De neef van Prikkebeen(1910)–Daan Hoeksema– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 12] [p. 12] VI. Hoe de reisgenooten gered worden door Petrus, die een onderzeesche motorboot vindt. Verloren zijn zij, reddeloos, Bij zulk een wind en waterhoos. Zij weenen, kermen overluid: ‘O menschen lief haalt ons hier uit!’ Doch niemand, die hun roepen hoort, Steeds verder stuwt de zee hen voort. ‘De nood het hoogst de hulp nabij’ Dit ondervonden thans ook zij. Vrind Petrus stootte met een teen Op iets, dat wel te drijven scheen, 't Was hard en glad en rond en groot, Een onderzeesche motorboot! Hij zwom nu om het vaartuig rond, Of hij ook spoor van leven vond En schreeuwde schier zijn longen uit Maar hoorde niet het minst geluid; Toen trapte hij een ruit kapot En kroop er door gelijk een rot. [pagina 13] [p. 13] Hij, met zoo'n vaartuig goed vertrouwd, Trekt aanstonds aan een ijz'ren bout; Fluks rijst de boot omhoog en nu Geeft hij een kop'ren knop een duw En voort gaat het naar Dik en Nel, Die juist door 't wreede golven-spel Te sterven lagen bij elkaâr, Geslingerd door dezelfde baar; Hij grijpt ze beide en met éen trek Haalt hij hen zoo pardoes op dek, Daar wrijft hij lendenen en rug En brengt in 't leven hen terug. Nu naar den armen speelman toe, Die is van 't spartlen meer dan moe, Houdt nauw zich aan zijn zeedier vast, Dat dreigt te scheuren door den last. Piet pakt hem bij de bovenlip En trekt hem heelhuids op het schip. Vorige Volgende