Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Notenkraker en muizenkoning (1978)

Informatie terzijde

Titelpagina van Notenkraker en muizenkoning
Afbeelding van Notenkraker en muizenkoningToon afbeelding van titelpagina van Notenkraker en muizenkoning

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.23 MB)

Scans (10.92 MB)

ebook (6.25 MB)

XML (0.15 MB)

tekstbestand






Illustrator

L.W.R. Wenckebach



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

sprookje(s)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Notenkraker en muizenkoning

(1978)–E.T.A. Hoffmann–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige
[pagina 91]
[p. 91]


illustratie

Besluit.

Boem! - paf! ging het. - Marie viel van een onmetelijke hoogte neer. - Dat was een schok. - Maar dadelijk sloeg ze haar oogen op: ze lag in haar bedje, het was klaar-lichte-dag; en moeder stond voor haar en zei: ‘Wel, wel, is dat lang slapen, het ontbijt is al een heel tijdje klaar.’

Het is duidelijk, dat Marie, versuft door al het wonderlijke, wat ze gezien had, op het laatst in de zaal van het Marsepeinslot was ingeslapen en dat de moortjes of de pages, of misschien wel de prinsessen zelve, haar naar huis gebracht en in bed gelegd hadden.

‘O moedertje-lief! waar heeft de jongeheer Drosselmeier me van nacht al niet heengebracht, wat heb ik veel mooi's gezien!’

Toen vertelde Marie getrouw alles, wat ze ondervonden had. Mama keek haar verbaasd aan en zei, toen het verhaal uit was: ‘Je hebt aardig gedroomd, Marietje-lief, maar zet die gekheid nu uit je hoofd.’

Marie hield stijf en strak vol, dat ze niet gedroomd had; maar alles werkelijk gezien en gehoord. Toen bracht moeder haar voor de glazenkast, nam den notenkraker - die als gewoonlijk op de derde plank

[pagina 92]
[p. 92]

stond, - er af en zei: ‘Dwaas kind, hoe kan je nu toch gelooven, dat die Neurenberger houten poppen leven en zich bewegen kunnen?’

‘Maar, maatje-lief,’ zei Marie, ‘ik weet toch heel goed, dat de kleine notenkraker, de jonge heer Drosselmeier uit Neurenberg is, oom Drosselmeier's neef!’

Toen barstten dokter Staalboom en zijn vrouw in een schaterend gelach uit. ‘Och,’ zei Marie half huilend, ‘nu lacht u mijn notenkraker uit, papa, en hij sprak nog al zoo goed over u; want toen wij in het Marsepeinslot kwamen en hij mij aan zijn zusters, de prinsessen, voorstelde, zei hij nog, dat u een zeergeachte dokter was.’

Nu werd er nog harder gelachen. Louise en zelfs Frits deden ook mee. Marie ging naar de andere kamer, haalde gauw uit haar kastje de zeven kroontjes van den muizenkoning en gaf ze aan haar moeder.

‘Kijk dan, moeder,’ zei ze, ‘daar zijn de zeven kronen van den Muizenkoning, die mijnheer Drosselmeier mij van nacht als een teeken van zijn overwinning gegeven heeft.’

Vol verbazing bekeek mevrouw Staalboom de kleine kroontjes, die van een vreemd, glanzend metaal gemaakt waren en zoo keurig fijn bewerkt, dat het geen werk van menschenhanden leek. Ook de dokter was een en al bewondering voor de fijne dingetjes, en vader en moeder beiden drongen sterk bij Marie aan, om toch te zeggen, waar ze die kroontjes vandaan had. Zij kon evenwel niet anders doen, dan blijven bij het geen ze gezegd had en toen de dokter boos werd en haar zelfs voor een leugenaarster uitmaakte, begon ze bitter te huilen en klaagde ze: ‘Och ik arm kind, wat moet ik toch zeggen!’

Op dat oogenblik ging de deur open en kwam de vrederechter binnen. ‘Wat is dat?’ vroeg hij ‘mijn petekindje aan 't huilen en snikken? Wat is er gebeurd?’ De dokter vertelde hem nu wat er gebeurd was en liet de kroontjes zien. Toen begon de vrederechter hard te lachen en riep: ‘Och wat een gekheid, dat zijn immers de kroontjes, die ik jaren geleden

[pagina 93]
[p. 93]

aan mijn horlogeketting droeg en die ik Marietje op haar tweeden verjaardag present gaf. Weet je dat niet meer?’ Maar de dokter en zijn vrouw konden zich daar niets meer van herinneren.

Toen Marie zag, dat haar ouders weer wat vriendelijker keken, sprong ze naar oom Drosselmeier toe en riep: ‘Och, oom, u weet toch alles, zeg nu toch ook eens, dat mijn notenkraker uw neef, de jonge Drosselmeier uit Neurenberg, is en dat hij mij de kroontjes gegeven heeft.’ Maar de vrederechter zette een heel knorrig gezicht en bromde: ‘Och, domme kippetjespraat.’ Toen trok de dokter Marietje naar zich toe en zei heel ernstig: ‘Hoor eens Marie, zet nu die gekke grillen en inbeeldingen uit je hoofd en als je er nog eens van spreekt, dat die leelijke houten notenkraker de neef van mijnheer Drosselmeier is, dan gooi ik niet alleen den notenkraker, maar al je poppen, tot juffrouw Klaartje toe, het raam uit.’

Natuurlijk durfde de arme Marie toen niet meer spreken van dat, waar toch haar hartje vol van was; want je kunt wel begrijpen, dat men zooveel moois en heerlijks als Marie ondervonden had, nooit vergeten kan. Zelfs Frits draaide dadelijk z'n zusje den rug toe, als ze hem iets van het wonderland, waar ze zoo gelukkig geweest was, vertellen wilde. Ja, er wordt gezegd, dat hij weleens tusschen z'n tanden gebromd heeft: ‘Domme gans!’ maar dat kan ik toch van dien goedhartigen jongen niet gelooven. Zeker is het dat hij, niets meer van Marie's verhalen geloovende, zelfs zijn huzaren in het openbaar bij de parade in hun eer herstelde en hun in plaats van de verloren veldteekens, veel hoogere en mooiere ganzenpluimen op de muts plakte, en hun ook weer toestond den huzarenmarsch te blazen. Nu, wij weten best, hoe het met den moed van die huzaren gesteld was, toen ze van die leelijke kogels vlekken op hun roode buisjes kregen!

Marie durfde nu niet meer spreken over haar avontuur; maar de beelden van dat wonderlijke feeënrijk omzweefden haar met een liefelijk geruisch en zoete, betooveren de klanken. Ze zag alles weer rondom zich,

[pagina 94]
[p. 94]

zoodra ze er maar ernstig aan dacht, en zoo gebeurde het dikwijls, dat ze in plaats van te spelen, zooals vroeger, stil en onbeweeglijk neer kon zitten, waarom allen haar voor een kleine droomster uitmaakten.

Eens gebeurde het, dat de vrederechter weer bezig was, om een klok in 't huis van den dokter te repareeren. Marie zat bij de glazenkast en keek, in haar droomen verzonken, den notenkraker aan; toen ontvielen haar onwillekeurig de woorden: ‘Och, lieve mijnheer Drosselmeier, als u toch wezenlijk leefde, dan zou ik niet zoo doen als prinses Pierlipat en u versmaden, als u om mijnentwille opgehouden had een mooie jongeheer te zijn.’

‘Hei, hei, mallepraat!’ riep de vrederechter.

Maar op dat oogenblik klonk er zoo'n slag, dat Marie bewusteloos van haar stoel viel. Toen ze weer bijkwam, stond moeder bij haar en zei: ‘Maar hoe is 't nu toch mogelijk, dat zoo'n groot meisje van haar stoel valt! Kom, de neef van mijnheer Drosselmeier uit Neurenberg is aangekomen; wees nu beleefd en vriendelijk.’

Marie keek op; daar stond de vrederechter, hij had z'n glazen pruikje weer opgezet en z'n bruin jasje aangetrokken, hij lachte heel genoeglijk en aan z'n hand hield hij een kleinen, maar zeer welgemaakten jongen man. Als melk en bloed was z'n gezichtje, hij droeg een prachtigen rooden rok met goud belegsel, wit-zijden kousen en schoenen met gespen, en in z'n jabot had hij een allerliefst bloemruikertje; hij was keurig gekapt en gepoeierd en achter in z'n hals hing een aardig staartje. De kleine degen, dien hij op zij droeg, scheen van enkel juweelen te zijn, zoo schitterde die, en het hoedje, dat hij onder z'n arm hield, was als uit zijde geweven. Dat de jonge man beleefde, aangename manieren had, bewees hij dadelijk hierdoor, dat hij aan Marie een heele verzameling mooi speelgoed gaf, heerlijk marsepein en juist dezelfde poppetjes, als die de muizenkoning opgegeten had, en dat hij voor Frits een prachtige sabel had meegebracht. 's Middags aan tafel was hij zoo beleefd, om voor het heele gezelschap noten te kraken; de hardste beet hij dadelijk door; met de rechterhand stak hij

[pagina 95]
[p. 95]

ze tusschen z'n tanden, met de linker trok hij aan z'n staartje en - krak!’ daar viel de noot aan stukken.

Marie was vuurrood geworden, toen ze den aardigen jongen zag, en ze werd nog rooder, toen na het eten de jonge Drosselmeier haar vroeg, om met hem naar de glazenkast te gaan.

‘Speelt nu maar een poosje samen, kinderen!’ zei de vrederechter, ‘ik heb hier niets meer te doen, nu alle klokken in orde zijn.’

Zoodra de jonge Drosselmeier met Marie alleen was, viel hij voor haar op de knieën en zei: ‘O mijn allerliefste juffrouw Staalboom, hier ligt voor uw voeten de gelukkige Drosselmeier, wien ge op deze plaats het leven hebt gered. U is zoo goed geweest het uit te spreken, dat u mij niet versmaden zoudt, zooals die nare prinses Pierlipat, als ik om uwentwille leelijk was geworden. Van dat oogenblik af aan, hield ik op een gemeene notenkraker te zijn en kreeg mijn vroegere niet onbevallige gedaante terug. O, allerliefste jonkvrouw! maak mij gelukkig met uw hart en hand; deel met mij rijk en kroon, heersch met mij op het Marsepeinslot; want daar ben ik nu Koning.’

Marie hief den jongen man op en zei zachtjes: ‘Lieve mijnheer Drosselmeier! U is een vriendelijk en goed mensch, en daar u bovendien nog over een heel mooi land met aardige, vroolijke menschen regeert, neem ik u tot bruigom aan.’ Toen waren ze verloofd. Verder wordt er verteld, dat Drosselmeier, na jaar en dag Marie afhaalde op een gouden wagen, met zilveren paarden bespannen. Op de bruiloft dansten twee-en-twintig duizend met de heerlijkste paarlen en juweelen opgesierde figuren, en Marie is, zegt men, nog heden ten dage, Koningin over een heerlijk land, waar men overal schitterende Kerstboomboschjes, doorschijnende Marsepein-paleizen, kortom, de allerheerlijkste en wonderbaarlijkste dingen zien kan, - maar.... men moet er oogen voor hebben.

Dit is nu het sprookje van Notenkraker en Muizenkoning.

[pagina 96]
[p. 96]


illustratie


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken