloemen bracht

illustratie
‘En daar stond de hazelaar in vollen bloei.’


voor z'n schrijftafel. Hem daar weer te zien zitten, te midden van z'n boeken, zoo krachtig en recht, zoo kerngezond en sterk.....

Met haar bloemen liep ze naar boven. Moeder was bezig op de kinder-slaapkamer kleeren uit te zoeken voor de kleintjes.

[pagina 212]
[p. 212]

Tante Liesbeth had er om geschreven; ze zouden vooreerst nog in Amsterdam blijven.

Zacht opende Else de deur van de studeerkamer, die ze doorliep en ging naar de slaapkamer.

Vader lag stil, heel stil, met z'n gezicht half naar haar toegewend. Hij scheen te slapen. En zóó had Else zich al ingeleefd in z'n algeheele beter-zijn, dat ze ontstelde van z'n nog zoo zieke gezicht. Op haar teenen kwam ze nader en bleef staan voor 't bed. Ze keek maar aldoor naar dat bleeke, vermagerde gezicht, die gesloten, ingevallen oogen, den korten baard, die zoo vreemd stond en 't donkere haar, dat ongewoon lang was.

Else bleef kijken. Nooit was ze lang alleen bij hem geweest, zoo rustig-alleen in de ziekenkamer, terwijl hij stil sliep.

- Wat stil, dacht ze, wat stil en zwak en bleek. Er kwam een plotselinge beklemming over haar. Waarom lag hij zóó stil, waarom bewoog hij niets? Niet éven z'n hand, die zoo rustig lag op 't dek? Ze zag, dat hij z'n ring aan den middenvinger had gedaan.

Waarom hoorde zij z'n ademhaling niet? - Ze schrok van die gedachte. En in doodsangst boog zij zich over hem heen om te hooren - om te voelen - z'n ademhaling - om zekerheid te hebben....

Het was misschien door haar strakke kijken, dat de dokter ontwaakte. Hij sloeg z'n oogen op. Hij zag vlak bij zich 't gezichtje van z'n oudste, de grijze oogen, groot van angst, in haar handen de eerste lentebloemen. Hij zag haar lang aan en begréép....

Toen, volkomen rustig, sprak hij: ‘Wou je me een kus geven, kindje; dat mag wel.’

Else kuste z'n koele voorhoofd.

[pagina 213]
[p. 213]

- Zijn ze d'r al? vroeg hij met z'n nog zwakke stem. En ik heb ze niet gevonden. Lief van je om ze me te brengen. Zet ze zoo dat ik ze zien kan. Dank je, Elsje. Nu ga ik weer een dutje doen. Luie Vader heb je, hè?

- Er zijn al wéér twee eieren, zei Else, en haar stem trilde.

- Zal je ze straks voor me klaar maken? Heel zacht gekookt - in een glas? Prettig hoor, dat jullie me zoo verwent. Dag kind!

Else knikte maar, liep de kamer uit naar beneden - den tuin in. En ze bemerkte niet, dat haar oogen vol tranen stonden. Ze keek naar de blauwe lucht en in haar hart was een dankgebed, want ze had weer gezien, wat ze al die weken gemist had: het éven-guitige in den blik van Vaders blauwe oogen; en ze had weer gehoord den licht-blijden klank in z'n nog zoo zachte stem. Ze wist het zeker, het werd nu goed, het kòn niet anders; de dokter en Moeder en Vader-zelf; 't was alles als door een wonder veranderd. En de warme zon scheen, de dorre bladeren knisterden vroolijk onder haar voeten en de spreeuwen kwamen aanvliegen en schitterden in 't zonlicht.

 

Er brak een onvergetelijk-heerlijke tijd aan. Dag aan dag nam de beterschap toe. De kinderen mochten wat langer in de slaapkamer blijven, waar Vader gezellig met hen lag te babbelen. Op vrije middagen kwam Else om hem voor te lezen, want Vader voelde zich dadelijk weer dokter en benoemde Moeder tot z'n eerste patiënt. Iederen middag stuurde hij Moeder naar bed om klein-te-slapen en alle te kort gekomen nachtrust van de laatste weken in te halen. Edu en Liesbeth zouden in Amsterdam blijven, tot Moeder weer roode wangen had en de blauwe kringen onder haar oogen waren

[pagina 214]
[p. 214]

verdwenen; en daarom was Moeder een heel gehoorzame patiënt.

Frits was weer thuis en kwam met Phien nà schooltijd verslag van den dag doen op de ziekenkamer.

En op een lentemiddag in 't begin van Maart, toen Else ook les op school gehad had en ze met hun drietjes ná vier het hek van 't Stroodak binnenstapten, zat Vader voor 't raam van de studeerkamer zich te koesteren in de zon. Z'n vreemde baard was verdwenen. Z'n haar was weer zoo kort als vroeger; en zooals hij hen vroolijk toeknikte vanaf z'n kamer, was het, alsof ze eindelijk den ouden Vader weer geheel terug hadden.

O, die voorjaarsdagen! Else had ze wel willen vasthouden, omdat ze uur aan uur zoo onuitsprekelijk genoot van haar geluk, dat ze gevreesd had voor altijd te moeten verliezen.

Op een goeden dag bracht tante Liesbeth de kleintjes terug, die heel wijs babbelden over electrische trams en Artis; telefoneerden in de koperen busjes van de gordijnen-koorden en opmerkingen maakten over allerlei groote-stads-dingen, waarvan ze vroeger onder 't Stroodak nooit hadden gedroomd.

Else keek rond in den grooten kring, alle kinderen bijeen en tante Liesbeth, die er eigenlijk ook zoo'n beetje bijhoorde.

En 't hinderde haar niet in 't minst, dat Dr. van Oosten nog zat op Vaders plaats. Immers, Vader zat boven, omdat deze eerste middag met Edu en Liesbeth wat ál te druk zou zijn. Vader zat boven, gezond en weer vol belangstelling in z'n werk. Mèt de zon en de warmte zouden de krachten komen en 't volkomen herstel.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken