Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Isabella princesse van Iberië (1720)

Informatie terzijde

Titelpagina van Isabella princesse van Iberië
Afbeelding van Isabella princesse van IberiëToon afbeelding van titelpagina van Isabella princesse van Iberië

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.50 MB)

Scans (3.52 MB)

XML (0.18 MB)

tekstbestand






Genre

drama

Subgenre

pastorale


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Isabella princesse van Iberië

(1720)–Willem van der Hoeven–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Derde bedryf.

Eerste tooneel.

Ferdinand.
 
Een al te onrype min, myn oogen kwam verblinden.
 
Waar dat ik ga, of sta, ik weet geen rust te vinden.
 
Myn ziel werd overal gepynd met naberouw.
 
't Geweete pord my, om dees Hooggebourne Vrouw,
 
Die ik dus heb verlaagd, weer in den top te heffen;
 
Maar hoe zal myn Gemeent de reedenen bezeffen,
 
Daar ik voor Gemaalin, een herderin van 't land
 
Verkooren heb. Ik sta bedwelmd in myn verstand:
 
Myn grootheid tragt met ernst, dit huuwlyk my te ontraaden;
 
Aan de andre kant smeekt my eerbiedig, om genaden
 
Misleide onnozelheid; ik vind my in een zee
 
Vol onrust, daar myn kiel, geen haaven kend noch ree.
 
Maar hoe kom ik dus laf myn zinnen te verdeelen,
 
Daar 't magtig Ongeren, gehoorzaam. myn beveelen
 
Moet volgen, en als Vorst, my stip naar de oogen zien:
 
Wie zal my 't huuwelyk met Isabel verbien?
 
Die ik bedrogen heb, misleid, en schelms verraaden,
 
Ja, die ik ben verpligt eerbiedig om genaaden
 
Te smeeken; maar wel ligt sluit zy haare ooren toe,
 
Uit Eed'le spyt, door 't leed haar aangedaan. Ach! hoe
 
Bekommert zich myn ziel, zy heeft haar zoon verlooren,
 
Die door myn geile min, wierd buiten echt gebooren.
 
Wie weet of moogelyk, een ingezwolgen haat
 
Haar doet besluiten, om in haar geringe staat
 
Te blyven, om myn min onwaardig te verachten;
 
Maar neen, dit kan niet zyn, ik dwaal in myn gedachten.
[pagina 40]
[p. 40]
 
Zy zal niet weig'ren in den echtenstaat te treen,
 
Met my; maar vrouwen haat stryd dikwils met de reen,
 
Zy zal my moogelyk van al myn hoop versteeken,
 
Om haar verloren eer, en zoon, op my te wreeken,
 
Het Vorstelyk gemoed, schynd haar noch niet ontgaan.
 
Zo zy myn liefde wraakt, wat raad? wat dan gedaan?
 
'k Zal by myn onderdaan, veel van myn achting derven,
 
Om dat ik reukeloos een Ryks Princes deed zwerven.
 
Iberie zal my vervloeken, als het hoord,
 
Dat ik die geen ben die den Hertoog heb vermoord,
 
En de eer van hun Princes verraderlyk gestoolen,
 
Gelyk een nagtwolf, die zig stil in duystre hoolen
 
Verbergt; terwyl hy loerd, op een onnozel lam,
 
'k Vervloek het uur, toen my dit in gedagten kwam.
 
Wat spook heeft my zo ver gebragt, en myne zinnen
 
Verbysterd, om zo wreed, als eereloos te minnen?
 
Wat helsche furi, dreef my tot dees gruw'len aan?
 
'k Zie in een ogenblik meer kwaad van my gedaan,
 
Dat veele jaaren tyds, het moog'lyk niet gehengen,
 
Ja, zelf geen eeuwen, om zulks weer te regt te brengen:
 
Als reukeloos bestaan, aan onze driften kleeft,
 
't Baard wee, en ach! wanneer de tyd 't herdenken geeft.
 
Daar komt myn kamerling, wat of hem mag ontbreken.

Twede tooneel.

Pagi, Ferdinand.
Pagi.
 
Myn heer Gerastus, wenst zyn Maziesteit te spreken.
Ferdinand.
 
Men laat hem komen. Want dit is de regte man,
 
Aan wien ik myn geheim, in als vertrouwen kan.

Derde tooneel.

Gerastus, Ferdinand.
Gerastus.
 
'k Wensch aan zyn Maziesteit, een aangename morgen.
[pagina 41]
[p. 41]
Ferdinand.
 
Zulks wensch ik meede aan heer Gerastus.
Gerastus.
 
'k Ben vol zorgen
 
Geweest, ô grote Vorst! wyl 't onweer op de jagt
 
U heeft beloopen, 't welk veel kwaad heeft voort gebragt.
 
De zorg voor u myn Heer, bragt ons in duizend vreezen;
 
Maar 'k vind nu reeden, om van harten bly te weezen,
 
Wyl ik u zie gezond.
Ferdinand.
 
Na uiterlyke schyn.
Gerastus.
 
Wat deerd de Vorst? ik schrik.
Ferdinand.
 
Een doodelyke pyn,
 
Die my steld in een staat, niet weete wat te willen.
Gerastus.
 
Men moet zo zwaar niet aan 't geval des waerelds tillen.
 
Wat is het, dat een Vorst, niet ligt verzetten zou?
Ferdinand.
 
Een innerlyke smart, een doodelyk berouw.
Gerastus.
 
Waar dat berouw verschynt, daar is genâ te hopen,
 
Indien de Vorst, 't geheim zyn 's hart my wil ontknopen.
 
'k Zoek raad myn Heer, waar door gy werd te vrêen gesteld,
 
Gy hebt voor deeze my al uw geheim gemeld;
 
'k wil niet hoopen, dat de Vorst oit in gedachten
 
Gekreegen heeft, myn raad, en meening te verachten.
 
Ondek my de oorzaak van uw bittre smart en druk,
 
Uw Voesterheer, neemt deel in al uw ongeluk.
Ferdinand.
 
't Is waar Gerastus, 'k heb aan u, een man gevonden,
 
Die zyne pligt, en trouw, bewaard heeft ongeschonden;
 
Gy hebt my opgevoed, en met uw wy ze raad,
 
Altyd gediend, daar 'k my noch heeden op verlaat.
 
Schoon ik in myne jeugd, niet wel heb waar genomen
[pagina 42]
[p. 42]
 
Uwe onderrigting, om als Vorst het spoor der vroomen,
 
Te volgen: 'k ben daar slings, moetwillig afgedwaald,
 
En noch blyfd deeze schuld, (tot noch toe) onbetaald.
 
'k Heb op myn hals gehaald, een berg van zwaare zonden.
 
Ik heb het Heilig en het Waerels regt geschonden.
 
Ik ken my schuldig aan gekweste Maziesteidt.
Gerastus.
 
Door u berouw hebt gy die misdaad vry gepleit.
 
Gy hebt uw Isabel, op alle vier de winden,
 
Doen zoeken, om Haar, als uw waarde ziels beminden,
 
Te kroone; daar door is uw misdaad uitgeblust.
 
Stel dan, zo 't mooglyk is, myn Heer uw hart gerust.
Ferdinand.
 
Gerastus, 't is tot noch u onbekend gebleeven,
 
Dat zy, door myn bedrog, een zoon bragt in het leeven.
Gerastus.
 
Een zoon myn Heer?
Ferdinand.
 
ô Ja.
Gerastus.
 
Waar is die?
Ferdinand.
 
Niemant weet
 
Waar hy gebleven is. De Heemel wil het leet
 
Aan Isabel gedaan, door 't al te deerlyk miszen
 
Van myne zoon, ook op my wreeken.
Gerastus.
 
Is dit giszen,
 
Of waarheid? 'k sta verbaast, door 't geen ik van u hoor.
 
Weet niemant niet, myn Heet, waar zy haar zoon verloor?
Ferdinand.
 
ô Neen!
Gerastus.
 
Dan steund de zaak, dunkt my op losze gronden.
Ferdinand.
 
Gerastus, ach! ik heb myn Isabel gevonden.
[pagina 43]
[p. 43]
Gerastus.
 
Ik schrik! waar, en wanneer?
Ferdinand.
 
In deeze naare nacht,
 
In 't woest gebergt.
Gerastus.
 
Een droom heeft u dit aangebragt,
 
Gedagten spooreloos, gy moet die nacht tirannen,
 
Die 't bryn onrstellen, heel uit uw gemoed verbannen.
 
Vergeet doch Isabel, 'k weet anderzins geen raad,
 
Om u te stellen, Heer, in een geruste staat.
Ferdinand.
 
Hoe! haar vergeten, nu ik haar door's Heemels zeegen,
 
En grondeloos besluit, heb in myn arm gekregen;
 
Ik heb haar zelf gezien, gesproken, aangebeen,
 
Doch, onbekend.
Gerastus.
 
Ik sta verbystert door dees reen.
 
By wat geval heb gy de waarheid eerst vernomen?
 
Heeft zy 't u zelf gezegt?
Ferdinand.
 
ô Neen! 't is by gekomen
 
Dat... Maar 'k zal u de zaak verhaalen van 't begin.
Gerastus.
 
Hoe! kan het mooglyk zyn, steekt hier de waarheid in?
Ferdinand.
 
Toen gistren avond, ons het onweer kwam verraszen,
 
Met blikzem, donder, wind, en zwaare regenplaszen,
 
Met dikke duisternis; terwyl wy op de jagt
 
Een hind naarspoorden, vond ik schielyk onverwagt,
 
My, van myn volk beroofd, die hier, en daar gevlooden,
 
Een schuilplaas zogten, om niet in 't getal der dooden
 
Geteld te werden, door het schriklyk blikzem vuur,
 
Dat uit den Heemel vloog, en dreigden hof en schuur,
 
Geslingerd langs den grond, in lichte vlam te zetten,
 
En berg, en rotszen, tot den afgrond toe te pletten;
 
Dacht ik niet anders of de naare dood verscheen.
[pagina 44]
[p. 44]
 
De takken van 't geboomt, die vloogen om my heen,
 
In groote meenigte, ik stapten in het waater,
 
By wyl tot aan myn knien; het eiszelyk gek later
 
Der schorre donder, in 't gebergten, deed my 't hart
 
Van vreeze krimpen, 'k vond my overal benard,
 
Terwyl ik hoopeloos geen uitgang wist te vinden;
 
Ik tasten in het rond alleens gelyk de blinden,
 
Doch kort daar na zag ik de lugt een weinig klaar.
 
Toen wierd ik, onverwagt, een Vrouw haar stem gewaar,
 
Die op myn roepen scheen te naadren, en my vraagden
 
Wie dat ik was, terwyl het haar op 't hoogst behaagden,
 
Om aan verlegene getrouw de hand te bien;
 
Ik hoorde deeze Vrouw, maar 'k kon haar nauwlyks zien
 
Tot dat zy onverwagt een toorsligt liet onsteeken,
 
Ik zag haar, 'k stond verzet, en kon by na niet spreken,
 
Ik moest myn aangezigt verbergen, op 't gezigt
 
Van 't glansryk weezen, daar door 't helder fakkelligt
 
Een straal of schitterde, uit haar bekoorlyk oogen,
 
Tot in myn boezem; Goon! hoe wierd myn ziel bewoogen
 
Toen zy haar lieve mond ontsloot, een Engel sprak
 
Door haare lippen, die van booven 't sterren dak
 
Geschikt was, om aan my getrouw de hand te bieden.
Gerastus.
 
Wat laat de Hemel, op der aarden niet geschieden.
Ferdinand.
 
Ik vroeg haar wie zy was, haar antwoord was, myn Heer
 
Een Herderin, terwyl ik my op 't land erneer
 
Met Vee te hoeden, 't geen ik hier ruim achtien jaaren
 
Gedaan heb, in de dienst van Heer Octaaf; de haaren
 
Die reezen my te berg, toen ik van haar vernam,
 
Dat ze in Iberie gebooren was, een vlam
 
Van kuysche liefden kwam myn hart en ziel bestryden
 
En zonder dat ik wist wie dat zy was, 't geleiden
 
't Welk ik haar aanbood naar myn Hof, stond haar niet aan
 
Wyl zy 't stil leeven op het land niet wilde ontgaan
 
Voor al de schatten, die een Koning haar kon geeven,
 
'k Wierd door nieuwschierigheid, en liefde zo gedreven.
[pagina 45]
[p. 45]
 
Dat ik niet rusten kon, 'k sprak met Octavio
 
En vroeg hem wie zy was, die in 't begin 't heel nô
 
Ondekken wilden wyl hy dierbaar had geswooren,
 
Om nooit te zeggen wie zy was, 't geen myne tooren
 
Ootstak, maar wyl ik zag dat hy me als onbekend
 
Antwoorden, dat al 't geen, van my wierd aangewend,
 
Zou vrugtloos weezen, ja veel liefver wilde sterven,
 
Als zyn geswooren eed te breken duizend werven.
 
Ik vond geraden, om aan den stokouden man,
 
My te doen kennen, 't geen ik deed, ik toonden dan
 
Myn Vorstlyk teken, daar hy straks door wierd bewogen,
 
De tranen drongen hem van blyschap uit zyne oogen,
 
Hy bad my om genâ, maar 'k zy, daar 's niet misdaan,
 
Gy hebt uw eer, en pligt, getrouwlyk voorgestaan,
 
Verhaal my in het kort wie Laura, doch mach weezen,
 
Dat hem door dit verhaal in 't minst niet stond te vreezen,
 
Hier op antwoorden hy, dat deeze Laura was
 
Die Isabella, die een helder spiegel glas
 
Verstrekte voor de deugd, en een Princes, gebooren
 
In 't Ryk Iberie, en 't geen haar wierd beschooren
 
Door een verrader, en al 't geen zy had geleen;
 
Maar datze in spyt van al haar weder waardigheen,
 
Een loflyk voorbeeld bleef, van hooggebooren zielen.
 
Toen beet my het berouw afgryslyk in myn hielen,
 
Waar van myn moedig hart de pyn gevoelden, ach!
 
De naam van Isabel, scheen my een donderslag
 
In de ooren, 't geen myn bryn ontroerden, opgetoogen
 
Stond ik in myn gemoed, ik miste het vermogen,
 
Van myne zinnen, en in die verleegenheid
 
Ondekten ik Octaaf, dat ik haar had misleid,
 
En oorzaak was van al haar rampen.
Gerastus.
 
Hoe kan 't weezen,
 
Ik heb van myne jeugd, tot heeden, veel geleezen
 
In wonderheeden, maar nooit zulk een vreemd geval,
 
Het geen de nazaat, als verdigt gelooven zal;
 
Heeft zy wie dat gy waard, toen mê bericht gekregen.
[pagina 46]
[p. 46]
Ferdinand.
 
ô Neen! Gerastus, ik heb dit voor haar verswegen,
 
En aan Octavio, wel ernstig mê belast
 
Om dit te swygen, want hier hangt myn eer aan vast;
 
Ik moet my op dit stuk, eerst wyszelyk beraden,
 
Met u.
Gerastus.
 
Een goed besluit in nood kan nimmer schaden.
 
Wat oogmerk heeft de Vorst, in zulk een vreemde zaak.
Ferdinand.
 
De deugd te volgen ende reeden.
Gerastus.
 
Wat vermaak
 
Is 't my te hooren, dat de leszen u gegeven,
 
In uwe jeugd, door my, u noch zyn by gebleven,
 
De zuivre deugd braveerd, alle onheil en gevaar.
Ferdinand.
 
ô Ja! Gerastus, 'k meen myn schuld van twintig jaar
 
Nu af te doen, ik zal myn Isabella Kroonen,
 
En haar gelede leet, met kuische min beloonen.
Gerastus.
 
Een loffelyk besluit.
Ferdinand.
 
Ja Presburg zal haast zien,
 
Die met my op den Troon, gansch Ongren zal gebien,
 
'k Zal aan myn Veldgodin, myn Laura my verbinden.
 
Met haar beraden hoe men best myn Zoon zal vinden,
 
In 't Ryk Tortoza, in het oorlog haar ontroofd.
Gerastus.
 
Lang leefd de Koning, die ons niet dan heil beloofd.
Ferdinand.
 
Hoor dan Gerastus, 't geen uw Vorst heeft voorgenomen,
 
'k Zal Isabel, myn Bruid, dees dag ten Hoof doen komen,
 
En aan haar toonen, wie dat haar bedroogen heeft,
 
Indien 't geluk my vlyd, dat zy myn schuld vergeeft,
 
Zal ik haar meerder waard, dan Kroon en Cepter achten.
[pagina 47]
[p. 47]
Gerastus.
 
Myn Heer, gy hebt van Haar, niet anders te verwagten,
 
Hue kan zy beter doen.
Ferdinand.
 
Wel mooglyk houd zy 't veld
 
Meer waard dan 't Hof, myn vrind, 'r verstand hoeft geen geweld
 
Te doen, om al de pragt, van 't Aardryk te overwinnen,
 
Zy is een Vrouw, die ligt met welberade zinnen,
 
De grootsheid haat, om slegs 't onnozel vee te hoen.
Gerastus.
 
De eer zal haar roepen, uw begeerte te voldoen.
Ferdinand.
 
Ik zal den Hertoog, en de Graaf Astolf zyn broeder,
 
Die 'k myn geheim vertrouw, wyl ik hun een behoeder
 
In 't oorlog ben geweest, zo datelyk gebien,
 
Om myn verkoorne Bruid, met eer aan 't Hof te zien
 
Dat zy haar haalen, schoon den Hertoog ligt t' onvreden
 
Zal weezen, wyl hy my in 't huwelyk ziet treden
 
Met imant anders als zyn dochter.
Gerastus.
 
Als dereen
 
Hem zyn bekend, steld hy zig zekerlyk te vreen.
 
Ik weet dat hem de Vorst, van 't huwlyk heeft gesproken
 
Met zyne dochter, maar die toeleg is verbroken,
 
Wyl trouw beloften voor een twede liefde gaat,
 
Dit steld u, om zyn kind te trouwen, buiten staat.
 
Ook is hy wyzer, om zig daarom te verstooren,
 
Ja gy vergroot hunne eer, terwyl zy zyn verkooren,
 
Om uw verloofde Bruid, ten Hoof te leiden, 'k zou
 
Myn pligt betrachten, zo ik de eer had, om Mevrouw
 
De aanstaande Koningin, met my aan 't Hof te voeren.
Ferdinand.
 
'k Wil om de gansche Stad, niet teffens te beroeren,
 
Dat zulks in stilte zal geschieden. Pagi.
[pagina 48]
[p. 48]

Vierde tooneel.

Ferdinand, Gerastus, Pagi.
Pagi.
 
Heer.
Ferdinand.
 
Verzoek de Hertoog, en de Graaf, om aan my d'eer
 
Te geeven om by my, in myn vertrek te komen.
Pagi.
 
Myn Vorst het zal geschien.

Vyfde tooneel.

Ferdinand, Gerastus.
Ferdinand.
 
't Geen ik heb voorgenomen
 
Zal ik vol voeren, eer dezon zyn heldreglans
 
In 't Weste doofd, zal ik, haar die een rooze krans
 
Om 't hoofd draagt, eene Kroon van diamant op zetten.
Gerastus.
 
Daar 's niemant die de Vorst het weldoen kan beletten.
 
Wyl billikheid en regt voor uw beminde plyt:
 
Ik hoop haar haast te zien, ten Rykstroon ingewyd.
 
Daar komt den Hertoog, met zyn broeder.

Sesde tooneel.

Ferdinand, Ricardo, Astolpho, Gerastus.
Ferdinand.
 
Wel gekoomen.
Ricardo.
 
Lang leeft zyn Majesteit.
Astolpho.
 
Wy hadden niet vernomen
[pagina 49]
[p. 49]
 
't Bevel zyn 's Majesteit, of spoeiden herwaars heen,
 
Om zo het weezen mogt, u dienst te doen.
Ferdinand.
 
Ik meen
 
Gansch niet tedwalen, met u alles te vertrouwen:
 
Wat myne kroon belangd, daarom ben ik gehouwen,
 
Om een geheime zaak, daar aangelegen leit,
 
Testellen in uw magt.
Ricardo.
 
Myn Vorst, wy zyn bereid
 
Zulks uit te voeren, na uw wil, en vergenoegen.
Ferdinand.
 
Hoor dan Astolpho, gy zult u straks derwaars voegen,
 
Met uwen broeder, daar 'k u gistren avond sprak
 
van zekere Herderin; gy zult haar met gemak,
 
Ten Hoof geleiden; laat myn ryskoets vaardig maken,
 
Gy zult gemakkelyk tot aan 't gebergte raken
 
Door 't bos, dan valt de weg niet ver om voort te gaan,
 
Naar Heer Octavio, zyn woning; zeg, hem aan,
 
Dat gy gezonden zyt, door my, om at te haalen
 
Een zeekre Herderin, die Laura heet, geen dralen
 
Leid deeze zaak, ga dan, daar is myn zeegelring,
 
Een klaar bewys, dat gy van my dees last outfing.
Astolpho.
 
Myn Heer, het zal geschien.
Ferdinand.
 
Ga heen. Het zal my lusten,
 
Noch van de jagt vermocid, een weinig uit te rusten.

Zevende tooneel

Ricardo, Astolpho.
Ricardo.
 
Wat zal dit weezen? hoe! een herderin van 't land,
 
Te haal en aan het hof, gaat boven myn verstand.
Astolpho.
 
De Koning is verliefd, hy heeft met haar gesproken
[pagina 50]
[p. 50]
 
By toorsligt, 'k weet zyn hart in minnevlam ontstoken,
 
Door haare schoonheid, brand om haar by hem te zien;
 
Wie is 'er die zulks kan verhind'ren, of verbien?
Ricardo.
 
Mag dan een koning na zyn wil, en Welgevallen,
 
Al doen wat hem behaagd?
Astolpho.
 
'k Weet geene van ons allen
 
Die dit beletten kan, hy heeft het my ontdekt;
 
Maar, met bevel van 't niet te melden.
Ricardo.
 
Dit verwekt,
 
Voor zeeker, aan het Hof, een bitter ongenoegen.
Astolpho.
 
't Schynt wat een Koning doed, dat zig 't gemeen moet voegen,
 
Na zyne wil.
Ricardo.
 
't Zy zo, maar is dit wel gedaan,
 
Met my een huuw'lyk, wel beraden, voor te slaan,
 
Met myne dochter, en dan een boelin te houwen?
 
Dat is niet eerlyk, neen.
Astolpho.
 
Gy mist, hy wil haat trouwen.
Ricardo.
 
Haar trouwen, ach! de spyt doork naagd myn ingewand,
 
Indien zulks waar is, zo zweer ik u Ferdinand,
 
Dat ik na dees, (voor u) geen degen meer zal dragen.
Astolpho.
 
Noch ik.
Ricardo.
 
Waar wil die heen? zie ik myn oude daagen
 
Met smaat gehoond; wat zal myn dochter zeggen, als
 
Zy zig bedrogen ziet zo reukeloos als vals.
 
My aan te porren, om myn eenig kind te ontfangen,
 
Als bruid, daar al myn hoop, en heil, scheen aan te hangen,
 
Dan my beveelen, om een slegte boere sloor
 
Te haalen, in haar plaats.
[pagina 51]
[p. 51]
Astolpho.
 
Ik bid geef my gehoor,
 
Myn broeder, 'k weet noch raad, om ons hier van te wreken.
Ricardo.
 
Waar door?
Astolpho.
 
Met dees boerin, een dolk in 't hart te steeken.
Ricardo.
 
Wat razerny is dit? hoe zou zulks doch geschien?
Astolpho.
 
Gansch buiten achterdogt, 'k heb daar al in voorzien.
Ricardo.
 
Zou een onnozele, heel buiten misdaad sterven?
Astolpho.
 
Wy zullen 't ryk hier door, behoeden voor 't verderven;
 
De Vorst herstellen, die nu deerlyk zwanger gaat
 
Van een vervloekte min.
Ricardo.
 
En dan daar na, wat raad?
Astolpho.
 
Te zeggen, dat zy ons is met geweld ontstoolen
 
Van Roovers, in 't gebergt, en weg gevoerd.
Ricardo.
 
Verhoolen
 
Kan dit niet blyven, daar is al te veel aan vast.
Astolpho.
 
Zo gy 't niet waagen durfd, ik neem op my dien last.
 
Hy zal zyn min, hier door, weer tot uw dochter keeren.
Ricardo.
 
Wat middel is 'er, zo ik my liet overheeren,
 
Dit uit te voeren, en wanneer?
Astolpho.
 
Ik weet een hol,
 
Daar eertyds heeft gewoond, een snoode toverkol,
 
In 't diepste van 't gebergt, ver van de weg geleegen,
 
Dees nagtspelonk, heeft al van ouds, de naam gekreegen,
 
Van 't helsche voorburg, 'k zal de boere meid daar in
[pagina 52]
[p. 52]
 
Geleiden. 'k Maak haar wys dat deezerots 't begin
 
Is, Van de naaste weg, om by de koes te koomen.
Ricardo.
 
't Is vol gevaar, het geen van ons werd voorgenomen;
 
Nochtans dwingt my de spyt, uw voorslag toe te staan.
Astolpho.
 
Het vonnis is geveld, het is met haar gedaan,
 
Men moet by tyds het kwaad, zien uit het hof te wannen.
 
By kindsche kooningen, vertrouwd men 't ryk, aan mannen.
 
Men leid geen dwinglandy, schoon 't aan een Vorst behaagd.
 
Die voor 't gemeene best de Kroon en scepter draagd,
 
Moet al zo wel, als 't volk bezwoorne trouw betragten,
 
Of maakt zig zelf on waard, om hemals Koning te achten
 
Neen gants niet Hy heeft my het denk beeld voor gewend
 
Van Cirus, 'k heb de dâan van Cirus wel gekend,
 
Maar nooit zyn deugd, die is ons nimmermeer gebleken.
Ricardo.
 
Ik voel myn hert ontroerd, maar 'k wil my echter wreeken.
Astolpho.
 
Eer dat de Zon zyn glans in Tetus golven doofd,
 
Zie ik uw heil hersteld, ten kosten van myn hoofd.
Einde van 't derde Bedryf.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken