Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Isabella princesse van Iberië (1720)

Informatie terzijde

Titelpagina van Isabella princesse van Iberië
Afbeelding van Isabella princesse van IberiëToon afbeelding van titelpagina van Isabella princesse van Iberië

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.50 MB)

Scans (3.52 MB)

XML (0.18 MB)

tekstbestand






Genre

drama

Subgenre

pastorale


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Isabella princesse van Iberië

(1720)–Willem van der Hoeven–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 1]
[p. 1]

Isabella prinsesse van Iberië.

Eerste bedryf.

Eerste tooneel.

Ferdinand, Ricardo van binne.
Ricardo.
 
Begeef u in 't gebergt, staak mannen, staakt het jagen,
 
De laage weg verdrinkt door zware reegenvlagen,
 
't Schynt of het alles in dit onweer wil vergaan,
 
Zie naar uw koning om.
Ferdinand.
 
Helaas! wat gaat my aan!
 
De weg werd my belet, door stronken, struyken, telgen,
 
De gramme hemel, tragt het aardryk in te zwelgen,
 
Door 't grouwzaam water, dat van boven nederstort,
 
'k Hoor hoe de donder, op de kruyn der bergen hort,
 
En slingert door de lugt, de felle blixzem stralen.
 
Myn hert dat beefd van vrees, de heuvelen, en dalen,
 
Zyn niet te kennen, in dees dikke duysternis;
 
Ik mis myn volk, wyl elk, verbaast gevloden is,
 
Om 't lyf te bergen, voor slagregen, blixzem, donder,
 
Dit yslyk onweer drygd de waereld 't boovenst onder
 
Tekeeren, hier vertoond zig zelf de naare dood.
 
Ach Ongaryën help, uw koning is in nood!
 
Die u zo menigmaal behoede voor 't verderven,
 
Zal mooglyk, weerreloos, in deeze rotszen sterven,
 
Ten zy de heemel hem te hulp komt onverwagt.
[pagina 2]
[p. 2]

Twede tooneel.

Ricardo, Ferdinand.
Ricardo.
 
Ik mis den koning in dees meer dan duystre nagt,
 
Door dit verlies ben ik tot in de ziel vol vreezen.
Ferdinand.
 
Wie daar? spreek op.
Ricardo.
 
Mis ik door duysternis uw weezen
 
Ik ken u Vorst, u volk verlangd om u te zien.
Ferdinand.
 
Gy komt ter goeder uur om my de hand te biên
 
Ricardo, in deeze nagt heb ik uw hulp van nooden,
 
Wyl ik my zelve rees geteld had by de dooden,
 
Daar ik geen schuylplaats om myn lyf te bergen wist
 
Te vinden, deeze dikke en weergalooze mist,
 
Belet my om een stap van deeze plaas te treeden.
Ricardo.
 
'k Zal u geleiden Vorst, stel u in als tevreden.
Ferdinand.
 
Tree dan voor uit ik zal u volgen op het spoor.

Derde tooneel.

Isabella, Tirsa.
Isabella.
 
Wie riep hier straks om hulp? geeft niemant geen gehoor!
 
Waar zyt gy, 'k hoor gants niet als 't ruyschen van de loten,
 
De donder schynt weer in zyn kerker opgeslooten,
 
De blaauwe blixzem vliegt geen meer door de openlugt
 
De duysternis alleen, houd noch die geen bedugt,
 
Die onverwagt op 't land zyn van dees storm beloopen,
 
De nagtgodin, doed hun een wenslyke uitkomst hoopen
 
Als zy haar aangezigt door dikke wolken steekt,
 
En bosch en bergen weer verligt, haar ronde breekt
 
En heeld by beurten, 't leeft al by veranderingen,
[pagina 3]
[p. 3]
 
De zoore sueeuw verbied 't gevogelte hen zingen
 
Op tak en tellegen, de beek die ruyst en stroomd,
 
Werd met een eysschors digt beslaagen, het geboomt
 
Zyn groene loov'ren mist. Daar 't visje plagt te spelen
 
In 't vloeyend kristallyn, daar draafd het paard. Het kwelen
 
Van Filomeel, werd nu, dan niet gehoord, elk uur
 
Is aan verandering geschakeld, de natuur
 
Kend niets bestendig, dan allenig myne rampen,
 
Daar 'k twintig jaaren lang elendig mee moest kampen
 
En noch al duuren, ja daar ik geen eind aan zie.
 
Zo dat ik troosteloos als voor my zelve vlie.
 
De gryze winter trapt al 't veldge was met voeten,
 
Maar als de lente zon de tweling komt begroeten,
 
De scherp geschaarde kreeft, rend in zyn loop voorby
 
Dan ziet Auroor al 't land met heugelyk leev'ry
 
Beschilderd, 't geen het hert verheugd, en 's menschen oogen
 
Doed scheemren in de glans van 's hemels alvermoogen,
 
't Vervrolyk elks gemoed; maar ach het myne niet!
 
Ik ben gebooren om te smooren in verdriet,
 
Niets kan my helpen ach!
Tirsa.
 
Vrindin, hoe kan u 't klaagen
 
In deeze duysternis en open lugt behaagen.
Isabella.
 
De muuren zyn te naauw, voor myn verdriet, de lugt
 
Geeft noch verligting aan myn deerlyke ongenugt.
 
De duysternis die zal bedroefde min verveelen,
 
Dan 't helder zonneligt.
Tirsa.
 
Ik wenste graag te deelen,
 
In uwe droef heid, zo ik daar van de oorzaak wist.

Vierde tooneel.

Ferdinand, Isabella, Tirza.
Ferdinand.
 
Ik heb Ricardo weer door duysterheid gemist,
 
Die miszende de weg is van 't gebergt gevallen.
[pagina 4]
[p. 4]
Isabella.
 
Wie daar! zyt gy 't Pirot? Klaus, Jacob.
Ferdinand.
 
Geen van allen.
 
Ik ben een man die in dees bergen is verdwaald,
 
En niet weet in wat lugt hy nu zyn adem haald.
 
'k Heb op de jagt myn volk door duysternis verlooren.
Isadella.
 
Ik kan wie dat hy is, aan zy ne stem niet hooren.
 
Maar 'k zal het mooglyk zien, ga haal ons fakkelligt.

Vyfde tooneel.

Ferdinand, Isabella
Ferdinand.
 
Wie zyt gy, 'k zoek naar hulp..
Isabella.
 
Daar ben ik toe verpligt,
 
Om die verleegen zyn getrouw de hand te bieden.
 
Wyl in een voorval zulks aan my ook kan geschieden.
Ferdinand.
 
't Is loflyk dat men tragt zyn even mensch te hoên
 
Voor ongemak, ik heb geen meer bewys van doen
 
Wyl ik aan u zo 't schynt een voorbeeld heb gevonden,
 
Dat zig, ontwyfelbaar, heeft aan de deugd verbonden,
 
En zo ik voor uw dienst, beloninge mag doen,
 
Zal ik uw weldaad met een weldaad weer vergoên.
 
Dat gy...

Sesde tooneel.

Ferdinand, Isabella, Tirza, met een toors.
Ferdinand.
 
‘Maar hoe! wat 's dit? ik voel myn leeden beven,
 
Wyl ik zo schoon een glans zie in dees woestheid zweven,
 
'k Dagt daatlyk noch te zyn in 't voorburg van de hel,
 
Die schynt een engel uit den heemel, zie ik wel
[pagina 5]
[p. 5]
 
Ofkwalyk, dit gezigt betovert breyn en oogen.
 
Aanbiddelyke Vrouw, die door uw groot vermoogen,
 
De duysternis verdryft, de dik beswalkte nagt
 
Vlugt op uw komst, ik zie het ster ligt voortgebragt
 
Door uw verheeve glans, en schitterende stralen.
 
Wie zyt gy?
Isabella.
 
Koningin van deeze groene daalen,
 
En bosch, en bergen, daar het woest en wild gediert,
 
Dat uit de hoolen, hier langs boom en rotzen swierd
 
Leefd onder myn gezag, de leeuw die komt my groeten,
 
Hoe wel hy Koning is van 't woud; aan myne voeten
 
Vlyd zig de tyger, wolf, en beer; in een bestand
 
Leef ik met hun altyd, uit deeze teedre hand,
 
Ontzie ik niet het wild, by wyl zyn aas te geeven
 
Als 't op het land geen roof kan vinden om te leven
 
Wanneer de bergen zyn met dikke sneeuw bedekt.
Ferdinand.
 
Uw schoonheid heeft in my een heevig vuur verwekt
 
Vergun o pronk juweel! dat ik u mag beminnen.
Isabella.
 
Ik heb die drift voor lang gebannen uit myn zinnen,
 
Ik min niet, en ik ly niet dat my imam mind.
Ferdinand.
 
Kend gy de liefde niet?
Isabella.
 
O ja de liefde is blind,
 
Want blindelings ben ik, helaas, door hem bewogen.
Ferdinand.
 
Wat zegt gy?
Isabella.
 
't Is hoogtyd myn heer, u wat te droogen,
 
Eer u de kouw bevangt, begeef u by het vuur
 
Uw kleedren die zyn nat.
Ferdinand.
 
Helaas ter kwader uur
 
Zag ik uw schoonheid, zo ik die niet mag genieten.
[pagina 6]
[p. 6]
Isabella.
 
Tragt gy zo haastig om uw oogmerk te beschieten,
 
Dat zou wat wonders zyn, 't is ruym twe jaar gelêen,
 
Dat Damon, Filida, bemind heeft en gebêen,
 
Om wederliefde, maar het wil als noch niet lukken.
Ferdinand.
 
Laat ik maar eene kus op uwe kaakjes drukken.
Isabella.
 
Uw minnery myn heer, die slaat geweldig voord,
 
Ik moet bekennen 'k heb zulk vrijen nooit gehoord;
 
Men moet hier op het land, de vrysters dienen, eeren,
 
Eer 't haar behaagen zal, om met haar te verkeren.
Ferdinand.
 
Laat dit op 't land zo zyn, zo mind men niet aan 't hof.
Isabella.
 
Ga dan ten hoof myn heer, ik geef u myn verlof.
Ferdinand.
 
Behaag ik dan geenzins aan uw verharde zinnen?
Isabella.
 
Ten uiterste, indien gy aflaat my te minnen.
Ferdinand.
 
Ik zie myn diensten van den koning wel beloond.
Isabella.
 
Ik van dien ouden heer, die dit kasteel bewoond.
Ferdinand.
 
Hoe heet die oude Heer, of mag men zulks niet weeten?
Isabella.
 
O ja, die Heer, die werd Octavio geheeten.
Ferdinand.
 
Ik ken zyn naam, gy zyt dan mooglyk huisvoogdes.
Isabella.
 
'k Agt my zo waardig niet, ik ben zyn dienaares.
Ferdinand.
 
Zyn dienaares.
Isabella.
 
O ja.
[pagina 7]
[p. 7]
Ferdinand.
 
Houw my dees vraag ten goeden,
 
Wat is u werk hier in 't gebergt?
Isabella.
 
De schaapen hoeden.
Ferdinand.
 
Kom ga met my ten hoof.
Isabella.
 
Voor zeeker neen.
Ferdinand.
 
Waar om?
Isabella.
 
Ten hoof daar gaat het volk meest altemaal voor mom,
 
Hier leeft men veilig voor bedekte list, en laagen.
Ferdinand.
 
Zo kan u dit gewest, meer dan het hof behaagen?
Isabella.
 
Voor alles.
Ferdinand.
 
'k Zal uw staat veranderen door myn magt.
Isabella.
 
Al wat gy geeven moogt werd niets by my geagt.
Ferdinand.
 
Hoe lange meend gy in deeze eenzaamheid te leeven?
Isabella.
 
Zo lang tot dat de ziel myn lichaam zal begeeven.
Ferdinand.
 
Gy zyt te waardig om te sterven in dees staat.
Isabella.
 
Die nedrig zyn bemind, en alle groosheid haat,
 
By zulke vind men meest, wel de alderminste zonden
Ferdinand.
 
‘Ik heb verstand en deugd, in deeze vrouw gevonden,
 
Het kan niet mooglyk zyn dat zy in slegten stant
 
Gebooren is, o neen, haar schoonheid, schoon op 't land
 
Beloofd iets grootzer, 'k voel maar weet daar van de reeden
[pagina 8]
[p. 8]
 
In 't minste niet, waarom myn ziel dus werd bestreeden
 
Wat of het is.
Isabella.
 
Myn heer, 'k heb lang naar u gewagt,
 
Maar 't schynt dat gy myn dienst, u aangebôon veragt.
Ferdinand.
 
Zoud gy niet willen! zo 't geluk u wou vergrooten?
Isabella.
 
Wat in de vierschaar van den hemel is beslooten,
 
Dat moet ik volgen, want ik ben zo ydel niet,
 
Dat ik niet willen zou, 't geen 't noodlot my gebied.
Ferdinand.
 
In wat gewest zyt gy gebooren? mag ik 't weeten?
Isabella.
 
Ja, in Iberië. Dit landschap is geheeten
 
Nad'lberus, die nu den naam van Ebro draagt
 
In dezen tyd, wiens stroom de vrugbaare oevers knaagd
 
Van 't oud Kastilië, en Aragon, Navarre,
 
En Katalonië, en vorder door veel barre
 
En style klippen, in de midelandze zee,
 
Door 't ryk Tortosa zig ontlast.
Ferdinand.
 
Ach hoe gedweê
 
Werd myne ziel, als ik Iberië hoor noemen.
Isabella.
 
Myn Heer, mag ik my niet in als gelukkig roemen,
 
Daar ik gebooren ben in zulk een kostlyk land.
Ferdinand.
 
O ja, maar roem vry meer uw schoonheid en verstaud.
Isabella.
 
Met reeden, wyl ik zulks gemeen heb mer myn buuren.
 
Maar u te wagten heer, zal dit noch langer duuren?
Ferdinand.
 
Mag ik ook weeten hoe uw naam is.
Isabella.
 
Laura, Heer.
[pagina 9]
[p. 9]
Ferdinand.
 
‘Ik zie u, maar myn hart, wenst u te zien noch meer,
 
Ja eeuwig. 'k Volg u na Maar 'k zal niet eer vertrekken
 
Voor ik, wie dat gy zyt, volkomen zal ondekken.
Isabella.
 
Ik hoor daar volk myn heer, 't is moogelyk uw jagt,
 
Ik ga.
Ferdinand.
 
Ik volg u straks.

Zevende tooneel.

Astolpho, Ferdinand
Astolpho, en gevolg.
 
Dees meer dan duystre nagt,
 
Heeft ons belet ô Vorst, om spoedig u te vinden.
 
De donder, blikzem, ende toomelooze winden,
 
Zyn de oorzaak dat wy al zyn van u afgedwaald,
 
Wy moeten 't goed geluk dat gunstig ons bestraald
 
Bedanken, dat de Vorst door ons weer wierd gevonden.
Ferdinand.
 
De Hemel, die heeft my een Engel toegezonden,
 
Die my verligt heeft in dees dikke duysternis.
 
Ricardo, weet men niet waar die gebleven is?
Astolpho.
 
In goê verzekering, zyt om hem niet verleegen,
 
Hy heeft een ongemak aan 't linkerbeen gekregen
 
Toen hy ten twedemaal de Vorst, verlooren heeft,
 
Doch weinig van belang; wiens hart heeft niet gebeefd
 
Door 't schriklyk onweer, 't geen 't gebergt heeft omgesmeten.
 
'k Heb egter het geluk met reeden dank te weeten,
 
Wyl ik zyn Majesteit, gevonden heb gezond.
Ferdinand.
 
Astolph, na 't lichaam, maar diep in de ziel gewond.
 
Maar laat het Volk van ons, doch niet te verre trekken,
[pagina 10]
[p. 10]
 
Ik heb een zaak, daar veel aan vast is, u te ondekken.
Astolpho.
 
Zy gaan ter zyden heer.
Ferdinand.
 
Wel aan Astolpho, 'k weet,
 
Dat gy getrouw aan my, uw diensten hebt besteed,
 
Waar door gy zyt tot myn geheime raad verheeven.
 
'k Heb aan Ricardo, ik beken 't, myn woord gegeeven,
 
Om met zyn dochter in den egtenstaat te treên
 
Doch zo niet, of ik kan noch weer te rugge; geen
 
Verbintenis dwingt my, zy heeft my nooyt gesproken,
 
Noch ik met haar, als door haar Vader, afgebroken,
 
Doorzeeker toeval vind ik myn genegenheid.
Astolpho.
 
Dan heeft den Hartoog zig met ydle hoop gevleid.
Ferdinand.
 
Dat zy zo, zyn gezag zal daarom niet vermindren.
 
By my.
Astolpho.
 
Maar Heer wie is 't? wie kan de Vorst verhindren
 
In zyn voorneemen, daar uw wil heerst onbepaald.
Ferdinand.
 
Een die de zeegen heeft op myn gemoed behaald,
 
Een Engelin zo schoon als immer wierd gebooren.
Astolpho.
 
Waar, en wanneer myn Heer, kon zy u doch bekooren.
Ferdinand.
 
Hier, in dees duystre nagt.
Astolpho.
 
't Zyn droomen.
Ferdinand.
 
Neen gansch niet.
 
Gy zult verwonderd staan als gy haar hoord en ziet,
 
Wyl myn geneegen hart, haar tragt ten hoof te voeren.
Astolpho.
 
Gy zult, met zulks te doen, gewis u hof ontroeren,
 
Een mensch hier uit gebergt, dit schynt een vreemd geval,
[pagina 11]
[p. 11]
 
Ja nimmermeer gehoord.
Ferdinand.
 
Haar schoonheid gaat voor al
 
Wat ooit geschapen is, haar deugd heeft my bewoogen,
 
En wonderbaare leest.
Astolpho.
 
De min verblind uwe oogen.
Ferdinand.
 
ô Neen in 't minste niet, ik voel hoe myn gemoed,
 
Reets werd gekoesterd, door het in geswolge zoet,
 
Van haar volmaakt gelaat, en 't tal my nooit berouwen
 
Om die verheeve ziel, als Koningin te trouwen.
Astolpho.
 
Hoe trouwen heer, dit maakt my op het hoogst bevreest.
Ferdinand.
 
Hoe ben ik grooter als Vorst Cirus, is geweest?
 
De nimph Aspasia, het puyk der Herderinnen,
 
Bewoog zyn moedig hart, om haar volmaakt te minnen.
 
Hy voerde haar ten troon door 't wetlyk trouw Verbond,
 
Op zulk een voet, voed ik, myn kuysche min gegrond.
 
Verwagt my hier, ik ga om ernstig te onderzoeken
 
Tot in den grond, wie zy mag weezen.

Achtste tooneel.

Astolpho.
 
Uit wat hoeken
 
Dreygd ons het onweer niet, de Koning schynt beroofd
 
Van zinnen, wie bragt hem dees dweepery in 't hooft,
 
Dat hy hier uit 't gebergt een slegte sloor wil trouwen,
 
Die mooglyk imant heeft voor zyn boelin gehouwen,
 
Hier in een arme staat gebooren en gevoed,
 
Hoe mymerd onze vorst, wat of hem dwaalen doed?
 
Daar hy myn broeders kind, had tot zyn bruid verkoren.
 
Ricardo, dit zal u, vreemd klinken in uwe ooren,
 
Dit treft gewiszelyk ons Eelgeslagt met hoon,
 
Gy krygt verachting voor uw dapperheid ten loon:
[pagina 12]
[p. 12]
 
Wat zotterny is dit, wat onbehoorlyk minnen,
 
Treur vry Hongarie, uw Koning mist zyn zinnen
 
Wyl hem een dwaze min gestegen is in 't hoofd,
 
Ziet gy uw Troon, en Kroon, van eer en glans beroofd.
 
Daar komt hy! hemel geef! dat hy zig mag beraden.

Neegende tooneel.

Ferdinand, Astolpho, Octavio.
Ferdinand.
 
Astolpho.
Astolpho.
 
Hier myn heer.
Ferdinand.
 
Op straf van ongenaden,
 
Beveel ik u wel strikt, dat gy geen enkelt woord,
 
Zult reppen, van al 't geen gy van my hebt gehoord.
Astolpho.
 
Myn heer, het zal geschien,
Ferdinand.
 
Gy zult my gins verwagten
 
By 't ander volk, ga heen.
Astolpho.
 
‘Waar dwalen zyn gedagten.

Tiende tooneel.

Ferdinand, Octavio.
Ferdinand.
 
Octavio, ik ben verwonderd dat ge uw tyd,
 
Hier dertig jaaren lang, hebt door gebragt.
Octavio.
 
Geen nyd,
 
Of twedragt heer, woond hier op 't land, want myne daagen
 
Zyn hier als uuren, 'k schiep wel eer, vermaak in 't jaagen
 
Zo lang myn kragt my daar toe dienden, nu ben ik,
 
Met zaeijen, pooten, en met planten, in myn schik,
[pagina 13]
[p. 13]
 
Met wyngaard snoeijen, 't ooft voor guure wind te dekken,
 
'k Bezorg myn vee, om daar myn voordeel van te trekken,
 
En voetzel voor myn volk, en ganssche huisgezin.
Ferdinand.
 
Maar zeg my eens, wie is die schoone herderrin,
 
Die by u woond.
Octavio.
 
Myn heer, zulks mag ik niet ondekken.
Ferdinand.
 
Waarom?
Octavio.
 
Dit zou my wis tot groote schande strekken.
 
Wyl ik door eeden ben verbonden nimmermeer
 
Te melden, wie zy is, laat dit genoeg zyn heer,
 
't Geen ik u heb gezegt.
Ferdinand.
 
Maar als ik mê dorst sweeren,
 
Om 't aan geen ander ooit 't ondekken, zou 't u deeren
 
Dat ik, wie dat zy was, met u alleenig wist.
Octavio.
 
Zulks kan niet weezen heer, vergeefs daar naar gevist.
Ferdinand.
 
Wel nu gy myn verzoek zo stoutlyk durfd ontzeggen,
 
Zal ik u 't vuur, met u verlof, wat nader leggen.
Octavio.
 
Wat zou dat zyn myn heer, ik bid pleeg geen geweld.
Ferdinand.
 
In 't minste niet, ô neen, maar 'k ben hier op gesteld,
 
Om uit te vorschen, wie dees schoone vrouw mag weezen.
 
Verklaar my dit in 't kort, geen kwaad staat u te vreezen.
 
'k Ben niet te vreen voor ik haar staat, haar af komst ken,
 
Vertrouw myn woord, en weet dat ik u Koning ben,
 
Stel u gerust Octaaf.
Octavio.
 
Ach wilt my doch vergeeven
 
ô Groots Vorst, zo ik...
[pagina 14]
[p. 14]
Ferdinand.
 
Gy hebt geen kwaad bedreeven,
 
Wyl gy u eed, en pligt, getrouw hebt voorgestaan,
 
Een die zyn pligt voldoed, heeft wyzelyk gedaan.
 
En of gy twyfelde dat ik u mogt bedriegen
 
Het teken dat ik draag, als Koning, kan niet liegen.
De Koning trekt zyn kleet los.
 
En 'k sweer u by myn kroon, al 't geene gy my meld
 
Van Laura, dat gy niet misdoen zult.
Octavio.
 
Geen geweld,
 
Was ooyt bek waam o Vorst, my zulks te doen verklaaren,
 
Maar 'k zal op u verzoek het alles openbaaren.
 
Toen Hartog Belfor, dien ontzachelyken held,
 
Had in Iberië, 't gebied, en 't woest geweld
 
Van zyne landen dreef, wierd hem een kind gebooren
 
En Isabel genoemd, dat ider kon bekooren.
 
In 't rype van haar jeugd, haar aangenaam gelaat,
 
En nooit volpreeze deugd, had in de daageraad
 
Van haare lenten, zulk een overgroot vermoogen,
 
Dat zy een wonder der natuur scheen, in alle oogen
 
Die haar beschouden: want zy slak door haar verstand
 
En schoonheid, 't moedig hart van veelen in den brand;
 
Maar onder alle was een Hartog die haar minden,
 
Genaamd Roberto, die door liefde wilt te vinden
 
De weg,waar langs men 't hart der maagden vinden kan,
 
Hy die de naam droeg van een braaf doorlugtig man
 
Wist door zyne schoone leest, en deugt, zo veel te winnen
 
Dat zy plaats maakte, voor dees minnaar, in haar zinnen.
 
Hy kreeg by Isabel, hoe langs, hoe meer gehoor,
 
Wyl zy haar 's moeders zorg heel onverwagt verloor
 
Die 't lot van al wat leefd, moest door de dood betalen.
 
De liefde, die haar magt ongaarne ziet bepaalen,
 
Kreeg eindlyk de overhand in Isabellaas hart.
Ferdinand.
 
Ik sterf van agterdogt, ik voel myn ziel benard
 
Door dit verhaal.
[pagina 15]
[p. 15]
Octavio.
 
Myn vorst gy schynd onsteld te weezen.
Ferdinand.
 
Door myn onsteltenis, slaat u geen leet te vrezen
 
Vaar voord met u verhaal.
Octavio.
 
Na weinig tyds geleen
 
Beloofden Isabel, om in den echt te treen
 
Met niemant anders als den Hartog, wyl haar vader
 
Daar in bewilgde: maar de min die een verrader
 
Van de eer is, drong met kragt Roberto stadig aan
 
Om naar 't bezit van zyn verkoorne bruid te staan.
 
Maar om nu dit verhaal niet al te lang te rekken
 
(Het eene vuur wil graag het anderen verwekken)
 
Wiert het zo vergebragt, dat Isabel hem zou
 
Verwagten in de nagt in haar vertrek, de trouw
 
Van haar beminde, gaf haar gansch geen kwaad vermoeden
 
Dat zulk een zuivre vlam het minste kwaad zou broeden,
 
Te meer terwyl de vorst haar vader, zonderling
 
Robert beminden en veel gunst van hem ontfing.
 
Wat helsche geest zig nu hier tusschen heeft gesteken
 
Zulks is aan niemant in de waereld ooit gebleeken,
 
Dit is 'er af, zy zyn verraden en bespied:
 
Maar wie 't gedaan heeft, weet zelf Isabella niet.
 
Toen 't uur genaakte dat den Hartog stond te koomen
 
By haar, heeft dit een schelm behendig waargenomen
 
En kwam hem voor; hy door het duyster van de nagt
 
Geholpen, en zyn spraak vermommende, trad zagt
 
En stil ter kaamer in; zy die haar lief verwagten,
 
Had op dees list zo veel, als op haar dood gedagten.
 
O gruwelyk bedrog! wie hoorden zulks ooit meer,
 
Want zy verloofde zig, ten kosten van haar eer.
 
Zo haast had deeze zaak zyn einde niet genomen
 
Waar op den Hartog, straks is in de zaal gekoomen
 
Maar vindende zyn plaats bezet, zyn zydtgeweer
 
Van leertrok, enterstond, de booswigt gink te keer,
 
Die vindende noch tyd, om mê zyn staal t{problem} onblooten
[pagina 16]
[p. 16]
 
Heeft hy den Hartog door de borst in 't hart gestoten
 
En nam aanstonts de vlugt, den Hartog gaf den geest
 
Voor haare voeten. Ach! bedenk eens, hoe bedeest
 
Zy moet geweest zyn, wyl haar niet als droeve klagten
 
Noch overschooten, 't geen haar leet niet kon verzagten
 
Zy vlugten voort uit 't Hof, verzeld met smart en pyn,
 
Om geen getuygen van haare eyge schand te zyn,
 
En heeft wat dierbaar was, en kostlyk mê genomen
 
Om niet door haare vlugt, in arremoe te koomen.
 
Daar dwaald het jonge schaap, zo meenig droeven dag
 
Daar zy door 't snood bedrog een zoon in de armen zag.
Ferdinand.
 
Hoe heeft dit vreemd geval, aan haar een zoon gegeven,
 
Waar is hy?
Octavio.
 
'k Weet niet Vorst, of hy noch is in 't leven,
 
Of hem de hemel van der aarden heeft gerukt,
 
Dit is wel 't grootste leet, 't geen Isabella drukt
Ferdinand.
 
Weet zy niet waar hy is, die van haar wierd gebooren?
Octavio.
 
Zy heeft 't onnozel wigt heel onverwagt verlooren
 
Toen 't ryk Tortosa, in een swaaren oorlog stak
 
En door het inlands vuur byna aan enden brak.
 
Toen heeft zy 't arme kind, met droef heid moeten laaten
 
Terwyl zy vlugten, in de handen der Zoldaaten,
 
En zedert heest zy niet in 't minst van hem gehoord.
Ferdinand.
 
Wat brengt onguere min! helaas al rampen voord!
Octavio.
 
Toen heeft zy vlugtende zig herwaars aan begeeven
 
Om in Ongaryë waar 't mooglyk slil te leeven,
 
Zo dat zy eindelyk hier dwalende in 't gebergt
 
My heeft gevonden, en myn hulp voor haar gevergt.
 
Dit is het alles Heer, 't geen ik u kan verklaren,
 
Zy heeft by my gewoond, een reeks van agtien jaren.
 
En 'k weet, van aanbegin tot heeden dezen dag
[pagina 17]
[p. 17]
 
Dat ik nooit vroomer mensch, op aarde in 't leeven zag;
 
De Vorst, haar Vader is, (wyl zy heeft omgesworven)
 
In hoogen ouderdom, om haar verlies gestorven.
Ferdinand.
 
Zo is dees Laura dan die Isabella, ach!
 
Gevreesde hemel, ik bedank u, dat dien dag
 
Haast volgen zal, dat ik met vreugd haar smart zal boeten,
 
'k Zal haar vergiffenis af bidden aan haar voeten.
 
ô Ja! Octavio, uw Koning is die geen
 
Diel Isabellaas eer dorst met de voet vertrêen,
 
Zy zal indienze my, myn misdaad wil vergeeven,
 
Zig zien als Ryksvorstin met my ten Troon verheeven,
 
Zo wasch ik best de vlek uit myn bemorst gemoed,
 
Maar hoe voldoe ik doch Kobertoos edel bloed,
 
Wat regt de jeugd niet uit, 't geen 't ryp berade oordeel
 
Vervloeken moet, ô Min! hoe zelden geeft gy voordeel
 
Aan hem die reukeloos u spoor komt in te slaan.
 
Ik heb de deugd vermoord, en de eerbaarheid verrâan,
 
Hoe kan de hemel my dees misdaan, op myn beede
 
Vergeeven.
Octavio.
 
Groote Vorst, zulks was niet buiten rede,
 
Wyl gy u eigen lyf moest hoeden in de nood.
 
Roberto is door u niet reukeloos gedood,
 
't Gevaar dwong u daar toe.
Ferdinand.
 
Octavio, u zeggen
 
Heeft schyn: was ik die niet, die eerst de grond dorst leggen
 
Van deeze rampen? 'k vond dan myn gemoed te vrêen.
Octavio.
 
't Berouw van u w bedryf, dat is genoeg alleen
 
Voor u, o Vorst! om u van alles vry të spreeken:
 
Te meer, wyl niemand ooit uw misdaad is gebleken.
Ferdinand.
 
Gy, oude Wyze, die my troost geeft voor 't gemoed,
 
En Isabella, door uw voorzorg hebt behoed
 
Kees twemaal negen jaar, ik tal uw trouw vergelden:
[pagina 18]
[p. 18]
 
Maar met beding, om niet aan Isabel te melden,
 
Dat ik die geene ben, die haar bedroogen heeft,
 
Maar dat zy in de gunst van haaren Koning leefd,
 
Die haarde aanstaanden dag zal aan het hof ontbieden,
 
En dat haar in het minst geen leet en zal geschieden.
Octavio.
 
Ik volg uw last, myn Heer, 'k vertrouw u, op uw woord.
Ferdinand.
 
Ik ga, waar is myn volk?
Octavio.
 
Zy hebben u gehoord,
 
Daar zyn ze, Heer.
Ferdinand.
 
Terwyl het onweer is verdwenen,
 
Vervaardig ons vertrek, Octavio, 'k ga heene,
 
Gy zult my moogelyk in 't kort hier weder zien,
 
Doe als, ik heb gezegt.
Octavio.
 
Myn Vorst, het zal geschien.
Einde van 't eerste Bedryf.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken