Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Haar Benny (ca. 1923)

Informatie terzijde

Titelpagina van Haar Benny
Afbeelding van Haar BennyToon afbeelding van titelpagina van Haar Benny

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.94 MB)

Scans (54.55 MB)

XML (0.35 MB)

tekstbestand






Illustrator

H. Tuck



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Haar Benny

(ca. 1923)–Silas K. Hocking–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Hoofdstuk IV.
Een vriend in nood.

De ondervindingen van Benny en zijn zusje waren den tweeden dag ongeveer evenzoo als wij die den eersten dag beschreven hebben. Het nachtverblijf onder de boot bleek echter minder aangenaam te zijn dan zij gedacht hadden; door het gedwongen stilliggen in de kleine ruimte werden zij stijf en verkleumd wakker en toen zij den derden morgen bij hun vriend Joe kwamen, merkte deze al spoedig, dat er iets niet in orde was. Nelly vooral zag er droevig en bedrukt uit.

Joe Wrag was over het geheel genomen een stilzwijgend man; maar toen hij tranen zag in Nelly's groote ronde oogen, voelde hij toch behoefte om te weten te komen wat haar scheelde en - haar te helpen als hij kon. Hij had ook een flauw vermoeden, dat

[pagina 29]
[p. 29]

zij den laatsten tijd niet in hun huis waren geweest en begreep niet waar zij de lange, koude nachten doorbrachten. Evenals Benny, stuitte de gedachte hem tegen de borst, dat het kleine meisje met dieven en vagebonden in aanraking zou kunnen komen en duizendmaal liever zou hij het kind willen zien sterven, dan opgroeien tot eene slechte vrouw. Hij bleef een poosje zitten peinzen over de beste manier om achter de waarheid te komen en overviel hen toen opeens met de vraag:

‘Wanneer zijt ge het laatst thuis geweest?’

Een oogenblik stilte, terwijl Benny naar zijn zusje keek alsof hij zeggen wilde: ‘Dat is kort en krachtig; nu zijn wij gesnapt.’

‘Komaan,’ hernam Joe, hunne aarzeling opmerkend. ‘Voor den dag met de waarheid; zeg mij alles ronduit, dat is verreweg het beste.’

‘Vertel jij het hem, Nell,’ begon Benny, ‘hij zal je zeker gelooven.’

En met haar zacht smeekend stemmetje vertelde Nelly van het onrecht, dat Benny geleden had, van haars vaders wreedheid, waarvan zij zelve de droevige gevolgen had ondervonden.

‘Heeft hij je wezenlijk geslagen, liefje?’ vroeg Joe, onwillekeurig de vuist ballend.

‘Ja, Joe; maar ik geloof zeker, dat hij niet wist wat hij deed.’

De spieren op het oude gezicht trokken samen als van pijn en halfluid prevelde hij: ‘Daar moet iets aan gedaan worden, dat is zeker, maar wat? Ja, wat...?’ En weer bleef zijn blik op de kinderen rusten.

‘Zou het niet beter zijn, dat ge van avond weer naar huis gingt?’ vroeg hij en lette nauwkeurig op, welken indruk die vraag op de kinderen zou maken.

Nelly sprak het eerst.

‘O, neen, Joe, dan zouden wij er nog veel erger aan toe zijn dan eerst. Vader zou Benny doodslaan.’ En andermaal sprongen haar de tranen in de oogen.

‘Ik zal het er niet op wagen,’ verklaarde Benny

[pagina 30]
[p. 30]

zeer beslist. ‘Ik heb voor mijn heele leven slaag genoeg gehad.’

‘Jawel, jawel,’ zei Joe. ‘Ik zou wel eens willen weten of...’ En Joe ging weer in het vuur zitten staren.

‘Wat zoudt gij willen weten?’ vroeg Benny.

Maar Joe bleef zwijgen. Blijkbaar was er een denkbeeld in hem opgekomen, dat hij wilde vasthouden en uitwerken. Eindelijk keek hij op en zei:

‘Maakt nu, dat gij wegkomt en zorgt, dat ge van avond om zes uur weer hier zijt. Begrepen?’

‘Ja, ja, zeker,’ en voort waren zij, Joe aan zijn eigen gedachten overlatend.

Toen de kinderen uit het gezicht waren, bleef Joe nog een heelen tijd in dezelfde houding zitten, en zeker zou hij nog lang in zijne overpeinzingen verdiept zijn gebleven, indien hij niet gestoord was door het werkvolk, dat zijne dagtaak kwam hervatten en hem de vrijheid teruggaf totdat de avond andermaal gevallen was. Langzaam wandelde Joe naar huis, blijkbaar onder den indruk van eene alles overheerschende gedachte; zwijgend at hij zijn morgenmaal en begaf zich vervolgens ter ruste. Het duurde echter een paar uren eer hij den slaap kon vatten.

Joe Wrag was jarenlang een raadsel geweest voor een aantal menschen, welmeenende menschen, die belang waren gaan stellen in den ernstigen, zwijgenden man en wel gaarne meer omtrent hem zouden hebben willen weten dan hij zelf vertelde. Meer dan eens hadden leden der zoogenaamde ‘Inwendige Zending’ getracht hem aan het praten te krijgen, maar zonder eenig gevolg. In eene kerk werd hij nooit gezien en of hij een Heiden of een Christen was, wist niemand; maar zijn leven was zóó, dat het aan iedereen gerust ten voorbeeld gesteld kon worden. Hij was eerlijk en trouw als goud. Niet omdat ‘eerlijk het langst duurt’; maar omdat hij niet anders zijn kon, zijn hart, zijn gemoed was eerlijk. De leugen was in zijn oog even afschuwelijk als een venijnig dier. Niets kon hem tot het spreken van onwaarheid verleiden. Van al wat laag en gemeen

[pagina 31]
[p. 31]

was had hij een onoverwinnelijken afkeer. Onder welke invloeden of omstandigheden hij vroeger geleefd had, wist ook niemand; stil en tevreden deed hij zijn werk en nooit bleef hij achter, wanneer de gelegenheid zich aanbood om eene goede of vriendelijke daad te doen.

Tegen drie uur stond Joe op, en na een stevig middagmaal, begaf hij zich op weg naar eene achterbuurt van de stad, Copperas-Hill geheeten. Na menigen hoek omgeslagen te zijn, bevond hij zich op een pleintje, waar een zestal huizen stonden. Voor eene van de deuren hield hij een oogenblik stil, hief toen zijn stok op en klopte daarmee een paar maal aan. De deur werd terstond geopend door eene vrouw, die wel haast zeventig jaren telde. Toch zag zij er voor haar leeftijd gezond en sterk uit, en hare kleeding was wel armoedig, maar zindelijk en knap.

‘Wel, ik zou u haast niet meer kennen, Joe!’ was hare begroeting. ‘Ik ben heel blij, dat ik u eens weer te zien krijg.’

‘En ik ben ook blij, dat ik u zie, Betty.’

‘Treed binnen en vertel mij eens wat gij komt doen.’

‘Niet veel bijzonders, Betty, maar toch betreft het u zoowel als mij.’

‘Nu, zeg het mij dan gauw. Er is toch geen bezwaar, hoop ik?’

‘Niets, dat ik weet,’ hernam Joe. ‘Zeg eens, Betty, zoudt gij geen plaats hebben voor twee commensalen, kleintjes namelijk, - kinderen, ongeveer zóó groot?’ met de hand de maat aangevend.

‘Wel heb ik van mijn leven! Hoe zijt gij op dat denkbeeld gekomen?’

‘Uw man zaliger,’ hernam Joe, ‘is jaren lang mijn kameraad geweest - een brave kerel was hij; en als hij uit dat verre onbekende land zien kan wat wij hier doen, dan zal hij zich verheugen, als gij mij mijn zin geeft, Betty.’

‘Maar ik begrijp er niets van. Verklaar u eerst wat nader, Joe,’ zei Betty.

[pagina 32]
[p. 32]

En nu begon Joe niet grooten ernst te vertellen van kleine Nelly en haar broertje. ‘Wie weet,’ zei hij, ‘misschien behooren zij tot Gods uitverkorenen... Dat kan ik van mij zelven niet zeggen. Ik zoek God wel, maar ik kan Hem niet vinden... Wij moeten ons die arme schapen aantrekken.’

‘Wij zijn allen kinderen Gods,’ gaf Betty eerbiedig ten antwoord; maar Joe schudde het hoofd en staarde in het vuur.

Eer hij weg ging, was de zaak echter beklonken. Er zou een ledikantje gezet worden onder de trap; dat was meteen dicht bij het vuur. Daarvoor zouden zij een penny per nacht betalen.

‘Zij moeten voor hun eigen onderhoud zorgen, dat is beter voor hen,’ merkte Joe op.

Betty zou hunne kleeren wasschen en verstellen, en ook daarvoor zouden zij iets betalen, indien zij konden. ‘En kunnen zij het niet, dan zal ik het wel goed met u maken, oudje,’ beloofde Joe.

Precies om zes uur verschenen de kinderen weer in Joe's wachthuisje. Zij hadden weinig voorspoed gehad dien dag en Benny was niet half zoo vroolijk als een paar dagen geleden. Het vooruitzicht om nacht aan nacht onder eene omgekeerde boot te slapen, was niet half zoo aanlokkend meer als hij het zich had voorgesteld; daarbij kwam nog de vrees, dat hunne schuilplaats ontdekt, en ook deze armzalige beschutting hun ontnomen worden zou.

Hij deelde zijne bezorgdheid niet aan Nelly mede; dat zou immers wreed geweest zijn; en wat zij ook denken en gevoelen mocht op dit punt, spreken deed zij er niet over, het arme kind. Zij wist, dat ‘haar Benny’ genoeg te dragen had en wilde zijn last niet noodeloos verzwaren.

Benny was erg verwonderd geweest over Joe's zonderlinge manier van doen, dien morgen. ‘Wat zou hem toch door het hoofd gespookt hebben?’ dacht hij telkens en even dikwijls bekroop hem de angst, dat Joe hen zou willen overhalen om naar huis terug te keeren;

[pagina t.o. 32]
[p. t.o. 32]


illustratie
Menige voorbijganger keerde zich nog eens om.


[pagina 33]
[p. 33]

misschien zou hij er wel ernstig op aandringen... En liever dan dien raad te volgen, zou hij Joe's vriendschap en zijne warme kachel er aan geven.

Joe zat peinzend in het vuur te staren, toen de kinderen de afsluiting naderden, en een oogenblik bleven stilstaan om te kijken naar zijn trouwhartig, door den vuurgloed verlicht gelaat. Maar Benny, die de uitdrukking van zijns vaders gelaat zoo goed verstond, moest nu verklaren, dat hij ‘er geen touw aan kon vastmaken.’

Als naar gewoonte maakte de oude man voor Benny plaats op de bank; maar Nelly nam hij ditmaal op zijne knie, en het blonde haar met zijne vereelte hand gladstrijkend, mompelde hij: ‘Lief engeltje, zij behoort zeer zeker tot Gods kinderen.’

Benny zat intusschen verlangend te wachten of Joe nu ook eens iets zeggen zou, dat hij begrijpen kon; hij wist zelf niet hoe het kwam, maar van avond durfde hij hem niet met vragen lastig vallen. Nelly was intusschen weer verre weggedwaald van de koude, donkere straten, van het oorverdoovend geraas in de groote en drukke stad, en wandelde in hare verbeelding langs grazige weiden en koele beken in den koesterenden zonneschijn. Het was haar alsof zij luisterde naar het murmelen van het water, naar het liefelijk gezang der vogels in wuivende takken boven haar hoofd. De lucht was vervuld met de heerlijke geuren van bloemen, die zij nooit had aanschouwd en - honger en koude waren vergeten.

Joe's stem verjoeg de visioenen, die in de gloeiende kolen voor haar oprezen; zouden zij ooit werkelijkheid worden, zou zij ooit mogen leven in eene wereld zoo schoon, zoo heerlijk schoon?

‘Ik heb u iets te vertellen, liefjes,’ was Joe's eerste woord; en de kinderen zagen hem aan, nieuwsgierig naar hetgeen volgen zou. ‘ik heb een tehuis voor u gevonden, een goed tehuis en gij kunt er van avond heengaan.’

‘Hoezee!’ galmde Benny en vloog de straat op,

[pagina 34]
[p. 34]

waar hij van blijdschap twee prachtige luchtsprongen maakte; toen ging hij een poosje op zijn hoofd staan en wie weet welke kunsten hij nog meer vertoond zou hebben, als Joe hem niet had terug geroepen.

Kleine Nelly zei niets; maar Joe voelde twee warme tranen op zijne hand vallen en hij begreep, dat haar hartje te vol was om te spreken. Nu begon hij te vertellen van hun nieuw tehuis; van hetgeen nu van hen verwacht werd; hij zei: dat zij goed en lief moesten zijn voor de oude vrouw en altijd braaf en eerlijk blijven... Dan kwamen zij ook in den hemel als zij stierven.

‘Gaan de menschen dan ergens naar toe, als zij sterven?’ vroeg Benny vol verbazing.

‘Zeker, Ben, zeker,’ was Joe's antwoord.

‘Oude hoeden!’ riep Benny, ‘dat is een meevaller!’

Maar Nelly's gezichtje straalde en hare oogen fonkelden. Wie weet - misschien zou het dan toch nog wel mogelijk zijn, dat hare schoone droomen waarheid werden...

Het kostte hun weinig moeite om het huisje van Betty Barker te vinden. De oude vrouw verwelkomde hen zonder veel woorden, maar toch vriendelijk en Benny voelde zich spoedig op zijn gemak. Hun bed in een warm hoekje onder de trap was ‘overheerlijk’ zooals hij zei; en toen zij den volgenden morgen Joe kwamen begroeten, glommen hunne gezichtjes van tevredenheid en blijdschap.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken