Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Notenkraker en muizenkoning (1978)

Informatie terzijde

Titelpagina van Notenkraker en muizenkoning
Afbeelding van Notenkraker en muizenkoningToon afbeelding van titelpagina van Notenkraker en muizenkoning

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.23 MB)

Scans (10.92 MB)

ebook (6.25 MB)

XML (0.15 MB)

tekstbestand






Illustrator

L.W.R. Wenckebach



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

sprookje(s)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Notenkraker en muizenkoning

(1978)–E.T.A. Hoffmann–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 47]
[p. 47]


illustratie

Tweede hoofdstuk.
Vervolg van het sprookje van de harde noot.

Den volgenden avond was oom Drosselmeier weer op zijn post en vertelde verder:

‘Je begrijpt nu wel, kinderen,’ zoo begon hij, ‘waarom de moeder van prinses Pierlipat haar wonderschoon dochtertje zoo zorgvuldig liet bewaken. Mocht ze niet vreezen, dat vrouwe Muizerink zou doen, wat ze gedreigd had en het prinsesje misschien doodbijten? De werktuigjes van Drosselmeier hielpen tegen die slimme vrouw Muizerink niets; maar de eerste sterrekundige van het hof, die tevens waarzegger was, beweerde

[pagina 48]
[p. 48]

dat kater Snorrebaard en zijn zonen de aangewezen personen waren, om de wacht te houden bij Pierlipat's wiegje. Dadelijk werden nu al de volwassen heeren Snorrebaard bij het hof aangesteld met den titel van opperwiegen wachter. Ieder van de zes waaksters moest nu 's nachts een van die wiegenwachters op haar schoot nemen, en hem door aanhoudend aaien den zwaren staatsdienst verzachten.

Het gebeurde eens, zoowat te middernacht, dat een van de opperwaaksters, die het dichtst bij de wieg zat, verschrikt opsprong; ze merkte dat ze even ingedommeld was. Rondom haar lag alles in diepe rust; geen gesnor meer, niets. Het was zoo stil in de kamer, dat men het tikken van den houtworm duidelijk kon hooren. Maar hoe ontstelde de opperwaakster, toen ze vlak bij zich een groote leelijke muis aanschouwde, die zich op de achterpooten had opgericht en haar akeligen kop op het gezichtje van de prinses gelegd had. Met een gil van ontzetting sprong de vrouw overeind. Alles ontwaakte; maar op hetzelfde oogenblik rende vrouw Muizerink - want niemand anders was de groote muis op Pierlipat's wieg, - naar een hoek van de kamer. De opperwiegen wachters stormden haar achterna; maar... het was te laat. Door een reet in den vloer was vrouw Muizerink verdwenen. Door het lawaai werd Pierlipatje wakker en begon bitter te huilen. ‘Dank zij den Hemel, ze leeft nog,’ riepen de waaksters; maar hoe groot was hun schrik, toen ze naar het prinsesje keken, en zagen, wat er uit het mooie, fijne kindje geworden was. In plaats van het goudgelokte engelenkopje met het rose en witte gezichtje, zagen ze een groot, vormeloos, dik hoofd op een klein verschrompeld lijfje; de saffieren oogjes waren veranderd in groene, uitpuilende, starende oogen, en het kleine mondje was uitgerekt van het eene oor tot het andere. De koningin verging haast van smart en ellende, en de studeerkamer van den koning moest met gewatteerde tapijten behangen worden, omdat de bedroefde vorst gedurig met zijn hoofd tegen den wand liep, terwijl hij maar aldoor jammerde: ‘O, ik ongelukkige monarch!’ Hij had nu moeten

[pagina t.o. 48]
[p. t.o. 48]


illustratie
Prinses Pirlipat


[pagina 49]
[p. 49]

inzien, dat het beter was geweest, als hij maar stilletjes zijn worsten zonder spek had opgegeten, en niet zoo ruw tegen vrouwe Muizerink en haar familie was te werk gegaan; daaraan dacht echter Pierlipat's vader niet, maar hij schoof liever alle schuld op den hof-klokkenmaker Christiaan Elias Drosselmeier uit Neurenberg. Daarom vaardigde hij het wijs bevel uit, dat Drosselmeier binnen vier weken prinses Pierlipat in haar vroegere gedaante moest terugbrengen, of ten minste een onfeilbaar middel aangeven, waardoor dit te bewerken zou zijn. Voldeed hij hieraan niet, dan zou hij door beulshanden een smadelijken dood moeten sterven.

Drosselmeier viel haast om van schrik, toen hem dit bevel werd overgebracht; maar spoedig kwam het vertrouwen op zijn kunst en zijn goed gesternte weer bij hem boven, en ging hij dadelijk over tot de eerste operatie, die hem noodig scheen. Eerst nam hij heel handig prinsesje Pierlipat heelemaal uit elkaaar, schroefde haar de handjes en voetjes af, en onderzocht eens goed haar inwendig samenstel; maar wat hij daar zag, gaf hem niet veel hoop. Hij merkte, dat de prinses steeds leelijker en wanstaltiger zou worden, hoe meer ze groeide, en wist zich niet te raden of te helpen. Hij zette de prinses weer voorzichtig in elkaar en verzonk bij de wieg, die hij niet verlaten mocht, in een diepe zwaarmoedigheid. Reeds was de vierde week begonnen - ja, het was al Woensdag. Daar kwam de koning met een woedend gezicht om den hoek van de deur kijken; hij stak zijn schepter dreigend vooruit en riep:

‘Christiaan Elias Drosselmeier, maak de prinses weer in orde, of je hoofd gaat er af!’ De arme Drosselmeier begon bitter te schreien, maar prinsesje Pierlipat ging stilletjes door noten te kraken tusschen haar scherpe tandjes. Nu viel het Drosselmeier voor het eerst op, hoe vreemd het toch was, dat het kleine meisje al tanden had, toen ze geboren werd, en dat ze zoo erg veel hield van noten. Na haar verandering had ze net zoo lang aanhoudend doorgeschreeuwd, tot ze toevallig een noot in haar handjes kreeg; ze had die tusschen haar tandjes gekraakt, de pit

[pagina 50]
[p. 50]

opgegeten en was toen in eens heel rustig en stil geworden. Van dien tijd af konden de oppasseressen haar nooit genoeg noten brengen naar haar zin. Christiaan Drosselmeier droogde zijn tranen, sprong op van zijn stoel en riep:

‘O heilig instinct der natuur! eeuwig onuitvorschbare sympathie aller schepselen! Gij wijst mij den weg; ik zal dien inslaan en het geheim ontsluieren.’

Daarop vroeg en verkreeg hij verlof, om met den hofsterrekundige te gaan raadplegen, en werd, door twaalf soldaten begeleid, naar diens huis gebracht. De beide heeren omhelsden elkaar onder veel tranen; want ze waren innige vrienden. Toen gingen ze samen in een verborgen kamertje en sloegen daar allerlei oude boeken op, die over sympathieën en antipathieën en andere geheimzinnige dingen handelden. De nacht brak aan, de hof-sterrekundige zag naar de sterren en trok met behulp van Drosselmeier, die daarin ook al heel knap was, de horoscoop van prinses Pierlipat. Dat was heel moeielijk; maar eindelijk lukte het tot groote vreugde van de vrienden, en nu bleek het hun klaar en duidelijk, dat het prinsesje, om de betoovering te verbreken en weer even mooi te worden als voorheen, niets anders te doen had, dan de kern van de noot Krakatoek op te eten. De noot Krakatoek had zoo'n harde bast, dat een kanon voor achtenveertigponders er overheen kon rijden, zonder ze te breken. Nu moest die harde noot door een man, die nog nooit laarzen gedragen had en nog nooit geschoren was, in tegenwoordigheid van de prinses gekraakt worden, waarna hij haar met gesloten oogen de kern moest aanbieden. Eerst als hij zeven stappen achterwaarts gedaan had zonder te struikelen, mocht de jonge man zijn oogen weêr opendoen.

Drie dagen en drie nachten was Drosselmeier met den sterrekundige onafgebroken bezig geweest. Het was nu Zaterdagmiddag en als er niets tusschenbeide kwam, zou Drosselmeier Zondagmorgen in alle vroegte onthoofd worden. De koning zat juist aan het middagmaal, toen Drossel-

[pagina 51]
[p. 51]

meier met een vroolijk gezicht de kamer kwam binnenstormen en met luider stem verkondigde, welk middel ze gevonden hadden, om de prinses haar verloren schoonheid te hergeven. De koning omhelsde Drosselmeier met stormachtige minzaamheid en beloofde hem een diamanten degen, vier ridderorden en twee nieuwe Zondagsche pakken. ‘Terstond na het eten moet ge aan 't werk’ zei hij vriendelijk, ‘zorg maar, dat de ongeschoren jonge man in schoentjes, de noot Krakatoek flink doorbijt, en laat hem vooraf geen wijn drinken, anders kon hij weleens struikelen, als hij zijn zeven kreeftenstappen doen moet. Als alles goed afgeloopen is, mag hij drinken, tot hij omvalt.’

Die koninklijke woorden maakten vriend Drosselmeier weer erg aan 't schrikken. Met een doodsbenauwd gezicht en onder veel gehakkel vertelde hij nu, dat ze wel het goede middel gevonden hadden; maar dat de noot Krakatoek en de geschikte jonge man nog gezocht moesten worden, en dat hij volstrekt niet wist, waar hij zoo'n noot en zoo'n notekraker vandaan moest halen. Snuivend van woede zwaaide de koning nu met zijn schepter boven zijn gekroond hoofd, en zijn stem klonk als het brullen van een leeuw, toen hij riep: ‘Dan blijft het bij het onthoofden.’ Een groot geluk was het voor den armen Drosselmeier, dat het eten den koning dien dag bijzonder lekker gesmaakt had, zoodat hij over 't algemeen goed in zijn humeur was. Zijn woedende bui zakte dus nog al gauw en hij luisterde naar de verstandige woorden van de goedhartige koningin, die meêlij had met den ongelukkigen klokkenmaker. Drosselmeier waagde het nu te zeggen, dat hij toch eigenlijk volbracht had, wat hem bevolen was; immers hij had het middel gevonden, waardoor de prinses herstellen kon, zoodat er geen reden was om zijn hoofd af te slaan. De koning noemde dit uitvluchten en mallepraat; maar nadat hij een glaasje maagbitter gedronken en een beetje over de zaak gedacht had, gaf hij bevel, dat Drosselmeier en de sterrekundige dadelijk op reis moesten gaan, om de noot Krakatoek te zoeken, en dat ze niet zonder die vrucht terug

[pagina 52]
[p. 52]

mochten keeren. Op aanraden van de koningin zou men onder de hand den jongen man trachten te vinden, door een advertentie in alle binnen- en buitenlandsche bladen te plaatsen.

Hier hield de vrederechter weer op met vertellen en beloofde den kinderen voor den volgenden avond het slot van de geschiedenis.



illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken