Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Pierrot's leven en bedrijf voor de jeugd (1862)

Informatie terzijde

Titelpagina van Pierrot's leven en bedrijf voor de jeugd
Afbeelding van Pierrot's leven en bedrijf voor de jeugdToon afbeelding van titelpagina van Pierrot's leven en bedrijf voor de jeugd

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.67 MB)

XML (0.02 MB)

tekstbestand






Genre

jeugdliteratuur

Subgenre

gedichten / dichtbundel
schelmenverhaal


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Pierrot's leven en bedrijf voor de jeugd

(1862)–J.W.A. Hilverdink–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige
[pagina 1]
[p. 1]

[Pierrot's leven en bedrijf]

 


illustratie

 


illustratie

 
Mama Gigogne brengt Pierrot
 
Ter min bij boerenliên,
 
Om in de nooddruft van haar kind
 
En liev'ling te voorzien.
 
Griet Pongo was een goede vrouw
 
Een mollige boerin, -
 
En voor ons klein Pierrotje was
 
Ze een allerbeste min;
 
En schoon zij ook haar eigen kind
 
Had liggen aan de borst,
 
Zoo leed ons lief Pierrotje toch
 
Geen honger en geen dorst:
 
Want ziet, hij werd zoo extra vet,
 
En groot en vlug en rap,
 
Alsof hij enkel werd gevoed
 
Met Revalenta-pap.
 
Met weinig dagen liep Pierrot
 
Reeds achter't houten paard;
 
Zijn moederlief riep zeer verheugd:
 
‘Kijk, dat's de moeite waard!’
[pagina 3]
[p. 3]
 


illustratie

 


illustratie

 
En toen Pierrotje grooter werd,
 
Was hij een snaaksche klant,
 
En had hij bijna ieder dag
 
Een grapje bij de hand.
 
Zijn moeder had twee katten, en
 
Vond daarin veel pleizier;
 
Pierrotje speelde graag er meê, -
 
Maar ziet eens even hier!
 
Nadat hij met het kattenpaar
 
Geen klucht haast had gespaard,
 
Zeept hij de beide poesjes in,
 
En knipt hun knevelbaard.
 
Juist wordt hij door zijn moederlief
 
Op't onverwachts verrast
 
En, zeer ontsteld, beknort zij nu
 
Den kleinen scheerdersgast.
 
Zoo zette zich Pierrotje eens op
 
Haar vette varken neêr.
 
En joeg het met den schuimspan wild
 
En dartel heen en weêr.
[pagina 5]
[p. 5]
 


illustratie

 


illustratie

 
Maar moederlief wist op het laatst
 
Met zoontjelief geen raad;
 
Want haar Pierrotje deed haast niets
 
Dan enkel kattekwaad.
 
Mama Gigogne trad nu met
 
De buurt in overleg;
 
En elk zei: ‘Stuur Pierrot naar school,
 
Dan is hij uit den weg.’
 
Monsieur Ansèle kreeg Pierrot
 
Ter school; maar zie, de knaap
 
Bleef dom en lui, en leerde niets
 
Want hij zat meest in slaap.
 
En hoe hij daarvoor werd gestraft,
 
Het hielp volstrekt maar niet;
 
De meester had dus van Pierrot
 
Niets anders dan verdriet.
 
De meester werd dan ook op't laatst
 
Dien luijen leerling moê,
 
En joeg hem knorrig uit de school.
 
Waar moest hij nu naar toe?
[pagina 7]
[p. 7]
 


illustratie

 


illustratie

 
Hij dorst natuurlijk niet weêr naar
 
Mama Gigogne gaan;
 
Maar bood mijnheer Cassander nu
 
Zijn dienst als huisknecht aan.
 
Cassander redde straks Pierrot
 
Uit zijn verlegenheid. -
 
Want zie, hij had slechts in zijn dienst
 
Een oude keukenmeid.
 
't Beviel Pierrot daar nog al wel;
 
Maar wat beviel hem niet?..
 
Dat hij te weinig eten kreeg:
 
Dat was zijn grootst verdriet.
 
Maar daarop wist Pierrot wel raad:
 
Steeds nam de slimme gast,
 
Wanneer de maaltijd was gedaan,
 
Een kijkjen in de kast.
 
En schoon de dikke keukenmeid
 
Er bij stond met haar neus, -
 
Kreeg hij behendig uit de kast
 
Het beste zijner keus.
[pagina 9]
[p. 9]
 


illustratie

 


illustratie

 
Cassanders kelder was voorzien
 
Van lekk're snaperij;
 
Dat wist Pierrot, en aanstonds was
 
De snoeper ook er bij.
 
Cassander en zijn keukenmeid
 
Verrassen hem terstond;
 
Verschrikt valt nu de snoepersbaas
 
Gevoelig op den grond.
 
Maar tot bedaren van de schrik,
 
Drinkt onze schalksche guit
 
Een flesch vol drank, dien hij daar vond,
 
Tot op den bodem uit.
 
En eensklaps werd Pierrot zoo dik
 
Als nooit nog iemand was, -
 
En steeg als luchtbal naar omhoog;
 
Want hij dronk vloeibaar gaz.
 
Zoo straft de snoeplust meest zich zelv',
 
Hebt nooit de snoepzucht lief;
 
En denkt, zoo ge ooit al snoepen woûdt,
 
Een snoeper is een dief!
[pagina 11]
[p. 11]
 


illustratie

 


illustratie

 
De winter bood een groot vermaak
 
Aan onzen wilden gast;
 
Hij bond drie groote katten aan
 
Zijn kleine priksleê vast, -
 
En onder wild en woest geschreeuw
 
En scheel trompet geraas,
 
Sloeg hij het miaauwend driespan met
 
Een vollen erwtenblaas.
 
Wat had nu onze schalksche guit
 
En ook de dartle jeugd -
 
Ja, zelfs de honden uit de buurt
 
Een overgroote vreugd!
 
Nadat hij zoo dus heeft gesmaakt
 
Een regt genoeglijk uur,
 
Komt hij verkleumd in huis, maar vindt
 
Den kagchel zonder vuur.
 
Maar zie, de slimmert steekt terstond
 
De kaars aan en de lamp, -
 
En plaatst die in den kagchelhaard,
 
En warmt zich aan den damp.
[pagina 13]
[p. 13]
 


illustratie

 


illustratie

 
Pierrot zoude eens zoor zijn pleizier
 
Met lust uit vinken gaan;
 
En ging, van 't noodige voorzien,
 
Nu naar den vinkebaan:
 
Doch bij't verlaten van zijn huis
 
Loopt hij een' beeldjeskoop,
 
En in dienzelfden oogenblik
 
Een melkvrouw overhoop.
 
Van't vinken kwam nu niemendal;
 
En door den schrik vervaard,
 
Koopt hij een haring, in den waan
 
Dat die zijn schrik bedaart.
 
Hij legt, daar hij van schrik nog beeft,
 
Den haring op een bord,
 
En kruit zijn vracht, op dat hem die
 
Niet uit de handen stort:
 
Doch daar hij lomp een notenvrouw
 
Het onderst boven rijdt,
 
Raakt hij zijn haring - en de vrouw
 
Haar nieuwe noten kwijt.
[pagina 15]
[p. 15]
 


illustratie

 


illustratie

 
Als hij nu na zijn luchtreis in
 
Zijn dorpje nederdaalt,
 
En daar zijn voedstermoeder vindt,
 
En haar zijn lot verhaalt, -
 
Verzoekt hij haar of zijn voor hem
 
Geen andre dienst thans weet;
 
Zij dient hem aan bij Pantalon,
 
En fluks is hij besteed.
 
Heer Pantalon nam te gelijk
 
Zijn voedstermoeder aan
 
Als huis-bestierster, en nu zoû
 
't Pierrot wel beter gaan?
 
Zoo denkt gij zeker wel! maar mis!
 
Pierrot bleef traag en lui,
 
En wat hij ook moest doen, hij gaf
 
Van't werken steeds den brui.
 
De luiheid, lieve kind'ren! baart
 
U onheil, vroeg en laat:
 
De vlijtige wordt steeds bemind,
 
De luiaard steeds gehaat.
[pagina 17]
[p. 17]
 


illustratie

 


illustratie

 
Eens toen Pierrot een boodschap deed,
 
Ontmoette hij op straat,
 
Tot groote blijdschap, Arlequin, -
 
Zijn vroeg'ren kameraad.
 
Die Arlequin was, als Pierrot,
 
Een regte schalksche klant,
 
Maar, o! hij was, gelijk gij ziet,
 
Veel beter bij de hand.
 
Pierrot vertrouwde hem zoo zeer
 
Dat hij zijn ouden vriend
 
Gelijk gij ziet, bij Pantalon
 
Als knecht heeft aangediend.
 
Heer Pantalon zegt tot Pierrot:
 
‘Uw vriendjen Arlequin
 
Zal, daar gij dit zoo gaarne wilt,
 
Mijn tweede knecht dan zijn.’
 
Zoekt nooit een vriendje als Arlequin,
 
Hoe slim ook en vol pret:
 
Want denkt steeds: wie met pik omgaat,
 
Die wordt er door besmet.
[pagina 19]
[p. 19]
 


illustratie

 


illustratie

 
Leander was een bloedverwant
 
Van Pantalon, en nam
 
Bij Pantalon zoo lang logies,
 
Toen hij uit Snapje kwam.
 
Heer Pantalon stelt aan zijn neef,
 
Een meer dan welkom gast,
 
Zijn dochter Colombine voor,
 
En geeft Pierrot straks last
 
Dat hij verversching brengen zoû
 
Ten dienste van zijn neef.
 
Mooi! (dacht Pierrot) daar ga 'k eens op
 
Te gast, - zoo waar ik leef!
 
Pierrot haalde alles fijns in huis,
 
Maar liet zijn waarden heer
 
En diens hoog-wel-geboren neef
 
Een droogje slechts, - niets meer!
 
Omdat Pierrot het snoepen niet
 
Vroegtijdig overwon,
 
Was hij er zoo reeds aan verslaafd
 
Dat hij't niet laten kon.
[pagina 21]
[p. 21]
 


illustratie

 


illustratie

 
Leander vraagt aan Pantalon
 
Zijn dochter tot een vrouw,
 
En aanstonds schenkt hij 't meisjen aan
 
Zijn neef ten huwlijkstrouw.
 
Pierrot wordt voort gezonden om
 
Notaris en zijn klerk,
 
Die spoedig dan ook daar zijn tot
 
Verrigting van hun werk:
 
Maar als Pierrot nu halen moet
 
Mejuffer Colombien,
 
Komt hij weêrom en meldt hij dat
 
Zij nergens is te zien.
 
Leander, Pantalon, Pierrot
 
Gaan naar haar kamer heen,
 
En kloppen op de kamerdeur;
 
Maar doet zij open?... Neen!
 
Nu kijken zij door't sleutelgat,
 
En houden't voor gewis
 
Dat Colombientjen op een stoel
 
In slaap gevallen is.
[pagina 23]
[p. 23]
 


illustratie

 


illustratie

 
Nu bonzen ze op de kamer met
 
Een ouden pruikenbol;
 
Want de een was meer dan d' ander nog
 
Van ongeduld reeds vol.
 
En eindlijk opent zich de deur,
 
En rollen ze altegaâr
 
Hals over hoofd de kamer in,
 
En boven op elkaâr.
 
Helaas! was men door't sleutelgat
 
Gemeend had straks te zien
 
Zijn niets dan vrouwenkleêren; maar
 
Geen juffer Colombien'.
 
Ze ontdekken dan nu ook meteen,
 
Bij't slaken van een zucht,
 
Dat Arlequin en Colombien'
 
Te zamen zijn gevlugt,
 
Zoodra men dit maar had ontdekt,
 
Besloot men ook terstond
 
Hen straks te volgen op de vlugt,
 
Tot dat men beiden vond.
[pagina 25]
[p. 25]
 


illustratie

 


illustratie

 
Zij trekken't vlugtend paar nu na,
 
Dat zooveel hartzeer baart;
 
En gaan, om steeds bij een te zijn,
 
Te zamen op één paard.
 
Maar 't goede beest geen last gewo
 
Zoo driftig en zoo zwaar,
 
Viel vast wel vijftigmaal in 't uur
 
Van matheid in elkaâr:
 
Toch rijden zij bij dag en nacht
 
De vlugtelingen na,
 
En komen, half wanhopend reeds,
 
Aan' 't zeestrand ook weldra
 
Ze ontdekken daar dat Colombien'
 
En viendjen Arlequin,
 
Per stoomboot naar Amerika,
 
Zoo straks vertrokken zijn.
 
Vol woede staren ze op de boot,
 
Die door de golven gaat:
 
En of ze al boos zijn, 't baat hen
 
Zij komen veel te laat.
[pagina 27]
[p. 27]
 


illustratie

 


illustratie

 
Hun paard zonk spoedig in elkaâr,
 
Het kon niet langer meêr;
 
En ook, zij konden met het dier
 
Niet zeizen over zee.
 
Zij nemen in dit gek geval
 
Het kort en goed besluit
 
Per wilden gans te reizen gaan,
 
En voeren 't plan ook uit:
 
Zij steken welgemoed in zee,
 
En voor geen kwaad beducht;
 
Maar naauwlijks zijn ze op zee, of zie,
 
Daar vliegt een ganzenvlugt;
 
Zoodra het beestje waar Pierrot
 
Met veel gemak op zat,
 
Dien zwerm van kameraadjes in
 
Het oog gekregen had, -
 
Vliegt hij zijn makkers aanstonds na
 
Beladen met zijn last;
 
Terwijl Pierrot in angst en zweet
 
Zich klemt aan 't beestje vast.
[pagina 29]
[p. 29]
 


illustratie

 


illustratie

 
En naauwlijks had de vlugge gans
 
Zijn makkers ingehaald,
 
Toen heel de zwerm in't schoone land
 
Der Pietzipukkies daalt.
 
Pierrot verliet zijn reisgezel,
 
En keek eens gauw in't rond,
 
Terwijl zijn maag jeukt, of hij hier
 
Niets lekkers te eten vond.
 
Daar ziet hij eensklaps zich omringd
 
Door't volk van Pietzipuk;
 
Een gastrvij, trouw en vriendlijk volk,
 
Wat kort en dik van stuk.
 
Verwonderd vraagt het aan Pierrot:
 
‘Waar komt gij, vriend! vandaan?’ -
 
‘Ik viel zoo kersversch uit de lucht.’ -
 
‘Ha, ha! dat staat ons aan;
 
Dan zult gij onze koning zijn,
 
Zoo lang door ons verwacht.’ -
 
En straks werd hij met vreugde naar
 
De hoofstad heen gebragt.
[pagina 31]
[p. 31]
 


illustratie

 


illustratie

 
Na dat hij met het blijde volk
 
Veel vreugde smaakt op reis,
 
Geleid men hem bij feestmuziek
 
Naar't vorstelijk paleis.
 
Terstond verschijnt hij op't balkon,
 
En't volkje knielt en buigt,
 
En heft een schoonen volkszang aan,
 
En Alles jubelt, juicht
 
Straks werd een maaltijd hem bereid,
 
Naar d'allereersten trant,
 
Waarop men 't fijnst en lekkerst vond
 
Voor onzen lekkertand.
 
Na 't nuttigen van 't heerlijk maal,
 
Zet men hem op zijn troon,
 
En stelt hem, onder blij' gejuich,
 
Gekroond aan 't volk ten toon.
 
En heel het land van Pietzipuk
 
Is wondervol verheugd;
 
Maar onze luije snaak Pierrot
 
Geniet de meeste vreugd.
[pagina 33]
[p. 33]
 


illustratie

 


illustratie

 
Maar in het land van Pietzipuk
 
Was 't eeuwen lang een wet
 
Dat ieder koning na drie jaar
 
Wordt van zijn ambt ontzet,
 
En voor een heidensch afgod als
 
Een offer wordt geslagt.
 
Zoodra men onzen vorst Pierrot
 
Die gekke boodschap bragt, -
 
Is hij voor 't hem reeds wachtend lot
 
Op 't allerzeerst beducht, -
 
Verlaat hij scepter, kroon en troon,
 
En redt zich met de vlugt.
 
Hij vlugt langs berg en dal, en vindt,
 
O, wonder van geluk!
 
Een hoorn, die hem tot scheepje dient,
 
En voert uit Pietzipuk.
 
Ziet hier al weêr een klaar bewijs
 
Dat grootheid vaak verdriet,
 
En hartzeer, zorg en moiete baart,
 
En anders bijna niet.
[pagina 35]
[p. 35]
 


illustratie

 


illustratie

 
Na twee jaar zwerven op de zee,
 
Bereikt Pierrot eerst 't strand,
 
En was tot overgroote vreugd,
 
Weêr in zijn vaderland.
 
Zijn hoorn verstrekte hem des nachts
 
Tot woning, - 's daags tot hoed, -
 
Zoolang tot hij zijn ouden heer
 
En mâ Gigogne ontmoet.
 
Mama Gigogne en Pantalon
 
Zijn op het zeerst verrast,
 
Toen ze een bezoek ontvangen van
 
Den dood gewaanden gast.
 
Pierrot nam zeer verstandig nu
 
Het kort en goed besluit:
 
Hun trouw te dienen tot zijn' dood;
 
Maar bleef toch de oude guit.
 
Leert uit het leven van Pierrot:
 
Dat de onbezonnen dwaas
 
Tot last van and'ren steeds verstrekt,
 
En van zich-zelv', hellas!
[pagina 37]
[p. 37]
 


illustratie

 


illustratie

 
Maar zien we eens hoe hij 't verder maakt!
 
Daar hij bij Pantalon
 
De tafel ook bedienen moest,
 
Zoo kreeg hij wat hij kon,
 
Om aan zijn snoeplust te voldoen,
 
En schoon hij werd gesnapt,
 
En ook gestraft, toch werd hij steeds
 
Op snoeperij betrapt.
 
Ook werd hij in zijn huis'lijk werk
 
Al meerder lomp en traag;
 
Alleen aan tafel was Pierrot
 
Bijzonder vlug en graag.
 
Op zeekren dag dat Pantalon
 
Gerust te lezen zat,
 
Verrast hem Pierrotje met
 
Een frisch maar ijskoud bad.
 
Want juist toen hij de bloemen van
 
Heer Pantalon begoot,
 
Smeet hij onachtzaam, lomp, zijn heer
 
Op 't hoofd een watersloot.

Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken