Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Panopticum (1946)

Informatie terzijde

Titelpagina van Panopticum
Afbeelding van PanopticumToon afbeelding van titelpagina van Panopticum

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.22 MB)

Scans (2.02 MB)

ebook (2.81 MB)

XML (0.03 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Panopticum

(1946)–Han G. Hoekstra–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 11]
[p. 11]

Verzen om harentwil

I

 
De avond zweeg achter het raam,
 
Binnen ging zich het hart te buiten;
 
Als altijd bereid te muiten
 
In naam van een nieuwen naam.
 
 
 
Want rusteloos knaagt en fervent
 
De onvreê met het verkregene,
 
Aan bezit was mij nooit iets gelegen,
 
Alles aan het levend moment.
 
 
 
Opnieuw muitte het hart en zij
 
Voor wie het weer zoo ver kwam
 
Speelde zwijgend met haar en kam
 
Pookte 't vuur op en keek naar mij.
[pagina 12]
[p. 12]

II

 
't Voorjaar slaat door de meidoorn heen,
 
Alleen bleef ik niet meer alleen;
 
Tweezaamheid heeft het hart veroverd
 
Dat in zichzelf verloren scheen.
 
 
 
Ben ik dan niet meer die ik ben?
 
'k Herken niet wat ik jaren ken,
 
De liefste heeft de stad betooverd
 
Tot in haar fijnste vezelen.
[pagina 13]
[p. 13]

III

 
Ver van uw lijflijke aanwezigheid,
 
Alleen op een bedauwde morgenwei,
 
Zijt ge mij toch zoo grenzenloos nabij
 
Dat het niet deren kan dat ge er niet zijt.
 
 
 
De hemel wenkt mij met een eender blauw
 
Boven het gras dat als uw peluw geurt,
 
En rondom ligt het landschap bont gekleurd:
 
De bloemen van uw kleed, nog onder dauw.
 
 
 
De linde ritselt u opnieuw nabij,
 
En in een windvlaag waait uw stem weer aan.
 
Vanavond kom ik zingend bij u aan,
 
Maar niet dichter dan nu, niet dichter bij.
[pagina 14]
[p. 14]

IV

 
Onder dat eene dak in Amsterdam,
 
Omsingeld in het dagelijksch domein,
 
Ligt onbenaderbaar van mij te zijn
 
De liefste die me ontkwam.
 
 
 
Gekweld maar onverlet, en in de schrijn
 
Harer eenzelvigheid niet vleugellam;
 
En wie haar ook bezat en wat hij nam:
 
Van 't schoonste alleen den schijn.
 
 
 
Anders zouden haar oogen zoo niet staan,
 
Die twee met blinkende verwonderingen
 
Gevulde, lichte en los zwervende dingen,
 
Die zij straks, als zij zal zijn opgestaan,
 
Van nacht en noodlots grillighede' ontslagen
 
Weer bloot zal geven en de stad ronddragen.
[pagina 15]
[p. 15]

V

 
De wereld werd een onbetreurd gemis. -
 
Wij die haar, zijde aan zijde ontwijkend, lieten
 
Voor wat zij was, een grijze belt vuilnis,
 
Enterden de eerste stilte waar we op stieten.
 
 
 
Het was een huis, het was zelfs nog een huis
 
Dezer bijna ontkomen aarde, er riepen
 
Stemmen nog vage taal, maar het geruisch
 
Was hoog en helder waar wij bij insliepen.
 
 
 
Wij, aartsverkwisters die, zonder bezit
 
Of heul dan de ander waren saâmgedreven,
 
En haar nachtstem zeggende: Buiten dit
 
Zijn immer alle dingen om het even.
 
 
 
En later, en mij languit toegewend,
 
Haar blank lichaam, ontspannen ingesluimerd.
 
O wereld, waarom ooit dit hart verwend
 
Met nachten van haar ademtocht doorhuiverd.
[pagina 16]
[p. 16]

VI

 
Slordig de wolken zeilen
 
Door 't nachtelijk kwartier,
 
De maan blinkt tusschen de ijle
 
Flarden van 't wolkenwier,
 
Daaronder duizend mijlen
 
Ga ik en wensch u hier.
 
 
 
Gedoemd de straat te slijpen
 
Tot in den morgenstond
 
Voel ik den nood weer nijpen
 
Van 't hart, opnieuw gewond.
 
De morgen wil niet rijpen,
 
O lief, waar is uw mond?
 
 
 
't Is al dat ik hier derven
 
Moet en niet derven kan.
 
'k Zal blijvend u omzwerven
 
Hoezeer ik u verban.
 
O lucht vol grauwe verven,
 
O lot wat is uw plan?
 
 
 
De burgers en de boeven
 
Verbleeken in de maan,
 
Zoozeer op losse schroeven
 
Als ik kan niemand staan.
 
Al wat ik pas mocht proeven
 
't Is zoo ver hiervandaan.
 
 
[pagina 17]
[p. 17]
 
't Hart klemt met duizend klemmen
 
Aan wat ik van u mis,
 
De rede die 't moest remmen
 
Schuilt in de verste nis,
 
Het lot is niet te temmen
 
En 't blijft al ongewis.
 
 
 
Slordig de wolken zeilen
 
Door 't nachtelijk kwartier,
 
De maan blinkt tusschen de ijle
 
Flarden van 't wolkenwier,
 
Daaronder duizend mijlen
 
Ga ik en wensch u hier.

Voor A.v.R.-B.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken