Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Betsche (onder ps. Orenz) (1951)

Informatie terzijde

Titelpagina van Betsche (onder ps. Orenz)
Afbeelding van Betsche (onder ps. Orenz)Toon afbeelding van titelpagina van Betsche (onder ps. Orenz)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.64 MB)

Scans (6.16 MB)

ebook (2.98 MB)

XML (0.22 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Betsche (onder ps. Orenz)

(1951)–Bèr Hollewijn–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige
[pagina 100]
[p. 100]

Achtste hoofdstuk

De Paasklokken hebben niet alleen eieren, maar ook 'n stralende zon uit Rome meegebracht. Ze schijnt in de kamer van de tweede bouw, waar Betsche met de krof haar man helpt z'n fonkelnieuw confectiepakje aan te trekken. Manus is 'n beetje zenuwachtig. Hoe kan 't anders, als je zo lang tussen de lakens hebt gelegen en eindelijk de vrijheid herkrijgt. Manus gaat met Betsche en Lewieke naar het kapelletje van de Pater om z'nen Pasen te houden. Het confectiepakje heeft meneer Jansen hem aan de hand gedaan. ‘Als alles nieuw wordt, moet dat ook nieuw zijn,’ had de Vincentiaan gezegd. Betsche is met Manus mee geweest om het te kopen. Dat is bij Manus 'n delicate kwestie vanwege z'n korte benen. De jas past meestal direct, maar de broekspijpen moeten bijna tot de helft ingekort worden. De meneer in de zaak heeft 't keurig voor mekaar laten boksen. 't Pakje zit Manus als gegoten. Lewieke staat er ook piekfijn op. Die heeft nieuwe schoenen en kousen. Betsche met de krof trekt haar donkerblauwe mantel aan. Die is nog mooi genoeg, beweert ze en 't kapothoedje, dat potsierlijk op haar kuif dobbert, kan er ook nog wel mee door. Betsche is per slot van rekening geen mannequin of 'n pin-up girl. Dan zou ze trouwens helemaal geen mantel nodig hebben. Die kleden zich met 'n lapje stof en wat verf en laten dan foto's van zich maken. Het varkensvlees is niet te betalen, maar zo'n naakt vrouwspersoon kun je voor vijftien cent kopen. Er zijn mensen, die zo wat erg vinden, maar anderen beweren, dat dat eerlijke schoonheid is, waar men de schepping in kan bewonderen. Die lieden zijn zeker gesteriliseerd...

De familie is klaar.

‘Kom,’ zegt Betsche, ‘dan gaan we.’

Manus kucht en doet onbeholpen.

‘Voel je je niet goed?’

[pagina 101]
[p. 101]

‘Ik voel me opperbest,’ antwoordt de held. Hij ziet tegen de kerkgang op als tegen 'n hoge muur. Als hij ergens ver weg, in 'n eenzaam bos zat, zou de hele wereld hem gebouthakkerd kunnen worden. Maar in 't straatje... Manus voelt zweetdruppels op z'n voorhoofd springen.

‘'t Is nog maar tien minuten,’ zegt Betsche, ‘kom, O.L. Heer wacht op ons.’

Dat heeft de Pater gisteren gezegd, toen hij wegging ‘O.L. Heer wacht op jullie.’

Manus vermant zich. Hij snuit nog eens z'n neus en neemt Lewieke bij de hand. De jongen vindt zich net 'n kakkindje. Hij is even groot als Manus en moet kleine pasjes maken, als hij naast hem loopt.

In het straatje hangt Charel in 't venster.

‘Ah,’ roept hij, ‘daar hebben we de dode. Hebben jullie wat in de fles, dan kom ik straks.’

‘Kom maar gerust,’ geeft Betsche hem terug, ‘je zult 't jouwe wel krijgen.’

‘Dan kun je me verwachten,’ belooft Charel, ‘ik ken 'n paar nieuwe moppen. Die moeten jullie horen. Je lacht je kapot.’

‘Als ie durft te beginnen, gooi ik hem de deur uit,’ zegt Betsche tegen Manus.

‘Je haalt hem er toch zelf in.’

‘Niet voor zo'n vieze praat...’

't Is nog stil in het straatje. Voor hen lopen er 'n paar, die zeker ook naar de kapel gaan.

Manus is over z'n onzekerheid heen. Hij heeft de hand van Lewieke losgelaten, die dat als 'n bevrijding voelt. Ze lopen naast elkaar, Betsche met de krof met haar lange benen, Manus in z'n glimmend pakje en Lewieke, wat stijf op z'n nieuwe schoenen. De zon schijnt over de daken en gooit blokken goud tegen grauwe gevels. De verrijzenisdag is als 'n jubel.

Het kapelletje is al half vol, als Manus met z'n familie binnenkomt. Ze schuiven in 'n bank en nemen hun rozenkrans. 't Altaar is mooi versierd met groen en bloemen. 'n Misdienaar probeert met 'n lange stok, waarop 'n week zit gebonden, kaarsen aan te steken. Daar zitten de gelovigen uit de buurt. Enkele oudere mensen en wat kinderen. Kromme Leen zit er met h'r havenwerker. Wat zijn die er eventjes op vooruit gegaan. Kromme Leen is bijkans niet meer terug te kennen, zo netjes ziet ze er uit. Ze heeft 'n dik kerk-

[pagina 102]
[p. 102]

boek. D'n havenwerker leunt met z'n ellebogen op z'n knieën. Z'n hoofd hangt er tussen in. Kromme Leen heeft hem alzeleve meegesleept. Dat is zo'n exemplaar. Haar zuster is er ook en Sjaak van het logement zit op de eerste bank. Er komen er nog meer. De kapel raakt waarachtig vol. Daar had je 'n paar jaar geleden voor moeten komen. Toen ging maar 'n enkele naar de grote Parochiekerk. Wat zouden de mensen van de buurt daar ook doen. In de grote parochiekerk zitten ze met hun naam op 'n emaille of koperen plaatje voor zich. Dat is 'n bewijs dat ze betaald hebben. Die van 't straatje kunnen niet betalen. In de kapel is dat heel anders. De Pater heft geen plaatsengeld. Je kunt gaan zitten waar je wilt. Iedereen is hetzelfde. De kapel is de parochiekerk van de mensen uit de buurt en de Pater is hun pastoor. Als de stadsregenten dit begrepen, zouden ze niet, met zo'n gezwinde spoed, gaan saneren. Er zijn in de buitenwijken van de stad al genoeg achterbuurten gefokt. De meest normale gang van zaken is, dat deze mensen in hun eigen milieu worden opgevoed. Als de saneringscenten uitgegeven werden, om de geestelijke vooruitgang van het levende materiaal in de straatjes te kapitaliseren, zou de buurt aan de meest waarachtige historische waarde winnen. Maar dat is 'n werk op lange termijn. De domme kracht, die alleen dood materiaal kan afbreken, vernieuwen en restaureren, heeft daar geen geduld voor. De Mis begint. De meeste mensen knielen. De Pater heeft 'n mieters mooi kasuifel aan en de twee misdienaars zijn in sneeuwwitte rochetten gestoken. 'n Orgeltje begint te spelen. Manus heeft zich tot nog toe onverschillig gedragen, maar nu krijgt ie 't te pakken. Hij voelt, dat er iets groots gaat gebeuren. De Pater heeft hem dat in eenvoudige woorden verteld.

‘Alleluja’ zingt het koortje. ‘Ik ben verrezen en nog ben Ik bij U, alleluja.’

‘God is bij ons,’ heeft de Pater gezegd. In de H. Mis offert Hij zich aan den Vader en als wij ons bij Hem aansluiten, neemt Hij onze gaven mee.

De mondhoeken van Manus trillen...

Na 't Evangelie houdt de priester 'n kort preekje- Je merkt direct, dat hij z'n pappenheimers kent. Geen geleerde woorden; geen prachtige volzinnen, maar klare taal die allen begrijpen. Hij preekt over de opstanding; over Gods goedheid en liefde; over Zijn grootheid en macht. De mensen luisteren aandachtig...

Betsche met de krof heeft al driemaal haar rozenkrans afgebeden

[pagina 103]
[p. 103]

als 't grote moment komt. Ze zullen met hun drieën hun Pasen gaan houden. De Pater heft 'n kleine hostie boven de ciborie. ‘Dómine, non sum dignus...’ Heer, ik ben niet waardig, dat Gij komt onder mijn dak, maar spreek slechts één woord, en mijn ziel zal gezond worden.

Manus slaat zich, op 't voorbeeld van Betsche, driemaal op de borst. Dan gaan ze ter Kemunie. Ze kijken strak voor zich. Betsche met de krof haar hart juicht.

Als O.L. Heer zich in de gedaante van 'n stukje brood aan hen gegeven heeft, gaan ze terug naar hun plaats, waar ze met hun handen voor hun ogen gaan zitten. Betsche is zo gauw niet klaar, want ze heeft O.L. Heer veel te vertellen en te vragen. Manus heeft de slag nog niet te pakken. Eerst kijkt hij door de spleten van z'n vingers naar Betsche. Ze blijft aan de gang. Als hij ziet dat anderen weer gewoon zitten, doet hij 't ook. 't Wordt trouwens tijd, want de Pater geeft de zegen en gaat 't Laatste Evangelie bidden. Daarna neemt hij de bedekte kelk en gaat terug naar de sacristie.

Manus stoot Betsche aan. Ze schrikt ervan en verwondert zich dat 't altaar leeg is. Lewieke is gaan zitten. De mensen verlaten de kapel.

‘Gaan we nu ook?’ vraagt Manus.

‘Even nog,’ fluistert Betsche.

Ze zijn de laatsten. Aan de deur staan de Pater en meneer Jansen. Ze feliciteren hen met 'n ‘Zalige Pasen’ en meneer Jansen vraagt, of ze er niets op tegen hebben als hij met hen meegaat.

‘Als u het wilt nemen zoals het is,’ zegt Betsche.

‘Dat is vanzelfsprekend,’ lacht meneer Jansen.

Daar heb je waarempel Doctorandus Pieterse ook.

‘Van harte 'n zalige Pasen,’ wenst hij 't drietal met 'n buiginkje. Manus moet onwillekeurig denken aan wat Doctorandus Pieterse zei, toen hij dien keer met meneer Jansen op bezoek was geweest. ‘Per slot van rekening moet alles van de hemel komen.’ D'n doctorandus had gelijk, maar de hemel bepaalt zelf wanneer hij 't láát komen. Meneer Pieterse mag alleen de grond bewerken en zaaien. Al heb je 'n titel, dan moet je in de wijngaard van de Heer toch 't boerenvak beoefenen. Zelfs de grootste heiligen kunnen geen O.L. Heertje spelen. Doctorandus Pieterse weet dat wel, maar niet iedereen is even handig. Hij houdt nu toezicht in de mannenzaal en administreert de bibliotheek. Dit werk moet ook gedaan worden.

[pagina 104]
[p. 104]

Samen met meneer Jansen gaat 't drietal naar huis. Ze voelen zich allemaal plezierig.

‘U zult moeten wachten, totdat ik klaar, ben,’ verontschuldigt Betsche zich, ‘ik moet nog alles doen.’

‘Dan helpen we mee, hé Manus,’ lacht meneer Jansen.

‘Ik zal kijken hoe u 't doet,’ antwoordt Manus, ‘dan weet ik 't voor 'n volgende keer.’

Lewieke wordt er bang van.

‘Als 't maar niet te lang duurt, ik rammel van den honger,’ miezert 't jog.

‘Je zult je bekomst wel krijgen,’ stelt Betsche hem gerust, ‘ik heb lekkere kadetjes.’

Ze beklimmen de trap om 'n feestmaaltijd te gaan houden. Kadetjes met vlees en 'n tas geurige koffie. Wat wil je nog meer...

‘Nee maar, Manus kijk eens, dat is...’

Met open mond staan ze te kijken. 't Wordt Manus te machtig. Hij perst met z'n lippen.

‘Ga binnen. Dat is voor jou.’

De kamer is 'n paradijs. Bonte slingers zijn van muur naar muur gespannen. De tafel is keurig gedekt; in 't midden 'n vaas bloemen. Twee meisjes staan op 't gezelschap te wachten. Christien en 'n dochtertje van meneer Jansen. Die hebben 'm dat geleverd. Manus heeft geen woorden en ook Betsche staat verpopzakt. Lewieke vindt het geweldig. Hij denkt direct aan kermis. Dan hangen ook zo'n slingers in de kaffees. Maar nu is het omdat het Pasen is en z'n vader te Kemunie is gegaan.

't Dochtertje van meneer Jansen komt naar Manus toe en geeft hem 'n hand. ‘Van harte proficiat’ zegt ze, ‘en 'n zalige Pasen’. Achter haar komt Christien. Ze geeft Manus ook 'n hand en wil ook zo iets van ‘proficiat’ zeggen, maar plots grijpt ze den ‘verrezene’ om de hals en vóór Manus zich kan realiseren wat er gebeurt, geeft ze hem 'n klinkende zoen. De arme sukkelaar duizelt ervan. Betsche kijkt met blinkende ogen naar haar jonge vriendin, die zo spontaan h'r hartelijkheid laat blijken. Christien geeft haar ook 'n zoen en Betsche kust haar terug. 't Mensje kan haar geluk niet op. 't Is goed dat meneer Jansen er ook is, anders zou 't 'n formele huilpartij zijn geworden. Meneer Jansen redt de situatie. ‘Zo,’ zegt hij, ‘nu ben ik zeker aan de beurt.’

‘U krijgt er een van mij,’ hittepetit z'n dochtertje, als ze ziet, dat Christien er 'n rood hoofd van krijgt.

[pagina 105]
[p. 105]

‘Zo, dat is dan dat...’

Ze gaan aan tafel zitten. De koffie wordt opgeschud. Manus heeft niets te missen. En Betsche is gans de kluts kwijt.

‘Dat is 'n echte verrassing,’ zegt ze, ‘nietwaar Manus?’

‘Ja, ik...’ slikt de vuurvreter, ‘ik... weet niet waar ik 't aan verdiend heb.’

‘'t Is toch Pasen,’ jubelt Christien.

‘Alleluja, Ik ben verrezen en nog ben Ik bij U.’

God is in het kamertje, op de eerste verdieping van de tweede bouw, in het gore achterbuurtje. Niemand kan Hem zien, maar Hij is er met Z'n goedheid, die straalt in de ogen der mensen, die kadetjes eten en zich gelukkig voelen, omdat 't van binnen goed is. Betsche slikt met 'n slok koffie 'n hap eten af en zegt dan:

‘Gij zijt allemaal erg bedankt, dat ge zo veel voor ons gedaan hebt. 't Is 'n lastige tijd geweest de afgelopen winter. Wat hebben we 'n zorg en 'n angst gehad. Nu is alles weer goed. En als iemand mij zou vragen...’

Betsche kan niet meer verder. Ze snottert in haar zakdoek. Ze had nog willen zeggen, dat ze die beroerde tijd voor geen geld van de wereld had willen missen, nu ze zo naar O.L. Heer zijn gegroeid en het leven de waarde van 'n hemeltocht heeft gekregen. Betsche kan dat niet meer zeggen, omdat 't haar te hoog zit.

Manus pakt haar bij h'r schouder.

‘Wij zijn vanmorgen opnieuw getrouwd, mijn wijfje,’ zegt hij. De zon schijnt door 't venster. De zon van 't nieuwe leven, dat zich in de natuur en in de harten der mensen voltrekt.



illustratie


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken