Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Brandende aarde. Een brok geschiedenis van de mijnstreek (1952)

Informatie terzijde

Titelpagina van Brandende aarde. Een brok geschiedenis van de mijnstreek
Afbeelding van Brandende aarde. Een brok geschiedenis van de mijnstreekToon afbeelding van titelpagina van Brandende aarde. Een brok geschiedenis van de mijnstreek

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.01 MB)

Scans (8.23 MB)

ebook (2.87 MB)

XML (0.37 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman
limburg


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Brandende aarde. Een brok geschiedenis van de mijnstreek

(1952)–Bèr Hollewijn–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 20]
[p. 20]

Kloosterrade

De wanhoop van de duivel. Onvruchtbare aarde. De ‘helle-putten’. De mens blijft mens. De dood van de stichter. Abten en kloosterlingen. Een hechte cultuurveste.

Heel in 't begin van de twaalfde eeuw kwamen drie mannen in grauwe pijen gehuld uit Vlaanderen naar het Roderland. Zij klopten aan het kasteel van Graaf Adelbert van Saffenberg en vroegen om een onderhoud.

De Graaf was niet weinig verbaasd, toen hij in de drie broeders de zonen van Heer Ammoricus, 'n Vlaams edelman herkende. Hij onderhield zich met hen en hoorde, dat ze de plaats zochten, welke de oudste in een visioen had gezien, om zich er als kluizenaars te vestigen. Volgaarne gaf hij zijn toestemming om heel de omgeving af te zoeken. Elke plaats die hun geschikt voorkwam, konden ze als hun eigendom beschouwen. Nog diezelfde dag zwierven Ailbertus, Thyemo en Walger door het land van Rode.

In de late namiddag van de tweede dag rustten zij uit op een heuvel, waar ze de resten van een hut ontdekten. Een der broeders zocht tussen de vermolmde houtblokken en vond 'n stuk harde, zwarte aarde.

Ailbertus liet zijn blikken over het prachtige landschap gaan. Was dit niet de streek, die hij in 't visioen had aanschouwd?...

Op hetzelfde ogenblik klonk onder de grond het klingelen van klokken.

[pagina 21]
[p. 21]

‘Luister’...

Toen wisten ze het. Dit was de door God aangewezen plaats voor hun nederzetting. In de nabijheid bevond zich 'n bron en waren ook hout en stenen in voldoende mate aanwezig.

Met hun drieën begonnen ze aan de bouw van een houten kapel. Ze merkten niet, dat een wangedrocht hen dag en nacht bespiedde.

Na enkele weken was de kapel klaar en vierden de kluizenaars voor het eerst in de wildernis het H. Misoffer, Ailbertus sprak de woorden: ‘Dit is Mijn Lichaam...’. 'n Akelig gehuil klonk op. Vanuit de verte zagen de bewoners van de hoeve op de eerste heuvel een grote steekvlam, die gevolgd werd door een krullende rookkolom.

‘De duivel...’

Het gedrocht was vertrokken naar de Sahara. Veertien dagen later kwam het terug, beladen met een grote berg zand. Broeder Thyemo was hout aan 't kappen, enkele honderden meters van de plek, waar de kapel stond.

't Mannetje kwam, diep gebogen onder zijn zware last, voorbij. Hij kon van vermoeidheid z'n kromme beentjes haast niet meer verzetten.

‘Beste broeder,’ smeekte hij, ‘waar draagt priester Ailbertus de Mis op?’

Broeder Thyemo had plezier in de wanhoop van de duivel en wees hem 'n plek achter de heulvelrug, ver van de kapel verwijderd.

't Gedrocht kroop er heen en even later trilde de aarde onder het geweld van de neerploffende zandberg.

Broeder Thyemo vertelde bij zijn terugkomst lachend van zijn ontmoeting met de duivel, die hij zo onbarmhartig voor de gek had gehouden. De berg zand bleef sindsdien een stuk onvruchtbare aarde, temidden van wijnbergen en korenvelden.

[pagina 22]
[p. 22]

De broeders vervingen de houten kapel door een stenen heiligdom en enkele jaren later werd de crypte van een grote kerk ter ere van de H. Maagd en de Aartsengel Gabriël ingewijd.

Korte tijd later schonk Graaf Adelbert aan de kluizenaars enig bouwland, opdat ze zelf in hun onderhoud konden voorzien; daarop bouwden zij een Vroenhof. De opbrengst van hun arbeid schonken ze aan arme lieden uit de streek, die aan de poort van het kloostertje eten kwamen halen.

De boer en de boerin van de eerste heuvel kwamen geregeld bij Ailbertus en zijn broeders op bezoek. Zij beschouwden de komst van de kluizenaars als de voortzetting van de traditie, die de eerste van hun geslacht was begonnen. Met verbeten gezichten en angst in hun ogen verhaalden ze van de gevechten die hun voorouders met de duivel hadden geleverd. Zij bezwoeren Ailbertus zich tegen de ‘helle-putten’, die tegen de hellingen werden gegraven, te keren.

Hoewel Ailbertus tussen de oude duivelsgeschiedenis en de ontmoeting, die zijn broer Thyemo met het gedrocht had gehad, verband legde, kon hij in de kolenvindplaatsen, die de boeren uit de omtrek hem toonden, moeilijk ‘duivels-putten’ zien. Hij beschouwde de zwarte aarde zelfs als 'n hemels natuurgeschenk.

De toekomst zou bewijzen, dat Ailbertus zich niet vergiste. Zijn opvolgers in de leiding van het klooster, de Abten van Kloosterrade, hadden zelfs 'n groot aandeel in de ontwikkeling van de mijnbouw...

Het eerlijke, harde Evangelieleven, waarin Ailbertus zijn liefde tot God uitdrukte, kreeg bekendheid tot buiten de grenzen van het Roderland. Armen naar geest en lichaam kwamen van heinde en verre en keerden getroost en gesterkt terug naar hun woonsteden.

Was het wonder dat mensen, in wier hart de trek naar

[pagina 23]
[p. 23]

de hemel sterker is dan de voorbijgaande ijdelheid van de aarde, door zijn voorbeeld werden aangetrokken?

Op 'n glanzende morgen kwam Embrico van Mayschosz met zijn vrouw en twee kinderen aan de kloosterpoort en vroeg om opname in de gemeenschap. Met vrouw en kinderen wilde hij de wereld vaarwel zeggen, om arm en onbekend zijn hemeltocht te maken.

Embrico van Mayschosz bracht vele bezittingen mee. Zijn vrouw, die hij uit een klooster had geschaakt, had eveneens bezit, dat zij afstond.

Toen broeder Walger ter kruisvaart naar het H. Land was vertrokken, legde het hele gezin de belofte af in gemeenschap te zullen leven en werd het driemanschap gevormd door Ailbertus, Thyemo en Embrico.

De mens blijft mens. Ook de goedwillende mens Embrico had een heerszuchtige natuur. De radicale toepassing van het Evangelie, welke de Stichter voorstond, ondervond spoedig zijn tegenwerking. Ook de ontworpen bouwplannen konden bij hem geen genade vinden. Hij vernielde het koor van de door Ailbertus gebouwde stenen kapel en legde, bijgestaan door de zachtzinnige heilige, de fundamenten voor een kerk met kanunnikenhuis, die al spoedig ongeschikt bleken te zijn.

Er kwamen meerdere adellijke heren en priesters, aangetrokken door het voorbeeld van Ailbertus. Zij deden afstand van wat zij bezaten en legden voor het altaar in handen van de Stichter de belofte af.

Toen Ailbertus, omwille van de tuchtregel en de menselijke zwakheden, de zusters uit de gemeenschap wilde afzonderen, forceerde Embrico een rechtzitting, waaruit twee partijen groeiden.

De heilige zag, dat het verschil van mening in meerdere zaken de rust en de orde in de gemeenschap verstoorde. Hij moest bovendien de steun van zijn broeder Thyemo, die inmiddels gestorven was, ontberen. Daarom aan-

[pagina 24]
[p. 24]

vaard de hij 't onmenselijke offer en vertrok naar Gallië. Hij vestigde zich in het stroomgebied der Opper-Oise, Thiérache genaamd, waar hij van de heer van 't land een vierkante mijl bos ontving.

Na dit te hebben gerooid en ontgonnen, bouwde hij er met twee dienaren een klooster. Hier leefde hij in gebed en beschouwing.

Door zijn verstorven en harde leefwijze werd hij vroegtijdig oud. Op veertigjarige leeftijd had hij het uiterlijk van een moegeleefde grijsaard.

De dood kondigde zijn komst aan. Ailbertus ging terug naar het Rijnland, om afscheid van zijn vrienden te nemen. Hij bracht een bezoek aan het kasteel Saffenberg aan de Ahr en reisde vandaar naar zijn geliefd Kloosterrade. God beschikte echter anders. Toen Ailbertus in het slot Graue Burg, in het land van Sechthem verbleef, overviel hem een ernstige ziekte. Zware koortsen verminderden zijn toch al zwakke lichaamskrachten. Op een avond werd het vertrek waar Ailbertus lag, vervuld met een zoete geur. Zingend verliet de ziel het lichaam van de liefdedwaas, om 'n eeuwigheid van onuitsprekelijke vreugde te gaan genieten.

Ailbertus was gestorven. Hij werd in de kleine kerk van Sechthem, voor de deur aan de Zuidzijde begraven.

Het doodsbericht bracht grote verslagenheid onder de bewoners van Kloosterrade. Zij deden alles, wat in hun vermogen was, om het lichaam van de Stichter naar het klooster te laten vervoeren, maar al hun pogingen waren tevergeefs.

 

Na Ailbertus' vertrek naar Gallië was prelaat Richer, een kloosterling uit Rastenbusch in Beieren, door de gemeenschap van Kloosterrade tot overste gekozen. Na diens dood voerden Borno en Fredericus de kromstaf, totdat Erpo, 'n Maastrichtenaar, het bestuur overnam. Onder

[pagina 25]
[p. 25]

leiding van deze abt werd de met drie koorgewelven opgetrokken kloosterkerk vergroot. Aan de zuidkant liet Herlinde, 'n edelvrouw uit Roermond, zich inmetselen om als recluse in afzondering een heilig leven te leiden. Het was in die tijd, dat ridder Gerlachus van Houthem, beroemd door heel het land als de meest onverschrokken jager en de sterkste op de tournooien, zijn wapenrusting aflegde en van de Paus toestemming kreeg zijn kasteel voor 'n holle boom te ruilen, om alleen voor God te leven. Wekelijks kwam deze held naar Kloosterrade, van waar hij biddend naar Lieve Vrouwe Munster te Aken pelgrimeerde.

Toen abt Erpo was gestorven, begon er voor de abdij een tijd van verval. Politieke omstandigheden, ‘verdrukking en knevelarijen van een verdorven geslacht’, waren de oorzaken, die ernstige schade aan de kloostergemeenschap toebrachten.

Brand, plundering, voortdurende oorlogen, verbanning van de bewoners en confiscatie volgden op elkaar als de knopen van een geselkoord. Maar het klokgelui onder de grond verstomde niet. Telkens opnieuw herrees Kloosterrade als de hechte, katholieke cultuurveste. De bezittingen van de abdij breidden zich uit tot het gebied langs de Worm, waar putten in de aarde werden gedreven, om de zwarte brandstof uit haar ingewanden te kappen...

 

Rond 1700 klopte 'n jonge kerel, met gitzwarte haren, aan de kloosterpoort en vroeg de abt te spreken. De portier kende Erik, de onstuimige nazaat van het geslacht op de eerste heuvel. Met 'n gedwongen lachje nodigde hij hem uit binnen te treden en meldde aan de Heer Nicolaas Heyendal, de 35ste abt van Kloosterrade, dat de ‘Leeuw van de heuvel’ om een onderhoud verzocht...


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken