Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Notenkraker en muizenkoning (1978)

Informatie terzijde

Titelpagina van Notenkraker en muizenkoning
Afbeelding van Notenkraker en muizenkoningToon afbeelding van titelpagina van Notenkraker en muizenkoning

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.23 MB)

Scans (10.92 MB)

ebook (6.25 MB)

XML (0.15 MB)

tekstbestand






Illustrator

L.W.R. Wenckebach



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

sprookje(s)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Notenkraker en muizenkoning

(1978)–E.T.A. Hoffmann–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 75]
[p. 75]

[Derde Deel]



illustratie

[pagina 77]
[p. 77]


illustratie

Eerste hoofdstuk.
Het poppenrijk.

Niemand zou zeker geaarzeld hebben om dien eerlijken, goedhartigen Notenkraker, die onmogelijk iets kwaad in den zin kon hebben, te volgen. Marie deed dit zooveel te eerder, omdat ze wel wist, dat ze aanspraak had op Notenkraker's dankbaarheid, en er dus wel zeker van kon zijn, dat hij woord zou houden en haar veel heerlijks zou laten zien.

[pagina 78]
[p. 78]

Ze zei dus: ‘Ik ga met u mee, mijnheer Drosselmeier, maar het moet niet ver zijn en niet lang duren, want ik heb nog lang niet genoeg geslapen.’ ‘Goed,’ zei Notenkraker, ‘dan zal ik den kortsten weg nemen, al is die een beetje ongemakkelijk.’

Hij liep vooruit en Marie kwam achter hem, tot ze voor de groote kleerenkast op de gang bleven staan. Marie zag met verbazing, dat de deuren van deze kast, die anders altijd gesloten waren, nu wagenwijd open stonden, zoodat ze de met bont gevoerde reisjas van haar vader zag, die vooraan hing. Zoo vlug als een eekhoorntje klauterde Notenkraker tegen de lijsten en sieraden naar boven, tot hij de groote kwast kon grijpen, die aan een dik koord achter van de pels afhing. Zoodra Notenkraker flink aan die kwast trok, kwam er een sierlijke ladder van cederhout door de mouw van de pels naar beneden. ‘Klim nu asjeblieft maar naar boven, dierbare jonkvrouw’ riep Notenkraker. Marie deed het; nauwelijks was ze door de mouw gestegen en keek ze boven de kraag uit, of een verblindend licht straalde haar tegen, en wip!... daar stond ze ineens op een heerlijk geurende vlakte, waar millioenen vonken haar als schitterende edelgesteenten tegenstraalden. ‘We zijn nu op de Kandijvlakte’ zei Notenkraker, ‘nu moeten we deze poort doorgaan.’ Marie keek op en zag nu eerst aan 't eind van de vlakte een mooie poort staan, die gebouwd scheen te zijn van bruin en rozijnkleurig gespikkeld marmer; maar toen ze er vlak voor stond, zag ze dat de heele massa uit saamgebakken amandelen en rozijnen bestond.

Notenkraker vertelde haar dan ook, dat dit de Amandelen- en Rozijnenbarrière was, of zooals men bij verkorting zei: de Studentenhaverpoort. Boven aan die poort was een galerij van witte noga, en daarop zaten zes aapjes, met roode buisjes aan, de aardigste zigeuner-muziek te maken, die er te hooren is, zoodat Marie nieteens lette op het plaveisel van de straat, waarop ze liep, en dat was toch jammer, want die weg was geheel bestraat met ulevellen. Een eindje verder woeien haar de zoetste geuren tegen

[pagina 79]
[p. 79]

uit een vreemdsoortig bosch, waar de straatweg midden doorheen liep. In het donkere loof blonk en fonkelde het zoo hel, dat Marie duidelijk kon zien, hoe er gouden en zilveren vruchten aan bontgekleurde stelen hingen, en hoe stammen en takken met linten en bloemen versierd waren als vroolijke bruiloftsgasten. Wanneer de oranje-bloesemgeuren als zoele zomerwindjes rondzweefden, dan suisde het in takken en bladeren en het klatergoud knetterde en klapperde, dat het klonk als schitterende feestmuziek, waarbij de fonkelende lichtjes moesten huppelen en dansen.

‘O, wat is het hier heerlijk!’ riep Marie buiten zich zelve van verrukking. ‘We zijn hier in het Kerstboomenbosch, lieve jonkvrouw,’ zei Notenkraker. ‘Hè,’ ging Marie voort, ‘ik wou dat ik hier nog even blijven mocht; ik vind het hier verrukkelijk.’ Notenkraker klapte nu driemaal in de handen, en dadelijk kwamen er eenige herders en herderinnetjes, jagers en jageressen toeschieten, zoo zacht en wit, dat het wel leek, of ze van enkel suiker gemaakt waren. Ze brachten een allerliefst gouden leunstoeltje, legden daar een kussentje van witte drop op en verzochten Marie heel vriendelijk, daarop plaats te nemen. Zoodra Marie gezeten was, begonnen de jagers muziek te maken, en de herders en herderinnen een heel aardig ballet te dansen. Toen dat uit was, verdwenen ze weer in 't Bosch.

‘Het spijt me, juffrouw Staalboom,’ zei Notenkraker, ‘dat ik u geen mooier dansen kan laten zien; maar deze luitjes hooren allemaal tot het ijzerdraad-ballet en die kunnen niets anders dan altijd hetzelfde dansen; en dat de jagertjes zoo lijzig en slaperig bliezen, heeft ook zijn redenen. Zij hangen in de Kerstboomen wel vlak onder de pepernoten; maar ze kunnen er nooit bij. Willen we nu ook verder gaan?’

‘Ik vond het dansen toch heel aardig,’ zei Marie, ‘en het beviel mij best. Ze liepen nu voort langs een lieflijk ruischend beekje, waaruit de heerlijke geuren schenen te komen, die het heele bosch vervulden. ‘Dit is de Oranjewaterbeek,’ zei Notenkraker, ‘ze ruikt heerlijk, maar ze is

[pagina 80]
[p. 80]

lang zoo groot en zoo mooi niet als de Limonadestroom. Ze monden allebei uit in de Amandelmelkzee.’

Inderdaad hoorde Marie weldra een veel sterker geruisch en geklater en daar zag ze den Limonadestroom, die met trotsche, geelachtige golven voortrolde tusschen struiken, die schitterden als groene karbonkelsteenen. Een verfrisschende, hartsterkende koelte steeg uit dezen heerlijken stroom op. Niet ver vandaar was een donkergele, troebele rivier, die traag voortstroomde en waar een zoete geur uit opsteeg. Op de oevers zaten een menigte aardige kindertjes, die naar kleine dikke vischjes hengelden en ze dadelijk opaten. Van-dichte-bij zagen die visschen er net uit als biscuitjes. In de verte lag aan die donkergele rivier een aardig dorpje. Huizen, kerk, schuren, alles was donkerbruin met goud op de daken en verscheiden gevels waren net beschilderd, of er snippers en amandelpitten op zaten. ‘Dat dorp heet Peperkoekstein,’ zei Notenkraker, ‘en het licht aan de Honingrivier; er wonen heel goede menschen in; maar ze zijn meestal knorrig, omdat ze erg aan kiespijn lijden; we zullen er dus maar niet heengaan.’

Daarna kwamen ze aan een stadje, dat uit bontgekleurde, doorschijnende huizen bestond en er alleraardigst uitzag. Toen ze het binnentraden, hoorde Marie een vroolijk lawaai en zag ze, hoe honderden aardige kleine poppetjes bezig waren om eenige hoogbepakte wagens, die op de markt stonden, te ontladen. Wat ze uitpakten, zag er uit als gekleurd papier en chocola-tabletten.

‘We zijn nu in Bonbonshuizen’ zei Notenkraker. ‘Er is juist een bezending uit het Papierland en van den Chocoladekoning gekomen. Die arme Bonbonshuizers hebben dikwijls veel te lijden van roofzuchtige Muggen-legers; daarom bedekken ze nu hunne huizen met de voortbrengselen van het Papierland en maken stevige muren van de flinke bouwstoffen, die de Chocoladekoning hun gezonden heeft..... Maar we hebben geen tijd genoeg om alle steden en dorpen van dit land te bezoeken. Naar de hoofdstad! Naar de hoofdstad!

[pagina t.o. 80]
[p. t.o. 80]


illustratie
WE ZIJN HIER IN HET KERSTBOOMBOSCH:


[pagina 81]
[p. 81]

Notenkraker stapte nu flink voort en Marie volgde hem, brandend nieuwsgierig naar wat ze nu weer te zien zou krijgen. Het duurde niet lang, of daar steeg een heerlijke rozengeur op en was alles rondom hen als door een rooskleurigen nevel omhuld. Marie merkte, dat dit de weerschijn was van een rozerood, glanzend water, dat met zijn roodzilveren golfjes ruischte en platserde, dat het klonk als wonder-lieflijke muziek. Op dit bevallige water, dat zich al verder en verder uitbreidde tot een groot meer, zwommen statige zilverwitte zwanen met gouden halsbanden om, en ze zongen welluidende liederen, terwijl diamanten vischjes in de rooskleurige golven op en neder sprongen als in lustigen dans.

‘O!’ riep Marie vol verrukking, ‘dat is de groote vijver, die oom Drosselmeier eens voor me maken zou, en ik ben zelf het meisje, dat met de zwanen spelen zal.’

Notenkraker lachte zoo spotachtig, als Marie nog nooit van hem gezien had, en zei: ‘Zoo iets kan Oom nooit tot stand brengen; dat kunt u zelf veel beter, lieve juffrouw Staalboom! Doch dat zullen we maar niet verder uitpluizen. We gaan nu over het rozenmeer naar de hoofdstad varen.’



illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken