De kameraadjes van Pietje Smeerpoets (ca. 1900-1910)–Heinrich Hoffmann– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 14] [p. 14] Het ijdele pronkstertje. O jammer, o ongeluk, o nood, De booze wolf bijt Marietje dood; Hij pakt haar bij haar mooien hoed, En smacht zeer naar haar vleesch en bloed. Hier helpt geen bidden, geen geklaag, 't Arme kind gaat naar zijn maag. Kakatoe, kakatoe, Zeg mij, hoe ging dat toe? Kakatoe spreekt: ‘Kakatoe, kakatoe!’ Riep ik Marietje toe, Blijf toch liever bij mij thuis, Want daar buiten is 't niet pluis. Doch haar mooie hoed Stond haar o zoo goed; Dezen wil zij laten zien, Op den weg, aan alle lîen; Pronken wilde zij er meê, Daarom liep ze als een ree Uit het huis en langs de straat, Tot zij straks het veld in gaat. Daadlijk is de wolf op zij En hij zegt: ‘Kom mee met mij! O wat heb je een mooien hoed, Nu die staat je drommels goed.’ Het ijdle kind gaat met hem mee, Het overige weet ge alree.’ Kakatoe, kakatoe! Gij kunt om haar weenen, Zij is nu verdwenen. Vorige Volgende