Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Cursus Middelnederlands (1983)

Informatie terzijde

Titelpagina van Cursus Middelnederlands
Afbeelding van Cursus MiddelnederlandsToon afbeelding van titelpagina van Cursus Middelnederlands

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.68 MB)

XML (0.61 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

studie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Cursus Middelnederlands

(1983)–Maaike Hogenhout-Mulder–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 28]
[p. 28]

Vormleer

Verbuiging

In het Middelnederlands worden zelfstandige naamwoorden, bijvoeglijke naamwoorden, voornaamwoorden en telwoorden verbogen. De verschillende vormen waarin een woord kan voorkomen noemen we de naamvallen. De naamvallen geven de functie van een woord of woordgroep in een groter geheel aan. Voor het goed begrijpen van een tekst is het herkennen van de verschillende naamvalsvormen noodzakelijk. We onderscheiden er in het mnl. vier: de nominatief (of 1e nv.), de genitief (of 2e nv.), de datief (of 3e nv.) en de accusatief (of 4e nv.). Je vindt op blz. 40 t/m 44 een overzicht van de gebruikelijke naamvallen voor de verschillende zinsdelen of delen van zinsdelen.

Hieronder volgt nu eerst de verbuiging van het zn, bn en aanw. vn/lw:

Mannelijk Sterk Zwak
Enkelv. Nom. die/de cleine knecht hane
  Gen. dies/des cleins knechts hanen
  Dat. dien/den cleinen knechte hane
  Acc. dien/den cleinen knecht hane
           
Meerv. Nom. die cleine knechte hanen
  Gen. dier/der cleiner knechte hanen
  Dat. dien/den cleinen knechten hanen
  Acc. die cleine knechte hanen
Onzijdig Sterk Zwak
Enkelv. Nom. dat cleine broot beelde
  Gen. dies/des cleins brodes beelden
  Dat. dien/den cleinen brode beelde
  Acc. dat cleine broot beelde
           
Meerv. Nom. die cleine brode beelden
  Gen. dier/der cleiner brode beelden
  Dat. dien/den cleinen broden beelden
  Acc. die cleine brode beelden
Vrouwelijk Sterk Zwak
Enkelv. Nom. die cleine gift wonde
  Gen. dier/der cleiner(e) gift(e) wonden
  Dat. dier/der cleiner(e) gift(e) wonden
  Acc. die cleine gift wonde
           
Meerv. Nom. die cleine gifte wonden
  Gen. dier/der cleiner gifte wonden
  Dat. dien/den cleinen giften wonden
  Acc. die cleine gifte wonden

[pagina 29]
[p. 29]

Dan volgen nu enkele opmerkingen over de verbuiging van de verschillende woordsoorten.

Zelfstandige naamwoorden

-Het zn kan op twee manieren verbogen worden: sterk of zwak. In het algemeen worden de woorden die in de 1e nv. op een medeklinker uitgaan, sterk verbogen, en die op een -e uitgaan, zwak verbogen. Een uitzondering vormen de persoonsnamen op -ere, -are en -eere (b.v. riddere), die op een -e uitgaan, maar toch sterk worden verbogen. (Al in de 14e eeuw worden deze woorden trouwens ook zonder slot -e geschreven.) Om te weten of de 1e nv. van een woord wel of niet op een -e uitgaat, kun je in het Wdb. kijken of in Van Loey I.
-Bij mannelijke en onzijdige woorden op -s versmelt de gen. uitgang met deze s: des cruus. Bij woorden op -st verdwijnt soms de gen. -s:
In den name svaders ende tsoens ende schelichs gheest (11).
-Het woord see heeft een gen. sewes (zeewes 6) en een dat. sewe.
-Vrouwelijke woorden op -heit (sterk) hebben vaak een nom. en acc. op -hede/-heide en een gen. en dat. op -heden/-heiden: bi ghiericheden (26).
-Eind 13e eeuw worden er in West-Vlaanderen al meervouden van sterke zelfst. naamwoorden op -en in alle naamvallen aangetroffen; pas in de 15e eeuw worden ze algemeen in het hele Nederlandse taalgebied.
-Meervoud. Naast het meervoud op -e/-en komt voor dat op:
as (alle geslachten): meesters (1), wijfs (8);
ber/ere (onzijdig): kindre (28), cleder (27); bij deze woorden komen vaak stapelmeervouden voor (clederen b.v.);
cgeen uitgang:
-onzijdige woorden met een lange stamsyllabe, d.w.z. met een lange klinker of met een korte klinker gevolgd door twee medeklinkers: deel (5), wort (10), dinc (22), wif (27);
-woorden op -el, -er, -en en woorden met het verkleiningssuffix -kijn/-ken (jong): doexken (9), wapen (22).
-Een kleine groep woorden heeft een afwijkende verbuiging (met veel vormen zonder uitgang): vader, moeder, broeder, suster, dochter, vrient, viant, man. (Zie Van Loey I, 19).
-Persoonsnamen worden verbogen als zelfst. naamwoorden. De mannelijke sterk (broeder Jacope 15) of zwak (Hughen), de vrouwelijke meestal zwak, ook als ze op een medeklinker uitgaan (Bi helenen 18, Alyt-Aliten).
[pagina 30]
[p. 30]

Bijvoeglijke naamwoorden

-Een bn dat vóór een zn staat, wordt verbogen (en vertoont dezelfde nv. als het zn); een bn dat ná een zn staat, blijft meestal onverbogen: sine veede groet (18).
-Een zelfstandig gebruikt bn kan verbogen zijn als een zn of als een bn. Zo is het als een bn verbogen in -t geselschep der gantser (‘het gezelschap gezonden’) (27).
-Een predicatief gebruikt bn blijft onverbogen: God, die boven al es vroet (1).
-De vergrotende trap van een bn wordt gevormd door er -er, -re of (na l, r en n) -der achter te plaatsen: groter, swaerre, scoender. De overtreffende trap door er -(e)st achter te plaatsen: starcst.
Enkele uitzonderingen zijn:
goet - beter - best,
clein - minre/minder - minst,
groot - meer - meest.
Naast meer komen we ook tegen (met nog eens -re): meerre (21) en meerder (22). Door syncope kan serere tot sere (24) worden.

N.B. Ook sommige bijwoorden kennen een vergrotende en een overtreffende trap. Zo komen in de teksten voor:

vele - meer (1), meest (2),
luttel - min (1),
spade - spaetst (2),
selden - seldender (7),
lieve - liever (19),
wel - bat (20), best (21),
cortelike - cortelecst (21),
node - noeder (23).

De overtreffende trap van een bw wordt niet voorafgegaan door een lw zoals in het nnl. (zij werkt het hardst):

so ic best ende cortelecst mach (21),
Datter spaetst sien beghinnet (2),
Jof welc die moeder meest minnet (2).

Het woordje te voor een vergrotende trap betekent ‘des te’: te bat (23), te meer (26).

[pagina 31]
[p. 31]

Voornaamwoorden

1 Persoonlijke voornaamwoorden.

De verbuiging van het pers. vn. volgt hieronder. Achter de schuine strepen staan de in enclisis voorkomende vormen:

1e persoon 2e persoon
Enkelv. Nom. ic du/-tu
  Gen. mijns dijns
  Dat. mi di
  Acc. mi di
       
Meerv. Nom. wi ghi/-i
  Gen. onser uwer
  Dat. ons u
  Acc. ons u
3e persoon
Enkelv. Nom. hi/-i si/-se het/-(e)t
  Gen. sijns/-(e)s haer/-ere, -re, -er -/-(e)s
  Dat. hem/-em, -en haer/-ere, -re, -er hem
  Acc. hem/-en, -ene, -ne haer/-se het/-(e)t
         
Meerv. Nom. si/-se    
  Gen. haer/-ere, -re, -er    
  Dat. hem, hen/-en    
  Acc. hem, hen/-se    

Opmerkingen:

a1e persoon
-Ic + ontkenning ne levert in op.
-Naast de gen. mijns komt ook mijnre voor, naast onser ook ons.
b2e persoon
-Waarschijnlijk onder invloed van het Frans zal de vorm du voor het enkelvoud verdrongen zijn door ghi. Du komt weinig voor; het wordt gebruikt als uiting van vriendschap, minachting, toorn, enz., maar de du- vorm wordt dan meestal niet konsekwent volgehouden:
Du oude geck, God moet bederven u lijf (22).
Ook in de relatie God - mens wordt vaak du gebruikt. Zo zegt de engel tot Brandaan:
Di ontbiedt Jezus Kerst
dattu zuls gaan varen (6).
Zie hierover: F. Lulofs, ‘Over het gebruik van du in de Reynaerd’, Ts 83 (1967), blz. 241-273.
-Na een ander woord dan een pv. kan du enclitisch tot -stu worden (datstu).
[pagina 32]
[p. 32]
-Naast de gen. dijns komt ook voor dijnre, naast uwer ook uws.
-ghi (< *ji) is in onbeklemtoonde positie verzwakt tot -i. Ghi gaet heeft dan ook als inversievorm gaedi (4). Soms wordt dit gespeld als gaet di of ga di (vgl. si di 13).
-Let op: U is altijd een datief of accusatief. U kan dus nooit onderwerp zijn.
c3e persoon
-In de gen. komt naast sijns ook sijnre voor, en naast haer ook haers.
-Naast hem (enkelv.) komt in oudere teksten ook de oudere vorm heme (14) voor.
-Dialectische vormen: Naast hem (enkelv.) in oostelijke teksten: hom, um (25), one (25), e.d.
Naast hem/hen (meerv.) in oostelijke teksten: hun, hon, e.d.
Naast haer (enkelv.) ook: huere, hore e.d.
In Vlaamse teksten naast si (enkelv.) ook soe (en soms su).
-Let op de gevallen van enclisis en verborgen enclisis:
hen = het + negatie en,
gincse = gingen si of ginc si,
Si helsden (8) = ‘zij omhelsde hem’ of ‘zij omhelsden (elkaar)’,
dat (10) = dat + -et, vant (9) = vant + -et.

2 Wederkerende voornaamwoorden.

In het mnl. wordt het pers. vn (in volle en enclitische vorm) gebruikt als wederk. vn, ook in de 3e persoon: Hi ontcleedde hem (4), als soe haer wel bedochte (8). Het wederk. vn sich is pas sinds de 14e eeuw alleen in oostelijke dialecten in gebruik.

3 Bezittelijke voornaamwoorden.

-Het bez. vn is ontstaan uit de gen. van het pers. vn. De vormen zijn in de 1e naamval enkelvoud: mijn, dijn, sijn en haer; meervoud: onse, uwe en hare. Ze worden verbogen als een bn, maar op deze regel komen nogal wat uitzonderingen voor. Vaak blijven ze onverbogen. (Zie Van Loey I, 30).
-Naast haer (enkelv. en meerv.) komt in Vla. teksten ook sijn voor.
-Let op de door syncope ontstane vormen sire (< sinere) en mire (< minere). Soms krijgen deze vormen weer een nieuwe uitgang: sirer (18).

4 Aanwijzende voornaamwoorden.

De verbuiging van die en dat is al op blz. 28 gegeven. Hieronder volgt nog de verbuiging van dese en ghene (‘die/gindse’).

Mannelijk Vrouwelijk Onzijdig
Enkelv. Nom. dese ghene dese ghene dit gheent
  Gen. des gheens derre gherre des gheens
  Dat. desen ghenen derre gherre desen ghenen
  Acc. desen ghenen dese ghene dit gheent

[pagina 33]
[p. 33]

Mannelijk/Vrouwelijk/Onzijdig
Meerv. Nom. dese ghene
  Gen. derre gherre
  Dat. desen ghenen
  Acc. dese ghene

-De nnl. lidwoorden ‘de’ en ‘het’ zijn voortgekomen uit de onbeklemtoonde voornaamwoorden die en dat. Het nnl. ‘het’ is waarschijnlijk een verkeerde reconstructie van het proclitische t-, misschien onder invloed van het pers. vn het, dat in pro- en enclisis immers ook als t-/-t kon verschijnen.
-Dat verschijnt vaak als een proclitische t- (tkint) of (vóór stemhebbende klanken) d- (dwater). Het oudere Vlaams kent proclitisch alleen maar een t-.
-De gen. des (van die) heeft als bijvorm das (4). In gen. mannelijk komt ook dees voor, in gen. en dat. vrouwelijk ook deser(e). Naast de gen. gherre ook: ghenere en ghere.
-Das kan ook een nevenvorm van dat zijn, met name in het rijm (29).
-De vorm gone (degone 27) is Vlaams.
Het woord ghene wordt vaak zelfstandig (met lw) gebruikt:
Nembermeer sidi den genen (20).
-Sulc en selve worden verbogen als bijv. naamwoorden. Sulc wordt vaak zelfstandig gebruikt en betekent dan ‘de een, de ander, menig(een), sommige’. De nom. self en selven zijn jong; de nom. selver is jong en oostelijk. Na voornaamwoorden komt de gen. selven voor.

5 Vragende voornaamwoorden.

Mannelijk Vrouwelijk Onzijdig
Enkelv. Nom. wie wie wat
  Gen. wies/wes wier wies/wes
  Dat. wien wier wien
  Acc. wien wie wat
Mannelijk/Vrouwelijk/Onzijdig
Meerv. Nom. wie
  Gen. wier
  Dat. wien
  Acc. wie

-Naast de nom. wie komt in oostelijke teksten we voor.
-De vorm wiens is jong (gevormd naar analogie van de dat. en acc.).
-Het zn na wat staat vaak in de gen. (part. gen.): wat souts (5).
-Het bijvoeglijk gebruikte welc wordt verbogen als een bn.
-De vragende voornaamwoorden wie en wat (en ook vragende bijwoorden als waer en wanneer) kunnen worden voorafgegaan door so dat
[pagina 34]
[p. 34]
dan een veralgemenende betekenis aan het woord geeft (‘wie/wat ook’):
Soo wat die vader doet (...) (MNW VII, 1438),
Ende soe wanneer dat dit scolierken sanc, soe screyde dat kindeken (9).
(Als so op het betreffende woord volgt, is het hervattend.)

6 Betrekkelijke voornaamwoorden.

-Die en dat worden verbogen als het aanw. vn (zie boven).
-Het onzijdig betr. vn dat heeft iets onbepaalds en kan ook betrekking hebben op een antecedent van een ander geslacht of getal:
Van enen (...) ionghelinghe Dat doet es bleuen (31),
Van misseliken dingen dat vallet in doren (30).
-Die en dat kunnen fungeren als een betr. vn met ingesloten antecedent:
Dats dat hi te segghene pliet (‘Dat is wat hij zegt’) (1),
Daer bi hebbens (...) Vordeel die wel connen riden (‘degenen die’) (28).
-Wie en wat komen ook voor als betr. vn met ingesloten antecedent:
we (‘wie’) dien anderen tosegede, dat hy geen goet man en were,
dy vorluset V pond (25).
-Dewelke wordt verbogen als een bn:
En kerstijn ioncwijf (...) De welke maercte der iueden daet (10).

7 Onbepaalde voornaamwoorden.

-Ieman(t), nieman(t), iet en niet komen vaak onverbogen voor:
Nyemant (3e nv.) en sal sie boeken uutleenen (3).
-Al, een, negheen, enich, ander en elc worden verbogen als een bn, maar met uitzonderingen (zie Van Loey I, 40 t/m 43); zo kan een b.v. zonder uitgang voorkomen in nom. vrouwelijk, acc. mannelijk en vrouwelijk en dat. mannelijk en onzijdig:
hete enich den anderen hurrenson (...) (25).
-Wat wordt verbogen als het onzijdig vra. vn.

Telwoorden

-De onbepaalde hoofdtelwoorden (menich e.d.) worden verbogen als een bn.
-De bepaalde hoofdtelwoorden tot twaalf worden, als ze vóór het zn staan, meestal verbogen:
de vive deel (15),
neghene grote (19) (N.B. grote is een zn),
Na een zn kunnen ze onverbogen blijven of een -e krijgen:
cnapen viere (18),
Na een vn heeft het tw een -e, in dat. en acc. -en (zie blz. 70):
hem tween (29).
Als de getallen door cijfers worden weergegeven, is er geen sprake van een aparte buigingsvorm:
.v. pater noster (11).
In jaartallen wordt het getal soms voluit geschreven, soms door cijfers weergegeven:
in ons heren, jaren dusent. tvehondert. ende neghentich iaer (17),
int jair ons heren MCC ende LXI (32).
[pagina 35]
[p. 35]
Het onb. lidwoord wordt vaak als .i. (1) gespeld. In verbogen vormen wordt het meestal voluit geschreven:
Ende alse ene wide wonde es geslagen met .1. swerde of dies gelike (23).
-Een rangtelwoord wordt verbogen als een bn:
des vierden dages (32).
-Half is een bn en wordt ook als zodanig verbogen:
XV ellen ende een halve (19).

Vervoeging

Bij de werkwoorden onderscheiden we drie ‘wijzen’. In sommige talen (Latijn b.v.) hebben deze ieder hun eigen vormen. In het mnl. zijn de vormen van de verschillende wijzen voor een groot deel samengevallen en het is dan ook vaak niet te zien of je met een vorm van de aantonende of van de aanvoegende wijs te maken hebt. We kennen:

 

1 De indicatief of aantonende wijs. Een zin waarvan de pv. in de indicatief staat, kan een mededeling of een vraag uitdrukken:

Die aventure doet ons cont (12),
Waer toe eest (= is het) goet (...)? (29).

Met behulp van andere taalmiddelen (hulpwerkwoorden, bijwoorden, intonatie e.d.) kan een zin in de indicatief ook wel een gebod, wens, advies e.d. uitdrukken. Zo staan in dezelfde tekst b.v. naast elkaar:

Ende die naelde (...) die moet siin .3. cantech, (in de indicatief) en
Ende die draet ware goet gewast (in de conjunctief; zie onder) (23).

2 De imperatief of gebiedende wijs. In de werkwoordsvorm wordt een gebod of een wens uitgedrukt. Een onderwerp ontbreekt. Als handelende persoon moet du of ghi worden aangenomen.

(Doe seide die vrouwe) gaet hier beneden (10) (enkelv. beleefdheidsvorm).

In het mnl. is het (net als in sommige hedendaagse dialecten) niet noodzakelijk dat de pv. op de eerste plaats staat in dit type zin:

Dan linghet met azine ende wine (5),
Ende altoes wacht wel datter geen dinc in en si eer gise nayt (23).

Soms gaan er zelfs twee zinsdelen aan de pv. vooraf (invloed van het Latijn?). Ik geef een voorbeeld dat niet uit de volgende teksten komt:

Desen pulver tienwerf of twaelfwarf dwa (‘was’) in water...

(W. F. Daems, Boec van Medicinen in Dietsche, Leiden 1967, blz. 129).

 

3 De conjunctief of aanvoegende wijs. De functie van deze wijs is in nnl. grotendeels overgenomen door modale hulpwerkwoorden (‘mogen, moeten, zullen, kunnen, willen’), door het gebruik van een bepaald zinstype waarin een verl.tijdsvorm op de eerste plaats staat (‘Was hij maar gekomen’) of door modale bijwoorden (‘graag, beslist’ e.d.). In het mnl. komen we de conjunctiefvormen dan ook voornamelijk tegen in zinnen die een modaal karakter hebben. Dat zijn voornamelijk:

[pagina 36]
[p. 36]
aHoofdzinnen die een advies, wens, gebod, aansporing, mogelijkheid, stellige overtuiging e.d. uitdrukken:
Niemen ne hebbe des waen (1),
god lone v (20),
hi worpe also verre metten stene (22).
bBijzinnen die afhankelijk zijn van een zin waarin een wens, gebod e.d. ligt opgesloten:
Om dat hi wilde dat mi name Die gene die hier tirstwerf quame (12).
cBijzinnen die een afhankelijke mededeling of vraag bevatten:
doe seide daer wel menech. het ware een crachtech man (...) (24).
dBijzinnen die op zichzelf modaal zijn:
(maer ic hebbe noch zulke...) die ic niet ne gave omme XX groot (19).
eBijzinnen die een bijw. bep. van voorwaarde, doel, toegeving, oorzaak, reden of gevolg uitdrukken (vallen soms ook onder b of d):
(Men moet dicwijls rueren) soe dat (= dat het) niet en sitte (5),
Ende ofter enech splinter in si van benen, (so doet ute eer gi die wonde nayt) (23).
fBijzinnen waarin van een vergelijking sprake is:
(Si ginc diere gelike daer binnen) Ocht (‘alsof’) si sprake der coninginnen (4).

Net als in het nnl. kan het ww sterk of zwak vervoegd zijn. Hieronder volgt de vervoeging van een zwak ww (leren) en een sterk ww (geven). De conjunctiefvormen zijn alleen vermeld als ze afwijken van de indicatief.

Tegenwoordige tijd/presens

Ind. Conj. Imp. Ind. Conj. Imp.
(ic) lere     geve    
(du) leers   leer/lere geefs   geef/geve
(hi) leert lere   geeft geve  
(wi) leren     geven    
(ghi) leert   leert/leret geeft   geeft/gevet
(si) leren     geven    

Verleden tijd/preteritum

Ind. Ind. Conj.
(ic) leerde gaf gave
(du) leerdes gaefs  
(hi) leerde gaf gave
(wi) leerden gaven  
ghi leerdet gaeft  
(si) leerden gaven  

Tegenwoordig deelwoord: lerende, gevende.

Voltooid deelwoord: geleert, gegeven.

[pagina 37]
[p. 37]

Opmerkingen

- Er kan ook een 1e en 3e persoon imperatief voorkomen (met de vormen van de conj./ind.) in de betekenis van een aansporing: ‘laat hij/laten zij’ enz.

Ende dien si meest mint ga te heme (‘en laat ze naar hem toe gaan van wie ze het meeste houdt’) (14).

- Het voorvoegsel ge- werd niet alleen in het volt. deelw. gebruikt. Het kon ook voor andere werkwoordsvormen komen. Het werd gebruikt om:

ahet streven naar voltooiing uit te drukken, vooral in combinatie met hulpwerkwoorden als connen, moghen, e.d.:
Lieve meester, ic en can mijn lesse niet bat ghesinghen (...) (9),
baan te geven dat er sprake is van een ogenblikshandeling (sien = ‘zien’, gesien = ‘opmerken’).
Sommige werkwoorden hebben de betekenis van ‘voltooiing van de handeling’ al in zich. Deze krijgen in het volt. deelw. dan ook meestal geen ge-: comen, werden, bliven, liden en vinden.
Doe de tijt was comen (dat Elysabeth bliuen soude) (21).

- Sommige van oorsprong zwakke werkwoorden hebben in de verleden tijd en ook in het volt. deelw. klinkerwisseling. Vaak gaat daarmee een medeklinkerwisseling gepaard: hebben - hadde, dunken - dochte, brengen - brachte, denken - dachte, soeken - sochte, roeken - rochte, copen - cochte en nog enkele.

Deze klinkerwisseling heeft op zich nooit gediend om de verl. tijd uit te drukken; ze is door toevallige omstandigheden veroorzaakt. (Let op de zwakke uitgangen in de verl. tijd en het volt. deelw.)

 

- De verleden tijd van de zwakke werkwoorden werd gevormd door de uitgang -ede achter de stam (en daarachter eventuele persoonsuitgangen). Door syncope van de eerste e kon -de verschijnen en (door assimilatie) -te. Zo staan b.v. naast elkaar makede (1) en maecte (9) (en in oostelijke teksten makde (21).

 

- De klassen van de sterke werkwoorden.

De sterke werkwoorden hebben klinkerwisseling (ablaut) in de verledentijdsvormen in het volt. deelw. Op grond van de klinkers in de hoofdvormen van het ww worden ze ingedeeld in 7 klassen:

1gripen - greep - grepen - gegrepen
2sluten - sloet - sloten - gesloten
bieden - boet - boden - geboden
3binden - bant - bonden - gebonden
werden - wart - worden - geworden
4stelen - stal - stalen - gestolen
5geven - gaf - gaven - gegeven
6varen - voer - voeren - gevaren
7In deze klasse zitten werkwoorden van verschillende herkomst. De meeste hebben ie in de verl. tijd. Zo b.v.:
[pagina 38]
[p. 38]
heten - hiet - hieten - geheten
houden - hielt - hielden - gehouden,
maar ook worden hiertoe gerekend:
gaen/gangen - ginc - gingen - gegangen
vaen/vangen - vinc - vingen - gevangen
enz. Raadpleeg verder Van Loey I.

Nog enkele opmerkingen hierbij:

aDe ie uit de verl. tijd van de 7e klasse heeft veel invloed uitgeoefend op werkwoorden uit andere klassen, zo b.v. hielp naast halp uit klasse 3.
bEen oorspronkelijke h is in de infinitief (tussen twee klinkers) soms weggevallen (gotisch tiuhan - mnl. tien), terwijl deze in de verl.tijdsvormen en het volt. deelw. als ch of g verschijnt: tien - tooch - togen - getogen.
cTot klasse 6 behoren ook enkele werkwoorden met een e in de teg. tijd (b.v. scheppen). Deze klinker is door umlaut uit een oudere a ontstaan (gotisch ga-skapjan). Bij deze werkwoorden heeft de verl. tijd meestal een ie naar analogie van klasse 7.

- Een onregelmatige vervoeging hebben de werkwoorden doen, sijn en willen:

 

Doen

Hoofdvormen: doen - dede - daden/deden - gedaen;

teg. tijd: doe - doets/does/doest - doet - doen - doet - doen;

verl. tijd: dede - daets - dede - daden - daet - daden;

conj. verl. tijd: meest vormen met een a: ic dade.

 

Sijn

Hoofdvormen: sijn - was - waren - geweest/gewesen;

teg. tijd: ben/bem (Vla.) - best - is/es - sijn - sijt - sijn;

verl. tijd: was - waers - was - waren - waert - waren;

conj. teg. tijd: si - sijs - si - sijn - sijt - sijn;

conj. verl. tijd: ware - waers - ware - waren - waert - waren.

 

Willen

Hoofdvormen: willen - wilde/woude - wilden/wouden - gewilt;

teg. tijd: wille - wils/wilt - wilt - willen - wilt - willen;

verl. tijd: wilde/woude - enz.

 

- De preterito-presentia.

Deze groep werkwoorden heeft ook een onregelmatige vervoeging. Een vroegere verleden tijdsvorm (preteritum) is teg. tijd (presens) van een nieuw ww geworden. Daarbij is een nieuwe (zwakke) verleden tijd ontstaan. Het betreft de volgende werkwoorden:

 

onnen - onste - geonnen = ‘gunnen’.

teg. tijd: an - ons - an - onnen - ont - onnen.

[pagina 39]
[p. 39]

dorren - dorste - gedorren/gedorst = ‘durven’.

teg. tijd: dar - dorres - dar - dorren - dort - dorren.

 

dorven - dorste - ... = ‘behoeven’.

teg. tijd: darf - dorfs - darf - dorven - dorvet - dorven.

Opmerking: De vormen van dorren en dorven worden soms door elkaar gebruikt. (Misschien is de identieke verl. tijd er de oorzaak van.)

 

connen - conste - geconnen = ‘kunnen’.

teg. tijd: can - cans - can - connen - cont - connen.

 

mogen - mochte - gemogen = ‘kunnen, mogen’.

teg. tijd: mach - moges/machs/macht - mach - mogen - moget - mogen.

 

sullen/selen (Brab.) - soude - ... = ‘moeten, zullen’.

teg. tijd: sal - sout/suls/sult - sal - sullen - sult - sullen.

 

weten - wiste - geweten = ‘weten’.

teg. tijd: weet - weets - weet - weten - weet - weten.

 

moeten - moeste - gemoeten = ‘moeten, mogen’.

teg. tijd: moet - moets - moet - moeten - moet - moeten.

 

dogen - dochte - gedogen = ‘waarde hebben, deugen’.

teg. tijd: dooch - ... - dooch - dogen - doget - dogen.

Let op: dochte kan ook de verleden tijd zijn van dunken en zelfs ook van denken (dan is het een Vlaamse nevenvorm van dachte).

 

N.B. De nominale vormen van het ww.

De onbepaalde wijs (infinitief) en de deelwoorden van een ww worden niet vervoegd, maar verbogen: de deelwoorden als een bijvoeglijk naamwoord, de infinitief als een zelfstandig naamwoord in de gen. en dat. enkelvoud (met resp. -s en -e als uitgang).

Deze verbogen vormen worden gerundiumvormen genoemd: (hi began te sprekene (21) (Het voorzetsel te wordt gevolgd door een datief.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken